Mijn persoonlijke belevingswereld. Lieve bezoekers van mijn blog.
Ik wil jullie vragen om geen grote prenten als button te gebruiken omdat het mijn blog onnoemelijk langzaam maakt en slecht te openen, wat anderen dan weer afschrikt. Ik hoop op jullie begrip! Bedankt.
10-05-2005
Mijn eerste vriendje.
Als ik aan mijn kleutertijd op school denk, zie ik steeds datzelfde beeld van de speelplaats vol spelende kinderen op een warme zomerdag. In het midden van de "koer" stond een groot beeld omgeven door den smalle gordel van planten en bloemen, en daar omheen weer een afrastering, om al te enthousiaste leerlingen op eerbiedige afstand te houden. Je kwam de speelplaats op via een groot metalen hekken, onderverdeeld in twee grote vleugels en aan weerszijden een smal poortje, waarlangs men ook naar binnen kon. Direct naast de poort aan de rechterzijde waren de toiletten, met van die mini-deurtjes, beneden hoog en boven laag zodat ze steeds je voeten konden zien en als je rechtstond, je hoofd: kwestie van controle! Als je de speelplaats overstak kon je het gebouw binnegaan via een monumentale poort, die toegang gaf tot de inkomhal. Aan de linkerzijde van de poort, helemaal aan het uiteinde van de muur, was het keldergat; waardoor de kolen voor het stoken van de kachels, naar beneden werden gestort. Die keldergaten, die behoorlijk groot waren, waren afgedekt met een zwaar metalen rooster. Om echter te verhinderen, dat de spelende kinderen allerlei afval, zoals snoeppapiertjes en klokhuizen van appelen door de tralies naar beneden zouden gooien, was over dat rooster een zinken afdak geplaatst. Iets hoger tegen de muur bevestigd en naar beneden lopend tot op het rooster aan het uiteinde. Dit zinken dak hield natuurlijk ook de regen tegen. Het was echter als het ware een kleine glijbaan. Daar was ons lievelingsplekje! Mijn vriendje en ik zaten steeds op het zinken dakje naast elkaar en babbelden en keken naar de spelende kinderen. Dat zinken dak werd behoorlijk heet in de zon, dus het was oppassen geblazen bij warm weer! Maar niets kon ons tegenhouden, we troonden als het ware op dat plaatsje en het gekke was: het werd nooit door andere kinderen ingenomen. Mijn vriendje was een speciaaltje omdat zijn moeder een française was en zijn vader zich op hoog niveau met muziek bezig hield. Alleen al zijn naam: Janot, gaf hem een waas van geheimzinnigheid. Ik was een vrij rustig en dromerig kind, gefascineerd door verhaaltjes en sprookjes. Bovendien werd ik behoorlijk streng opgevoed, en dus zeker geen brutaaltje! Straf resulteerde steeds in dubbele straf thuis. Op een goede dag kwam een van de nonnetjes naar ons toe en poogde mij over te halen om mijn vriendje in de steek te laten, want "meisjes moesten met meisjes spelen, en niet voortdurend bij de jongens zitten." Ik had hier helemaal geen oren naar, en maakte dan ook geen aanstalten om mijn bevoorrechte plaatsje te verlaten. De non probeerde haar woorden kracht bij te zetten, door mij resoluut aan een arm te nemen en van het zinken dak te trekken. Dat stille, brave kind, dat ik was, vergat dat ze steeds gehoorzaamde, en heeft de nonnetje zonder verpinken tegen de schenen gestampt! En het moet behoorlijk hard zijn aangekomen want de straf volgde prompt en langdurig! Dat was mijn eerste, en zeker niet de laatste, kennismaking met de ongegronde en redeloze bemoeizucht van volwassenen in mijn liefdeleven.
Muziek overspoelt mij met golven ontroering. Trekt mij naar onder en dan weer omhoog. Ik zie alle kleuren in gouden beroering. Heb het gevoel, dat ik hemelhoog vloog!
Wil niet dat het stopt, wil steeds verder en verder, gewiegd op de klanken en hoog, "hemelhoog", verdwijnen in wolken en regenboog.
Er waren bloemen en weiden, er was zon een hoog gras, daar was water met lelies, en dan plots....jouw lach!
