Hoewel ik mij de laatste tijd moe en futloos voel, ga ik zondagnamiddag toch naar mama. Haar spullen zijn gewassen en gestreken en ik neem die mee. Ik vind haar zittend in haar zetel in de leefruimte tussen de medebewoners. Ze slaapt en is moeilijk wakker te krijgen. Op zo een moment duurt het altijd even vooraleer ze beseft dat ze bezoek heeft.
Ik breng haar in haar rollende zetel naar haar kamer. Terwijl ik de was in de kasten opberg, bekomt ze langzaam van haar middagdutje. Ik leg de nieuwe cd op en ga naast haar zitten. Af en toe reageert mama op de muziek en na een Franstalig nummer zegt ze: Cest beaucoup. En dan wordt ze weer stil. Ze heeft ondertussen mijn hand vastgenomen en kijkt me glimlachend aan: Zoetebie
mijn klein beestje
toe, kom n keer bij mij. En ze trekt me dicht tegen haar aan. Ik blijf eventjes met mijn hoofd op haar schouder liggen.
Ik heb de hoes, die Arsène maakte voor de nieuwe cd, in mijn handen. Hij heeft er een mooie foto op geplaatst van mama, een foto van zowat zes jaar geleden. Ze was toen al beginnend dementerend, maar ze zag er nog heel goed uit. En terwijl ik naar de foto kijk, besef ik weer hoe veel ik mama mis, de mama van op de foto. Ik moet vechten tegen de tranen. Als ik terug rechtop ga zitten, staart ze mij aan. Madam, hoe is het? vraagt ze. Ze kent mij nu plots weer niet meer. Dat zinnetje is vandaag voor mij iets teveel. Daar komen de waterlanders. De tranen stromen over mijn wangen, er is geen houden aan.
Het is soms zo verdomd lastig!
|