Mijn persoonlijke belevingswereld. Lieve bezoekers van mijn blog.
Ik wil jullie vragen om geen grote prenten als button te gebruiken omdat het mijn blog onnoemelijk langzaam maakt en slecht te openen, wat anderen dan weer afschrikt. Ik hoop op jullie begrip! Bedankt.
16-10-2005
De bloemen, de bijtjes ........
Waar is de tijd, dat wij niet eens wisten wat een TV was, nooit gehoord hadden van een computer of van computerspelletjes en wij de radio alleen interessant vonden, als er, voor onze begrippen, mooie muziek te horen was, hetgeen gelijk alle nieuwsberichten of sportuitslagen uitsloot! Ja wat voerden wij dan uit de ganse dag? Vervelen? Géén sprake van, want er was héél veel te doen. Een van onze geliefkoosde spelletjes was vogeltjes vangen. Ik denk dat Gaia nog niet bestond in die tijd, of is het mogelijk daarvoor aangeklaagd te worden met terugwerkende kracht? Hoe wij dat deden? Met veel geduld en list. Wij namen het rechthoekige zeef, waarmee de assen uit de kachel gezeefd werden om de sintels eruit te halen. Dat zeef zetten wij schuin omhoog op een stevig stokje en aan dat stokje was een lang, dun koordje bevestigd. We plaatsten dat zeef op het betonnen paadje, dat de hof netjes in twee helften sneed. Onder dat zeef legden wij in melk geweekte broodkruimels en dan leidden wij dat koordje tot om de hoek van de staldeur, waar wij aan het wachten begonnen. En de musjes kwamen hoor, héél zeker. Alleen geduld was nodig en uithoudingsvermogen. Daarbij kwam dan nog, dat er in alle talen moest gezwegen worden, want anders kwam natuurlijk geen vogeltje opdagen. Op het ogenblik dat het musje parmantig onder het zeef wipte en een beetje wantrouwig en schichtig aan zijn broodmaaltijd begon, trokken wij bliksemsnel aan het koordje, het zeef klapte naar beneden en het musje zat gevangen. De kunst bestond er nu in, het diertje onder dat zeef uit te halen zonder dat het ontsnapte. En raar maar waar, het lukte ons telkens zonder moeite. Ik voel nog steeds dat kleine lijfje in mijn hand en dat hartje dat als een wilde tekeerging. Het musje werd dan in een vogelkooi gezet en met heel veel liefde verzorgd, en van brood en water voorzien. Toch kon het niet uitblijven dat het diertje stierf, want musjes zijn niet gemaakt om in kooien te leven en zoveel begrip van de natuur, hadden wij op die leeftijd nog niet. Verdrietig als wij dan waren, werd het diertje op zacht gras in een sigarenkistje gelegd en plechtig begraven ergens onder een bloemenstruik in de hof en er werd zelfs een zelfgemaakt kruisje opgezet, gemaakt van enkele takjes. Mijn vader heeft waarschijnlijk zonder ruchtbaarheid, veel van die kistjes stiekem weer verwijderd, om zijn graafwerkzaamheden in het voorjaar niet in het gedrang te brengen.
Wij vingen niet alleen vogeltjes maar ook dikke hommels! Die beestjes zaten in grote getale op de bloemen, die veelvuldig aanwezig waren in onze hof. Wij vouwden kleine repen karton dubbel en met de open kant van het gewouwen kartonnetje plukten wij de hommels van de bloemen en plaatsen ze allemaal tegen het venster binnen in de stal. Daar bleven die lieve diertjes met veel misbaar tegen het glas vliegen en zoemen, en het was niet eens nodig de staldeur dicht te doen, want het kwam niet in hen op van het venster weg te vliegen. Als het vensterglas helemaal vol hommels zat, stopten wij met onze vangst en was het spelletje over. Tot ons ma in de stal kwam. Zij had totaal geen begrip voor deze sport en gebood ons elke keer opnieuw, de diertjes hun vrijheid terug te geven. Door het venster te openen, kozen er heel wat die vluchtweg, maar veel van hen moesten wij terug met dat geplooide kartonnetje opnemen en buiten laten vliegen. Het vensterglas was dan natuurlijk telkens aan een grondige poetsbeurt toe! En in de gemetste kooien, mooi hun naam op het hout rond het gazen deurtje geschreven, keken onze konijnen met grote ogen en wippende neusjes toe.
Wat is het lang geleden, dat ik nog aan mijn Italiaanse vriendinnetje gedacht heb! Die met de vele gevlochten staartjes op de humaniora. Zij was, net als ik de oudste van een resem kinderen en woonde in een mijndorp niet ver van mijn geboortedorp. Wij hebben elkaar leren kennen op de humaniora en zijn dan ook enkele jaren bevriend gebleven. Ze is zelfs met mij op internaat geweest in de provincie Antwerpen (Torentjes Waver) en werd daar na een jaar wandelen gestuurd, omdat ze op de slaapzaal, onder de chambretten door met haar buurmeisje had liggen te babbelen en daarbij betrapt werd door de non.Het buurmeisje werd niet doorgestuurd, maar zij wel. Haar ouders waren dan ook minder welstellend. Zij was geboren in Tripoli, het noorden van Afrika, waar haar vader, een Italiaan, grenswachter was. Haar moeder was een Duitse, en licenciate in de Germaanse talen. Het was een warm, beschaafd gezin en ik had het er echt naar mijn zin, als ik daar was. Wij trokken elke dag met elkaar op, tijdens de eerste vier jaren van de humaniora, totdat zij totaal onverwacht uit mijn leven verdween, omdat zij naar huis gestuurd werd, en ik verder op internaat zat. In de tijd, dat zij en ik samen naar Maaseik naar school gingen, nodigde zij mij op een dag uit, om samen met haar familie, met de trein naar zee te gaan! Ik was totaal perplex! Zo'n cadeau had ik nog nooit van iemand gekregen en ik had nog nooit de zee gezien! Ik was trouwens in die tijd nog nooit buiten Limburg geweest, buiten de zeldzame bezoekjes aan een tante in Lier, samen met mijn moeder. De vader van mijn vriendinnetje werkte in de mijn in Eisden en de mijnwerkers kregen treincoupons, waarmee ze gratis konden reizen. En ik mocht mee!! Ik sliep er gewoon niet meer van. De dag brak aan, dat we het avontuur zouden aanvangen en de avond voordien was ik reeds bij haar blijven slapen, omdat er 's morgens erg vroeg vertrokken werd. Onze knapzak werd klaargemaakt, met boterhammetjes en drinken en fruit voor de ganse dag, en wij voelden ons lijk jonge veulens, die voor het eerst in de lente de weide in mochten. En daar gingen wij beiden. De een met lange zwarte haren en ik met lange middelblonde haren, netjes gekleed in de zondagse kleren, schoenen opgeblonken en witte sokjes aan. We waren 14 jaar oud en in die tijd waren dat nog "kinderen"met sokjes aan. Gedurende de ganse treinreis hebben wij met grote ogen het voorbijsnellende landschap bewonderd. Er waren de nodige overstappen en dat was weeral spannend, en na enkele uren treinen kwamen wij in het station van bestemming aan. Ik realiseer mij nu, dat ik niet eens meer weet, naar welke badstad we geweest zijn. Zal wel Oostende geweest zijn, maar ik kan het niet bezweren. En dan met onze pick-nick richting strand. Het was geen mooi weer. De lucht zag grijs en er waaide een frisse wind. Maar niets kon ons deren. Het leven behoorde ons toe, want wij gingen de zee zien! Tot op heden voel ik dat gevoel, bij de aanblik van de zee. Ze was loodgrijs en de golven beukten op het strand. Er was geen greintje zonneschijn te zien, en ik liep daar op dat strand, richting water, terwijl het zand in mijn gezicht striemde. En toch was dat het mooiste, wat ik ooit gezien had. Ik ben de ganse dag in de buurt van de waterlijn blijven lopen. De schoenen met de veters bijeen gebonden en de sokken in mijn tasje. Ik kreeg niet genoeg van het geluid, de geur, het schreeuwen van de meeuwen en het bulderen en af- en aanrollen van de golven. Tot op heden is de zee mijn grote liefde. In al haar schakeringen van grijs en zwart, groen en blauw, smaragd en wit schuim. Nog steeds zingt zij voor mij het mooiste lied, dat ooit gezongen werd en wordt. En dat cadeau had ik gekregen van mijn toenmalig vriendinnetje, waardoor zij voor mij voor altijd zal verbonden blijven met die herinnering aan de zee.
