Mijn persoonlijke belevingswereld. Lieve bezoekers van mijn blog.
Ik wil jullie vragen om geen grote prenten als button te gebruiken omdat het mijn blog onnoemelijk langzaam maakt en slecht te openen, wat anderen dan weer afschrikt. Ik hoop op jullie begrip! Bedankt.
07-08-2005
Mysterie!!!
Als kind van een jaar of acht, werd ik vroeger gewekt en moest dan zorgen dat ik gewassen en aangekleeed geraakte. Mijn moeder had haar handen méér dan vol aan de kinderen, die na mij kwamen en nog niet zo handig waren, dat ze dat allemaal zelf konden. Ik had als klein meisje zéér lange haren en die werden natuurlijk elke morgen door mijn moeder geborsteld en gewoonlijk in twee lange vlechten verwerkt, zodat ik er netjes bijliep voor de rest van de dag. Voor een paardestaart waren ze veel te lang. Soms kruiste zij die vlechten en leidde de linkervlecht langs rechts en de rechtervlecht langs links terug omhoog, waarop ze boven op mijn hoofd weer bijeengestoken werden, en er als het ware een krans van vlechten rond mijn hoofd lag. Mijn gezicht was ingekaderd in vlechten! Men ziet dat nog wel eens op oudere foto's of afbeeldingen van meisjes uit Duitsland of Oostenrijk. Na dat ochtendritueel, en als alle kinderen gewassen en aangekleeed waren, was het etenstijd. Want een deftig onbijt was in onze jeugd de meest normale zaak van de wereld. Naar school met een lege maag bestond niet. Later, toen we iets ouder werden, en elke morgen naar de mis gingen, moesten we natuurlijk wel nuchter zijn, en namen onze boterhammetjes, netjes in een papier gewikkeld mee naar school. Ons drinken werd in een bidon gedaan en na de mis, ging het richting klaslokaal en werd het ontbijt verorberd. In de winter werd de bidon met de melk met koffie op de kachel geplaatst, totdat het goedje een beetje opgewarmd was. De bidon zelf werd gewoonlijk véél warmer dan het drankje, dat erin zat. En menig vingertje is daaraan verbrand. Als we ons ontbijt thuis opaten, was dat normaliter: gebakken spek en bruid brood en daarbij warme melk met honig .Ik lustte geen pure melk en ik lustte geen spek. Alleen als het volledig krap uitgebakken was, vond ik het heerlijk, maar er werd een grote pan gebakken en gewoonlijk was dat spek allesbehalve krap gebakken! Ik zat dan ook steeds als laatste aan tafel om het rare goed door mijn keel te wurgen. Ik krijg nu nog de rillingen, als ik eraan denk! Alle kinderen waren vertrekkens gereed, als ik nog steeds aan tafel zat. Mijn moeder hielp hen de deur uit en dan zag ik mijn kans schoon om het spek in de zak van mijn schort te laten verwijnen! Ieder kind droeg namelijk in die tijd een zwart satijnen schort, die langs achter vastgemaakt werd door enkele knopen en een gestrikte tailleband. Als ik dan een eindje verder in de straat achter de bocht verdween en mijn moeder, die mij stond na te wuiven, uit het zicht was, gooide ik mijn spekje van de berg af en de rondscharrelende kippen deden zich daar elke dag tegoed aan. Ik had mijn "probleem" zo een tijdje kunnen oplossen tot op die bewuste avond! Ik kwam thuis uit school en mijn moeder kwam naar mij toe met uitgestoken wijsvinger en zegde: Jij gooit elke morgen je spek van de berg af! Ik was zo verbouwereerd, dat mijn gezicht boekdelen sprak en ontkennen had dus totaal geen zin. Ik kon er met mijn vetsand niet bij, hoe mijn moeder dit kon weten. Ze kon mij niet meer zien, en ik lette ook wel op dat niemand anders mijn handeling in de gaten had. Ik ben dus jaren overtuigd geweest, dat mijn moeder door de muren kon zien! Dat zij, ondanks het feit dat ik de bocht om was en zij mij letterlijk niet meer zag, door die muren heen met haar blik de bocht afsneed en mij dat spek zag weggooien! De waarheid, die zij me jaren later vertelde, was natuulijk véél simpeler. Ze was namelijk mijn zwarte schort aan het wasssen, en dat werd in de tijd nog handmatig gedaan en niet door een machine. Plots merkte ze, dat ze vettige kringen op haar handen had. Stomverwonderd vroeg ze zich af waar dat vet vandaan kon komen. Ze inspecteerde die schort eens minutieus en keerde de zakken binnenste buiten en wat bleek??? In die zak zat er natuurlijk een laagje vet van alle spekken, die er in verdwenen waren! Het mysterie van mijn moeder, die door de muren kon kijken was met één klap opgelost!