Jij liep door het gras als een nimf zonder vleugels. Je haar danste los om je stralende blik. En ik, ja ik rilde... wist niet wat er gebeurde. De wereld viel stil in mijn hart, met een snik...
Die blik in je ogen, dat stralende blauw, ik heb MIJ verloren.
Ik was een jaar of zes en mijn broertje één jaar jonger. Samen wandelden wij van het dorp, waar wij op school waren, naar huis. Dat was een behoorlijk eindje, maar het was zomer en het was stralend weer en niets kon ons deren. Dat dachten we tenminste... Ons dorp had een echt kasteel en een kasteelgracht, waarover een brug liep en over die brug moesten wij steeds tweemaal per dag, éénmaal heen en éénmaal terug. Het water was fascinerened en de weiden waren groen en bebloemd met wilde varianten, die je nu nauwelijks nog ziet. Het gras stond hoog en wij hadden geen haast, zoals kleine kinderen nu eenmaal zijn. We stonden regelmatig stil langs de weg, in de grasboord en bemerkten voortdurend allerlei dingen, die onze aandacht gevangen hielden. Wij vonden die weg naar school en naar huis héérlijk, want eenmaal thuis, mochten wij niet meer de straat op om met buurkinderen te spelen. Mijn ouders waren behoorlijk streng en wilden ons een "gedegen" opvoeding geven, of tenminste wat zij daaronder verstonden.Daarom hadden wij ook geen haast op weg naar huis, en alle dingen waren interessant! We stonden daar dus samen te keuvelen over vanalles en niets, zoals kleine kinderen doen. Een oudere buurjongen had ons intussen ingehaald en stopte bij ons Wij waren niet bijzonder op hem gesteld omdat hij brutaal was en een echte straatjongen, die niet voor veel dingen terugdeinsde. Hoe het kwam, dat kan ik mij niet meer herinneren, maar op een bepaald moment zegde hij tegen mijn broertje: "Zal ik je eens naar beneden duwen?" Met beneden,bedoelde hij de lager gelegen weilanden, die zeker drie meter lager lagen dan de straat, en allemaal afgezet waren met prikkeldraad met extra lange, ijzeren pinnen, die door de jaren heen totaal verroest waren. Ik nam mijn broertje direct in bescherming en zegde opstandig: "Dan zeg ik het tegen mama!" Buurjongen en straatvechter bedacht zich geen seconde en duwde mij met een rotvaart naar beneden, waar ik met mijn bovenbeen in de prikkeldraad terechtkwam, die de weide omzoomde. Ik schreeuwde moord en brand, begeleid door mijn broertje, terwijl de schuldige er als een haas vandoor ging. Daar hing ik in de draad als een gestrikt en bang konijntje en kon mij met geen mogelijkheid bevrijden, doordat ik van boven uit in die ijzeren pinnen gevallen was. Ik huilde hartverscheurend en mijn broer met mij. Achter de weiden en de slotgracht was een man in zijn tuin aan het werk en werd opmerkzaam op ons geween. Toen hij van ver merkte, dat er blijkbaar iets ernstigs gebeurd was, stak hij zijn spade in de grond en rende dwars door de weiden naar ons toe, telkens over de prikkeldraad springend. Hij moet dus vrij jong geweest zijn, als ik daar nu over nadenk. Hij zag wat er gebeurd was en heeft mij voorzichtig omhoog getild en op zijn armen naar huis gedragen.Ik weet dat ik op de tafel gezet werd en mijn mama de wonde zuiver maakte, die natuurlijk behoorlijk bloedde en vol roest zat van de prikkeldraad. Mijn moeder was er de vrouw niet naar om gaan te schelden op straat of ruzie te maken met de buren, maar dit was zelfs haar een beetje te gortig. Ze liep op hoge poten naar de overbuurvrouw en vertelde haar, wat er gebeurd was. De buurvrouw riep haar beruchte zoon bij zich en vroeg hem, of hij dat gedaan had. Natuurlijk ontkende hij dat in alle toonaarden. Ze keerde zich naar mijn moeder en zegde doodleuk: Hij zegt dat hij het niet gedaan heeft. Trouwens mijn zoon doet zoiets niet! Daarop kon mijn moeder inpakken. Zoonlief heeft haar later nog behoorlijk wat problemen bezorgd. Als ik nu de naam van die man hoor, of ik kom hem tegen in mijn geboortedorp, kan ik alleen maar aan dat feit denken, en hij, hij durft mij nooit aan te kijken. Hij is voor mij voor eeuwig en altijd met die laffe daad verbonden! En ik realiseer mij tenvolle, dat ik nog héél veel geluk heb gehad! Ik had net zo goed met mijn gezicht in die prikkeldraad terecht kunnen komen! Hoe had ik er dan uitgezien en hoe zou dat mijn leven hebben beïnvloed!!