Ik had inderdaad ook nog wat broers! Zes in in aantal. Van één van hen herinner ik mij als gisteren, dat hij geboren is. Ik was net zeven en deed dat jaar mijn eerste communie. Voor dat grote gebeuren werd er door de naaister een communiekleedje gemaakt en dat moest natuurlijk ook gepast worden. Op een zekere dag kwam de naaister thuis om het kleedje aan mijn moeder te tonen. Ma lag echter boven in bed en als kind stel je jezelf helemaal geen vragen daarbij. Wij woonden toen nog in het kleine huisje, waar zeven van de acht kinderen geboren zijn. Wij trokken dus naar boven en ik stond aan het voeteinde van het bed, terwijl de naaister het kleedje rond mij schikte en mijn ma goedkeurend toekeek. Op de slaapkamer van mijn ouders heeft steeds een kinderbedje gestaan, want jarenlang was er altijd wel een baby, die daarin sliep.Opeens hoorde ik een piepend geluidje. Ik keek mijn ma aan en zegde dat ik een muis had gehoord. Mijn moeder schrok en zegde: Is dat echt zo? Dan moet je maar eens gaan kijken, waar die zit, want dat vind ik niet zo geweldig, een muis op mijn kamer! Ik ging doelbewust af op de hoek van de kamer, waar het kinderbedje stond, want vandaar had ik dat geluidje gehoord! Eerst onder het bed, dan erachter, en teneinde raad in het bed gekeken, en wie vond ik daar??? Géén muis in elk geval, maar wel mijn pasgeboren broertje! Ik wist niet beter, dan dat mijn ma geen idee had, wat er in dat bed lag en verkondigde opgetogen dat ik een kindje gevonden had! Dus die broer is door mij ontdekt! Tenminste ik heb het als kind steeds zo aangevoeld en ervaren. Diezelfde broer, die precies zeven jaar jonger is dan ik werd een blonde kleine deugniet, met van die sluike, zijdeachtige haren en grote bruine ogen. Hij was een ongelooflijke rakker en stak voortdurend allerlei kattekwaad uit waarvoor hij dan ook prompt gestraft werd. Meer dan eens kreeg hij een ferm pak tegen zijn broek, moest hij zich wassen en onmiddellijk naar bed. Hij was en is echter een wezen dat geen rancune kent! Hij kleedde zich uit, waste zich netjes en kwam dan naar mijn pa, die hem net een pak slaag verkocht had, met gladgekamde zijdeachtige haren en uitgestoken armen een nachtzoen vragen! Doordat hij zo'n rakker was, kreeg hij natuurlijk meer dan eens zaken in de schoenen geschoven, die hij helemaal niet mispeuterd had. De dingen overkwamen hem gewoon ( en hij hielp af en toe een handje!). Ik vergeet nooit die zaterdagavond. Iedereen had zijn wekelijks bad in de zinken tobbe achter de rug en dan moest er natuurlijk gedweild worden, want dan stond zo ongeveer de keuken onder water!Ik hielp mij ma bij het dweilen en mijn broertje liep naar achter het tuinpaadje op. Het was echter al behoorlijk donker, en moet ergens in de herfst geweest zijn. Ik was ongeveer klaar met dweilen, toen mijn ma vroeg, waar mijn broertje was. Ik antwoordde dat hij het tuinpad was afgelopen. Ze gaf de opdracht hem onmiddellijk naar binnen te roepen, omdat zijn haar nog nat was en hij zeker een verkoudheid zou oplopen. Ik riep maar kreeg geen antwoord. Riep opnieuw en er kwam nog steeds geen antwoord. Opeens wist ik dat er iets gebeurd was! Ik liet mijn dweil vallen en rende als een haas naar achter. Geen broertje te bespeuren. De paniek sloeg toe en ik liep de weide in en kwam weer terug zonder hem te vinden. En plots zag ik wat er gebeurd was: hij had blijkbaar op de rand van de mestkuil gelopen en was er door een of ander reden ingevallen. Niet op de mesthoop zelf maar in het gat waar de gier bijeenliep en hij was met zijn gezicht naar beneden in het gat gevallen. Ik heb hem eruit gevist en op mijn armen naar binnen gedragen. Hij had héél wat van dat goedje naar binnen gekregen en was eigenlijk met geen tang aan te pakken! Mijn broer was zo vies, als hij waarschijnlijk nooit meer in zijn leven geweest is. Hoe dikwijls hij die avond gewassen is, kan ik niet vertellen, maar die hardnekkige reuk was gewoon niet weg te krijgen, alsof hij door zijn huid was opgeslorpt. Het hele huis rook vies en mijn ma vond er niet beter op dan een ganse fles reukwater over hem uit te sprenkelen om de gevolgen van dat vieze bad teniet te doen! Men verveelde zich nooit in de buurt van mijn broertje!
