Als ik zondagmorgen naar mamas afdeling bel om te vragen hoe het met haar is, heb ik een heel enthousiaste medewerkster aan de lijn. Ze vertelt me dat het met mama nu zéker weer goed komt: Ze heeft deze morgen geen koorts meer. En toen ik gisteravond nog even bij haar de kamer inliep, begon ze spontaan te babbelen. Niet tegen mij, maar gewoon in zichzelf. Dan wist ik al dat ze aan de beterehand was. We kennen haar zo goed dat we weten dat ze enkel praat als ze oké is . De verzorgende vertelt mij ook nog dat haar collega, die mama deze morgen heeft verzorgd, net dezelfde bemerking had gemaakt: Marcella is aan het beteren, ze babbelt weer! Ze zijn het er over eens dat mama vandaag voor een paar uren het bed uit kan. Ik spreek af dat ik deze namiddag heel even langs kom.
Rond 4 uur ben ik in het rusthuis. Mama zit aangekleed op haar kamer in haar zetel. Ingedut, maar ze heeft wel een frisse kleur. Als ze eindelijk haar ogen opendoet, lacht ze naar me. En ja hoor, wat later terwijl ik de was in de kast leg, babbelt ze stilletjes in dat onverstaanbare taaltje van haar. Ik ben blij dat haar ziek zijn voor een groot stuk is opgelost. Als ik wegga, zeg ik : Dag mama, dag maatje . Dag mama tot morgen? Met gesloten ogen, bijna alweer ingedommeld, knikt ze toevallig ook nog van ja. Ik ga met een gerust hart naar huis.
Drie keer per dag bel ik naar het rusthuis om te vragen hoe het met mama is. En iedere keer wordt me op een vriendelijke manier uitgelegd hoe het met haar gaat. De verzorgenden en verpleegsters trachten me gerust te stellen en verzekeren me telkens dat ze goed voor haar zorgen. Maar daar ben ik sowieso van overtuigd.
Vrijdagmorgen ga ik de was gaan ophalen. Mama ligt in bed te slapen en merkt niet dat ik op haar kamer kom. Een verzorgende heeft voor mij mamas wasmand al leeggehaald en de was in een zak gestopt. Zo hoef ik niet lang op mamas afdeling te vertoeven waar nog steeds heel wat bewoners door ziekte geveld zijn. Nadat ik mama heb gezien, neem ik de zak mee en bang zoals ik ben voor besmetting vertrek ik weer heel snel.
Zaterdagmorgen zegt mij een verzorgende aan de telefoon, - ze is zelf opgelucht dat ze goed nieuws heeft - dat de koorts gezakt is, mama toch weer wat eet en dat ze voorlopig niet meer moet overgeven. Ze ligt nog in bed en is wel nog behoorlijk slapjes. Als ik zaterdagavond rond 8 uur voor de laatste keer naar mamas afdeling bel, verzekert mij de verzorgende dat het heel langzaam weer de goede kant op gaat met mama.
Het goede nieuws krijgen we dondervoormiddag te horen bij de oncoloog. Na de CT-scan om 8u40 hebben Arsène en ik wat later een afspraak bij hem. Het resultaat van de scan is een 'majeure remissie'. Dat is eigenlijk zeer goed nieuws, leg de dokter ons in mensentaal uit, want dat betekent eigenlijk dat er van het gezwel in de longen haast niets meer te zien is. De chemobehandeling heeft dus geholpen.
Deze woorden klinken mij als muziek in de oren na al die lange maanden van bang afwachten. Vooral voor Arsène zorgt dit bemoedigend scanresultaat, na die 6 ellendige maanden van eenzame opsluiting en die 6 zeer belastende chemobehandelingen, voor een ware ontlading van al de opgehoopte miserie en spanning. Oef! Opluchting!
Maar meteen stelt Arsène de vraag: wat nu, dokter? Ons leven weer oppakken, raad de oncoloog ons aan. En medisch-technisch legt hij ons uit dat men in de oncologie niet spreekt van een herstel of genezing maar van een regressie (= de kanker lijkt niet meer actief te zijn). Men is immers niet zeker dat de kanker binnen kortere of langere termijn niet zal recidiveren (= weer de kop opsteken). Ik heb geen glazen bol, ik kan de toekomstniet voorspellen, voegt hij er nog aan toe.
Voorlopig is er geen verdere behandeling nodig en wij maken samen met de dokter nu al voor binnen 3 maand een afspraak voor een nieuwe CT-scan.Er nu van profiteren is zijn boodschap. Zelfs een reis met Pasen naar onze geliefde stek in de Provence moedigt hij aan.
Nog emotioneel onder de indruk verlaten Arsène en ik arm in arm het ziekenhuis. Had alles volgens plan verlopen, zouden we in het naar huis rijden bij mama langs gaan. Maar mama is sinds dinsdag ziek, dat is jammer genoeg het slechte nieuws. En met haar is bijna de helft van de bewoners van haar afdeling ziek, zelfs het personeel wordt niet gespaard. Iedereen wordt het slachtoffer van buikgriep en bronchitis. Ook mama.
Dus nu kan Arsène, hoe graag hij het ook wilt, zeker niet bij mama op bezoek. Contact met zieke mensen moet hij voorlopig nog mijden. Ook voor mij is het weer drie keer per dag bellen hoe het met haar gaat, want ook ik ga niet naar haar toe. Hopelijk wordt mama weer gauw beter.