De zon slaat vonken in je blonde haren. Je huid perzikbroos en zacht Je wimpers kransen zwart om mooie ogen, die blauw zijn, blauwer dan de blauwste dag en nacht.
Als klein meisje moest ik een behoorlijk eind lopen van huis naar school en 's avonds weer terug. Gewoonlijk waren wij met meerdere kinderen,waarvan enkele oudere, die ons kleintjes dan op sleeptouw namen. Toch gebeurde het wel eens, dat ik alleen de weg naar huis moest maken, om wat voor reden dan ook; nablijven misschien, of muziekles of gewoon door treuzelarij. Op een zonnige namiddag was ik inderdaad in mijn eentje op weg naar huis. Ik had een omwegje gemaakt door het centrum van het dorp en kwam voorbij de jongensschool. En daar zat hij weer! De grote robuuste man met de cape om zijn schouders en een breedgerande hoed op. Hij zat daar op een soort draagbaar krukje en had een schildersezel voor zich staan. Zijn doos met attributen lag naast hem op de stoep en hij zat schuin gericht naar de kerk. Heel stil, zonder een geluid naderde ik hem. Hij moet mij gezien hebben maar gaf geen enkel teken en sprak geen stom woord. Ik ging half achter hem staan en bleef roerloos kijken naar hetgeen hij aan het maken was. Het was natuurlijk een dorpszicht met kerk. Ik was gewoon sprakeloos, dat hij dat zomaar uit zijn potlood tevoorschijn toverde. Want hij tekende op dat ogenblik en wat mij nog meer verbijsterde was, dat hij het met zijn linkerhand deed! Ik heb daar héél lang gestaan, en vergat uur en tijd. Tot op een bepaald ogenblik, de kunstenaar zijn spullen begon in te pakken mij zonder een woord te zeggen een knikje toewierp en wegliep, nagestaard door mij. Hij leek mij een figuur van een andere planeet, geheimzinnig in het zwart, zelfs op deze warme zomerdag, met zijn breedgerande hoed, zwijgzaam en geheimzinnig. Zijn rechterhand hing slap langs zijn zijde, krachteloos, verlamd.
Ik liep de andere kant op en fantaseerde, dat ik ooit eens net zo mooi zou kunnen tekenen als de "zwarte man".
Ik had aardig wat te verklaren, toen ik eindelijk, véél te laat thuis aankwam.
Totdat ik een jaar of tien was woonden wij in een piepklein huisje in de buurt van de Maas, de grens met Nederland. Mijn ouders hebben dan een huis gebouwd aan de andere zijde van het dorp, bijna op de grens met het buurdorp en in een mooie laan, overschaduwd met oude eiken. Als ik nu voorbij het oude huisje rijd, het staat er nog steeds, dan begrijp ik niet hoe wij met ons gezin daarin gepast hebben. Tussen het huisje en onze tuin liep een soort van aarden weggetje, dat doodliep in het veld, maar waarlangs niettemin nog verschillende huisje lagen, die ook bewoond waren door gezinnen met kinderen. In één huis was het zelfs een bonte mengeling van kinderen, met allemaal dezelfde moeder maar verschillende vaders. Zij waren de sexuele revolutie lang vooruit! De grotere meisjes uit dat huisgezin en uit enkele huizen verder namen ons, de kleine ukken, steeds op sleeptouw op de weg naar school. Ik herinner mij een stralende zomernamiddag, die in die tijd steeds warmer en zonniger leken dan nu. De "grote" meisjes gingen wandelen en vroegen of wij ook mee mochten. Dat mocht en met een klein emmertje en een speciaal steekwerktuig om paardenbloemen uit te steken ( wij noemden het ganzentongen) trokken wij op pad. Waarom dat emmertje en het werktuig? De paardenbloemen werden uitgestoken en in het emmertje meegnomen en dat was voer voor de konijntjes, die daar zeer verlekkerd op waren. Steeds het aangename aan het nuttige paren, was de leuze in die tijd! Wij liepen met z'n allen samen door de velden richting oude Maas en kwamen dan in de uitgestrekte weiden waar ook de paardenbloemen te vinden waren. Ik was in die tijd nog behoorlijk klein maar nog steeds loop ik in gedachten door het groene hoge gras, met de keuvelende groten achter ons aan op die verdroomde zomermiddag. Wij waren ondertussen op een plaats