Elke avond, als wij uit school kwamen, was de boodschap : eerst eten om 17u00 en daarna prompt allemaal aan de eetkamertafel om huiswerk te maken en lessen te leren. In de zogenaamde salon stond een tweede grote tafel en het jonge volkje werd dus in twee groepen verdeeld, zodat iedereen voldoende plaats had om zich te verdiepen in alles, wat ons slim kon maken. In de lagere klas werd in mijn tijd nog geschreven met een pen, die in de inkt gedoopt werd! Dat was geen sinecure, want als er een teveel aan inkt aanhing, viel al eens een klodder op het schrijfvlak en kon de hele tekst vanaf het begin opnieuw geschreven worden. In mijn herinnering werden zo héél veel nieuwjaarsbrieven meerdere malen geschreven en herschreven. Op een zekere dag werden wij allemaal op het matje geroepen bij pa. Dat wil zeggen, diegenen, die reeds met pen en inkt schreven. Wij stonden daar allemaal wat angstig te kijken want een boze pa, was echt niet om vrolijk van te worden. Zijn vraag luidde: wie heeft er met zijn pen naar het plafond gegooid??? Wij stonden hem allemaal stomverbaasd aan te kijken! Met een pen naar het plafond gooien! Hoe kwam hij erbij! En niemand van ons zou zich zulke baldadigheden in zijn hoofd halen, dat was wel heel zeker. Hij kreeg hierop dus van niemand een antwoord, maar hij bleef ervan overtuigd, dat wij wel eens met pennen naar het plafond gooiden want er waren allemaal kleine inktspotjes op ! Wij werden in groep gestraft omdat de dader zich niet bekendgemaakt had. Straf dat heette: vroeg naar bed en wij moesten sowieso reeds elke avond om 19u00 naar bed. Als we 12 jaar geworden waren, werd dat 21u00. Maanden later liep mij pa door het huis en ving op een bepaald ogenblik een vlieg. Hij was daar ontzettend handig in. Toen hij het insect dooddrukte had hij een inktvlek op zijn vingers! Opeens werd duidelijk, wie die inktvlekjes op het plafond gemaakt had. De vliegen zaten soms op de rand van de inktpot , vlogen weer weg en gingen dan op het lichte plafond zitten en lieten daar grandioos hun voetsporen na!
Ja dat had ik dus ook, een kleiner zusje! Ze is vier jaar jonger dan ik en wij verschillen als water en vuur! En daaraan is tot op heden niets veranderd! Gek eigenlijk als je uit hetzelfde nest komt en door dezelfde ouders bent groot gebracht en opgevoed. Ik heb dus steeds meer overeenkomsten gehad qua karakter met mijn broers, waar ik uiteraard dan ook beter mee kon opschieten. Ze huilde om het minste geringste en mijn broers vertikten het om met haar te spelen, want ze konden dus echt niet tegen dat "gezump" zoals ze dat zo mooi verwoordden! Zij was nochtans de favoriete van mijn nonkels en tantes, want ze ging bij iedereen op schoot zitten en was blijkbaar een stuk aangenamer in de omgang dan ik was. Zij was extravert en ik behoorlijk introvert, hetgeen mij zelden in dank werd afgenomen en nog minder werd begrepen! Zij was de lieve en ik het spook, zo simpel werd dat toentertijd gesteld. Dat zulke uitspraken mij diep kwetsten, daar stond niemand bij stil; Op een zekere dag, ik denk dat mijn zus een jaar of zes was, speelden wij in de keuken van ons oude huisje. Plots begon mijn zus te wenen en niemand had ook maar het minste idee, wat er nu weer loos was. Niemand schonk er dus veel aandacht aan, maar het wenen werd alsmaar heviger en mijn moeder kwam kijken, wat er nu weer aan de hand was. Niemand kon daar een zinnig antwoord op geven en mijn ma gebood haar op strenge toon op te houden met dat gehuil en te vertellen , wat er gebeurd was. Met veel gesnik en gesnotter kwam de aap uit de mouw: ze had een witte boon in haar neus gestoken en kreeg dat ding er niet meer uit! Er stonden witte bonen op het aanrecht voor de soep, die mijn ma nog moest koken. Ze had dus niet beter gevonden dan een boon in haar neus te steken en hoe meer geprobeerd werd, dat ding eruit te halen, hoe hoger dat dat omhoogkroop en door het slijm aan het opzwellen ging. Nu was goede raad duur en er bleef maar oplossing: de dokter werd gebeld. Die heeft toen met een soort van lange haaknaald die vreselijke boon, die inmiddels behoorlijk hoog gekropen was, eruit gepeuterd. Het bloed gutste uit haar neus, maar we hadden de boon en ze werd niet meer voor de soep gebruikt!
Een jaar of twee later. We waren inmiddels verhuisd naar ons nieuwe huis. Mijn pa had een heel grote hof met groenten aangelegd, hetgeen erg groot nodig was met een gezin als het onze. Als je tien monden moet voeden, heb je al heel wat groenten en aardappelen nodig om het jaar door te komen. Vooraleer in het voorjaar gezaaid en geplant werd, moest er natuurlijk eerst gespit worden. Het was een prachtige lentedag en mijn pa was druk doende in zijn hof. Wij, kinderen wilden natuurlijk allemaal meehelpen, ofschoon wij geen van allen oud genoeg waren om ook maar iets bij te dragen om het werk in de tuin te verlichten. Mijn pa liet ons echter begaan zolang wij hem maar niet onder de voeten liepen en ons onderling verstonden. Daar liep het natuurlijk een beetje spaak want iedereen kwam op het terrein van de ander en er werd behoorlijk wat gegrommeld en gekibbeld. Mijn zus begon als altijd weer te wenen en mijn pa , die zich nauwelijks omdraaide, zegde op rustige toon: Als ik je nu nog éénmaal hoor jammeren, dan krijg je een pak op je broek, dan weet je tenminste waarom je weent! Alles werd rustig en iedereen rommelde maar wat aan. De een werkte met een schop, nog iemand met een hark, iemand anders met een schup en mijn zus had warempel een riek te pakken gekregen en was daarmee druk doende. Het was eigenlijk een idyllisch tafereeltje, die tuin met kinderen en pa in de lentezon. Plots hoorden wij een hoog jammerend geluidje, als van een diertje, dat in het nauw gedreven werd. Mijn vader draaide zich met een ruk om en keek naar mijn zus. Het kon namelijk maar van één zijde komen! En inderdaad, zij was het. Maar deze keer jammerde ze met recht en reden want ze had het klaargespeeld om zichzelf met de riek vast te steken in de grond, dwars door haar voet heen! En ze kon de riek er niet meer uit. Tot op heden begrijp ik niet hoe ze dat heeft gedaan! Daar is toch een behoorlijke kracht voor nodig om jezelf doorheen je voet in de grond vast te pinnen! Mijn pa trok met een ruk de riek ophoog, nam haar in zijn armen en liep naar de keuken, waar hij haar op de tafel zette. Hij trok haar sandaal van haar voet en het bloed gutste over de vloer. Er diende toen allerlei maatregelen getroffen om geen vergiftiging te krijen, want een riek wordt gewoonlijk gebruikt om mest te spreiden, met alle gevolgen vandien, als hiermee een wonde wordt veroorzaakt. De dokter heeft zijn werk echter goed gedaan want er zijn geen verwikkelingen opgetreden. Maar ons kleine zusje stelde ons regelmatig voor verrassingen en gewoonlijk waren die niet erg aangenaam!
