Vlaamse schrijver, dichter en schilder * 1886 - 1947 *
22-12-2019
Merkwaardige gesprekken - Gommaar Timmermans
Merkwaardige gesprekken
Door Gommaar Timmermans uit Knack van 2/09/1992
- Zie toch is, de beesten ! Kompassie moest ge daar niet verwachten !
Frans, ne grote zonder zout voor meneer. 't Is niet om aan te zien al die... zonder zout voor meneer,
Frans, moet ik hier alles tien keren zeggen?
Ja, ja, de mensen kunnen mekaar wat aandoen, met ketchup alstublieft.
Frans, gooi er is 'n curryworst in... oude mensen, kinderen. vrouwen, geen pardon !
Dat moet daar verschrikkelijk geweest zijn — veel mayonaise voor de mevrouw, hewel, hoe is 't met de klein ? Wat ? Al tandekes! Ja, dan hebt ge'r veel last mee. En al dat ju doen met gewoon mensen in zo'n schoon land, ik mag er niet inkomen toen in '42...
Verder kon ik niet meeluisteren, want mijn grote portie frieten zonder zout werd mij overhandigd en ik ging er in looppas mee vandoor om ze warm en nog dampend, maar zonder slap te worden, op tafel te brengen.
Het bovenstaand gesprek mocht ik bijwonen toen ik met een holle maag en een thuis wachtende eega aan een frituur mijn beurt stond af te wachten. Het was één van die frietpaleizen van chroom en neon waar in een hoek naast de ketels en boven het stoofvlees en schep, een kleurteeveetoestel geplaatst was om de tijd aangenaam te verwijlen bij het voorbakken of tijdens de slappe momenten.
Die bepaalde avond vertoonde men "The Killing Fields" en ik mocht van geluk spreken dat ik de plaat kon poetsen eer er nog gruwelijker taferelen boven de sudderende stoverijen vertoond werden.
Ik heb last met het tafelen tijdens het vertonen van een slachtpartij, al is ze dan volledig in de studio's opgenomen, de decors van karton en stoffeerwerk en zijn de beulen zowel als de slachtoffers ingehuurd.
Ik heb in mijn huis een ouderwetse spoelbak, zo een gietijzeren monument dat op twee sierlijke, eveneens van gietijzer vervaardigde sokkels rust. Een meterslange ketting met een knots van een porseleinen trekker eraan bedient een mij onbekend mekaniekje dat het water doet vloeien of opspaart. Ik heb deze ingenieuze konstruktie doen afbreken.
De slopingswerken zijn een waar succes te noemen, slechts twee doornen bleven in het vlees zitten : twee bouten die dwars door de muur zaten en daar van een moer voorzien waren. Deze ijzeren tweeling droeg er zorg voor dat de spoelbak niet op je hoofd terecht zou komen. Mooi is echter iets anders en daarom sprak ik onze huisschilder aan om met gezamenlijke krachten de bouten te verwijderen.
- John, die bouten zouden er morgen uit moeten.
- Ja, meneer.
- Maar die bouten zitten los in de muur zodat je de moeren er niet af kan draaien of er moet langs de andere kant iemand de bout met een tang vasthouden.
- En dan kan ik langs deze kant met een tang de moer eraf draaien.
- Juist John, maar ik heb maar één tang. En we hebben twee tangen nodig.
- Jamaar, wacht eens meneer, ik heb thuis nog een goeie tang. We doen het zo, jij staat in het WC op een stoel en houdt met uw tang de kop van de bout vast en ik sta hier op een stoel en draai met mijn tang de moer eraf.
- Juist John, zo gaan we het ꞌm lappen.
- Weet je wat ik ga doen meneer ?
- Nee John ?
- Ik ga morgen die tang meebrengen !
- Een uitmuntend idee, John !
De telefoon rinkelt. Ik neem de hoorn op.
- Hallo, met Timmermans.
- Spreek ik met meneer Timmermans ?
- Ja, mevrouw.
- Met Gommaar Timmermans ?
- Ja, mevrouw.
- De zoon van Felix Timmermans ?
- Inderdaad, mevrouw.
- In dat geval zou ik u eens een vraag willen stellen, meneer Timmermans.
- Jazeker, mevrouw, doet u maar.
- Wel, uw vader heeft ooit een kindervertelsel geschreven, namelijk "De Bende van de Onzichtbare Hand", kent u dat ?
- Ik heb dat vroeger gelezen, mevrouw.
- Welnu, daarin komt een passage voor waarin een toverheks een zalf maakt die u onzichtbaar kan maken als men zich daarmee instrijkt.
- Best mogelijk, mevrouw, maar het is wel lang geleden dat ik dat verhaaltje gelezen heb, en ?