aangekomen, die steeds in mijn herinnering zal gegrift blijven als "de groene kathedraal"! Toen was ik te klein om dat woord ooit gehoord te hebben of te begrijpen, maar bij een terugblik kan ik geen andere omschrijving geven van wat ik toen zag. Weiden en weiden ver stonden er allemaal abelen, lang en slank en kaarsrecht. En zo onnoemelijk hoog, vooral voor een klein meisje. Ze filterden het zonnelicht tot een groen diffuus licht en alles had een onwaarschijnlijk sprookjesachtige sfeer, zodat zelfs de kleintjes stiller spraken en rustiger werden. Het was als een bovennatuurlijke wereld, waarin wij per ongeluk terecht gekomen waren. Nooit heb ik dat beeld en gevoel vergeten : "mijn groene kathedraal".
Wij hebben ze allemaal. Sommigen mooi en vertederend, andere minder mooi en minder fraai, en soms beangstigend. Als jong kind woonde ik in een gehucht vlak bij de Maas. Als ik erop terugkijk, was het in die tijd een heel idyllisch plekje om te wonen. Waar nu allemaal huizen gebouwd zijn langs de weg, lagen toen weilanden, een stuk lager gelegen dan de weg en afgezet met prikkeldraad. Ik herinner mij die weiden met het gras hoog en vol margrieten en blauwe bloempjes, die wij Onze-Lieve-Vrouwehandjes noemden. We liepen naar en van school steeds in groepjes van enkele kinderen en gevaar was er nauwelijks mee gemoeid, want er kwam maar nu en dan, héél sporadisch een auto voorbij. Als wij naar de school gingen kwam ons steeds een motorrijder tegen, die via het veer op de Maas, naar Nederland ging werken. Voor mij was de man een héél geheimzinnige figuur. Hij reed op dat grote monster, had een lange lederen jas aan met dito "helm" in leder. Het was een helm, zoals je op oude foto's ziet door piloten gedragen, met kleppen over de oren en onder de kin met een riempje vastgebonden. Bovendien had hij dan ook nog een motorbril op en een behoorlijke snor. Eigenlijk helemaal niet verwonderlijk, dat hierdoor mijn fantasie geprikkeld was en ik de man allerlei krachten toemat, waarvan hij zich, ocharme, nooit bewust is geweest! Op een zonnige dag liepen mijn broer, ik en een vriendje aan de rechterzijde van de weg naar school. Een jonger broertje liep aan de andere zijde van de weg in het gras. Op dat ogenblik kwam de motorrijder ons tegemoet in een rustig tempo, op zijn weg naar de veerpont. De man reed nooit hard. Toen de man ons bijna voorbij was, stak mijn jongere broertje de weg over om naar ons toe te rennen en liep tegen het achterwiel van de motor aan en werd verschillende meters meegesleurd. Als kinderen uit de lagere klas zagen wij dit gebeuren, en je denkt dat héél de wereld stilvalt! De man stopte, totaal van streek en raapte mijn broertje op, legde hem met zijn bebloede hoofdje heel voorzichtig op zijn schouder, vroeg waar wij woonden en liep te voet, met ons als angstige kuikentjes achter hem aan, naar ons huis. Ik herinner mij het bloed dat over zijn rug en die mooie lederen jas dreef. De arme kerel kon er helemaal niets aan doen, maar hij was zo bezorgd en voelde zich zo schuldig, dat hij verschillende keren op bezoek is gekomen in de dagen na het ongeval. Mijn broertje had zijn linkerslaap, waarmee hij over de grond was gesleurd, open liggen en dat verklaarde al dat bloed. Of hij verder nog iets mankeerde, weet ik niet meer. Als kind van acht is alleen dat bloed beanstigend en belangrijk. Het gevolg hiervan was, dat ik over de man een droom kreeg, die steeds weer terugkwam. Ik droomde dat hij met zijn motor steeds weer door de stadsgraaf reed en toertjes maakte door het dorp, telkens en telkens opnieuw, op zoek naar ons. Ik was panisch en had mij verstopt, samen met mijn twee broertjes, in het wortelgat van een uitgetrokken boom langs een brede beek, die rond het kasteel liep. Toen de man lang genoeg had rondgereden en ons niet bespeurde, reed hij door, en konden wij uit onze schuilplaats te voorschijn komen en naar school gaan. Die brede beek bestond echt en dat gat, waarin een grote boom had gestaan ook.Ik voel nu nog de spanning en angst, die ik in mijn droom voelde, telkens de man met zijn motor rondjes draaide. Jaren lang is die droom teruggekomen, ofschoon ik wist, dat het eigenlijk een heel lieve man was, en ons zeker geen kwaad wilde doen. Misschien was het wel een schuldgevoel, omdat ik mijn broertje niet had kunnen beschermen, en moest ik dat in mijn slaap goedmaken, door hem te verstoppen voor de motorrijder.Ik zal het wel nooit weten, maar de droom was echter dan elke realiteit.