Eénmaal per week kregen wij met de leerlingen van de twee richtingen biologieles. De "latinisten" zaten helemaal achteraan in de klas, en die klassen waren, zoals reeds meegedeeld, niet bijzonder groot, zodat er met de plaats gewoekerd werd. Helemaal achteraan werden banken geplaatst, die dan ook nog tegen elkaar aangeschoven werden, zodat er één lange bank ontstond. De stoelen stonden met de rugleuning tegen de achterwand van de klas. Daar zaten wij dan met ons zevenen en er werd regelmatig wat afgegibberd! Op een dag had iemand een doosje, mooi verpakt op de lessenaar van de juffrouw gedeponeerd. Het enige wat wij wisten was, dat de inhoud iets griezeligs was. Zij kwam nietsvermoedend de klas in, zette haar schooltas op haar stoel en bemerkte het pakje op de lessenaar. Blijkbaar ging ze er van uit , dat iemand van de andere leraren of leraressen dat daar voor haar had neergelegd. Iedereen zat in spanning te wachten, hoe ze zou reageren en het was opmerkelijk stil in de klas, hetgeen voor haar een teken had moeten zijn, dat er iets niet klopte! Ze was echter zo nieuwsgierig naar de inhoud, dat het haar helemaal niet opviel. Voorzichtig begon ze het papier rond het doosje te verwijderen en deed ze het deksel open. Iedereen hield letterlijk de adem in! Ze slaakte een luide kreet, werd lijkbleek, wilde gaan zitten maar haar tas stond op de stoel, en werd gelukkig opgevangen door een van de leerlingen op de eerste rij! Uit het pakje kwam een dode muis te voorschijn en het arme diertje zal wel nooit hebben kunnen vermoeden, dat ze voor de bijna-flauwte van onze lerares verantwoordelijk zou zijn! De lerares werd naar huis begeleid door een van haar collega's en de biologieles werd getransformeerd naar strafles. Tot op heden, weet ik niet wie die stunt heeft uitgehaald, maar spannend was het wel!
Dat was niet de enige straf, die ik ooit in de biologieles gekregen heb. Eén van mijn vriendinnetjes, een blonde goedlachse doktersdochter, zat naast mij, toen wij les kregen over de voortplanting van reptielen. De vraag was of die levend baarden! Iedereen van ons ging ervan uit dat dat inderdaad het geval was. National Geographic was nog niet te zien op televisie, dus daar konden wij ons licht nog niet gaan opsteken. Onze lerares vertelde ons echter, dat slangen eieren leggen, en sommigen van hen zelfs zeer grote eieren! Mijn vriendinnetje was zodanig onder de indruk van dat ongelooflijk feit, dat ze hardop op hoge toon zegde: Maar hoe kan dat dan, die hebben toch geen "gieëtje"!(gaatje) Ik kwam op dat ogenblik gewoon niet meer bij van het lachen, en heb de rest van de les buiten op de gang mogen doorbrengen! Alsof het mijn fout was, dat slangen wel een "gieëtje" hebben!!
Het was vroeger de gewoonte, dat er elk schooljaar klasfoto's gemaakt werden en dan van ieder kind ook nog eens een individuele foto, waarvan er één op postkaartformaat en een stuk of vier op pasfotoformaat aangeboden werden. Men kon die dan kopen of ook niet. Daarin was iedereen vrij. In onze tijd waren meisjes van 12 à 13 jaar nog echt kleine meisjes. De meesten van ons hadden vlechten of een paardestaart en we droegen gewoonlijk witte sokjes.Toen de klasfoto's gemaakt werden, was dat niet anders. Op een zekere dag kwam onze klastitularis, een kruisheer S, met de foto's de klas ingestapt en zette zich pontificaal aan de lessenaar! Hij legde de foto's voor zich, nam ze één voor één in zijn handen en becommentarieerde ieder van ons! Verweer hiertegen hadden wij natuurlijk niet, want ons was geleerd in alle talen te zwijgen, als meerderen het woord voerden! Toen hij bij mijn foto aangekomen was, bekeek hij mij, dan de foto en zegde: Jij staat op de foto zoals je altijd kijkt: vrank! Ik moet ter verduidelijking zeggen, dat ik vrij lichte, grijs-groene ogen heb en de gewoonte had en nog steeds heb, de mensen recht aan te kijken als ik met hen praat of naar hen luister. Het woord "vrank" werd door de meeste mensen echter gebruikt in de betekenis van "brutaal" en als ik iets niet was, was het wel brutaal. Mijn pa zou me alle hoeken van het huis hebben laten zien, als ik brutaal had durven zijn! Ik ervoer zijn opmerking dan ook als een slag in mijn gezicht en zat daar eigenlijk totaal beduusd te bekomen van zijn commentaar. Nadat hij de foto's allemaal besproken had, ging hij verder met de les van Latijn. Het was de gewoonte als een lesuur voorbij was, dat een van de leerlingen de jas en de schooltas van de leraar naar de volgende klas bracht. Die twijfelachtige eer was mij toebedeeld en ik moest zijn lange zwarte jas en tas naar het volgende lokaal brengen.. Daar stond ik in de lange, zeer hoge gang met de zwarte attributen van mijnheer S. In die lange, hoge gang waren ook zeer hoge vensters met diepe vensterbanken. Die vensters waren echter zo hoog in de muur aangebracht, dat ik nauwelijks aan de vensterbank raakte met uitgestrekte armen. Waarschijnlijk was dat om te voorkomen dat men door de vensters de buitenwereld zou zien. Alleen lichtinval was toegelaten! Het logische gevolg van die hoge vensterbanken was, dat er zelden of nooit stof geveegd werd! En wat deed dit vranke kind nu???? Ik heb die mooie lange zwarte jas, priesters droegen in die tijd nog een soutane, op een van de vensterbanken gezwierd, de schooltas eronder gezet en naar mijn volgende leslokaal gegaan. Hoe die jas van die vensterbank afkwam, kan iedereen zich vast wel voorstellen ? En het gevolg voor mij hoef ik ook niet aan de verbeelding over te laten zeker! Ik kreeg drie woensdagnamiddagen strafstudie. Dan mocht ik moederziel alleen, als enige in het ganse gebouw, straf schrijven in een klas. Mijnheer S. kwam om mij mijn opgave te geven en kwam later om 16u00 of 16u30 om de straf op te halen. Verder zag ik hem niet gedurende de hele namiddag. Ik was totaal verdiept in mijn strafwerk, toen ik opeens opgeschrikt werd door zingen buiten! Nieuwsgierig stak ik mijn hoofd omhoog naar het venster. Staande op een stoel kon ik beneden in de straat, een groep jongens zien wandelen, begeleid door S.. Het waren een groep internen van het H. Kruiscollege op hun woensdagnamiddagwandeling. En een van hen zong uit volle borst het liedje dat ik steeds zal verbinden met mijn eerste strafstudie: Oh Carol!!!(I am but a fool!)