Ja dat kerkhof! Het is met onze jeugd verweven en wij waren ons eigenlijk niet eens bewust van het feit dat wij ernaast woonden. Het was de meest normale zaak van de wereld en wij stonden er absoluut niet bij stil. De muur naast onze oprit was begroeid met gouden regen en ander "wintergroen". De lange muur liep langs de weg en werd in het midden onderbroken door een grote ijzeren poort, die normaal steeds open stond, zodat men ten allen tijde de afgestorvenen kon gaan begroeten. Over de hele lengte van de muur liep dan , tegen de muur aan een geul. Waarom die er was weet ik eigenlijk niet, maar ze diende waarschijnlijk om het regenwater op te vangen dat van de straat wegliep. Meer dan veertig jaren geleden, was er van riolering overal nog geen sprake. De straat was aan weerszijden afgeboord met prachtige eiken en aan de kant van het kerkhof vormden zij de scheiding tussen de geul en het fietspad, dat in die tijd slechts aan één zijde van de straat lag. Op een zekere zondagavond, het moet in het najaar geweest zijn, want het was behoorlijk donker, hadden mijn broer en ik gedaan met studeren en liepen door de oprit naar voren tot aan de weg. Wij zaten beiden op de humaniora en wij waren allebei zo'n 14 en 15 jaar oud. Gewoonlijk werden wij wat uitgelaten, als eindelijk de stof in onze hoofden geprent was en dat was op die avond niet anders. We waren aan het gibberen en stoeien en op een bepaald ogenblik sprong mijn broer op de kerkhofmuur en zat daar rustig uit te kijken over de donkere weg . De straatverlichting in die tijd bestond uit palen met een gloeilamp onder een wit kapje en veel licht gaven die lampjes niet, temeer daar de takken en bladeren van de enorme eiken het beetje licht in de kiem smoorden. We stonden te genieten van de avondlucht en waren even uitgegibberd. Plots deed mijn broer mij teken, dat ik opzij moest gaan en achter de dikke stam van de dichtsbijzijnde eik moest gaan staan. Ik begreep er niets van maar deed wat hij verlangde. Toen wees hij in de verte en voorzichtig keek ik vanaf mijn schuilplaats naar het fietspad. Ik zag een onooglijk lichtje van een fietslamp aankomen en trok mij terug achter mijn stam. De meeste mensen zijn angstig in het donker in de buurt van een kerkhof en willen er zo snel mogelijk voorbij. Ze kijken niet op of om en peddelen zo snel ze kunnen.Mijn broer zat nog steeds op de muur in zijn witte hemd en donkere broek. Hij werd echter net als ik onttrokken aan het oog door de rij bomen. De fietser naderde en wij merkten dat hij niet op- of omkeek. Daardoor ontging hem ook totaal dat mijn broer op de muur zat en ving hij zelfs geen glimp op van dat witte hemd. Mijn broer was een expert in het maken van dierengeluiden en toen de man dicht genoeg genaderd was, begon hij afschuwelijke geluiden uit te stoten! De fietser keek als een opgejaagd dier om zich heen en begon als een waanzinnige te fietsen! Hij was in in mum van tijd voorbij die muur, en ik denk dat hij dat record nooit meer gehaald heeft! Ik moest steun zoeken aan de stam van de boom om op mijn benen te kunnen blijven staan en mijn broer donderde bijna van de kerhofmuur af, terwijl hij het uitschaterde van plezier. Wij kwamen gewoon niet meer bij en hikten een uur later nog na van de pret. Ik had echt wel eens dat verhaal over wandelende doden en spoken willen horen, dat de arme man waarschijnlijk verteld heeft, toen hij bekomen was van zijn bloedstollende ervaring.
De meeste mensen hebben het niet zo met kerkhoven, en liefst van al gaan ze er met een grote boog omheen of komen er in het beste geval éénmaal per jaar om bloemen op een graf te leggen. Dat is ook niet zo ongewoon, omdat de meesten onder ons zich niet erg op hun gemak voelen in de buurt van verdriet en dood. Ik heb dat dus nooit gehad. Wij woonden namelijk vlak naast het kerkhof en mijn slaapkamer, die boven de uitbouw van de keuken lag, gaf uitzicht op het kerkhof. Ik vond dat helemaal niet akelig. Het was er altijd rustig, de graven waren gewoonlijk goed onderhouden en er stonden enkele grote bomen, die aan het geheel een ietwat idyllische aanblik gaven. Eénmaal per jaar was het kerhof in mijn kinderogen echt mooi: dat was op allerzielendag, als alle graven bedolven waren onder bloemen en overal kaarsen brandden. Als ik dan 's avonds op mijn kamer aan het venster stond en naardie flakkerende lichtzee keek, gaf dat een warm en mooi gevoel en mijn kamer werd verlicht door al die kaarsen, die grillige patronen tekenden op de witte zoldering . Op een bepaald ogenblik werd mijn aandacht getrokken door het laatste stuk van het kerkhof, namelijk dat, stuk, wat het kortste bij de muur lag naast onze oprit. Die graven waren niet verzorgd, er stonden geen bloemen en er brandden geen kaarsen! Het gras stond manshoog en werd niet eens verwijderd! Waarom was die hoek zo onverzorgd en de rest allemaal zo mooi in orde??? Bij de eerstvolgende gelegenheid vroeg ik hierover uitleg in de klas. Nonnekes moesten daar zeker een antwoord op weten, dacht ik. En ze kenden het antwoord, en ik was behoorlijk van streek, toen ik het hoorde. Dat stuk kerkhof herbergde, in ongewijde grond, de lichaampjes van kinderen, die gestorven waren vooraleer ze gedoopt waren, en die dus, zo zegden de nonnetjes, naar het voorgeborchte van de hel gingen! Zij mochten de hemel niet in! Ik voel nu nog steeds mijn verontwaardiging en het gevoel van onrecht dat door me heenging bij die uitleg. Ik moet wel behoorlijk geprotesteerd hebben, dat die arme dutskes er toch niets aan konden doen, dat ze doodgingen vooraleer ze gedoopt waren, want ik vloog prompt de klas uit en kon over mijn brutaliteit nadenken op de gang, waar ik de ganse voormiddag mocht blijven staan.Mijn opstandigheid werd er alleen maar groter door en ik nam mij heilig voor, het gras eigenhandig te kortwieken, zodat de grafjes er tenminste niet zo verloren bijlagen. Dat heb ik dan ook gedaan, op de onhandige manier van een kind. Ik kon echter niets veranderen aan de staat van die grafjes, die er hallf verzonken en scheefgezakt bijlagen. Ik vraag me nu nog af, waarom dat deel van het kerkhof en die graven zo verwaarloosd werden. Waren mensen beschaamd, dat daar iemand van hen lag in ongewijde grond en wilden ze dat zo ontkennen of negeren? Er is reeds jàààààren een nieuw kerkhof, dat er totaal anders uitziet en niet meer bij de huizen ligt. Toch vraag ik mij af, of op dat oude kerkhof nog steeds die triestige plek ligt met de scheefgezakte kleine graven.
