Mama zit in haar kamer. Plots doet ze haar hand voor de ogen, ze zit stilletjes te wenen. Wat scheelt er mama? vraag ik. Ze kijkt me met betraande ogen aan: Het doet me zo zeer
het doet me zo zeer
Ik kan niets meer alleen doen. Met alles hulp nodig
Lastig, hoor! Ik neem haar eens goed vast. En mijn pa dan
je kent hem, hé? zegt ze snikkend. Haar hele lichaamshouding en haar trieste gezichtje spreken boekdelen. Ze is in de vaste overtuiging dat ze flink onder haar voeten heeft gekregen van mijn grootvader voor het feit dat ze nog zó weinig kan. Ik heb van mama nooit anders gehoord of mijn grootvader was streng, heel rechtvaardig en enorm lief voor haar. Ik, als zijn enig kleinkind, werd door hem rot verwend. Ik vond hem en nu nog, jaren na zijn dood, de liefste pepe ter wereld. Hoe ze het nu in haar hoofd krijgt dat hij bij haar is langs geweest, en denkt dat ze van hem op haar donder kreeg, begrijp ik niet. Het zal allemaal wel zo erg niet zijn, mama troost ik haar. Neen? vraagt ze onzeker. Ik kan daar toch niets aan doen, hé? smeekt ze bijna. Natuurlijk niet, mama. Een dikke knuffel doet haar tranen verdwijnen.
|