Kleine meisjes blijven niet klein, en plots was daar het ogenblik aangebroken, dat ik naar de "Humaniora" zou gaan. In die tijd had je de keuzemogelijkheid tussen "Oude Humaniora" en "Moderne Humaniora" en mijn keuze, of was het die van mijn ouders (?), viel op de Oude Humaniora, ttz. de Grieks-Latijnse. Het was een wereld van verschil. Elke dag vertrekken met de fiets naar de nabijgelegen stad om te gaan studeren. We waren met ganse groepen, jongens en meisjes, die van de dorpen rondom naar de stad fietsten en de groep werd alsmaar groter, naargelang we de stad naderden, want in elk dorp, dat wij doorkruisten, voegden zich opnieuw studenten bij de karavaan. De manier van onderwijs krijgen, was natuurlijk totaal verschillend van het lager onderwijs. Voor elk vak hadden wij een andere leerkracht en dat waren Kruisheren voor sommige vakken en voor andere vakken dan weer regentessen. In onze klas waren erg weinig leerlingen, nl. zeven Latinisten en vier Modernisten. Het was namelijk eerst het tweede jaar dat de Kruisheren een afdeling voor meisjes hadden en die beperkte zich de eerste jaren tot het Lager Middelbaar. Bepaalde vakken kregen wij allemaal samen, anderen kregen wij natuurlijk apart, zoals Latijn, Grieks, wiskunde. Wij zaten in erg kleine klassen. Het waren kamers van het klooster van de Ursulinen. De kamers waren volgepropt met lange banken, waarin wij met drie of vier meisjes zaten, en die aan een zijde tegen de muur geschoven waren. Als iemand naar het toilet moest, moest de hele rij opstaan om plaats te maken en die persoon doorgang te verlenen. Er zat in onze klas een Italiaans meisje, waarmee ik jaren bevriend ben gebleven. Ze had lange zwarte haren, die ze in een paardestaart bijeengebonden droeg. Op een bepaald ogenblik, in de les van geschiedenis,had ze zich geamuseerd met van die paardestaart een ongelooflijk aantal vlechtjes te maken, die ze over haar schouders drapeerde. Onze leraar had reeds enkele malen gezegd, dat ze daarmee diende op te houden en haar aandacht bij de les moest houden, maar ze deed net alsof ze hem niet hoorde en ging rustig door met vlechten. Zij zat op de plaats tegen de muur en er zaten drie meisjes, waaronder ik naast haar. Onze leraar was een grote, forse en erg kalme man, maar iedereen wist, dat als hij boos was, hij een tafelblad in twee kon slaan met zijn vuist. En opeens werd hij boos! Met een daverende klap kwam zijn vuist op de lessenaar terecht en hij riep dat ze moest maken dat ze buiten kwam! Ik heb nog nooit iemand zo snel en lenig op het schrijfblad van die bank zien springen, voor onze neus doorrennen, met een sprongetje op de grond belanden en als een schicht verdwijnen naar buiten. Als ik aan die scene denk, borrelt de lach in mijn keel omhoog en heb ik na 49 jaar nog steeds napret! Onze leraar vervolgde zijn les, alsof er geen onvertogen woord gevallen was, en wij zaten allemaal muisstil en roerloos naar hem te luisteren. Mijn vriendin heeft nooit meer vlechtjes gemaakt in eender welke les!
Je snoetje is nat van je tranen, je hebt zo'n immens groot verdriet, mijn hart splijt in twee ik voel met je mee, echt troosten, kan ik je niet.
Je ogen, die poelen van blauw, ze kijken nu donker van pijn, je kan niet bevatten, weet niet in te schatten, waarom moet het leven ZO zijn!
Die pijn zal nu langzaam verstillen, daar mag je op tellen, mijn lief, dan zal je weer zingen, van duizende dingen, het heeft nooit bestaan, dit verdriet!
Als kind van een jaar of acht, werd ik vroeger gewekt en moest dan zorgen dat ik gewassen en aangekleeed geraakte. Mijn moeder had haar handen méér dan vol aan de kinderen, die na mij kwamen en nog niet zo handig waren, dat ze dat allemaal zelf konden. Ik had als klein meisje zéér lange haren en die werden natuurlijk elke morgen door mijn moeder geborsteld en gewoonlijk in twee lange vlechten verwerkt, zodat ik er netjes bijliep voor de rest van de dag. Voor een paardestaart waren ze veel te lang. Soms kruiste zij die vlechten en leidde de linkervlecht langs rechts en de rechtervlecht langs links terug omhoog, waarop ze boven op mijn hoofd weer bijeengestoken werden, en er als het ware een krans van vlechten rond mijn hoofd lag. Mijn gezicht was ingekaderd in vlechten! Men ziet dat nog wel eens op oudere foto's of afbeeldingen van meisjes uit Duitsland of Oostenrijk. Na dat ochtendritueel, en als alle kinderen gewassen en aangekleeed waren, was het etenstijd. Want een deftig onbijt was in onze jeugd de meest normale zaak van de wereld. Naar school met een lege maag bestond niet. Later, toen we iets ouder werden, en elke morgen naar de mis gingen, moesten we natuurlijk wel nuchter zijn, en namen onze boterhammetjes, netjes in een papier gewikkeld mee naar school. Ons drinken werd in een bidon gedaan en na de mis, ging het richting klaslokaal en werd het ontbijt verorberd. In de winter werd de bidon met de melk met koffie op de kachel geplaatst, totdat het goedje een beetje opgewarmd was. De bidon zelf werd gewoonlijk véél warmer dan het drankje, dat erin zat. En menig vingertje is daaraan verbrand. Als we ons ontbijt thuis opaten, was dat normaliter: gebakken spek en bruid brood en daarbij warme melk met honig .Ik lustte geen pure melk en ik lustte geen spek. Alleen als het volledig krap uitgebakken was, vond ik het heerlijk, maar er werd een grote pan gebakken en gewoonlijk was dat spek allesbehalve krap gebakken! Ik zat dan ook steeds als laatste aan tafel om het rare goed door mijn keel te wurgen. Ik krijg nu nog de rillingen, als ik eraan denk! Alle kinderen waren vertrekkens gereed, als ik nog steeds aan tafel zat. Mijn moeder hielp hen de deur uit en dan zag ik mijn kans schoon om het spek in de zak van mijn schort te laten verwijnen! Ieder kind droeg namelijk in die tijd een zwart satijnen schort, die langs achter vastgemaakt werd door enkele knopen en een gestrikte tailleband. Als ik dan een eindje verder in de straat achter de bocht verdween en mijn moeder, die mij stond na te wuiven, uit het zicht was, gooide ik mijn spekje van de berg af en de rondscharrelende kippen deden zich daar elke dag tegoed aan. Ik had mijn "probleem" zo een tijdje kunnen oplossen tot op die bewuste avond! Ik kwam thuis uit school en mijn moeder kwam naar mij toe met uitgestoken wijsvinger en zegde: Jij gooit elke morgen je spek van de berg af! Ik was zo verbouwereerd, dat mijn gezicht boekdelen sprak en ontkennen had dus totaal geen zin. Ik kon er met mijn vetsand niet bij, hoe mijn moeder dit kon weten. Ze kon mij niet meer zien, en ik lette ook wel op dat niemand anders mijn handeling in de gaten had. Ik ben dus jaren overtuigd geweest, dat mijn moeder door de muren kon zien! Dat zij, ondanks het feit dat ik de bocht om was en zij mij letterlijk niet meer zag, door die muren heen met haar blik de bocht afsneed en mij dat spek zag weggooien! De waarheid, die zij me jaren later vertelde, was natuulijk véél simpeler. Ze was namelijk mijn zwarte schort aan het wasssen, en dat werd in de tijd nog handmatig gedaan en niet door een machine. Plots merkte ze, dat ze vettige kringen op haar handen had. Stomverwonderd vroeg ze zich af waar dat vet vandaan kon komen. Ze inspecteerde die schort eens minutieus en keerde de zakken binnenste buiten en wat bleek??? In die zak zat er natuurlijk een laagje vet van alle spekken, die er in verdwenen waren! Het mysterie van mijn moeder, die door de muren kon kijken was met één klap opgelost!