Ik zit zoals elke zaterdagmorgen bij mijn kapper, en word zoals elke zaterdagmorgen door hetzelfde meisje geholpen. Bij de kapper wordt er steeds heel wat afgebabbeld en ganse levenslopen rollen daar over de toonbank. Zelf heb ik daar niet zo'n behoefte aan en mijn kapstertje blijkbaar ook niet. De geluiden en het rumoer slaan in golven over me heen en wiegen mij als het ware in een schemertoestand van niet helemaal wakker en ook niet helemaal slapen . Plots zegt Harlin: Ik ben nog helemaal onder de indruk van hetgeen ik deze morgen gehoord heb. Er was hier namelijk een mevrouw om haar haren te laten föhnen en opeens zegt zij: Ik ga seffens mijn kleine meisje halen in Gasthuisberg in Leuven. Iedereen weet wat "Gasthuisberg in Leuven" is en dat daar gewoonlijk geen vreugde te rapen valt. Maar misschien was dat kleine meisje wel gezond en wel en mocht ze daarom naar huis. Neen, antwoordde de vrouw, ik ga haar naar huis halen om te sterven. Harlin stokte volledig en kreeg alleen nog maar eruit : Ja maar, hoe oud is je dochtertje dan? Zes, antwoordde de vrouw. En haar hele lijfje is verkankerd en niemand kan nog iets voor haar doen. Ik zat daar in mijn stoel, en mijn schemertoestand was verleden tijd! Er ging een rilling door me heen van kop tot teen en ik kon met moeite mijn tranen binnenhouden. De kleine meid had nog gevraagd, of ze nog een poesje kreeg vooraleer ze zou sterven. Hoe moet je in godsnaam omgaan met dit soort verdriet!!!! Huilen mag je niet, want dan maak je je kind ovestuur en dat kan niet. Dus alles afslikken en sterk doen en vrolijk omgaan met een klein meisje, dat het reeds kwaad genoeg heeft, zonder dat het zijn mama ziet wenen. Ik voelde zulk een machteloos verdriet en woede in mij opwellen, waar ik geen blijf mee wist, en ik kende haar niet eens! Wat moet die moeder en vader, grootmoeder en grootvader dan voelen!!! En toen ik daaraan dacht, kwam mij terug het beeld voor ogen van in mijn kindertijd. Ik was 10 en het zusje van een klasgenootje was gestorven. Het was nog een héél kleine baby en wij gingen met verchillende schoolvriendinnetjes 's morgens voor aanvang van de school het kindje groeten. Zoals in die tijd de gwoonte was, lag het lijkje opgebaard in de kamer. Wij stonden met verschillende kinderen in de kamer zonder ook maar één geluid te maken. De moeder stond naast het opgebaarde lijkje en kreeg opeens in de gaten dat ik als versteend dicht bij de deur was blijven staan en met grote angstogen naar dat kindje keek, dat daar véél te stil en véél te wit lag. Het was het eerste lijk dat ik zag in mijn jonge leven en ik was gewoon panisch van angst. Ze kwam naar mij toe en nam mijn hand en zegde : kom maar mee met mij. Ze liep naar het lijkje toe nam mijn hand, die ze nog steeds vasthad, en legde ze op het gezichtje van de baby. Voel maar, zei ze, het is net als jouw pop! En inderdaad, het was koud en voelde net als mijn pop. In mijn naïviteit had ik gedacht, dat ze warm zou aanvoelen. Alle angst viel van mij af. Voor mijn pop was ik ook niet bang, en deze baby was een pop geworden. Als ik jaren later terugdacht aan die gebeurtenis, voelde ik nog steeds een ongelooflijke dankbaarheid en bewondering voor deze moeder; Zij had haar baby verloren, en in al haar verdriet, had zij aandacht en begrip voor mijn angst en doorbrak zij die verstarring op een onnavolgbare wijze, die al mijn angst voorgoed wegnam. Die sterkte, die kracht en die ongelooflijke troost geven: dat kunnen alleen moeders. .
Ik was als oudste een meisje met een resem broers en één zus er achteraan. Het was dus ook vrij normaal, dat ik vooral met de jongens speelde en daaruit vloeide voort, dat ik zelden of nooit weende, want dan mocht ik niet meer meespelen. Jongens hebben namelijk geen geduld met huilerige meisjes. Ik leerde dus letterlijk en figuurlijk op mijn tanden bijten! Nadat wij in ons nieuwe huis waren gaan wonen, waar natuurlijk véél meer plaats was,dan in het oude mini-huisje, was ons geliefkoosde spel voetballen. Ik was 10 en mijn broertjes, die direct na mij volgden, 9 en 8 jaar oud. Wij woonden naast het kerkhof en achter dat kerkhof was er een grote weide waar we direct in konden lopen vanuit onze tuin. Daar werd er dus deftig gevoetbald, want als meisje had ik absoluut niets in te brengen en had ik mij maar aan te passen, als ik wilde meespelen. En ja hoor, ik speelde dus mee voetbal! Ik stond namelijk in de goal en probeerde zo goed en zo kwaad als dat ging, die bal uit het doel te houden. Dat ik behoorlijke meppen te incasseren kreeg, zal wel niemand verwonderen, want jongens hebben op die leeftijd echt niet de gewoonte of de fijngevoeligheid om rekening te houden met de "fragiliteit" van mini-vrouwtjes. Verschillende vriendjes van mijn broers speelden mee en wij amuseerden ons kostelijk. Die mooie tijd heeft precies anderhalf jaar geduurd en toen was het gedaan met de leute. Mijn pa had namelijk in de gaten gekregen, dat ik wel erg opging in dat spelletje en erg vrouwelijk kon hij dat dus echt niet vinden! In die tijd bestonden er ook nog geen vrouwenploegen, dus waren er ook geen precedenten, die in mijn voordeel konden spelen. Hij stelde zich de toekomst van zijn oudste dochter wel een beetje verfijnder voor, dan al voetballend met een bende jongens. Dus op een goede dag zegde hij : Vind je niet dat het stilaan tijd wordt, dat jij je als een meisje gaat gedragen! Je gaat bijna je plechtige communie doen! Dat was dus geen vraag, maar een doodgewone vaststelling, waarnaar ik mij maar te voegen had. Wat dat dan precies inhield, wist ik dus ook niet. Want van alle meisjesklussen in huis, kreeg ik meer dan mijn part te verwerken. En hoe gedraag je je verder dan als meisje op de leeftijd van 10 jaar of 11 jaar? . Voorbij waren mijn aangename voetbalmiddagen en het gevoel van erbij horen. Vooral dat laatste miste ik, want vanaf toen hoorde ik er niet meer bij! Mijn zus was vier jaar jonger en een tamelijk huilerig kind, zodat het mij totaal niet aantrok om met haar te spelen. Zo stond ik dan in de deuropening van de keuken, tegen de deurpost geleund, te kijken naar het voetbalspel van mijn kameraadjes en broers, met een héél triestig en verloren gevoel, dat ik nu nog ervaar, als ik aan dat ogenblik terugdenk. Ik denk dat toen mijn echte kindertijd werd afgesloten, want het duidelijk onderscheid was gemaakt, tussen jongens en meisjes, en het verschil in gedrag. En nooit meer komt dat ongecompliceerde gevoel van samen één zijn, zonder onderscheid van geslacht, terug.
