Mama is donderdag naar de kapper geweest, ik hoef dus deze morgen haar haar niet te doen. We hebben tijd om een grote wandeling te maken. Ik weet wat haar kan boeien en we gaan naar het Beukenpark. Het ligt aan het Schipdonkkanaal, niet zo ver af van het rusthuis, en het is een heel bijzonder mooi plekje. Het najaarszonnetje maakt het plaatje compleet.
Mama is in haar nopjes. Ze bewondert de eeuwenoude beuken: Kijk toch hoe mooi
en die kleuren
Ellen, er liggen al blaadjes op de grond
Dat vind ik zonde! Ik vertel haar dat het herfst is. Ze kan ze er wel inkomen dat de bomen dan hun bladeren verliezen, maar ze blijft het zonde vinden. Plots draait ze zich om, zoekend naar iemand. In paniek vraagt ze: Waar is ons Ellen? Ik knijp eens zachtjes in haar hand: Kijk eens goed, mama. Ik loop naast je. Ze kijkt me aan: Oh, ja
natuurlijk. Mama neemt mij nog wat dichter, steviger bij de arm, maar toch lachend en opgewekt zegt ze: Kind, zie je nu wel hoe dwaas ik ben! Ik antwoord, ook lachend:Ja, het valt mij nu óók wel op! We kijken elkaar aan, doen samen een beetje gek, zoals alleen wij dat met zijn tweetjes kunnen, en zetten onze tocht verder.
|