de winter slaat met vlijmscherpe zwaarden van de wind littekens in de wangen van de huizen de velden kantelen tot een wreed en warm geheim van de zomer geen beeld blijft ongeschonden als jij schaatst in de open leegte van deze vloeipapieren droom het eenzame licht geslepen op een veel te zachte boom lokt de wandelende struiken in hinderlaag kinderen oefenen onder een hoestend hoofd in de gietvorm van de eeuwigheid met kogels van vrede de zon breekt middendoor en ik loop in de maagdelijke sneeuw achter de stukken te zoeken
je pelsdierzachte handen reizen geruisloos langs de geschiedenis van mijn wangen en laten me terug opstijgen naar de zon
het is heet hier maar ik ben niet bang om in te slapen omdat je me zo innig en omsluitend tegen je aandrukt
de lotusbloem spreidt haar vleugels over mijn lichaam en het kaarslicht van je ogen toont me de weg over de losse planken naar de sterren
de warmte van je woorden raken behoedzaam mijn huiverende ogen in het midden van de nacht vind ik de tranen terug die we samen smolten op deze trappen van glazuur
kijk de vrouwen lopen de vlinders en de mannen lopen de vrouwen na en ginder loopt een blinde zijn schaduw achterna de honden jagen de hazen en de jagers de honden voort en gelukkig door de hemel zeilen de wolken met een witte boord
deze morgen heb ik zoals pallieter destijds wijdbeens je naam in de eerste sneeuw geschreven het puntje op de i werd echter een flop wat graag had ik het laatste van mezelf gegeven maar spijtig ... de inkt was op
vind je ook dat de dag langer duurt nu de dagen korter worden valt het je ook op dat de regen trager valt dan in de zomer en de oprit naar de garage langer nat blijft hoor je ook dat de vogels minder zingen nu ze korter bij de keuken komen als het zo voortgaat denk ik dat ik kerstmis niet haal net zoals die kalkoen die loopt te zeuren in de tuin van de buren
nee, vanavond wil ik niet met je chatten maar samen champagne drinken uit hetzelfde glas ik zal de cd met "you look wonderful tonight" opzetten en stilletjes dromen dat je bij me was
langs de draagdraad van de morgen heb ik de priesters van het woord geruisloos naar het altaar gebracht waarop met grote gebaren mijn gedichten zullen geofferd worden de priesters zullen met een grijns op de lippen hun plicht doen en daarna ( zoals altijd ) in onschuld hun handen wassen geen mens zal vanavond nog de vingerafdrukken van de winter kunnen lezen op de boezem van de tijd want morgen zal op de voorpagina van mijn gezicht in het hoofdartikel te lezen staan dat ik van je hou en veel
op de ruiten te weten, de doorschijnende wanden van de stad, zal ik met een hamer in mijn hand verzen schrijven in spiegelschrift en zo het moet in spijkerschrift op de kerkdeuren genageld om uit deze nieuwe schrift te biecht te gaan in de zachte binnenwand van je aloud geheim morgen zal ik dan weer de straat inslaan onbewust van het feit dat ik mezelf voor schut zet in deze zojuist geschreven en breekbare letters
hoor hoe onze versleten woorden in de kleerkast van de verveling hangen dit is het teken om rakelings langs de kust te varen en als bezeten de zeebodem af te dreggen we zoeken in onze netten naar verloren gewaande woordschatten we zullen gulzig in de schelpen en het slijk kijken misschien vinden we toch eens de nieuwe woorden en de betere namen voor de schepen die ons dragen
haar lippen staan op rood ik denk dat ze aardbei is en framboos zeer fijne regen op een warme zaterdag zie ze leest zo luchtig en met een air die ieder haar benijdt de flair van deze week ze heft zo belezen haar taille en spreekt zo luxueus en liggend sensueel tussen keel en aarde trillend langs de bijziende glimlach van haar billen stop de nacht !