Als oudste uit een groot gezin, waren de vakanties in mijn kindertijd, niet alleen spelen en plezier maar ook nuttige dingen, die elke dag met de regelmaat van een klok terugkwamen. Zo was er het ritueel van onderlijfjes breien voor het hele gezin van acht kinderen. Dus elke voormiddag en elke namiddag moest er minimum anderhalf uur gebreid worden, zodat er voor elk kind voldoende onderlijfjes waren om de koude winters door te komen. Ik kon zeer snel breien en het was dan ook niet echt een opgave voor mij om dat elke voor- en namiddag te doen. Met mijn zus was dat anders gesteld. Haar breistukjes waren een toonbeeld van broddelwerk en gewoonlijk eindigde het ermee, dat ik de verknoeide "werkstukken" probeerde te corrigeren en toonbaar te maken. Tijdens het breien las ik gewoonlijk. Nu nog beweren mijn broers, dat ze uit het tikken van mijn naalden konden afleiden, of het boek spannend was of niet! Hoe spannender, hoe sneller het getik! Ik was trouwens de enige van het gezin, die las. Als ik ongehoorzaam was geweest, kreeg ik als straf: zondag niet naar de bibliotheek! Mijn broers en zus kregen als straf: op een stoel met een boek! Natuurlijk waren er ook huishoudklusjes zoals afwassen, bedden maken, schoenen poetsen, stof afvegen enz. Maar in de tijd van de bosbessen, trokken wij met een ganse groep jongeren naar de bossen om bosbessen te plukken. Ganse dagen stonden wij gebogen of gehurkt bij de struikjes en plukten emmers vol bosbessen. Wij namen onze boterhammetjes mee en die aten wij op onder de bomen in het groen. Als het regende, schuilden wij gehurkt onder de regencape, die in die tijd algemeen gedragen werd. Ik hoor nog steeds het getokkel van de regen op die cape en voel de lucht onder de cape, die vochtig en warm werd van de regen en onze adem. Er werd dan heel wat afgegiecheld, terwijl we wachtten tot de regen voorbij was. We plukten verspreid door het bos en riepen van ver naar elkaar. Dat geluid weergalmde tussen de bomen en verdween in hun kruinen. Als we tegen de avond uit de bossen naar huis trokken met onze emmers vol bosbessen,lippen en tanden blauw van de geproefde bessen, waren we allemaal erg benieuwd hoeveel kilo van die zwarte heerlijkheid wij geplukt hadden! Wij plukten die namelijk niet alleen om er gelei van te maken thuis, maar het grootste gedeelte van onze schat werd naar de bakker van het dorp gebracht. Deze woog zorgvuldig de aangeboden hoeveelheid en per kilo kregen wij dan een belachelijk laag bedrag voor onze spaarpot. De bakker maakte natuurlijk bosbessentaart, die best wel prijzig verkocht werd. Hoe meer kinderen bosbessen aanboden, hoe lager de prijs werd, die wij ervoor kregen. Kwestie van vraag en aanbod zeker! Toch heb ik op die manier mijn allereerste "grote" fiets bijeen gespaard. Ik was zo trots alsof ik het grote lot gewonnen had! Als we na zo'n plukdag thuis onze handen probeerden zuiver te schuren, was dat méér dan een probleem. Met normale zeep ging die kleur er echt niet af. Dus werd beroep gedaan op azijn en javel. Ik heb wel ooit een half uur met mijn vingertoppen in de javel gezeten, om die vreselijke rouwranden onder mijn nagels weg te krijgen! Ook als kind reeds, was ik erg gevoelig voor mooi verzorgde handen. Er was echter geen beginnen aan en het moest er als het ware onder wegslijten. Die rouwnagels zijn alleen nog een verre herinnering van onbekommerd jong zijn en gelukkig en tevreden voelen met niets anders dan die dagen in een bos vol bosbessen in gezelschap van vrienden en vriendinnetjes, begeleid door het gezang van de vogels en de ruisende wind in de boomkruinen.
