Als ik woensdagnamiddag bij mama kom, zit ze ingedommeld in haar zetel. Ik maak haar zachtjes wakker maar ze kijkt me boos aan en snauwt: Zeg, ge moet niet zo tegen mij roepen! Ik kan het niet laten om te zeggen dat ik helemáál niet roep tegen haar. Maar dat hoort mama niet eens, ze kijkt me alweer glimlachend aan.
Haar stemming blijft vandaag voortdurend wisselen. Het ene moment is ze vrolijk, het andere moment triest. Ze wordt ineens heel droevig als ze zegt: Mijn pa was nen duts
In ons dialect betekent het woord duts : sukkelaar, iemand die bijvoorbeeld door ziek te worden niets meer kan. En zo verging het mijn grootvader, hij kreeg toen hij in de zeventig was ook de ziekte van Alzheimer. Ik weet nog dat mama er heel erg onder leed en dat het haar enorm verdriet deed hoe die grote, imposante en intelligente man steeds verder aftakelde. Net zoals mama nu bracht ook hij de laatste jaren van zijn leven in zijn zetel door. Hij kon niet meer lopen, niet meer praten, niet meer zelfstandig eten
hij was een echte duts, totaal afhankelijk geworden van anderen. Dat zoiets toch nog heel even door mamas hoofd spookt? Ja, zeg ik troostend, pepe was ziek, maar is wel heel oud geworden, bijna negentig hé? Of mama hier maar één woord van begrijpt, dat betwijfel ik. De tranen zijn al verdwenen en ze kijkt me vrolijk aan. Uitbundig heeft ze me een por tegen mijn arm en lachend zegt ze: Gelijk hebben ze!
|