Vlaamse schrijver, dichter en schilder * 1886 - 1947 *
16-04-2022
Felix Timmermans was voor alles Dichter - Erik Verstraete
FELIX TIMMERMANS WAS VOOR ALLES DICHTER
Door Erik Verstraete uit Dietsland Europa - verbond van Nederlandse werkgemeenschappen - were di – 1/8/1986.
Met U zijn er geen verten meer Met U zijn er geen verten meer en alles is nabij Des levens aanvang glinstert weer, geen gisteren en geen morgen meer, geen tijd meer en geen uren, geen grenzen en geen muren; en alle angst voorbij, verlost van schaduw en van schijn, wordt pijn en smart tot vreugd verheven! Hoe kan het zo eenvoudig zijn! Hoe kan het leven Hemel zijn, met U, o kern van alle leven!
* Uit Adagio van Felix Timmermans - zie verder de bijdrage van Erik Verstraete over de dichter Timmermans.
Erik Verstraete De herfst blaast op den horen, en 't wierookt in het hout; de vruchten gloren . De stilten weven gobelijnen van gouddraad over 't woud, met reeën, die verbaasd verschijnen uit varens en frambozehout, en sierlijk weer verdwijnen... De schoonheid droomt van boom tot boom, doch alle schoonheid zal verdwijnen, want alle schoonheid is slechts droom, maar Gij zijt d' Eeuwigheid! Heb dank dat Gij mijn weemoed wijdt en zegen ook zijn vruchten. Een ganzendriehoek in de luchten; nu komt de wintertijd. Ik hoor U door mijn hart en door de rieten zuchten. Ik ben bereid.
Dit vierde gedicht uit Felix Timmermans' postume bundel Adagio verschenen in 1947, jaar van zijn dood, is wellicht het bekendste en dierbaarste uit dit kostbare boekje, naast het sublieme "kern"-vers:
"De kern van alle dingen is stil en eindeloos. Alleen de dingen zingen, Ons lied is kort en broos.
En donker zingt mijn bloed, van heimwee zwaar doorwogen. Ik zeil langs regenbogen Gods stilte tegemoet."
Hier spreekt, of juister bidt en zingt de dichter Felix Timmermans, de gelouterde, in zichzelf gekeerde, diep gelovige mens en kunstenaar, die echter in Adagio de motieven verwerkt heeft uit zijn vroegere, wereldberoemde romans en verhalen, zij het in de geconcentreerde vorm van de lyriek. Inhoudelijk én door zijn gave, lyrische vorm, door de muzikale en beeldende intensiteit van de zegging is deze dichtbundel van de geboren verteller én de begaafde tekenaar-schilder een meesterwerkje, dat ons altijd opnieuw verrast en tot bezinning maant. Van alle werken van Timmermans, hoe feestelijk en gelukzalig ook, zou ik de Adagio-verzen het minst graag willen missen. De bundel is een zuivere voltooiing en bekroning van zijn hele levenswerk, dat in wezen altijd dichterlijk was, geschreven door een "dichter" in de ruimste zin van dit nu zo misbruikte en uitgeholde woord. Ik ga hier dadelijk dieper op in.
Bijzonder verheugend is daarom het feit dat er in dit Timmermansjaar - de Fee werd op 5 juli 1886 geboren - een door en door Vlaamse uitgever is opgestaan, drukker Frans Smits uit Wommelgem, die met zijn nieuw fonds, "Den Gulden Engel", al dadelijk twee voorname heruitgaven heeft gebracht: Adagio met bij elk gedicht een waardevolle en verrijkende "meditatie in de marge" van Prof. Dr. Herman Emiel Mertens, hoogleraar in de theologie aan de Katholieke Universiteit te Leuven, en een vijfde, facsimile-druk van Mijn Vader, Lia Timmermans' ontroerende herinneringen. Zopas kwam nu ook het pronkstuk klaar van deze "goede engel", in het aan eigen uitgevers steeds armere Vlaanderen: Al mijn dagen, de allereerste publicatie van onbekende dagboeken en archieven van Felix Timmermans, de openbaring van een onuitputtelijke literair-historische en menselijke schat, samengebracht en geordend door de germaniste Dr. Ingrid van de Wijer.