Mijn dorp zo lang geleden, was zo anders dan nu. De huizen waren anders, de mensen waren er anders, de kinderen waren voor mijn gevoel ook anders. Wij waren die kinderen, en we bekeken de wereld en als wat daarin bewoog en leefde, op een andere manier dan de kinderen dat nu doen. Tenminste, zo ervaar ik dat voor mijzelf. Ik herinner mij, hoe ik op een dag van school kwam en op de stoep liep door de grote straat. Op een bepaald ogenblik kwam er een eigenaardig karretje aan, getrokken door een hond. Later begreep ik dat het een van de zogenaamde "karhonden" was. Zo genoemd, omdat ze uitermate geschikt waren om karren voort te trekken. Het was een grote hond en hij trok een kar voort, die volgeladen was met fruit en groenten. Niet de soorten exotisch fruit en groente, die wij nu bijna dagelijks op ons bord zien, maar oerdegelijke Vlaamse groenten en fruit, te koop voor alle mensen, die geen tuintje of eigen teelt hadden.De eigenar van kar en hond liep achter hen aan en gebood de hond op bepaalde plaatsen halt te houden. Dan ging hij aanbellen bij ieder huis en vroeg te mensen, die de deur openden, of ze groenten of fruit van hem wilden kopen.Sommigen deden dat en anderen niet. Sommigen konden zich dat veroorloven en anderen niet. Ik stond stil op de stoep en stond met grote ogen het tafereel in mij op te nemen. En dat beeld vind ik tot op heden zo ongewoon en fascinerend, dat ik het ook nooit vergeten zal! Die hond had namelijk "schoentjes" aan! Hoe raar het ook klinkt, het was echt geen hallucinatie, die hond had echte schoentjes aan, héél kleine lederen schoentjes. Ze hadden iets weg van poppenschoentjes, maar toch anders. Ik stond daar in opperste verbazing, stokstijf naar dat dier te kijken, en kon eigenlijk mijn ogen niet geloven. De eigenaar van het dier liep ondertussen de deuren af en het dier wachtte gelaten op het ogenblik dat hij zijn last verder moest trekken. De man kreeg op zeker ogenblik in de gaten, dat ik wel erg gefascineerd was door zijn hond en kar. Of was ik misschien bang en durfde er niet voorbij? Hij knipte een oogje naar mij en riep: "Hij doet niets hoor! Je hoeft niet bang te zijn!" Ik schudde verbouwereerd mijn hoofd en zegde, dat ik niet bang was. Hij schokschouderde eens en trok met zijn hond verder door de straat, om aan de volgende huizen zijn waren aan te bieden. Toen ik thuis kwam, wilde ik mijn verhaal wel kwijt, maar aarzelde toch. Wie zou mij nu geloven, als ik vertelde, dat ik een hond had gezien met schoentjes aan! Ze zouden mij gegarandeerd uitlachen of voor leugenaar verslijten! Nee hoor! Toen ik mijn verhaal gedaan had, reageerde mijn pa, door te vertellen, waarom die hond schoentjes droeg. De man en zijn hond kwamen van dorpen ver, uit de fruitstreek. Het dier trok die kar, volgeladen met fruit en groenten kilometers over verharde en onverharde wegen. De kussentjes onder zijn poten kregen het héél hard te verduren, zodat hij ging hinken. De man moest een oplossing vinden voor zijn hond, zoniet kon hij zijn handeltje wel vergeten. Hierop heeft hij zich een lap leder aangeschaft en als het ware kleine schoentjes gemaakt voor zijn hond, die zo geen hinder meer ondervond van zijn lange weg, die hij moest afleggen. Ik heb nooit meer een andere hond met schoentjes ontmoet.
Tijdens een van mijn vakanties bij mijn oma op de molen, hadden mijn speelmaatjes van de overburen en ik een practig tijdverdrijf bedacht. Zij hadden een paardenkoetsje op twee wielen in de schuur staan en en dat ding intrigeerde ons meer dan gezond voor ons was. Op een lome zondagnamiddag, terwijl de volwassen van de boerderij in geen velden of wegen te bespeuren waren, en mijn oom, tante en hun toen nog kleine kinderen, een middagdutje deden, zagen wij onze kans schoon om dat prachtige tweewielertje uit de schuur te trekken en stil van het binnenhof de straat op te werken. Ik speelde met twee meisjes van de overburen. Eéntje was een jaar ouder dan ik en de andere een jaar jonger. De jongste was behoorlijk uit de kluiten gewassen, om niet te zeggen heel dik en fors. Haar zus en ik hebben er toen niets beter op gevonden dan haar in dat karretje te spannen, er zelf in te klimmen en daar gingen wij. Het karretje liep op luchtbanden, dus vrij vlot maar de weg, een onverharde weg uit geel zand en stenen, was bezaaid met kuilen en gaten. Op een gegeven ogenblik zagen we in de verte enkele mensen van de boerderij terugkomen van een wandeling in het veld. Nu was goede raad duur. Snel omhoog het veld in achter het huis en zo terug via het veldpaadje naar de binnenkoer leek ons de vlugste en veiligste oplossing. Voor ons misschien wel maar niet voor ons maatje, dat als ros fungeerde natuurlijk. Begin zo'n koets maar eens van de weg omhoog te trekken naar een iets hoger gelegen veld. Die rolde dus telkens terug naar de straat. En daar werden we op de duur betrapt door de terugkerende volwassenen. De uitbrander, die er toen volgde is niet voor herhaling vatbaar, maar desalniettemin hadden wij het een héérlijk spelletje gevonden!
Op deze gatenweg, wilde ik op een bepaald moment op een grote damesfiets gaan fietsen.Zoals blijkt uit het vervolg, had ik daar geen kaas van gegeten. Rechtstaand op de trappers vertrok ik in volle vaart. Ik was namelijk te klein om op het zadel te zitten. Ik reed veel te snel en hield te veel de gaten in het oog in plaats van de weg voor mij. Het gevolg was, dat ik van mijn baan afweek en met een prachtige duikvlucht terecht kwam in de hoge netelen, die naast de weg langs een klein beekje stonden. Dat dit géén prettig gevoel was, hoef ik wel niet nader te verklaren zeker! Ik was van kop tot teen geneteld en de vermaledijde fiets achterlatend langs de weg, keerde ik naar de molen terug om mijn geschaafde en genetelde ledematen te laten verzorgen! Als troost werd mij nog meegegeven dat ik nu waarschijnlijk nooit reuma zou krijgen, want goed netelen was het ideale recept tegen die ziekte Ik moet erbij vertellen, dat mij dat op het gegeven moment geen barst kon schelen, en dat ik het bovendien helemaal niet geloofde. Maar.......tot op heden heb ik geen reuma, alhoewel mijn ma dat wel had. Zouden die netelen dan toch...................
