Deze morgen zit mama in de leefruimte bij enkele andere bewoners. Ik zie meteen dat ze er blijer uitziet dan de dagen voorheen. Dag, mama en ik geef haar een kus. Ik krijg een kus terug, met de woorden:Voorzichtig zijn, hé, als je naar huis gaat! Ik zeg haar dat ik nog niet naar huis ga, maar net bij haar toekom. Ze kijkt me lachend aan: Dat kon ik toch niet weten, kind! Ze gaat vlot rechtstaan en we stappen samen het hoekje om, haar kamer in. Je hebt de groeten van Arsène en ik moest jou zeggen dat hij jou nog zeer graag ziet zeg ik. Echt waar? Oh God, die sukkelaar is haar antwoord.
Ze zingt het liedje van Walter De Buck: En mijnen vlieger en ik zing met haar mee. Plots is ze de woorden kwijt. Als ik alleen verder zing met: er zitten nog twee bollekens, in mijnen zak, proest ze het uit, de handen voor haar mond. Ik weet, met al haar vroegere preutsheid dat ze dat een onfatsoenlijke tekst vindt, maar ze heeft er alle plezier in vandaag.
Terwijl ik haar haar in de krulspelden draai, zegt ze: En hij is weg. Ik vraag verwonderd Oh ja? Ze legt het verder uit: Vis gaan halen, en nog al dat vlees in huis! Ik praat gewoon met haar mee: en nu mama, dat de vis zo duur is. Waarop ze antwoordt: t Is juist dat hé! En daar ben ik dan mee uit de kerk gekomen. Hier kan ik niet meer volgen.
Ondertussen föhn ik haar haar. Als ik denk dat haar haar droog is, haal ik de krulspelden er uit. Maar ik ben iets te haastig geweest: Oei, mama, iets te vroeg, jouw haar is nog niet helemaal droog. Neen, dat heb ik daar juist ook al tegen ons Ellen gezegd! krijg ik te horen, maar daar reageer ik maar niet op.
Ze is nog steeds goed gemutst als ik wegga. Een klinkende zoen en een tot morgen doet haar gezichtje stralen.
|