Als ik zondagnamiddag op de afdeling bij mama kom, zit ze in de leefruimte aan tafel. Ze zit te knikkebollen. Ze schrikt op als ik naast haar sta en ze kijkt me een beetje verdwaasd aan. Ik breng de was, mama zeg ik, en wijs op de blauwe reistas die ik bij me heb. Ze kijkt naar de tas en plots is ze door het dolle heen: Ik mag weer mee
ik mag weer mee! Ze neemt me vast en huilt: Ik mag weer mee
k ben zo blij
snikt ze. Ik heb het nog niet zo vlug door, maar dan bedenk ik dat we deze reistas altijd gebruikten toen ze met ons op reis ging. Herkent ze die nog? Ik breng haar naar haar kamer, maar ze weet van geen ophouden. Tranen rollen over haar wangen, van blijdschap, zegt ze. Ik heb het er moeilijk mee, maar haal toch het fototoestel boven en neem enkele fotos van haar.
Ze blijft maar herhalen: Ik mag mee, hé? Ik kan haar niet achterlaten, en ben zelf overmand door verdriet. Ik neem haar eens goed vast en zeg: Natuurlijk mag je mee, kom doe je jas aan en we zijn weg. Ik neem haar mee naar huis, maar tijdens het vijf minuten durende ritje is ze de reistas al helemaal vergeten. Ze is blij dat ze Arsène ziet en we zitten nog wat te babbelen met ons drietjes. Na een half uurtje bij ons, staat ze recht: Ik ga naar huis, t is tijd besluit ze. Je moet niet te voet gaan, mama, ik zal je met de auto brengen. zeg ik en ik breng haar terug naar het rusthuis.
|