Poëtisch proza Eigenaardig, maar betekenisvol is wel dat Timmermans zijn literaire loopbaan met verzen begon en met verzen eindigde. Tussen het jeugdbundeltje Door de dagen, het eerste boekje met verzen uit de jaren 1903-1907 en gepubliceerd in 1907, onder de schuilnaam Polleke van Mehr - naar zijn eerste naam Leopold en de Lierse vorm van Gommaar, zijn vaders naam -, en Adagio, zijn laatste werk, ligt een tijdsspanne van veertig jaar en meteen een geweldige ontwikkeling, geestelijk, inhoudelijk, en naar de vorm. Polleke van Mehr liet de dichter van Adagio geenszins vermoeden. Die eerste pennevruchten brachten maakwerk, zonder veel inhoud en ontroering. Het zijn slechts simpele vertelsels, met vaak banale beelden, tafereeltjes en indrukken. Nog eerder zwakke beschrijvingen in versvorm. Ze staan dicht bij Timmermans' eerste verhalen, zoals Begijnhofsproken (met Antoon Thiry samen). Tussen Door de dagen en Adagio heeft Felix Timmermans geen poëzie in boekvorm uitgegeven, maar twee, zij het zeer ongelijke, dichtbundels omspannen het immense, plastische prozawerk. Toch heeft de schrijver van Pallieter, Pieter Bruegel en Boerenpsalm nooit aan de bekoring kunnen weerstaan gedichten te schrijven. Verscheidene onuitgegeven proeven van gedichten bewijzen hoe hij zich meer dan eens inspande om deze literaire vorm en techniek onder de knie te krijgen. Zijn dionysische scheppingsdrang bereikte echter nooit de apollinische klassieke vorm. De overtollige inspiratie en dichterlijkheid kon hij niet in een strenge, sobere versvorm dwingen. Soberheid en verstechniek bereikte hij ten slotte wél in ruime mate in Adagio. Dit belet niet dat de zeldzaam dichterlijke mens Timmermans steeds en als vanzelfsprekend een dichterlijk schrijver was.
De meeste van zijn romans en verhalen liggen vol poëzie en sfeer en we vinden er dikwijls pareltjes van woordkunst, poëtisch proza. Dergelijk zuiver proza vinden we o.m. in de etherische novelle Ik zag Cecilia komen. De taal is hier zuivere muziek, eenvoudig en ritmisch: "Met het krieken van de morgen ben ik in mijn deur gaan staan. Het huis zit eenzaam aan de rand van de mastebossen, bij een kronkel van de snelle beek. - Heel de nacht steeg uw beeld op in mijn dromen. En nu kom ik buiten, om het luid op te zeggen en te zingen, hoe heerlijk ik u liefheb, Roelinde. De morgen heeft er zich voor geschikt en toebereid. De lucht in 't oosten is een trap van goud en steekt pilaren in de hoogte. De morgen is een paleis. Kristallen klanken droppelen. De dreven die naar de abdij leiden, hangen vol wierook en de konijnen luisteren in het klaverland." Dit behoort tot het gaafste lyrisch proza van onze letterkunde. Naast het zachte ritme en de muzikaliteit ligt Timmermans' dichterlijke zeggingskracht vooral in de oorspronkelijke, verrassende beelden, hier in Ik zag Cecilia komen en in alle andere romans en verhalen. De voorbeelden zijn uitermate talrijk en ruim bekend. De begaafde schilder en tekenaar Felix Timmermans borstelt breeduit of tekent verfijnd in al zijn proza. Hij zei trouwens zelf dat hij eigenlijk niet begreep waarom hij schrijver en geen schilder - op de eerste plaats dan - geworden was. In Ik zag Cecilia komen heeft hij zijn beeldspraak versoberd en gelouterd, in harmonie met het religieuze levensgevoel, de gothische, bijna mystieke wijding van het weemoedige liefdesvehaal. Naar mijn mening het puurste gedicht in proza dat de Fee geschreven heeft, uitgaande van het innige middeleeuwse lied Ik zag Cecilia komen, langs enen waterkant. De beelden zijn voornaam en zuiver gehouden, los van alle uitbundige zinnelijkheid, aangepast aan de geest van onthechting en verzaken aan het aardse, die deze novelle beheerst. Dit serene, kristalheldere proza kondigt reeds de meditatieve, gelouterde poëzie van Adagio aan.
Synthese Zijn rijk opborrelend gemoed en zijn onstelpbare verbeelding wist hij in deze bundel in beheerste taal en versvorm te gieten. De "hoorn des overvloeds", de uitbundige beeldenpracht van Pallieter en Pieter Bruegel, om maar die twee te noemen, is voorbij. Ogenschijnlijk een andere, verstilde Timmermans... Maar toch is Adagio de synthese van zijn hele wezen en kunstenaarschap. De voornaamste motieven en geestelijke waarden waarvan de bewonderende ziel van de dichter uitging keren hier weer.