De dagen van mijn jeugd lijken steeds te baden in het zonnelicht. Heel gek is dat eigenlijk, want de winters waren zeker zo koud als nu en de lente en herfst lieten zich ook niet onbetuigd. Vooral de vakanties lijken in mijn herinnering een zonovergoten feest, ofschoon ik, als oudste van een groot gezin zonder meer elke dag moest meehelpen in het huishouden. En toch...... Buitenlandse reizen zaten er voor ons niet in maar af en toe mochten wij op "vakantie" voor enkele dagen bij een broer of zus van mijn pa of ma en dat was helemaal een feest! Onze uitjes waren eerder beperkt en enkele dagen ergens logeren en spelen met nichtjes en neefjes, slapen in een ander bed, andere kost eten, het hoorde allemaal bij dat "uit"-gevoel, dat die vakantiedagen héél speciaal maakten. Mijn bomma, die tevens mijn meter was, nodigde mij ook wel eens uit. Die herinneringen koester ik als zeer speciaal. Ze woonde namelijk in het woonhuis, dat verbonden was met een watermolen. Mijn jongste nonkel, die molenaar was, woonde bij haar in met zijn gezin.Hij woont er ook heden ten dage nog steeds als gepensioneerde molenaar. En de molen staat er nog even stoer als in mijn jonge jaren. Van uit het woonhuis, kon je via een brugje rechtstreeks de molen in. Onder je bruiste het water en je kon het als het ware ruiken. Er was zelfs een werkbank op dat bruggetje, dat dus een behoorlijke breedte had. Ik liep dan zo de molen in waar die heel speciale geur van meel ons tegemoet kwam, en mijn nonkel gewoonlijk aan het werk was in zijn lichtgekleurde overall, de typische kleur voor molenaars. Bij mijn verblijf daar sliep ik in een hoekkamer, net naast de beek. Héérlijk was het geluid van het water en het ruisen van de bomen voor het huis. Het was een hypnotische melodie, die je héél zachtjes in slaap wiegde. Tot op heden word ik rustig en kalm, en voel ik mij goed, als ik het geruis van water hoor. Aan de voorkant liep er nog een bruggetje over de beek en over de weg natuurlijk weer een voor het verkeer. Op echte hete zomerdagen mocht ik dan met de kinderen van de tegenoverliggende boerderij in de beek pootje baden. Als de sluis dicht was stond het water in de beek zéér hoog achter het huis, maar voor het huis reikte het nauwelijks tot over onze enkels. Daar was dus niets aan! Zwemmen wilden we (alhoewel we dat helemaal niet konden!) We riepen dan luidkeels in koor: Nonkel set de sluis open!!!! En natuurlijk deed hij dat, alleen reeds om het resultaat te kunnen zien. Als een dikke deken kwam dat water met volle kracht aangestormd en wij stonden in de beek gefascineerd te wachten tot het ons bereikte. We hadden geen idee van de kracht van dat aanstormende water! Op datzelfde ogenblik echter, werden de benen onder ons weggeslagen en lagen we te spartelen op onze rug of buik en te gieren van pret en van angst.Het water had zo'n enorme "power", dat wij elkaar moesten rechthelpen, want op eigen kracht was er geen beginnen aan. Na een tijdje spartelen en ravotten moesten wij dan naar binnen en hadden wij ons bad ook reeds gehad. Toen waren die beekjes nog glashelder en niet vervuild door de industrie. Afgedroogd en aangekleed, de natte lange haren gedroogd met een handdoek, zaten wij dan allemaal samen bij mijn vriendjes op de bank achter de tafel en aten boterhammen met siroop.En wij voelden ons de koning te rijk!
Ik kom uit een groot gezin en meer dan 50 jaar geleden was er in zulke gezinnen zelden geld voor veel speelgoed . Wij amuseerden ons nochtans geweldig en roeiden met de riemen, die wij hadden. Achter ons huis had mijn vader een grote tuin aangelegd, waarin hij alle denkbare groenten kweekten, met heel veel succes trouwens. Achter deze moestuin lag er een weide met fruitbomen. Donkerrode kersen, pruimen, Reine Claude, ringelotten, zegden de mensen thuis, peren en appelen. Het stukje, dat direkt aan de moestuin grensde, was ingepalmd door mijn twee broers, die direkt na mij volgden, en door mij. Wij hadden dat stuk mooi in drie verdeeld, omgespit (jawel!) en volgeplant met plantjes, die mijn vader teveel had of die hij weinig overlevingskansen gaf. Wij vertroetelden "ons hofje" met veel liefde en zorg. Ik had er zelfs een struik met stekelbessen in staan en die stekelbessen, kan ik u verzekeren, at ik allemaal op, van zodra ze knakkig en zuur waren. Tot op heden houd ik van knapperig fruit. Elke beet moet wat weerstand bieden, en dan is een appel, peer, perzik, of wat dan ook, voor mij héérlijk. Er stonden een paar spieren porei, wat groene selder een kropje sla en dergelijke dingen meer. Zelfs het vergeten plantje postelein, stond in mijn hofje. En dan natuurlijk wat bloemetjes: magrietjes, anjers, afrikaantjes, en viooltjes. We zaten dikwijls op een oude deken op het gras te spelen met onze poppen en andere dingen waarmee wij ons vermaakten. Tegen vijf uur in de namiddag werd er gegeten en het was een regelrecht feest, als ons werd toegestaan om onze boterhammetjes en koffie met melk mee naar buiten op de deken te nemen en dat daar op te eten. Dat waren feestmaaltijden, gekruid met zon en wind en de vreugde van jong zijn en genieten.
Als het kermis was in het dorp, wandelden mijn ouders op zondagavond samen naar de foor en brachten voor ieder van ons een speelgoedje mee, dat ze natuurlijk veel te duur betaalden. Maar begin maar eens met een hele zwerm kinderen naar de foor te trekken! Dan betaal je je zeker arm, ook in die tijd al! Dus een speelgoedje was nog steeds een betere investering, temeer omdat wij er langer plezier van hadden. Zo'n speelgoedje, dat ik gekregen had, was een klein cuisinièreke en met kleine kaarsjes kon je dan daarin vuur maken. Op een dag nam ik mij voor, buiten soep te maken op dat cuisinièreke met groenten uit mijn tuintje! Ik had erg goed gekeken, hoe mijn mama dat deed, en ik kon het vast en zeker ook! Vol goede moed versnipperde ik mijn groenten, waste ze, zette ze op in water in een klein keteltje en dan maar kaarsjes branden onder dat keteltje en maar wachten tot de soep eetbaar was! Maar dat werd ze niet!! Mijn groenten werden niet gaar, want dat water werd wel warm maar kookte niet. Verder had ik natuurlijk geen benul van kruiden toevoegen en smaakte dat hele gedoe naar afwaswater, ondanks mijn inspannend geroer en geproef. Ik snapte er niets van! De soep was niet te eten en mijn bewondering voor mama, die zo héérlijke soep kon maken met dezelfde groenten, die ik gebruikt had, nam geweldige proporties aan!