- Zoudt u me kunnen zeggen welke kruiden of andere zaken zij voor die zalf gebruikte ?
- Hoe bedoelt u, mevrouw ?
- Wel wat deed die toverheks in de zalf die iemand onzichtbaar kan maken ?
- Ik heb er geen flauw idee van, mevrouw.
- Ziet u, ik interesseer me sterk aan kindervertelsels en tevens aan volkskunde, daarom had ik graag de formule van de onzichtbaar makende zalf, om die met andere onzichtbaar makende zalven uit volksvertelsels te vergelijken. Zou het mogelijk zijn dat er giftige organen werden gebruikt, en padden, slangetjes, ogen van kikkervisjes en kikkertenen, vleermuishaar en een hondetong, één of meer adderlongen, een hagedissepoot, een schub van een draak, een wolvetand, een jodenlever, een geitegal...
- Nee mevrouw, ik denk dat u het over het brouwsel van de drie heksen uit Macbeth heeft — en ik denk niet dat het iemand onzichtbaar maar wel dood kan maken, het antigifcentrum kan u hierover uitsluitsel geven.
- Meneer Timmermans, kan het ook niet het hart van een vleermuis of dat van een zwarte kip of een kikkerhart geweest zijn ? Denk eens goed na.
- Ik zou het niet kunnen zeggen al hing mijn leven ervan af, mevrouw, maar wat u daar opnoemt, wordt in "De Kleine Albertus" ten zeerste aangeraden als u zich ongezien wil verplaatsen. (Tot mezelf: Ik zou er veel voor over hebben om op dit ogenblik niet enkel onzichtbaar maar ook onvindbaar te zijn.)
- Misschien, als het niet te veel gevraagd is, kunt u eens bij gelegenheid in de nota's van uw vader kijken of er niet ergens de ingrediënten van die zalf te vinden zijn. Te meer, er is in een ander vertelsel met als titel "Jan Soldaat" nogmaals sprake van een zalf die een wonde, ja zelfs een afgehouwen lichaamsdeel onmiddellijk geneest, niet ongelijk de zalf die "Sterke Jan" gebruikt in de Vlaamse Vertelselschat.
- Zodra ik ook maar een ogenblik tijd heb zal ik mij in deze zoektocht werpen, mevrouw.
- Dank u op voorhand, meneer Timmermans.
- Graag gedaan, mevrouw.
Wat ik nu nodig heb is een alambik wijn om mijn zielewonden onmiddellijk te helen en een potje zalf om de telefoon te doen verdwijnen.
- Hallo, spreek ik met Gommaar Timmermans.
- Ik zit hierover in het restaurant een kop koffie te drinken, mag ik even bij u binnen wippen om één en ander te bespreken ?
- Jazeker, en mag ik u vragen waarover ?
- Het is te gecompliceerd om over de telefoon uit te leggen, maar ik ben zo bij u.
- OK, tot seffens.
- Dank u, ja, tot seffens.
Deze man moet over het potje met zalf om zich onzichtbaar te maken beschikt hebben, want wij zijn nu twee jaar later en ik heb hem nóg niet gezien.
En als de ster bleef stille staan... Felix Timmermans en Eduard Veterman
Door Top Naeff uit De Amsterdammer van 14/02/1925
De versche tooneelsneeuw sjilpte onder de voeten, en de schaduw der armzalige "Drie Koningen" lag geëtst over het wijde, witte land. Een knotwilg rekte zijn knokige armen, als het Spookbeeld van Satanꞌs Moer zelve, in de verte teekende zich het zwart geraamte van een hekje af.
Naturalisme, alles echt, maar dit wezenlijke opgenomen in de onwezenlijkheid van den grauwen winteravond, opgeheven in de gewijde atmospheer van den naderenden Kerstnacht. De Kerstgedachte en de stilte doen den vromen schaapherder Suskewiet, in zijn melancholieke vermomming, knielen in een hoekske, en Schrobberbeeck, de bedelaar en Pitje Vogel, de palingvisscher, zijn gezellen, die niet hem doolden door den avond om de bordpapieren "ster" te laten draaien voor wat centen en wat brood, volgen zijn voorbeeld.
Den weg naar de herberg van Polien terug hebben ze verloren en in hun angst voor het "ongewone" rondom, zijn ze tot alles bereid. En wijl ze de woorden van het "Onze Vader" lang vergaten "hommelen" ze er maar zoowat van eigen vinding devotelijk tusschen-door. Dan staat daar opeens de verlichtewoonwagen met den voerman, die op Josef gelijkt, en binnenin de Moeder met het zoogend Kindeke, arme lieden, die zeiden niets te bezitten. En de drie Koningen, ze weten zelf niet waarom ze het doen, en voor twee van de drie wordt het een ras berouw, geven al wat ze met "de Ster" hebben bijeengescharreld. en ze durven daarbij nauwelijks opstaan uit hun gebogen houding, en hun stemmen worden al stiller en beschaamder, omdat zij maar menschen zijn, en dit de Heilige Familie wel kan wezen....