Vooraleer die thematiek even te benaderen is het, voor een goed begrip van deze ingekeerde poëzie, noodzakelijk hun ontstaan in specifieke tijdsomstandigheden te kennen. De drieëndertig gedichten van Adagio heeft de Fee geschreven in de jaren 1945 en '46, die onzalige en voor vele nationalisten, kunstenaars en dichters in Vlaanderen, rampzalige jaren, toen hij met een toenemende hartkwaal meestal het bed moest houden en slechts af en toe aan die soms vroeger geconcipieerde verzen kon schrijven en herschrijven. Dat er door enkele collega's-schrijvers, vooral door Toussaint van Boelaere, een hetze tegen hem en zijn werk op het getouw was gezet, deed zijn kwetsbaar hart veel pijn. Toch zei hij nooit één bitter woord over hen. Dat dit zo subliem gedragen lijden hem tenslotte toch gebroken heeft bevestigde zijn vrouw Marieke Janssens in een brief van 22 april 1949, aan het eveneens beproefde echtpaar Claes: "Natuurlijk volgen wij (...) nauwgezet wat ze U hebben aangedaan en ik kan U verzekeren dat er niemand is, die uw toestand beter begrijpt als wij, omdat we in't zelfde geval zijn geweest. Ongelukkiglijk verloor ik Felix erbij. Hij heeft al die ellende niet kunnen dragen." Maar de grote, voorname kunstenaar van en voor het volk, de milde, hoogstaande mens Felix Timmermans heeft men geenszins klein gekregen. Integendeel, uit het lijden van die jaren kreeg zijn dichterschap, verpuurd en verdiept, onvergetelijk gestalte in de Adagio-gedichten. Al zijn schone liefden worden hier nog geïntensiveerd en gezuiverd. De overvloed heeft hij laten bezinken, de juwelen heeft hij vastgezet in het schrijn van zijn klare en vormgave poëzie. Grondgevoel en hoofdmotief' in deze zuiver beeldende en zangerige poëzie is een mystiek Godsverlangen, een afbreken van het eigen ik om God alle ruimte te geven:
"Het was alsof Hij door ons heen verdween en't licht in ons is blijven branden. Blijf zoo in ons, o Heer, de zon gaat onder!" (uit Emmaüs)
Langs de uiterlijke benadering der dingen, in de natuur vooral, zoekt en vindt de dichter God, zoals Gezelle hem voordeed, maar telkens opnieuw ervaart hij de dualiteit tussen de verlokking van het zinnelijke leven en de spirituele louteringsdrang van de ziel. Zijn liefde voor de natuur trilt in klare beelden in Adagio, die altijd aanleiding zijn tot diepere beschouwingen. Zulke biddende gedichten zijn na Gezelle zeldzaam geworden in de Nederlandse dichtkunst. Dit Godsverlangen waarin Felix Timmermans ontsteeg aan de aardse gehechtheid inspireerde vooral de mooiste gedichten van Adagio: Het hoger genoemde, laatste gedicht Emmaüs, De Profundis, 'k Huiver van ontzag en glorie, De herfst blaast op den horen, 't Gebergt ligt in den nacht verborgen, De meinacht mint den nachtegaal, Door de neevlen van den avond..., Met rood en blauw op gouden grond, O Heer, geef mij berouw, Ik hou van nevel bij den val der blaadren, Met U zijn er geen verten meer, 'k Zou van mijn woorden, van mijn taal..., Waar de zon is heengetogen, Ik hoor Uw stem, nu hier, dan daar, De kern van alle dingen... .
Deze vroomheid beheerst in feite alle Adagio-gedichten. Het zoeken naar God in de dingen, de schoonheden van de natuur, brengt in de dichter telkens weer deemoed teweeg, besef van eigen zwakheid en onmacht: " 't Is of de dag in alle vlijt met een oneindigheid van priemen de grijze pij van mijnen deemoed breit. Verbonden met die deemoed speuren we ook altijd weer de verwondering, de eerbied voor het sacrale in de dingen, iets wat de wezenlijke dichter en de lyrische prozaïst Timmermans typeert:
Uit stilte en uit sterrenlicht wordt dan een altaar opgericht. En luister nu, hoe alle dingen zingen, en alles zingend in elkaar vervliedt, de mensen en de dingen, de vreugd, het kwaad en het verdriet, lijk duizend schoon accoorden van een en 't zelfde lied!