Ja dat kerkhof! Het is met onze jeugd verweven en wij waren ons eigenlijk niet eens bewust van het feit dat wij ernaast woonden. Het was de meest normale zaak van de wereld en wij stonden er absoluut niet bij stil. De muur naast onze oprit was begroeid met gouden regen en ander "wintergroen". De lange muur liep langs de weg en werd in het midden onderbroken door een grote ijzeren poort, die normaal steeds open stond, zodat men ten allen tijde de afgestorvenen kon gaan begroeten. Over de hele lengte van de muur liep dan , tegen de muur aan een geul. Waarom die er was weet ik eigenlijk niet, maar ze diende waarschijnlijk om het regenwater op te vangen dat van de straat wegliep. Meer dan veertig jaren geleden, was er van riolering overal nog geen sprake. De straat was aan weerszijden afgeboord met prachtige eiken en aan de kant van het kerkhof vormden zij de scheiding tussen de geul en het fietspad, dat in die tijd slechts aan één zijde van de straat lag. Op een zekere zondagavond, het moet in het najaar geweest zijn, want het was behoorlijk donker, hadden mijn broer en ik gedaan met studeren en liepen door de oprit naar voren tot aan de weg. Wij zaten beiden op de humaniora en wij waren allebei zo'n 14 en 15 jaar oud. Gewoonlijk werden wij wat uitgelaten, als eindelijk de stof in onze hoofden geprent was en dat was op die avond niet anders. We waren aan het gibberen en stoeien en op een bepaald ogenblik sprong mijn broer op de kerkhofmuur en zat daar rustig uit te kijken over de donkere weg . De straatverlichting in die tijd bestond uit palen met een gloeilamp onder een wit kapje en veel licht gaven die lampjes niet, temeer daar de takken en bladeren van de enorme eiken het beetje licht in de kiem smoorden. We stonden te genieten van de avondlucht en waren even uitgegibberd. Plots deed mijn broer mij teken, dat ik opzij moest gaan en achter de dikke stam van de dichtsbijzijnde eik moest gaan staan. Ik begreep er niets van maar deed wat hij verlangde. Toen wees hij in de verte en voorzichtig keek ik vanaf mijn schuilplaats naar het fietspad. Ik zag een onooglijk lichtje van een fietslamp aankomen en trok mij terug achter mijn stam. De meeste mensen zijn angstig in het donker in de buurt van een kerkhof en willen er zo snel mogelijk voorbij. Ze kijken niet op of om en peddelen zo snel ze kunnen.Mijn broer zat nog steeds op de muur in zijn witte hemd en donkere broek. Hij werd echter net als ik onttrokken aan het oog door de rij bomen. De fietser naderde en wij merkten dat hij niet op- of omkeek. Daardoor ontging hem ook totaal dat mijn broer op de muur zat en ving hij zelfs geen glimp op van dat witte hemd. Mijn broer was een expert in het maken van dierengeluiden en toen de man dicht genoeg genaderd was, begon hij afschuwelijke geluiden uit te stoten! De fietser keek als een opgejaagd dier om zich heen en begon als een waanzinnige te fietsen! Hij was in in mum van tijd voorbij die muur, en ik denk dat hij dat record nooit meer gehaald heeft! Ik moest steun zoeken aan de stam van de boom om op mijn benen te kunnen blijven staan en mijn broer donderde bijna van de kerhofmuur af, terwijl hij het uitschaterde van plezier. Wij kwamen gewoon niet meer bij en hikten een uur later nog na van de pret. Ik had echt wel eens dat verhaal over wandelende doden en spoken willen horen, dat de arme man waarschijnlijk verteld heeft, toen hij bekomen was van zijn bloedstollende ervaring.
