Mama en ik zijn met dit prachtige zomerweer gaan wandelen. We komen voorbij de grote bloemen-, groenten- en fruitwinkel, waar mama vroeger, toen ze nog gezond was, een wekelijkse klant was. Ik piep even binnen en zie dat het er niet druk is. Dus ik stap met mama aan mijn arm naar binnen. Kom mama, we gaan wat fruit kopen zeg ik. Dat is goed antwoordt mama.
Ze is in maanden niet meer in een winkel geweest en ze kijkt dan ook heel verbaasd rond. Mooi
mooi
zegt ze verwonderd. Ze raakt meteen met de toppen van haar vingers de geurende perziken aan. Niet doen zeg ik stilletjes, niet aan het fruit komen. Dat doe ik niet! antwoordt ze kordaat.
Ik merk al heel vlug dat met mama de winkel binnengaan niet zo een goed idee was. Alles waar ze bij kan, wil ze aanraken. Ik houd haar bij de hand en blijf voortdurend zeggen dat ze nergens mag aankomen. Dat ik dat moet doen, vind ik heel gênant voor mama en ik voel er mezelf helemaal niet goed bij. Het dringt gelukkig niet tot haar door dat ze door haar dochter net als een klein kind wordt behandeld.
Als mama op de toog een grote kist met prachtige rode kersen ontdekt, is de verleiding te groot. Ze graait meteen met haar hand door de kersen. Niet doen, zeg ik nu een beetje geërgerd. Oh, laat haar toch een kers nemen zegt Isabelle, die samen met haar man deze zaak runt. Dat laat mama zich geen twee keer zeggen. Ondertussen betaal ik mijn rekening, want eigenlijk wil ik zo vlug mogelijk terug naar buiten. Ik zie nog net dat mama het pitje uit haar mond neemt en netjes in de bak, tussen de verse kersen, deponeert. Ik neem vlug het pitje weg en gooi het in de vuilbak, die Isabelle mij voorhoudt. Dat is toch niet erg vergoelijkt ze glimlachend mama. Ze zit hier rechtover zeker? vraagt ze nog een beetje onhandig, waarmee ze het rusthuis bedoeld. Ja, antwoord ik. We zeggen vlug gedag, vóór mama nog meer van die heerlijke kersen smult.
|