Naar de rij offeren zij: "En dit van mij ... En nog dit van mij... En ook dit nog"...
Zóó lang, tot ze niets meer te geven hebben, en uit den woonwagen een teedere vrouwestem het wonder bevestigt: "Net als vroeger"… Dit tooneel was, in innigen toon gesproken, iets zeer schoons, broos als de IJsbloemen op de ramen, en gansch van aandacht verstild. Een "wonder" ook van regiekunst.
Het had me bijna verzoend met de verschrikkelijke epidemie, die succès-boekcn in den smeltkroes werpt om te kijken wat er voor het tooneel effectvols uit te voorschijn wil komen. Maar daarmee zouden we Felix Timmermans en zijn aardige Driekoningen-triptiek al te zeer onrecht doen.
Aan hem is, evenals aan Dickens, wiens "Krekeltje achter den haard" op gelijke wijze werd "geëffleureerd", om een Haagsch woord te gebruiken, als auteur te veel verbeurd. Het beste van zijn vertelsels is immers: de stem van den verteller, en wat blijft daarvan wanneer anderen — de bekwame heer Veterman, die met dezen Vlaming niets gemeenzaam heeft er tusschen door gaan "hommelen", gelijk Pitje Vogel in het gebed?
De schrijver van Pallieter is het Zondagskind van de groot-Nederlandsche letterkunde.
Men kan de belangstelling in zijn gulle persoonlijkheid, in vergelijking met stugger, maar ook dieper schrijversnaturen, wat overdreven achten, zijn onweerstaanbare glimlach ontwapent elk bezonnen oordeel en wie zou niet dankbaar aanvaarden wat zoo welig uit de bron welt al van den aanhef af…
Maar hij moet den lezer dan ook louter en alleen zelf te woord staan.
Het eerste "luik" — men had wellicht dit geheele spel ook op het tooneel in het kader van een drieluik kunnen vatten? — geeft inderdaad het "wonder" in het natuurverschijnsel: dat drie arme schooiers er toe komen, gedachteloos en onbegrijpelijkerwijs, af te staan wat zij noode missen kunnen, zóó-maar, doordat hun hart op een oogenblik inniger begon te kloppen voor een heilig beeld van liefde en leven.
Voor een niet-katholiek konden hiermede de wonderen, en bijgevolg de intensiteit der gebeurtenissen, op, en de pittoreske figuren, als menschen, boeien ons dan voor den langen avond te weinig meer. Dat de vrome schaapherder Suskewiet de zaligheid deelachtig wordt en aan de hand van het Jezus-kind den hemel binnenwandelen zou, was te verwachten, dat Pitje Vogel, al kan hij het kiekendieven niet laten, desniettemin berouwvol en verlost mag sterven, lag mede in de lijn van schrijverꞌs belijdenis, en dat Schrobberbeeck de eer te beurt valt het beeld van "Onze lieve Vrouwe van Zeven Smarten" in zijn armen door de sneeuw te dragen, gelijk het ezeltje op Pieter Breughel's "De volkstelling te Bethlehem" Maria op zijn rug rijdt over het ijs…lezen we, puur l'amour de lꞌart, veel liever in het kindervertelsel dan dat we het zien "uitgebeeld" op het geduldig tooneel. Juist doordat de charmante verteller er daar zoo luchtig langsheen gleed, volstrekt niet met de bedoeling u iets op te dringen en dadelijk bereid tot een kwinkslag, een kleine profanatie desnoods, wegens de goede verstandhouding.
Maar wanneer we dat alles zien uitgewerkt, positief aangepast en afgemeten, met onvermijdelijke inslagen van het technisch vernuft, dan ligt het ons te zwaar op het hart en naar den inhoud valt het veel te lang. Anderhalf uur is voor een gelegenheidsspel voldoende. Het beruchte blauwe potlood der regie had zich hier als een zeis mogen zwaaien zonder noemenswaardig verlies. Den onmisbaren "Satan", dien wij ons gemakkelijk als een moedelijken middeleeuwschen "Moene" voorstellen, ware bij korter verschijning niet tot dezen modernen treurspelheid uitgedijd, zoodat de vertolker niet wist wat hij met zijn bizarre figuur moest beginnen om het leege tafereel te vullen. Het sterfbed van Suskewiet (het middenluik) zou meer indruk hebben gemaakt, als het daaropvolgend zijluik minder van ons had gevraagd.
