Zaterdagnamiddag genieten mama en ik van onze wandeling, maar vooral van elkaar. We gaan in het zonnetje op een bank zitten in de tuin van het rusthuis. En we knuffelen. Ik leg mijn hoofd op mamas schouder. Meteen legt ze haar hoofd tegen het mijne. Hoofd tegen hoofd, hand in hand, blijven we minutenlang zwijgzaam zitten. Zo rustig, zo intens, dicht bij elkaar. Daarna vertelt mama van alles, met haar stille stem, in haar Alzheimertaaltje. Onsamenhangend, meestal voor mij niet te begrijpen. Maar dat deert me niet, ze praat tenminste met mij en we lachen samen. Na een gezellig uurtje buiten, keren we terug naar mamas afdeling.
Op haar kamer zeg ik dat ze haar jas maar moet uitdoen. Ik sta een beetje verwonderd te kijken. Mama heeft geen hulp nodig, ze doet het helemaal alleen. Dat is lang geleden. Terwijl ik haar jas in de kast hang, is mama plots verdwenen naar de badkamer. Ik hoor water lopen. Ik ga vlug eens kijken wat er gebeurt.
Als ik binnenkom, draait ze zich lachend naar mij om. Ze heeft de kraan opengedraaid en staat netjes haar handen te wassen. Weliswaar zonder zeep, al ligt die in het zeepbakje voor haar neus. Ik geef haar uit een knijpfles wat vloeibare zeep in haar handen, maar dan weet ze plots niet meer hoe het verder moet. Ik doe het even voor en ze pikt de draad weer op. Onze vier ingezeepte handen spelen met elkaar onder het stromende water. Mama vindt dit leuk, maar ineens is het genoeg geweest. De kraan moet dicht. Ze duwt haar hand onderaan tegen de opening van de kraan en wil zo het water tegenhouden. Het water spat de badkamer rond. Verbaasd kijkt ze dat het haar niet lukt om het water te doen stoppen. Ik draai gewoon de waterkraan dicht. Oh, zegt ze. We schieten beiden in een lach en ik maak de badkamer droog.
|