Rimpel was de sympathieke teckel van mama en pa. Zijn naam had hij te danken aan al zijn rimpeltjes in zijn snoet, toen ze hem als puppy kochten. Het was hun troetelkind, een deugniet, een echt verwend nest, maar wel heel lief. Toen hij op 8-jarige leeftijd verlamd raakte, hebben zij hem weken lang liefdevol verzorgd tot het echt niet meer kon. Ze moesten hem laten inslapen. Mama en pa hadden toen enorm verdriet: Dat willen wij nooit meer meemaken. Er komt nooit meer een andere hond binnen! En ze hielden woord. Er werd wel een bijna levensgroot stenen beeld van een teckel gekocht, dat altijd op het vertrouwde plekje in de woonkamer bleef staan.
Rimpel is dus ook mee verhuisd naar het rusthuis. Enkele maanden geleden viel het mij op dat mama tegen het beeld sprak. Rimpel was voor mama weer tot leven gekomen! Soms werd hij meegenomen in bed, zat bij haar op schoot, werd in de badkamer geplaatst als hij ondeugend was geweest. En mama ging ook met hem wandelen, in de gangen van de afdeling, waar ze verblijft. En nu is Rimpel spoorloos verdwenen. Mama heeft het beeld waarschijnlijk ergens achtergelaten. Ik mis die Rimpel wél, mama niet!
Vrijdagmorgen: ik vind mama weer in tranen. Ik vraag haar weer waarom ze toch zo veel verdriet heeft. Dan komt die weer binnen dan weer een andere snikt ze. Ik leg haar uit dat het verpleegsters zijn: Mama, ze komen gewoon jouw kamer binnen om je te helpen. Daar kan ik niet meer tegen t zijn altijd andere zegt ze wenend. Maar ik zie dat ze kwaad is. En ze wil nog veel meer zeggen, maar ja, dan gebeurt het opnieuw, de woorden komen niet meer. Ze staat boos recht uit haar zetel. Ze gooit haar armen in de lucht, ze stampt van woede met haar voeten op de grond: Verdomme,verdomme ik kan niet spreken! Ik schrik echt van haar reactie, want vloeken dat behoorde vroeger nooit tot haar woordenschat.
Gelukkig wordt ze weer rustig. Even later komen twee verpleegsters de kamer binnen om het bed op te maken. Ze zijn van harte welkom: mama is weer poeslief.
Zaterdagnamiddag stap ik uit de lift en zie mama zitten. Ze zit eenzaam op een stoel aan tafel in de leefruimte, met haar rug naar mij gekeerd. Maar ik zie het al meteen aan haar schokkende schoudertjes, ze heeft weer verdriet. Ik stap op haar toe, haar ogen zijn rood omrand van het wenen. Oh kind, ik kon niet komen barst ze in tranen uit. Maar ik ben nu toch hier, mama troost ik haar. De ene huilbui na de andere volgt. Ik weet wat me te doen staat: jas aan en naar buiten. Van zodra we in het park lopen, gaat het weer beter met haar. We gaan deze keer maar niet naar de cafetaria. Maar gaan rustig met ons tweetjes op een bank zitten in het lentezonnetje. Een uurtje later zijn we terug op haar kamer, de tranen zijn vergeten en ze kan weer lachen.
Als ik woensdagnamiddag toekom, is Denise al bij haar. Mama ziet er tevreden uit. De laatste tijd is ze meer en meer gehecht geraakt aan Denise, die vaak bij haar op bezoek komt. En als gepensioneerd verpleegster, zit het zorgen en verzorgen voor mensen, haar nog steeds in het bloed. Vaak valt het mij op hoe liefdevol ze met mama omgaat.
Vandaag vindt ze dat mama, die vroeger altijd zo netjes voor de dag kwam, zó niet mee naar buiten kan. Mamas kleren zijn inderdaad niet meer proper, overal zitten vlekken op. We overleggen samen dat ze maar beter een andere bloes en broek kan aantrekken. We openen de kast, nemen nieuwe kleren en kleden met ons tweetjes mama uit en weer aan. Ik bedenk dat mama een jaartje geleden nog boos kon zijn als Denise haar kast opende om haar jas er uit te halen. Zelf kon ze dat toen al niet meer, ze had toen ook al hulp nodig. Maar stiekem zei ze toen tegen mij: Ik zit bij haar toch ook niet inde kasten! Nu doet het haar niets meer, ze laat zich geduldig een andere broek en bloes aandoen. Ik heb de indruk dat ze wel geniet van al die aandacht.
Blij als een kind is ze als ik haar vertel dat Arsène om 5 uur naar de cafetaria komt. Oh, allemaal weer samen!
Op ons wandelingetje in het park komt de hoofdverpleegster naar ons toe. Ze vertelt dat mama deze middag weer zo verschrikkelijk verdrietig was. Ze heeft mama bij haar genomen in haar kantoor. Toen de hoofdverpleegster haar vroeg wat er scheelde, antwoordde mama al wenend: tIs mijn hoofd t is mijn hoofd!