Waar is de tijd, dat wij niet eens wisten wat een TV was, nooit gehoord hadden van een computer of van computerspelletjes en wij de radio alleen interessant vonden, als er, voor onze begrippen, mooie muziek te horen was, hetgeen gelijk alle nieuwsberichten of sportuitslagen uitsloot! Ja wat voerden wij dan uit de ganse dag? Vervelen? Géén sprake van, want er was héél veel te doen. Een van onze geliefkoosde spelletjes was vogeltjes vangen. Ik denk dat Gaia nog niet bestond in die tijd, of is het mogelijk daarvoor aangeklaagd te worden met terugwerkende kracht? Hoe wij dat deden? Met veel geduld en list. Wij namen het rechthoekige zeef, waarmee de assen uit de kachel gezeefd werden om de sintels eruit te halen. Dat zeef zetten wij schuin omhoog op een stevig stokje en aan dat stokje was een lang, dun koordje bevestigd. We plaatsten dat zeef op het betonnen paadje, dat de hof netjes in twee helften sneed. Onder dat zeef legden wij in melk geweekte broodkruimels en dan leidden wij dat koordje tot om de hoek van de staldeur, waar wij aan het wachten begonnen. En de musjes kwamen hoor, héél zeker. Alleen geduld was nodig en uithoudingsvermogen. Daarbij kwam dan nog, dat er in alle talen moest gezwegen worden, want anders kwam natuurlijk geen vogeltje opdagen. Op het ogenblik dat het musje parmantig onder het zeef wipte en een beetje wantrouwig en schichtig aan zijn broodmaaltijd begon, trokken wij bliksemsnel aan het koordje, het zeef klapte naar beneden en het musje zat gevangen. De kunst bestond er nu in, het diertje onder dat zeef uit te halen zonder dat het ontsnapte. En raar maar waar, het lukte ons telkens zonder moeite. Ik voel nog steeds dat kleine lijfje in mijn hand en dat hartje dat als een wilde tekeerging. Het musje werd dan in een vogelkooi gezet en met heel veel liefde verzorgd, en van brood en water voorzien. Toch kon het niet uitblijven dat het diertje stierf, want musjes zijn niet gemaakt om in kooien te leven en zoveel begrip van de natuur, hadden wij op die leeftijd nog niet. Verdrietig als wij dan waren, werd het diertje op zacht gras in een sigarenkistje gelegd en plechtig begraven ergens onder een bloemenstruik in de hof en er werd zelfs een zelfgemaakt kruisje opgezet, gemaakt van enkele takjes. Mijn vader heeft waarschijnlijk zonder ruchtbaarheid, veel van die kistjes stiekem weer verwijderd, om zijn graafwerkzaamheden in het voorjaar niet in het gedrang te brengen.
Wij vingen niet alleen vogeltjes maar ook dikke hommels! Die beestjes zaten in grote getale op de bloemen, die veelvuldig aanwezig waren in onze hof. Wij vouwden kleine repen karton dubbel en met de open kant van het gewouwen kartonnetje plukten wij de hommels van de bloemen en plaatsen ze allemaal tegen het venster binnen in de stal. Daar bleven die lieve diertjes met veel misbaar tegen het glas vliegen en zoemen, en het was niet eens nodig de staldeur dicht te doen, want het kwam niet in hen op van het venster weg te vliegen. Als het vensterglas helemaal vol hommels zat, stopten wij met onze vangst en was het spelletje over. Tot ons ma in de stal kwam. Zij had totaal geen begrip voor deze sport en gebood ons elke keer opnieuw, de diertjes hun vrijheid terug te geven. Door het venster te openen, kozen er heel wat die vluchtweg, maar veel van hen moesten wij terug met dat geplooide kartonnetje opnemen en buiten laten vliegen. Het vensterglas was dan natuurlijk telkens aan een grondige poetsbeurt toe! En in de gemetste kooien, mooi hun naam op het hout rond het gazen deurtje geschreven, keken onze konijnen met grote ogen en wippende neusjes toe.
|