De meeste mensen hebben het niet zo met kerkhoven, en liefst van al gaan ze er met een grote boog omheen of komen er in het beste geval éénmaal per jaar om bloemen op een graf te leggen. Dat is ook niet zo ongewoon, omdat de meesten onder ons zich niet erg op hun gemak voelen in de buurt van verdriet en dood. Ik heb dat dus nooit gehad. Wij woonden namelijk vlak naast het kerkhof en mijn slaapkamer, die boven de uitbouw van de keuken lag, gaf uitzicht op het kerkhof. Ik vond dat helemaal niet akelig. Het was er altijd rustig, de graven waren gewoonlijk goed onderhouden en er stonden enkele grote bomen, die aan het geheel een ietwat idyllische aanblik gaven. Eénmaal per jaar was het kerhof in mijn kinderogen echt mooi: dat was op allerzielendag, als alle graven bedolven waren onder bloemen en overal kaarsen brandden. Als ik dan 's avonds op mijn kamer aan het venster stond en naardie flakkerende lichtzee keek, gaf dat een warm en mooi gevoel en mijn kamer werd verlicht door al die kaarsen, die grillige patronen tekenden op de witte zoldering . Op een bepaald ogenblik werd mijn aandacht getrokken door het laatste stuk van het kerkhof, namelijk dat, stuk, wat het kortste bij de muur lag naast onze oprit. Die graven waren niet verzorgd, er stonden geen bloemen en er brandden geen kaarsen! Het gras stond manshoog en werd niet eens verwijderd! Waarom was die hoek zo onverzorgd en de rest allemaal zo mooi in orde??? Bij de eerstvolgende gelegenheid vroeg ik hierover uitleg in de klas. Nonnekes moesten daar zeker een antwoord op weten, dacht ik. En ze kenden het antwoord, en ik was behoorlijk van streek, toen ik het hoorde. Dat stuk kerkhof herbergde, in ongewijde grond, de lichaampjes van kinderen, die gestorven waren vooraleer ze gedoopt waren, en die dus, zo zegden de nonnetjes, naar het voorgeborchte van de hel gingen! Zij mochten de hemel niet in! Ik voel nu nog steeds mijn verontwaardiging en het gevoel van onrecht dat door me heenging bij die uitleg. Ik moet wel behoorlijk geprotesteerd hebben, dat die arme dutskes er toch niets aan konden doen, dat ze doodgingen vooraleer ze gedoopt waren, want ik vloog prompt de klas uit en kon over mijn brutaliteit nadenken op de gang, waar ik de ganse voormiddag mocht blijven staan.Mijn opstandigheid werd er alleen maar groter door en ik nam mij heilig voor, het gras eigenhandig te kortwieken, zodat de grafjes er tenminste niet zo verloren bijlagen. Dat heb ik dan ook gedaan, op de onhandige manier van een kind. Ik kon echter niets veranderen aan de staat van die grafjes, die er hallf verzonken en scheefgezakt bijlagen. Ik vraag me nu nog af, waarom dat deel van het kerkhof en die graven zo verwaarloosd werden. Waren mensen beschaamd, dat daar iemand van hen lag in ongewijde grond en wilden ze dat zo ontkennen of negeren? Er is reeds jàààààren een nieuw kerkhof, dat er totaal anders uitziet en niet meer bij de huizen ligt. Toch vraag ik mij af, of op dat oude kerkhof nog steeds die triestige plek ligt met de scheefgezakte kleine graven.
Ik zit zoals elke zaterdagmorgen bij mijn kapper, en word zoals elke zaterdagmorgen door hetzelfde meisje geholpen. Bij de kapper wordt er steeds heel wat afgebabbeld en ganse levenslopen rollen daar over de toonbank. Zelf heb ik daar niet zo'n behoefte aan en mijn kapstertje blijkbaar ook niet. De geluiden en het rumoer slaan in golven over me heen en wiegen mij als het ware in een schemertoestand van niet helemaal wakker en ook niet helemaal slapen . Plots zegt Harlin: Ik ben nog helemaal onder de indruk van hetgeen ik deze morgen gehoord heb. Er was hier namelijk een mevrouw om haar haren te laten föhnen en opeens zegt zij: Ik ga seffens mijn kleine meisje halen in Gasthuisberg in Leuven. Iedereen weet wat "Gasthuisberg in Leuven" is en dat daar gewoonlijk geen vreugde te rapen valt. Maar misschien was dat kleine meisje wel gezond en wel en mocht ze daarom naar huis. Neen, antwoordde de vrouw, ik ga haar naar huis halen om te sterven. Harlin stokte volledig en kreeg alleen nog maar eruit : Ja maar, hoe oud is je dochtertje dan? Zes, antwoordde de vrouw. En haar hele lijfje is verkankerd en niemand kan nog iets voor haar doen. Ik zat daar in mijn stoel, en mijn schemertoestand was verleden tijd! Er ging een rilling door me heen van kop tot teen en ik kon met moeite mijn tranen binnenhouden. De kleine meid had nog gevraagd, of ze nog een poesje kreeg vooraleer ze zou sterven. Hoe moet je in godsnaam omgaan met dit soort verdriet!!!! Huilen mag je niet, want dan maak je je kind ovestuur en dat kan niet. Dus alles afslikken en sterk doen en vrolijk omgaan met een klein meisje, dat het reeds kwaad genoeg heeft, zonder dat het zijn mama ziet wenen. Ik voelde zulk een machteloos verdriet en woede in mij opwellen, waar ik geen blijf mee wist, en ik kende haar niet eens! Wat moet die moeder en vader, grootmoeder en grootvader dan voelen!!! En toen ik daaraan dacht, kwam mij terug het beeld voor ogen van in mijn kindertijd. Ik was 10 en het zusje van een klasgenootje was gestorven. Het was nog een héél kleine baby en wij gingen met verchillende schoolvriendinnetjes 's morgens voor aanvang van de school het kindje groeten. Zoals in die tijd de gwoonte was, lag het lijkje opgebaard in de kamer. Wij stonden met verschillende kinderen in de kamer zonder ook maar één geluid te maken. De moeder stond naast het opgebaarde lijkje en kreeg opeens in de gaten dat ik als versteend dicht bij de deur was blijven staan en met grote angstogen naar dat kindje keek, dat daar véél te stil en véél te wit lag. Het was het eerste lijk dat ik zag in mijn jonge leven en ik was gewoon panisch van angst. Ze kwam naar mij toe en nam mijn hand en zegde : kom maar mee met mij. Ze liep naar het lijkje toe nam mijn hand, die ze nog steeds vasthad, en legde ze op het gezichtje van de baby. Voel maar, zei ze, het is net als jouw pop! En inderdaad, het was koud en voelde net als mijn pop. In mijn naïviteit had ik gedacht, dat ze warm zou aanvoelen. Alle angst viel van mij af. Voor mijn pop was ik ook niet bang, en deze baby was een pop geworden. Als ik jaren later terugdacht aan die gebeurtenis, voelde ik nog steeds een ongelooflijke dankbaarheid en bewondering voor deze moeder; Zij had haar baby verloren, en in al haar verdriet, had zij aandacht en begrip voor mijn angst en doorbrak zij die verstarring op een onnavolgbare wijze, die al mijn angst voorgoed wegnam. Die sterkte, die kracht en die ongelooflijke troost geven: dat kunnen alleen moeders. .
