De kleine jongen zat met een angstig gevoel op de grond onder de grote tafel te spelen met het rode autootje dat hij net had gekregen.
Hij deed zijn uiterste best om flink te zijn en niet te wenen.
Al de grote mensen rondom hem waren druk aan het praten maar hij verstond geen woord, het leek allemaal gebrabbel.
De heel oude mijnheer keek hem vriendelijk aan en kwam af en toe eens over zijn hoofd strelen.
De oude dame keek meestal spiedend naar hem tussen haar oogleden als ze dacht dat niemand keek.
Zijn mama zat kaarsrecht, ook heel onwennig, op een stoel en plukte zenuwachtig aan haar nieuwe jurk.
Af en toe vielen er ijzige stiltes die heel lang leken te duren.
Het jongetje wenste dat ze terug weg zouden gaan, hij en zijn mama.
Ver weg van deze mensen, terug naar zijn vertrouwde Oma en tante in het kamp.
Hij had met zijn mama eindeloos op treinen gezeten om hier te geraken en was onderweg heel ziek geweest met hoge koorts.
Hij herinnerde zich niet veel meer van de treinreis en hij had er zo naar uitgekeken.
De heel oude man moest hij Bompa noemen en de andere man papa; zo had zijn mama hem gezegd, en hij moest lief zijn en heel braaf, dan zouden ze hem en haar allemaal heel graag zien.
Hij schrok want de oude mevrouw zei plots heel boze dingen tegen zijn mama en zij begon heel hard te wenen.
Hij kroop nog dieper weg onder de tafel.
Nu had hij de oude dame verstaan, ze had Duits gesproken tegen zijn mama en ze had haar een hoer genoemd en gezegd dat ze na vandaag die vieze Duitse taal niet langer wenste te horen of te spreken, zijn mama moest maar de andere taal leren, hun taal. Duits was een heel slechte, vieze taal.
Hij verstond zelf wat Duits omdat hij altijd met de Duitse kinderen gespeeld had en zijn Oma en mama hadden gewerkt bij Duitse mensen, maar thuis spraken ze altijd Russisch.
Russisch was misschien geen slechte taal, maar als hij dat sprak verstonden ze hem ook niet.
Daarom had hij besloten om maar best niets te zeggen.
Hij wist ook niet wat een hoer was, maar het zou wel iets slecht zijn want anders zou zijn mama niet zo hard wenen.
Ze had terug geroepen dat ze geen hoer was en dat het niet alleen haar schuld was dat hij er was. Ze had hem willen laten weghalen maar de dokter had gezegd dat ze al te ver was.
Zijn mama had hem dus ook niet gewild.
De man die hij nu papa moest noemen sprak nu ook boos tegen zijn mama en zei dat ze zo snel mogelijk nederlands moest leren.
Hij wilde niet dat de mensen zouden denken dat hij met een Duitse getrouwd was: hij, een soldaat, gevangen genomen bij het begin van de oorlog en vijf jaar krijgsgevangene geweest bij die smeerlappen.
Hij walgde van alles wat Duits was, ook de taal.
Hij snauwde toen iets onbegrijpelijk in die andere vreemde taal en trok de jongen van onder de tafel.
De oude man sprong op en was boos tegen de man die hij papa moest noemen.
De vriendelijke oude man trok de jongen dicht naar zich toe, streelde weer zachtjes over zijn hoofd en zei dat hij niet zo bang moest zijn.
Zijn mama had hem op de trein verteld dat hij nu een grote flinke jongen moest zijn, hij was tenslotte al vier jaar oud.
Ze vertelde ook dat ze eindelijk naar zijn papa en naar zijn grootouders gingen en die zouden hem allemaal heel graag zien en mooi speelgoed geven en lekker eten en mooie warme kleren.
Hij bekeek het rode autootje nog eens, het was inderdaad een heel mooie auto en die heel oude mijnheer was wel lief, maar van de anderen was hij allemaal doodsbang, nog het meest van de heel boze man die hij vanaf nu papa moest noemen.