Verwondering, geestdrift en aandacht voor al het schone, ook in de geringste dingen, waren overvloedig aanwezig in de dichterlijke mens en schrijver Felix Timmermans. Die levenspoëzie borrelde uitbundig overdadig - soms té geweldig - op in de grote prozawerken als, De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt en Pieter Bruegel, maar vond een zuiverder, lyrisch-beheerste verwoording in Adagio. In het licht van zijn geloof, het streven van de ziel naar God, moeten we ook de weemoed en de doodsgedachte zien, die hier en daar opduiken in deze bundel. Het soberst en het meest aangrijpend heeft de dichter Felix Timmermans die geest van inkeer, weemoed en zelfs doodsverlangen, die hem in die droeve jaren 1945-'46 zo overweldigde, gestalte gegeven in het eerste gedicht van Adagio, een prachtig sonnet. Tegenover de droefheid van het eerste deel van dit sonnet, het octaaf met de eerste twee vierregelige strofen, staat het ondoofbare, éne lichtje in het tweede deel, het sextet met de twee laatste drieregelige strofen. In deze contrastwerking, eigen aan het sonnet, suggereert de dichter het licht van zijn geloof als ultieme redding uit de doodsangst. In de volgende gedichten van Adagio wordt dit schamele lichtje een helder vuur van Godservaring. Met dit sonnet, als synthese van Timmermans' dichterschap, besluit ik deze bijdrage. Subliem symbolizeert het lichtje zijn heimwee naar God, naar de absolute Schoonheid, meer dan ooit, nu het herfst en winter wordt over zijn leven.
De blaadren rijzen door den stuggen nevel, er zijn geen klanken meer, er is geen lied, slechts in het dorre riet een vroom geprevel... Nu komt de tijd dat men naar binnen ziet. Want wij zijn arm, en knagen aan 't verleden, en spelen met de kaarten van verdriet. Het schoonste sprookje stelt ons niet tevreden en door den nevel lokt de toekomst niet Het leven vlood en d' as blijft in ons handen, 't verlangen stijgt om mede te vergaan. Doch in den weemoed blijft één lichtje branden, het lichtje dat w' in den zomer overslaan, waarvoor wij slechts, tot onze scha en schande, rondom den wintertijd om olie gaan.
Laat het nu stil worden Nabeschouwingen rond Adagio
Door Herman-Emiel-Mertens - Professor aan de Katholieke Universiteit van Leuven – 7/12/1986
De Herfst is uitgeblazen op den Horen... 'Een ganzendriehoek in de luchten; nu komt de wintertijd'.
Het Felix-Timmermansjaar nadert zijn einde. Weldra zullen de laatste feestklokken uit-beieren en de jubelklanken stilaan wegebben. Er is in dit eeuwfeestjaar veel eer bewezen aan de geliefde Vlaamse schrijver en schilder, de dubbele kunstenaar: zijn plastisch kunstwerk werd herontdekt en tentoongesteld; zijn literair œuvre werd met vernieuwde interesse herlezen. De artiest met pen en penseel werd hulde gebracht door prominenten en vooral door talloze 'kleine lieden', meestal zonder veel tralala, maar waardig en gemeend. Er is de indrukwekkende lijst van de vele herdenkingsmanifestaties, die voorlopig niemand tellen kan: lezingen, voordrachten, radio- en televisie-uitzendingen, academische zittingen, eucharistievieringen, officiële plechtigheden, volksfeesten... Timmermans kreeg zijn postzegel en Pallieter zijn standbeeld. Er verschenen talloze bijdragen in kranten en tijdschriften,niet alleen om al deze memorabele feestelijkheden te relateren, doch ook om de figuur en het werk van Timmermans zelf te belichten. Nieuwe monografieën zagen het licht: De goede Fee door Gaston Durnez en Felix Timmermans, de pelgrim door Ignaas Dom. Traditiegetrouw bracht het ijverige Felix-Timmermans Genootschap zijn Jaarboek op de markt (het veertiende!) 