Zaterdagnamiddag zijn Denise, mama en ik gaan wandelen in het park van het rusthuis. Mama heeft na de wandeling een besmeurde pamper, waardoor we naar boven moeten. Terwijl ik mama vasthou, krijgt ze door een bejaardenhelpster een grondige intieme verzorging. Ik blijf het gênant vinden om mama zo te moeten zien. Zo hulpeloos, en vooral zo afhankelijk van anderen, van vreemden.
s Nachts krijg ik een verschrikkelijke nare droom. Tijdens de wandeling in de tuin begint mama te krimpen. Ze blijft steeds maar kleiner worden, tot ze nog de grootte heeft van een kleuter. Denise en ik worden heel bezorgd, want het kleiner worden, stopt maar niet. Plots ben ik met mama alleen op haar kamer en leg haar in bed. Ik houd haar voortdurend in de gaten, maar ze wordt nog steeds kleiner en kleiner tot ze nog de grootte heeft van een baby. Razend word ik als reporters en fotografen met flitsende cameras haar kamer binnenstormen om mama te zien. Ik roep en tier en stuur iedereen naar buiten. Ik wikkel de baby vlug in een handdoek en stop hem in mijn handtas. Voortdurend houd ik het kleine hoofdje in de gaten, er mag niets misgaan. Met kloppend hart omzeil ik de pers en smokkel de baby buiten. Het hoofdje komt uit mijn handtas piepen. Ik kijk de baby aan: het is mama. Ik ben gewoon blij dat ze zo klein is. Nu kan ik tenminste zelf voor haar zorgen. Overtuigd dat ze nu veilig bij mij kan blijven, schiet ik wakker.
De droom is bedrog, alleen de hartkloppingen zijn echt!
|