Ik was als oudste een meisje met een resem broers en één zus er achteraan. Het was dus ook vrij normaal, dat ik vooral met de jongens speelde en daaruit vloeide voort, dat ik zelden of nooit weende, want dan mocht ik niet meer meespelen. Jongens hebben namelijk geen geduld met huilerige meisjes. Ik leerde dus letterlijk en figuurlijk op mijn tanden bijten! Nadat wij in ons nieuwe huis waren gaan wonen, waar natuurlijk véél meer plaats was,dan in het oude mini-huisje, was ons geliefkoosde spel voetballen. Ik was 10 en mijn broertjes, die direct na mij volgden, 9 en 8 jaar oud. Wij woonden naast het kerkhof en achter dat kerkhof was er een grote weide waar we direct in konden lopen vanuit onze tuin. Daar werd er dus deftig gevoetbald, want als meisje had ik absoluut niets in te brengen en had ik mij maar aan te passen, als ik wilde meespelen. En ja hoor, ik speelde dus mee voetbal! Ik stond namelijk in de goal en probeerde zo goed en zo kwaad als dat ging, die bal uit het doel te houden. Dat ik behoorlijke meppen te incasseren kreeg, zal wel niemand verwonderen, want jongens hebben op die leeftijd echt niet de gewoonte of de fijngevoeligheid om rekening te houden met de "fragiliteit" van mini-vrouwtjes. Verschillende vriendjes van mijn broers speelden mee en wij amuseerden ons kostelijk. Die mooie tijd heeft precies anderhalf jaar geduurd en toen was het gedaan met de leute. Mijn pa had namelijk in de gaten gekregen, dat ik wel erg opging in dat spelletje en erg vrouwelijk kon hij dat dus echt niet vinden! In die tijd bestonden er ook nog geen vrouwenploegen, dus waren er ook geen precedenten, die in mijn voordeel konden spelen. Hij stelde zich de toekomst van zijn oudste dochter wel een beetje verfijnder voor, dan al voetballend met een bende jongens. Dus op een goede dag zegde hij : Vind je niet dat het stilaan tijd wordt, dat jij je als een meisje gaat gedragen! Je gaat bijna je plechtige communie doen! Dat was dus geen vraag, maar een doodgewone vaststelling, waarnaar ik mij maar te voegen had. Wat dat dan precies inhield, wist ik dus ook niet. Want van alle meisjesklussen in huis, kreeg ik meer dan mijn part te verwerken. En hoe gedraag je je verder dan als meisje op de leeftijd van 10 jaar of 11 jaar? . Voorbij waren mijn aangename voetbalmiddagen en het gevoel van erbij horen. Vooral dat laatste miste ik, want vanaf toen hoorde ik er niet meer bij! Mijn zus was vier jaar jonger en een tamelijk huilerig kind, zodat het mij totaal niet aantrok om met haar te spelen. Zo stond ik dan in de deuropening van de keuken, tegen de deurpost geleund, te kijken naar het voetbalspel van mijn kameraadjes en broers, met een héél triestig en verloren gevoel, dat ik nu nog ervaar, als ik aan dat ogenblik terugdenk. Ik denk dat toen mijn echte kindertijd werd afgesloten, want het duidelijk onderscheid was gemaakt, tussen jongens en meisjes, en het verschil in gedrag. En nooit meer komt dat ongecompliceerde gevoel van samen één zijn, zonder onderscheid van geslacht, terug.
Als oudste uit een groot gezin, waren de vakanties in mijn kindertijd, niet alleen spelen en plezier maar ook nuttige dingen, die elke dag met de regelmaat van een klok terugkwamen. Zo was er het ritueel van onderlijfjes breien voor het hele gezin van acht kinderen. Dus elke voormiddag en elke namiddag moest er minimum anderhalf uur gebreid worden, zodat er voor elk kind voldoende onderlijfjes waren om de koude winters door te komen. Ik kon zeer snel breien en het was dan ook niet echt een opgave voor mij om dat elke voor- en namiddag te doen. Met mijn zus was dat anders gesteld. Haar breistukjes waren een toonbeeld van broddelwerk en gewoonlijk eindigde het ermee, dat ik de verknoeide "werkstukken" probeerde te corrigeren en toonbaar te maken. Tijdens het breien las ik gewoonlijk. Nu nog beweren mijn broers, dat ze uit het tikken van mijn naalden konden afleiden, of het boek spannend was of niet! Hoe spannender, hoe sneller het getik! Ik was trouwens de enige van het gezin, die las. Als ik ongehoorzaam was geweest, kreeg ik als straf: zondag niet naar de bibliotheek! Mijn broers en zus kregen als straf: op een stoel met een boek! Natuurlijk waren er ook huishoudklusjes zoals afwassen, bedden maken, schoenen poetsen, stof afvegen enz. Maar in de tijd van de bosbessen, trokken wij met een ganse groep jongeren naar de bossen om bosbessen te plukken. Ganse dagen stonden wij gebogen of gehurkt bij de struikjes en plukten emmers vol bosbessen. Wij namen onze boterhammetjes mee en die aten wij op onder de bomen in het groen. Als het regende, schuilden wij gehurkt onder de regencape, die in die tijd algemeen gedragen werd. Ik hoor nog steeds het getokkel van de regen op die cape en voel de lucht onder de cape, die vochtig en warm werd van de regen en onze adem. Er werd dan heel wat afgegiecheld, terwijl we wachtten tot de regen voorbij was. We plukten verspreid door het bos en riepen van ver naar elkaar. Dat geluid weergalmde tussen de bomen en verdween in hun kruinen. Als we tegen de avond uit de bossen naar huis trokken met onze emmers vol bosbessen,lippen en tanden blauw van de geproefde bessen, waren we allemaal erg benieuwd hoeveel kilo van die zwarte heerlijkheid wij geplukt hadden! Wij plukten die namelijk niet alleen om er gelei van te maken thuis, maar het grootste gedeelte van onze schat werd naar de bakker van het dorp gebracht. Deze woog zorgvuldig de aangeboden hoeveelheid en per kilo kregen wij dan een belachelijk laag bedrag voor onze spaarpot. De bakker maakte natuurlijk bosbessentaart, die best wel prijzig verkocht werd. Hoe meer kinderen bosbessen aanboden, hoe lager de prijs werd, die wij ervoor kregen. Kwestie van vraag en aanbod zeker! Toch heb ik op die manier mijn allereerste "grote" fiets bijeen gespaard. Ik was zo trots alsof ik het grote lot gewonnen had! Als we na zo'n plukdag thuis onze handen probeerden zuiver te schuren, was dat méér dan een probleem. Met normale zeep ging die kleur er echt niet af. Dus werd beroep gedaan op azijn en javel. Ik heb wel ooit een half uur met mijn vingertoppen in de javel gezeten, om die vreselijke rouwranden onder mijn nagels weg te krijgen! Ook als kind reeds, was ik erg gevoelig voor mooi verzorgde handen. Er was echter geen beginnen aan en het moest er als het ware onder wegslijten. Die rouwnagels zijn alleen nog een verre herinnering van onbekommerd jong zijn en gelukkig en tevreden voelen met niets anders dan die dagen in een bos vol bosbessen in gezelschap van vrienden en vriendinnetjes, begeleid door het gezang van de vogels en de ruisende wind in de boomkruinen.