Deze morgen kreeg ik een brief uit Canada, een brief van Charles, een van mijn correspondenten. Hij schrijft letterlijk: ik kom maar direct ter zake en viel met de deur in huis: mijn moeder is gestorven op dezelfde dag als de paus. Nu heb ik geen moeder meer. Hijzelf is een Afro-Amerikaan en journalist van beroep. Als je zijn foto bekijkt, dan zou je hem zo schilderen. Deels Amerikaans en deels Afrikaans met een woeste bos witte krulharen en een verbazend melancholieke blik, gezien zijn beroep, of misschien juist daardoor. Hij is jaren geleden naar Canada vertrokken en leeft daar alleen, zonder partner als gescheiden man, en heeft ook geen kinderen. Ik vraag hem soms wel eens of hij zich daar niet eenzaam voelt. Voor zover ik begrepen heb, heeft hij daar absoluut geen last van en is zijn werk niet alleen een broodwinning maar ook een hobby. Buiten de werkuren schrijft hij verhalen en boeken. Toen zijn moeder erg ziek werd en in het ziekenhuis werd opgenomen, is hij afgereisd naar Amerika en heeft daar in een hotel verbleven om dicht bij haar te zijn. Zij kon niet meer zelfstandig ademen en men had haar een buis via de mond naar de longen geleid, zodat een machine het werk voor haar overnam. Dat was reeds de derde maal in twee weken tijd dat dit gebeurde. De buis moest regelmatig verwijderd worden om het weefsel van de keel niet volledig te vernielen. Deze toestand kon niet blijven duren en er zou een tracheotomy moeten uitgevoerd worden. (een opening maken in de keel waardoor een dunnere buis naar de longen gebracht kan worden). De andere mogelijkheid was, de tube eruit nemen en de vrouw rustig in haar eigen tempo laten sterven, met toediening van morfine om haar pijn onder controle te houden en haar niet te laten stikken. Buiten het gebrek aan zuurstof en de moeilijkheden bij het ademen waren er nog veel andere delen van haar lichaam, die niet meer werkten zoals het hoorde. Daar stond het enig kind aan het bed van zijn moeder en moest in alle eenzaamheid beslissen over het leven van zijn moeder. Hij zegt: Nu moet ik de beslissing nemen om het leven van de vrouw , die mij het leven heeft gegeven, te beeindigen! Uit heel zijn brief straalt het verdriet, de twijfel en de machteloosheid van deze man, die geen kind meer is, maar nog steeds "het kind" van zijn moeder. Na twee dagen en nachten van dubben en zich afvragen, wat zijn moeder zou willen, heeft hij de dokters gezegd, geen tracheotomy uit te voeren en zijn moeder in haar eigen tempo te laten vertrekken. Zij heeft dat ook gedaan, onafhankelijk en vrijgevochten als ze steeds geweest was, is ze vertrokken in de nacht , nadat de slang verwijderd was. Ofschoon de dokters gezegd hadden dat ze nog bij bewustzijn zou komen en wellicht nog met hem zou kunnen praten. Hij schrijft: She went out in her own way, after all. Moederziel alleen op die hotelkamer heeft hij om zijn moeder geweend, en zich afgevraagd of hij de juiste beslissing had genomen en welk alternatief er dan wel was geweest.. Velen van ons hebben om onze vader en/of moeder geweend, soms in even dramatische omstandigheden. In gedachten zie ik hem daar in al zijn eenzaamheid zitten en begrijp opnieuw, hoe belangrijk het is om iemand bij je te hebben, op wiens schouder je kunt leunen en wiens warmte de kilte uit je botten en hart verjaagt.