Op deze hoogte deed ook de vraag zich gelden of niet — nu het grove van de Vlaamsche boer de aandacht meer en meer levendig moest houden — een gestyleerde, primitieve monteering, in den trant van het bont-gekleurd kinderspeelgoed; "het kindje in de kribbe en al het vee van den stal er omheen", zooals men dat onder den Kerstboom nog wel vindt uitgestald, voor dit spel voordeeliger zou zijn geweest?
De opgave was tweeslachtig, en dat Van der Lugt eraan gehouden heeft bovenal het dichterlijke te accentueeren is zijn rechtvaardige zaak. Wat hij er onder deze omstandigheden broksgewijze van heeft weten te maken: een strak en mild droombeeld, verdient onverdeelden lof, zoowel voor den regisseur-metteur-en-scéne als voor den décors-schilder Frans van der Kooy.
Bij de première speelde de belichting — dat allersubtielste instrument — nog enkele parten, en men weet nooit wat dat in een anderen schouwburg weer geven kan. Het ontroerend sneeuwlandschap van de eerste Kerstmis, waarbij men aan niets stoffelijks meer dacht, slechts zuivere nachtelijke atmosfeer proefde, hoe noodlottig veranderde het, toen de zon scheenvóór de hut van den schaapherder, in wat we indertijd een "oleographie'" noemden. Doch hoe schoon was daarop weder het woud met zijn rechte, besneeuwde stammen en het eenzaam bidkapelletje, waarin Annie van Ees de illusie van het kobalt-blauwe Moedergodsbeeldje hoog hield.
En ook het slottafereel: Christus aan het kruis — een voorstelling waarnaar weinigen in den schouwburg begeerig kunnen zijn — was zóó voortreffelijk geslaagd, dat het korte oogenblik waarop het zichtbaar werd, nochtans in schoone, zij het voor den aard van dit spel te schokkende, herinnering bleef.
De zorg aan deze uitzonderlijke vertooning besteed, redde den avond en bewees de macht van het theatrale leven, dat bij zulke luttele gegevens, als uit de planken opbloeit. De meeste spelers hadden zich van den Vlaamschen tongval niet veel eigen kunnen maken, wat wel jammer was omdat het zoet-vloeiende, opene van die taal er de eigenlijke argeloosheid aan geeft. Cor van der Lugt vond voor "Suskewiet" een noordelijken, maar fijnen, in het landschap passenden, en kinderlijk-vromen toon, en hield dien strak; dat het wat eentonig werd lag aan de bewerking, welke den schaapherder binnen het "kleuterig" kringetje zijner gedachten, te veel laat praten. Daarmede verschraalde allengs de atmosfeer om hem heen. Minder toonvast dan deze lieve broeder waren Hans van Ees als Pitje Vogel — een figuurtje, dat ik mij ook marquanter voorstel — en Roemer, een geduchte "Schrobberbeeck", schoon ook deze beiden het edel driemanschap knap completeerden en het offerfeest bij den woonwagen in de gewijde stemming hielden.
Zeer zuiver trof Annie van Ees den naïeven, bovenwerkelijken toon, zoowel in haar kleine rol van het kindeke Jezus, dat Suskewiet bij de hand naar den hemel leidt — de verschijning was hier minder gelukkig, te reëel — als later, waar zij als "Onze lieve Vrouwe" uit haar kluisje vlucht om met alle lieve Vrouwkens van de streek haar zoon aan het Kruis te gaan begroeten, en aan Schrobberbeeck verzoekt haar snel te willen dragen naar den plas, waar het kruisbeeld staat. In den kerstnacht, op het geboorte-feest, kwam ons deze lijdensweg der diverse Smarten-Moeders wel wat voorbarig voor, maar in de geheimenissen der mystiek en symboliek heb ik me bij dit effectvol slot niet zwaar meer verdiept. Eduard Palmers — een als uit elpenbeen gesneden eeuwenoude Christus — zou wat dit slot-tableau betreft, in Oberammergau zijn fortuin kunnen maken. Rie Gilhuys was een lieve "Maria" in den woonwagen.
En feitelijk was er niemand onder de vertolkers der vele kleine rollen, die niet met liefde en beleid medewerkte om dit hachelijk experiment, ter eere van een onzer beminnelijkste auteurs, zoo goed mogelijk te doen slagen.
Ik ben Mon Van den heuvel
Ik ben een man en woon in Lier (België) en mijn beroep is op pensioen.
Ik ben geboren op 19/06/1944 en ben nu dus 80 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Felix Timmermans - Geschiedenis van Lier in de ruimste zin genomen.