Als ik zondagmorgen naar mamas afdeling bel om te vragen hoe het met haar is, heb ik een heel enthousiaste medewerkster aan de lijn. Ze vertelt me dat het met mama nu zéker weer goed komt: Ze heeft deze morgen geen koorts meer. En toen ik gisteravond nog even bij haar de kamer inliep, begon ze spontaan te babbelen. Niet tegen mij, maar gewoon in zichzelf. Dan wist ik al dat ze aan de betere hand was. We kennen haar zo goed dat we weten dat ze enkel praat als ze oké is
. De verzorgende vertelt mij ook nog dat haar collega, die mama deze morgen heeft verzorgd, net dezelfde bemerking had gemaakt: Marcella is aan het beteren, ze babbelt weer! Ze zijn het er over eens dat mama vandaag voor een paar uren het bed uit kan. Ik spreek af dat ik deze namiddag heel even langs kom.
Rond 4 uur ben ik in het rusthuis. Mama zit aangekleed op haar kamer in haar zetel. Ingedut, maar ze heeft wel een frisse kleur. Als ze eindelijk haar ogen opendoet, lacht ze naar me. En ja hoor, wat later terwijl ik de was in de kast leg, babbelt ze stilletjes in dat onverstaanbare taaltje van haar. Ik ben blij dat haar ziek zijn voor een groot stuk is opgelost. Als ik wegga, zeg ik : Dag mama, dag maatje
. Dag mama
tot morgen? Met gesloten ogen, bijna alweer ingedommeld, knikt ze toevallig ook nog van ja. Ik ga met een gerust hart naar huis.
|