Er zijn van die herinneringen, die op gezette tijden ineens weer daar zijn. Wat ze oproept, is moeilijk in te schatten of te achterhalen. Het kunnen pijnlijke, romantische, warme en heldere herinneringen zijn. En opeens zijn ze daar weer. Eén van zulke herinneringen situeert zich in onze vakantie, enkele jaren geleden op het Griekse eiland Korfoe. Wij logeerden in een hotel in de nabijheid van het kasteel, waar Sissy veel van haar tijd heeft doorgebracht. Ondanks het feit, dat men ons verzekerd had, dat het op die Griekse eilanden steeds "aangenaam" warm was onder invloed van de zeewind, was het tijdens die vakantie afschuwelijk heet! Afkoelen in het zwembad was er niet bij, want het water was letterlijk lauw. Alleen de douche naast het zwembbad kon nog verkoeling brengen. Vanaf 11u00 in de voormiddag zaten wij onder het zonnescherm en kwamen er voor 17u00 niet meer onder uit. Dit gaat gauw vervelen en we besloten een motor of een vespa te huren om het eiland te verkennen. Zo gezegd, zo gedaan en binnen de kortste keren trokken wij op pad. Ik lekker achterop in een open bloesje en short. Mijn arm ventje deed zijn trainingspak aan om zijn armen en bovenbenen niet te verbranden tijdens het rijden. Je kunt namelijk het stuur niet loslaten (!) en je benen niet een beetje wegsteken. We toerden het hele eiland rond, tussen de appelsienenplantages en de dadelbomen en als we zin hadden stopten we en legden ons lui in de schaduw van een boom. We waren weer eens onderweg en opeens stopte mijn man midden op het weggetje. Ik vroeg hem wat er scheelde: Stap eens af zei hij. Ik deed, wat hij vroeg en vervolgens zei hij: Kijk daar op de weg. Een schildpad liep op haar dooie gemak over de weg en zou gegarandeerd worden overreden, als er een auto langs zou komen. Neem dat diertje eens op en zet het naast de weg, vroeg mijn man. Oh schande, maar dat durfde ik niet!! Ik moest mij niet voorstellen, dat die kriebelende beentjes in mijn handen zouden friemelen!!Mijn man vroeg mij de vespa vast te houden en zette het diertje zelf naast de weg, waarop de schildpad en wij onze weg vervolgden. Na een tijdje kwamen we boven op een heuvel op een zéér smal weggetje voorbij een soort cafeetje, waarvoor een reus van een boom stond. Onder de boom was een terrasje gemaakt met tafeltjes, waarop vrolijk geblokte kleedjes lagen. Daar stopten wij om een tasje koffie te drinken. Wat schets onze verbazing: op een bordje naast de deur stond met krijt geschreven: verse koffie en taart staan klaar.Bleek de eigenares een Hollands meisje te zijn, gehuwd met een Griek. Zo klein is de wereld!! Na onze koffie en taart en een gezellig gesprek ging ons ritje verder. Een andere dag reden wij langs de hoofdweg richting bergop. Op een zeker ogenblik vond mijn man, dat het echt niet leuk meer was, met al het verkeer, dat ons voorbijreed en besloot een klein zijweggetje in te slaan. Zo ver zo goed, maar dat weggetje voerde het bos in en werd hoe langer hoe hobbeliger en steiler naar beneden! Naar beneden, dat gaat vlot, maar hoe moesten wij hier straks weer naar boven!!! Ik zag ons reeds stranden en niet meer boven geraken. Op een bepaald ogenblik werd het weggetje wat breder en gaf opeens uit op een groot terras, waarop stoelen en tafeltjes stonden. Links lag een tuin vol bloemen en groenten en daarachter lag een lange witte woning. De enige levende ziel, die wij zagen was een man, aan