Ik heb mama uit de stoel geholpen en ze zegt opgewekt: Voilà, ik ben weer op! Aan een wandeling of een koffie gaan drinken, gaat altijd een toiletbezoek vooraf. Mama vindt het dood normaal, dat ik gans de tijd bij haar in de badkamer blijf, terwijl zij op de wc-pot zit. Dat moet, want vaak beseft ze al na enkele minuutjes niet meer wat ze op dat ding zit te doen.
Ondertussen vertel ik haar dat Arsène maandag naar het ziekenhuis moet voor een darmonderzoek.
- Mama: Dat is zonde. - Ik: Weet je nog, toen jij zo een onderzoek onderging, dat je vooraf s avonds thuis een drankje moest drinken endan verschrikkelijke diarree kreeg? Dat ik die nacht bij jou bleef slapen? (Zij was toen al ziek en kon dat hele gedoe van medicijnen nemen niet meer alleen aan.) - Mama: Ja, ja - Ik: Wel datmoet Arsène ook doen. Morgenavond een drankje drinken. - Mama: Oei - Ik: En dan krijgt hijgegarandeerd diarree.
Ik weet dat mama nooit van vieze woorden hield. Ze gebruikte ze zelf niet en nam dat ook van niemand anders aan. Maar haar schoonzoon kon soms als mama in de buurt was, het vieze woordje sch**ten gebruiken. Enkel om haar wat op stang te jagen.
- Ik (plagerig): Ja, en je kent Arsène hé. Morgenavond zal hij aan het sch**ten gaan - Mama: OnsEllen, alstublieft hé! We zijn hier niet alleen! - Ik: Mama, ben jeklaar? - Mama: Ja, wel drie, vier stukjes
Even later zijn wij op weg naar de cafetaria. Plots blijft mama staan. - Mama: Ik kan niet meer kajen. - Ik: Wat is kajen? - Mama (wat luider, dan begrijp ik het misschien): Kajen! - Ik: Mama, ik weet niet wat kajen is. - Mama (heel luid, iedereen mag het horen): Sch**ten!
En meteen begint ze heel hard te lachen. Ik lach even hard mee. Die mama toch, waar is nu haar gêne?
Mama is goedgeluimd vandaag. Haar verwardheid is iets beter dan de afgelopen tijd. Komt het omdat haar verkoudheid beter is of hebben de dagelijkse bezoekjes van Denise er iets mee te maken, ik weet het niet. Maar als ik haar uit de stoel haal, zegt ze vlot: Zo, ik ben er weer uit.
We gaan samen naar haar kamer en ik haal de krulspelden uit de kast. Haar haar is al, zoals elke vrijdagmorgen gewassen. Dus nog even nat maken, - met lekker warm water -, en dan neem ik het spuitbusje met de haarversteviger. Omdat ze steeds moord en brand schreeuwt dat het veel te koud is als ik dat goedje op haar hoofd spuit, waarschuw ik haar: Niet schrikken, mama. Ik ga even spuiten op je hoofd. Het zal koud zijn. Maar dat is om jou even te plagen. Meteen dient ze mij lachend van repliek: Je bent een stout ding! En deze keer heeft mama geen kik bij het gebruik van de spray. We doen weer samen gek en lachen heel wat af. Maar als ze weer wat wil vertellen, vindt mama niet de juiste woorden. Zoals altijd als ze een betere dag heeft, komt de reactie: Kind, ik kan niet meerspreken Maar ik weet niet hoe dat komt. De moed om haar de oorzaak te vertellen, heb ik niet en ik houd het gewoon eenvoudig: Niet over piekeren. Dan komen de woorden wel van zelf.
En óf ze van zelf komen! Even later bewonderen mama en ik de binnentuin, waar je op uit kijkt vanaf mamas afdeling.
Alles ziet er zo mooi bij: de struiken staan wit gerijmd, de vijver is bijna dicht gevroren, de eendjes zitten er maar verkleumd bij. Mama geniet van het plaatje en ineens heeft ze het door dat het winter is, dat het buiten koud is.
Onze rust wordt verstoord door een bejaarde bezoeker, die mama een schouderklopje heeft. Voor de grap en goedbedoeld zegt hij: Moederke, wij gaan dan eens in de vijverzwemmen,hé! Met 'Moeder of Moederke wilde zij al nooit worden aangesproken, dat is volgens haar uitsluitend voor oude mensen. Het is: mama of ma. En mams vindt ze ook heel leuk, want zo noemt Arsène haar wel vaker. Met vernietigende blik kijkt ze de arme man aan. Ze ziet er helemaal de grap niet van in. Met dat koude weer, zeker! snauwt ze hem af en met een air draait ze zich om en stapt van de man weg. Ik geef hem nog vlug een verontschuldigend lachje en stap met haar mee.
Na ons bezoek aan de cafetaria en wat wandelen door de gangen van het rusthuis, - door de vrieskou durf ik niet naar buiten met mama -, brengen Denise en ik mama naar tafel. Het avondeten staat al klaar.
Karoline zit naast Marcel, die rustig zijn boterhammen eet. Zij geeft een knipoogje in zijn richting, en zegt stilletjes: Bijna geen hulp nodig, kijk maar! Ik wil hem stimuleren om het zelf tedoen. Marcel is sinds hij geen antidepressiva meer krijgt, veel alerter. Hij had dat trouwens niet nodig. Hij is nooit depressief geweest. En inderdaad, hij eet voor het grootste gedeelte zelfstandig, drinkt zijn koffie en probeert zelfs zijn in stukjes gesneden kiwi op te lepelen. Ik vertel ondertussen dat ik een boek aan het lezen ben over de ziekte en dat daarin ook het probleem van het toedienen van grote dosissen kalmeringspillen aan dementerenden wordt aangeklaagd. Ik ga maar door over het boek en zeg dan stom weg: De titel van het boek is: Ik heb Alzheimer. Mama kijkt me verschrikt aan: Heb jij Alzheimer? Ik probeer haar meteen gerust te stellen en zeg duidelijk: Maar neen, mama. Ik hebAlzheimeris de titel van een boek. Ze kijkt nog heel bezorgd, maar zegt: Gelukkig, wat dat is iets hoor!... Ik krijg het tegelijk warm en koud van mamas antwoord en weet hierop niets te zeggen. Mijn relaas over het boek stop ik maar.
Het boek Ik heb Alzheimer. Het verhaal van mijn vader, (ISNB 90 388 03389) is geschreven door Stella Braam.
Op de kaft staat te lezen: René van Neer, een oud-psycholoog, krijgt te horen dat hij Alzheimer heeft en brengt verslag uit aan zijn dochter over zijn veranderende wereld. Hij belandt in een zorgcentrum waar hij de boel op stelten zet en inspraak eist. Het stempel dementie is een vrijbrief om iemand zijn burgerrechten te ontnemen, is een uitspraak van René, opgetekend door zijn dochter. Hij gaat bijna ten onder aan rustgevende medicatie en verdwijnt ten slotte achter slot en grendel in een ander verpleegcentrum.
Dit boek, waarin voor het eerst een dementerende zijn verhaal vertelt, is een onthutsend en hilarisch verslag van een strijdbare burger met Alzheimer die in opstand komt tegen de betutteling in zorg en samenleving.