Arsène stelt zondagnamiddag voor om met mama naar de kermis te gaan bij ons in het dorp. Ik zie dat eigenlijk niet zo goed zitten. Al die drukte, is dat nog iets voor mama, vraag ik mij af. Arsène daarentegen ziet het wel zitten: We vragen in het rusthuis of we een rolstoel mogen gebruiken en dan lukt dat wel. Ik rij haar wel rond! Zo gezegd, zo gedaan.
Een rolstoel krijgen, is helemaal geen probleem. En mama is direct akkoord om mee te gaan naar de kermis. Arsène legt haar uit dat het zittend in een rolstoel voor haar makkelijker zal zijn: Dan hoef je niet zo ver te stappen, mama. Daar is ze het volledig mee eens en we gaan op weg. We lopen het park van het rusthuis uit, de straat op. Die is vandaag verkeersvrij, maar we zitten wel plots in het enorme kermisgewoel. Geen reactie van mama dat het zo druk is, dat er zoveel lawaai is, neen ze zit rustig van alles te genieten. Dan hoort ze de The Dixielandboys, een groepje muzikanten dat al wandelend door de straat hun prachtige muziek speelt. Laat dat nu juist de muziek zijn waar mama zo van houdt: Luister eens, mooi hé? Ze klapt in de handen op het ritme van de muziek. Eens ze de ponys, die rondjes rijden met kinderen, in de gaten krijgt, is mama dáár weer vol verrukking over. Twee steltlopers in prachtige kostuums, die net vóór haar lopen, kijkt ze onbegrijpend aan. Groot hé? zegt ze. Wat verderop zijn het twee clowns die haar aan het lachen brengen. Op het dorpsplein zoeken we een tafeltje uit en besluiten iets te drinken. Er is een podiumoptreden. In al haar enthousiasme heeft ze de kans niet om haar fruitsapje op te drinken. Want door haar uitbundig meeleven met de muziek stort ze het meteen om. Niets ergs, enkel de tafel en een lege stoel zitten onder het plakkerige goedje. Ik maak vlug alles schoon. Meteen krijgt ze van Gaby - mijn kapper en vóór mamas opname in het rusthuis ook die van haar -, een ander drankje aangeboden. Hij bedient als vrijwilliger de bar. Als de zanger het liedje La Rose van Gilbert Bécaud inzet, zingt ze de eerste twee zinnen mee. Oh, hoe mooi
zegt ze dromerig. Ze legt haar hand op Arsène zijn arm, haar hoofd tegen hem aan: Ik kom een beetje dichter zitten
t is zo mooi
Mama, tegen haar schoonzoon aangeleund, sluit even de ogen, een glimlach speelt om haar mond. Ik zit rechtover hen, en als ik dit tafereeltje zie, ben ik ontroerd van zoveel simpel geluk. Er komen nog wat meezingers, aan elkaar gepraat met wat leuke moppen. Mama lacht even hard mee als alle andere toeschouwers. Wat later vraagt Arsène stilletjes aan mij: Mama lachte zo hard om die grappen. Zou ze die nu ook begrepen hebben? Dat weet ik ook niet.
We keren langzaam terug. Als we de tuin van het rusthuis inwandelen, horen we de ritmische klanken van tamtams. Mama klapt weeral in de handen, en zit op de tonen van de Afrikaanse muziek bijna te dansen in haar rolstoel. We wijzen haar de groep zwarte mensen aan en Arsène brengt haar vlak bij hen. Ook van dat optreden geniet ze ten volle. Op het terras van het rusthuis, in het avondzonnetje, drinken we nog een laatste drankje en dan brengen we mama naar boven. De oudjes zitten al aan tafel, het is etenstijd. Mama gaat er welgezind bij zitten. Honger, mama? vraagt Arsène. Neen, jongen, goesting! antwoordt ze. Terwijl ze smakelijk zit te eten, geven we haar nog een dikke zoen en gaan naar huis.
Met een portoke genieten wij nog na van deze geslaagde namiddag: mama hoorde er even weer echt bij!
|