een van de tafeltjes, die verdiept was, in wat later een bijbel, bleek te zijn. Hij was totaal in zichzelf gekeerd, en wij konden ons moeilijk voorstellen, dat hij een soort waard of ober was. Ik ging naar de woning en klopte aan. Binnen was een jonge vrouw aan het werk en in de hoek van de vrij grote gelagzaal stond een baby in een wieg. Ik vroeg of het mogelijk was iets te eten en te drinken. Ik had er een zwaar hoofd in maar het kon! Dus wij namen plaats op dat terras, aten ons lekkere maal op die heerlijke stille namiddag, dronken een glaasje wijn en als afsluiter een lekkere koffie. We waren helemaal soezerig van de stilte, de zon en het welbehagen. Rechts, aan de rand van het terras was een houten afrastering gemaakt tussen de bomen. Ik ging tot aan de rand om te zien, wat daar verder nog was. Tot op de dag van vandaag zie ik terug dat beeld: diep beneden mij lag het totaal verlaten, hagelwitte strand en zag ik wat verder de zee.In de verte kwamen een jongen en een meisje , vergezeld van een hond aangewandeld. Ze wierpen een stok en de hond rende er achter aan. En voor de rest alleen maar zon, zee en strand en het ruisen van de bomen en het water. Het gevoel en de aanblik waren zo ongelooflijk heerlijk, dat ik, tot op de dag van vandaag, op gezette tijden, dat beeld ineens terugzie. En dan krijg ik weer dat héérlijke gevoel van toen: alsof ik een stukje van het paradijs ontdekt had.
Mijn kleinzoon, je zou hem af en toe "achter het behang plakken", zoals dat in Nederland zo mooi wordt gezegd, en andere keren dan eet ik hem haast op. Als ik hem dan stevig knuffel, zegt hij altijd: Jij knuffelt mij kapot!!! Hij is uiterst spontaan en handelt steeds eerst en denkt dan na. Maar och God och arme hij is eerst 4!!! Wat heb je dan aan nadenken??? Alhoewel, luister naar de redenering, die nu volgt: Hij zit aan tafel en eet, zoals altijd, met veel moeite en leed zijn broodje op. Ik breng steeds yoghourt mee, met een smaakje, dat ze bijzonder graag lusten. (En sowieso : wat omi meebrengt is steeds lekkerder!!) Ik zeg op een bepaald ogenblik tegen hem: Schat, als je nu niet snel dat broodje opeet, ga ik je yoghourt opeten. Ikzelf eet er 's middags steeds twee om mijn calciumtoevoer een beetje in goede banen te leiden. Hij kijkt me héél bedenkelijk aan en zegt: Jij kunt toch geen drie potjes opeten!. Mijn antwoord: Oh jawel, dat kan ik zeker! Zijn antwoord daarop: Maar geen honderd?! Ik weer: Nee natuurlijk niet, dan word ik héél dik en springt mijn buik. Hij bekijkt me aandachtig en zegt dan: Als je dikker wordt gaan je streepjes weg en dan ben je een mama! (Streepjes zijn dus rimpels). En jij wil toch zeker geen mama meer zijn. Ik weer: Oh zeker wil ik een mama zijn en ik ben toch ook de mama van jouw papa! Jamaar, zegt hij vervolgens: als jij nu onze mama wordt hebben wij toch geen omi meer! Breng maar eens iets in tegen zulke logica.
Of die keer, dat hij me zat te bekijken, toen ik mijn leesbril opzette. Ik zag aan zijn gezicht, dat er weer een van zijn uitspraken op komst was. Hij hield zijn hoofdje een beetje schuin en zegde dan: Met die bril op lijk je toch nog altijd op omi! Er was dus iets raars aan mij maar hij herkende wel nog zijn omi!!
Op een dag liep hij met mijn schoondochter over de markt en vroeg haar wat ze nog ging kopen. Oh antwoordde zij: ik moet nog jonge kaas hebben. Wil je ook eens meisjeskaas kopen, vroeg hij lief.