In de hof ven Eden heeft de slang gepoogd, Eva te verleiden met een appel. En volgens de overlevering liet zij zich verleiden. Een nonnetje van de kleuterschool in mijn dorp moet gedacht hebben, wat toen lukte kan nu ook nog lukken. Wij gaan de proef op de som nemen en kijken hoe sterk de wil is van dat kleine meisje, en of zij aan de bekoring kan weerstaan. Ik was als kind niet bezonder verwend met lekkernijen. Ons huisgezin bestond uit verschillende kinderen en mijn ouders spaarden zich de knopen van het hemd om voldoende centjes opzij te kunnen leggen om een eigen huis te bouwen. Dus het woord "verwennen" kwam in onze vocabulair echt niet voor. Wij hadden geen boomgaard en dus ook geen overvloed aan appelen of ander heerlijk fruit. Als er dan al fruit in huis was, was dat gekocht, en daarvoor was er over het algemeen niet genoeg geld. Dat diende voor noodzakelijker dingen. Zo dacht men in die tijd. Bovendien was het de tijd direct na de oorlog, waarin de meeste mensen het niet te breed hadden.
Op een mooie zomernamiddag gingen de kleutertjes, waaronder ik, op wandeling met de zuster. We maakten dan een mooie rondgang door het dorp en rustten een tijdje uit op een groene weide juist buiten de wallen. We plukten bloemen, die we tot kransen vlochten, speelden, lachten en hadden plezier. Het betreffende nonnetje, dat duidelijk een boontje voor mij had, had mij een prachtige appel toegestoken. Deze appel moest ik heel de wandeling bewaren in mijn zak, en ik mocht er absoluut niet in bijten. Als ik dat deed, moest ik hem na de wandeling teruggeven. Had ik er niet in gebeten, dan was de appel voor mij en mocht ik hem later opeten. Kun je je voorstellen, wat het betekent voor zo'n kleine uk om met een prachtige appel in haar zak rond te lopen en er te moeten afblijven! Na het afsluitend gebed in de kerk ging het nonnetje samen met de heel de bende kinderen terug naar school, waar we op de speelplaats samenkwamen met de andere kinderen, vooraleer we naar huis mochten. Het uur van de waarheid was aangebroken! Ik werd bij het nonnetje geroepen en de appel kwam tevoorschijn! Ik heb steeds heel stevige nagels gehad en blijkbaar vroeger ook al. In elk geval ik had tijdens die lange wandeling, het speeluurtje op de weide en het afsluitend gebed in de kerk, voortdurend met mij kleine nageltjes stukjes uit die appel geknepen en die stiekem in mijn mond gestopt. Die arme appel zag er niet uit en het nonnetje stond sprakeloos naar mijn kunstwerk te kijken, en ik stond met grote bange ogen naar haar te kijken. Want van één ding was ik wel zeker: die appel kreeg ik niet. Ik had nog niet gezien, hoe ik hem toegetakeld had, maar daar lag hij nu open en bloot en echt niet mooi om te zien. Wat in haar hoofd is omgegaan, weet ik natuurlijk niet, maar het nonnetje moet echt wel in tweestrijd gestaan hebben, wat ze hier nu mee aan moest. Plots zegde ze: Tja, ik had gezegd, dat je er niet in mocht bijten, en dat heb je duidelijk niet gedaan. Die appel is dus van jou. Eet hem maar smakelijk op. Ik kon mijn oren niet geloven, en trots als een pauw en zielsgelukkig trok ik met mijn appel op weg naar huis. Mijn eerste moeilijke les in zelfbeheersing!
Als ik aan mijn kleutertijd op school denk, zie ik steeds datzelfde beeld van de speelplaats vol spelende kinderen op een warme zomerdag. In het midden van de "koer" stond een groot beeld omgeven door den smalle gordel van planten en bloemen, en daar omheen weer een afrastering, om al te enthousiaste leerlingen op eerbiedige afstand te houden. Je kwam de speelplaats op via een groot metalen hekken, onderverdeeld in twee grote vleugels en aan weerszijden een smal poortje, waarlangs men ook naar binnen kon. Direct naast de poort aan de rechterzijde waren de toiletten, met van die mini-deurtjes, beneden hoog en boven laag zodat ze steeds je voeten konden zien en als je rechtstond, je hoofd: kwestie van controle! Als je de speelplaats overstak kon je het gebouw binnegaan via een monumentale poort, die toegang gaf tot de inkomhal. Aan de linkerzijde van de poort, helemaal aan het uiteinde van de muur, was het keldergat; waardoor de kolen voor het stoken van de kachels, naar beneden werden gestort. Die keldergaten, die behoorlijk groot waren, waren afgedekt met een zwaar metalen rooster. Om echter te verhinderen, dat de spelende kinderen allerlei afval, zoals snoeppapiertjes en klokhuizen van appelen door de tralies naar beneden zouden gooien, was over dat rooster een zinken afdak geplaatst. Iets hoger tegen de muur bevestigd en naar beneden lopend tot op het rooster aan het uiteinde. Dit zinken dak hield natuurlijk ook de regen tegen. Het was echter als het ware een kleine glijbaan. Daar was ons lievelingsplekje! Mijn vriendje en ik zaten steeds op het zinken dakje naast elkaar en babbelden en keken naar de spelende kinderen. Dat zinken dak werd behoorlijk heet in de zon, dus het was oppassen geblazen bij warm weer! Maar niets kon ons tegenhouden, we troonden als het ware op dat plaatsje en het gekke was: het werd nooit door andere kinderen ingenomen. Mijn vriendje was een speciaaltje omdat zijn moeder een française was en zijn vader zich op hoog niveau met muziek bezig hield. Alleen al zijn naam: Janot, gaf hem een waas van geheimzinnigheid. Ik was een vrij rustig en dromerig kind, gefascineerd door verhaaltjes en sprookjes. Bovendien werd ik behoorlijk streng opgevoed, en dus zeker geen brutaaltje! Straf resulteerde steeds in dubbele straf thuis. Op een goede dag kwam een van de nonnetjes naar ons toe en poogde mij over te halen om mijn vriendje in de steek te laten, want "meisjes moesten met meisjes spelen, en niet voortdurend bij de jongens zitten." Ik had hier helemaal geen oren naar, en maakte dan ook geen aanstalten om mijn bevoorrechte plaatsje te verlaten. De non probeerde haar woorden kracht bij te zetten, door mij resoluut aan een arm te nemen en van het zinken dak te trekken. Dat stille, brave kind, dat ik was, vergat dat ze steeds gehoorzaamde, en heeft de nonnetje zonder verpinken tegen de schenen gestampt! En het moet behoorlijk hard zijn aangekomen want de straf volgde prompt en langdurig! Dat was mijn eerste, en zeker niet de laatste, kennismaking met de ongegronde en redeloze bemoeizucht van volwassenen in mijn liefdeleven.