En als hij van die dingen zegt, of opeens zegt: jij bent toch altijd zooooo lief voor mij, dan moet ik hem kapot knuffelen.
Ik wil wel aan wat anders denken, maar kan het niet. Vandaag wordt bij de zus van mijn man de tweede borst geamputeerd. Het gebeurt dagelijks bij héél veel vrouwen. Je leest het zo dikwijls in artikels en verslagen, je hoort het op TV en in de radio en geen mens kan zeggen, dat hij niet weet, dat dit dagelijkse kost geworden is. En gewoonlijk gaan wij daar vrij onachtzaam aan voorbij. Tot het ogenblik, dat het iemand van je geliefden treft en dat monster wel héél erg dichtbij komt! Je wilt helpen, troosten, iets doen!!! En je kunt helemaal niets. Lieve deugd wat is dat frustrerend! Je wilt telefoneren, er naar toe, om bij haar te zijn, maar ik realiseer mij héél erg, dat dit wel eens het laatste zou kunnen zijn, waar zij nu behoefte aan heeft.Als dan je man en je kinderen dicht bij je zijn, zal dat wel het belangrijkste zijn, en die privacy moet je respecteren. En dan is daar nog het feit, dat je er zelf mee klaar moeten komen. Daar heb je tijd voor jezelf voor nodig! Ik heb dus niet aan de telefoon gehangen, en ben er niet heen gerend, maar heb haar een lange, lieve mail gestuurd en hoop dan maar, dat zij begrijpt, waarom ik dat op deze manier doe. En hier brandt een kaarsje en mijn gedachten zijn bij haar, en als die haar kunnen helpen, komt ze "gezond" en wel terug naar huis.
Dat ik in de zomer als het ware buiten leef, heb ik reeds verteld, maar dat ik zo verzot ben op de nabijheid van water heb ik nog niet vermeld. Als ik fantaseer over een heerlijke plek om te wonen of te zijn, is dat steeds in de buurt van de zee of het water. Het gekke daaraan is, dat ik helemaal geen waterrat ben! Ik kan wel zwemmen, maar daar is ook alles mee gezegd! En toch dat water! Die eindeloze vlakte, die alleen al door er naar te kijken en te luisteren een ongelooflijke rust teweeg brengt. Overal ter wereld ziet de zee er weer anders uit, van donkergrijs en bijna-zwart tot turkooize-groen en daar tussenin alle tinten van blauw en groen, die een mens zich maar kan voorstellen . De transparantie van die kleuren heeft iets magisch! Het is niet meer gewoon water, het is een sprookjeswereld, die beweegt en zingt met altijd nieuwe beelden en muziek. Misschien is het ook de eindeloosheid, die mij zozeer aantrekt. Langs het strand oplopen, langs de vloedlijn, de voeten in het water, en dan uren doorlopen, en eigenlijk niet willen stoppen, is zo heerlijk en ontspannend, dat ik het iedereen kan aanraden. Spijtig genoeg liggen de meeste stranden zo overvol, dat het eerder irritatie dan rust meebrengt, en dat is héél erg spijtig. Maar toch vind je ze nog, die verlaten stranden, die je het gevoel geven, dat de hele wereld van jou alleen is!
Gedicht, geschreven voor mijn kleindochter.(12.08.1998)
Met jou hand in hand langs de vloedlijn lopen, waar zon en zee wind en zand vertellen van een land, waar kleine schatten zoals jij, de wereld doen zingen zo blij, blij, blij.....
Ik houd héél veel van gedichten en wil jullie één van mijn lievelingsgedichten niet onthouden: Voor een dag van morgen. Hans Andreus
Wanneer ik morgen doodga, vertel dan aan de bomen hoeveel ik van je hield. Vertel het aan de wind, die in de bomen klimt of uit de takken valt, hoeveel ik van je hield. Vertel het aan een kind, dat jong genoeg is om het te begrijpen. Vertel het aan een dier, misschien alleen door het aan te kijken. Vertel het aan de huizen van steen, vertel het aan de stad, hoe lief ik je had.
Maar zeg het aan geen mens. Ze zouden je niet geloven. Ze zouden niet willen geloven dat alleen maar een man alleen maar een vrouw, dat een mens een mens zo liefhad als ik jou.