Muziek overspoelt mij met golven ontroering. Trekt mij naar onder en dan weer omhoog. Ik zie alle kleuren in gouden beroering. Heb het gevoel, dat ik hemelhoog vloog!
Wil niet dat het stopt, wil steeds verder en verder, gewiegd op de klanken en hoog, "hemelhoog", verdwijnen in wolken en regenboog.
Er waren bloemen en weiden, er was zon een hoog gras, daar was water met lelies, en dan plots....jouw lach!
Jij liep door het gras als een nimf zonder vleugels. Je haar danste los om je stralende blik. En ik, ja ik rilde... wist niet wat er gebeurde. De wereld viel stil in mijn hart, met een snik...
Die blik in je ogen, dat stralende blauw, ik heb MIJ verloren.
Ik was een jaar of zes en mijn broertje één jaar jonger. Samen wandelden wij van het dorp, waar wij op school waren, naar huis. Dat was een behoorlijk eindje, maar het was zomer en het was stralend weer en niets kon ons deren. Dat dachten we tenminste... Ons dorp had een echt kasteel en een kasteelgracht, waarover een brug liep en over die brug moesten wij steeds tweemaal per dag, éénmaal heen en éénmaal terug. Het water was fascinerened en de weiden waren groen en bebloemd met wilde varianten, die je nu nauwelijks nog ziet. Het gras stond hoog en wij hadden geen haast, zoals kleine kinderen nu eenmaal zijn. We stonden regelmatig stil langs de weg, in de grasboord en bemerkten voortdurend allerlei dingen, die onze aandacht gevangen hielden. Wij vonden die weg naar school en naar huis héérlijk, want eenmaal thuis, mochten wij niet meer de straat op om met buurkinderen te spelen. Mijn ouders waren behoorlijk streng en wilden ons een "gedegen" opvoeding geven, of tenminste wat zij daaronder verstonden.Daarom hadden wij ook geen haast op weg naar huis, en alle dingen waren interessant! We stonden daar dus samen te keuvelen over vanalles en niets, zoals kleine kinderen doen. Een oudere buurjongen had ons intussen ingehaald en stopte bij ons Wij waren niet bijzonder op hem gesteld omdat hij brutaal was en een echte straatjongen, die niet voor veel dingen terugdeinsde. Hoe het kwam, dat kan ik mij niet meer herinneren, maar op een bepaald moment zegde hij tegen mijn broertje: "Zal ik je eens naar beneden duwen?" Met beneden,bedoelde hij de lager gelegen weilanden, die zeker drie meter lager lagen dan de straat, en allemaal afgezet waren met prikkeldraad met extra lange, ijzeren pinnen, die door de jaren heen totaal verroest waren. Ik nam mijn broertje direct in bescherming en zegde opstandig: "Dan zeg ik het tegen mama!" Buurjongen en straatvechter bedacht zich geen seconde en duwde mij met een rotvaart naar beneden, waar ik met mijn bovenbeen in de prikkeldraad terechtkwam, die de weide omzoomde. Ik schreeuwde moord en brand, begeleid door mijn broertje, terwijl de schuldige er als een haas vandoor ging. Daar hing ik in de draad als een gestrikt en bang konijntje en kon mij met geen mogelijkheid bevrijden, doordat ik van boven uit in die ijzeren pinnen gevallen was. Ik huilde hartverscheurend en mijn broer met mij. Achter de weiden en de slotgracht was een man in zijn tuin aan het werk en werd opmerkzaam op ons geween. Toen hij van ver merkte, dat er blijkbaar iets ernstigs gebeurd was, stak hij zijn spade in de grond en rende dwars door de weiden naar ons toe, telkens over de prikkeldraad springend. Hij moet dus vrij jong geweest zijn, als ik daar nu over nadenk. Hij zag wat er gebeurd was en heeft mij voorzichtig omhoog getild en op zijn armen naar huis gedragen.Ik weet dat ik op de tafel gezet werd en mijn mama de wonde zuiver maakte, die natuurlijk behoorlijk bloedde en vol roest zat van de prikkeldraad. Mijn moeder was er de vrouw niet naar om gaan te schelden op straat of ruzie te maken met de buren, maar dit was zelfs haar een beetje te gortig. Ze liep op hoge poten naar de overbuurvrouw en vertelde haar, wat er gebeurd was. De buurvrouw riep haar beruchte zoon bij zich en vroeg hem, of hij dat gedaan had. Natuurlijk ontkende hij dat in alle toonaarden. Ze keerde zich naar mijn moeder en zegde doodleuk: Hij zegt dat hij het niet gedaan heeft. Trouwens mijn zoon doet zoiets niet! Daarop kon mijn moeder inpakken. Zoonlief heeft haar later nog behoorlijk wat problemen bezorgd. Als ik nu de naam van die man hoor, of ik kom hem tegen in mijn geboortedorp, kan ik alleen maar aan dat feit denken, en hij, hij durft mij nooit aan te kijken. Hij is voor mij voor eeuwig en altijd met die laffe daad verbonden! En ik realiseer mij tenvolle, dat ik nog héél veel geluk heb gehad! Ik had net zo goed met mijn gezicht in die prikkeldraad terecht kunnen komen! Hoe had ik er dan uitgezien en hoe zou dat mijn leven hebben beïnvloed!!