100 Jaar Felix Timmermans (samengesteld door voorzitter José de Ceulaer). Jammer genoeg kwam er geen heruitgave van het verzameld werk waarop velen in Vlaanderen en Nederland hadden gehoopt (maar hiervoor zijn alle jaren goed!). Goddank was er in 1986 de start van de nieuwe uitgeverij den gulden engel, die als een 'goede engel' Timmermans' blijde boodschap aan den volke opnieuw zou verkondigen. Als eerste vrucht (in het beginnend literair fonds) verscheen de grafisch zo fijn verzorgde nieuwe uitgave van Adagio. Vervolgens kwam de herwerkte uitgave van Lia Timmermans' Mijn Vader. Een primeur was wel de editie van de dagboeken door Ingrid van de Wijer Al mijn dagen. Recentelijk werden de Vertelsels opnieuw uitgegeven. Ook van de vier kinderen Timmermans kon 'Den Gulden Engel' wat nieuws brengen. Vooreerst Wandelingen in Lier - een kunsteditie met reprodukties van schilderijen van Tonet met teksten van Lia. Nadien kwamen Langs de waterkant, haiku's van Clara en Zeg eens kaas van Gommaar. Den gulden engel heeft door al deze keurige uitgaven aanzienlijk bijgedragen tot de luister van het Timmermansjaar en tot de herwaardering van de gevierde auteur. De diverse plechtigheden waarop deze nieuwe publikaties aan pers en publiek werden voorgesteld waren zovele stijlvolle en indrukwekkende Timmermansherdenkingen. 'Honor cui honor'. Nu maar hopen dat dezelfde 'goede engel' de gehele blijde boodschap mag brengen door de heruitgave van het verzamelde werk. Wie weet? Veel eer is de 'goede Fee' bewezen; echter niet té veel, want een volk is aan zichzelf verplicht zijn échte groten te eren en er worden in den lande andere, mindere goden vereerd. Wij zijn een raar volkje: enerzijds wars van zogeheten elitarisme en anderzijds de sport- en andere vedetten cultus druk beoefenend. Vandaag de dag krijgt kitscherige kleinkunst soms meer applaus van de massa en meer steun van de overheid dan de echte kunst. De fakkeldragers van de échte cultuur oogsten vaak minder dank en minder waardering. Felix Timmermans, onze volkse en meest vertaalde schrijver, is echter verdiende lof gebracht gedurende dit eeuw-feestjaar. Er zijn helaas tijden geweest waarin hij werd miskend, benijd en belaagd, als mens en als kunstenaar, geheel ten onrechte. Velen te Lier en in Vlaanderen hadden wat goed te maken.
Er is goddank veel goed gemaakt. De hulde was massaal, de waardering algemeen. Maar wierook blijft niet hangen en geuren. Ieder applaus sterft uit en het felste enthousiasme kan tanen. Men eert een auteur het best door zijn boeken te lezen en een schilder door zijn kunstwerk te smaken en te bewonderen. De feestroes zal vanzelf bedaren. Dat is niets. Als de boodschap maar in de oren blijft nazinderen, als wij maar verder blijven genieten van al het mooie dat de honderd-en-méér-jarige ons heeft nagelaten. Dat is het voornaamste: dat wij ons blijven verrijken met de geestelijke nalatenschap van de zo luisterrijk gevierde Timmermans. Dan mag de kermissfeer verdwijnen, dan mag het stil worden. Ik denk hierbij aan de verzen die W.H. Auden schreef ter nagedachtenis van de Ierse vrijheidsheld en dichter W.B. Yeats:
Silence invaded the suburbs, The current of his feeling failed: he became his admirers. The words of a dead man Are modified in the guts of the living.
Nu de zon van het jubeljaar is ondergegaan zijn wij, in een soort melancholie van de vervulling, geneigd te bidden: blijf bij ons. Wij, die de Fee zo dicht bij ons hebben gevoeld, zijn aanwezigheid in ons midden zo tastbaar hebben ervaren, zijn werken, - de literaire en de plastische, - hebben 'geroken', wij zullen misschien ooit heimwee koesteren naar dit Timmermansjaar. Het heeft ons zo'n deugd gedaan! Maar... 'Kom, laat het nu stil worden'.'Nu komt de tijd dat men naar binnen ziet' De tijd van rustig na-denken en intens na-genieten. Sommige werken herlezen, treffende teksten dieper laten doordringen. Misschien af en toe eens begerig teruggrijpen naar de Adagio als naar een oud, vertrouwd brevier. Ja, een 'breviarium', letterlijk een 'korte inhoud', een compendium van het gehele literaire œuvre. Alle vroegere thema's uit het proza worden erin hernomen, poëtisch gesublimeerd.
Zoals ik in de Meditaties heb geschreven, - in navolging van Albert Westerlinck-,staan de Adagio-gedichten geenszins los van de voorgaande geschriften. De dichter is dezelfde als de romanschrijver; alleen is hij nog méér zichzelf, want gerijpt als mens, gelouterd als gelovige, verinnerlijkt als kunstenaar. Wie van Adagio eens intens heeft genoten, keert ernaar terug en leest de andere werken met een andere bril. Ik citeer nogmaals Albert Westerlinck, die in zijn De innerlijke Timmermans (gepubliceerd n.a.v. de tiende verjaring van Timmermans' overlijden en herdrukt in De Herfst blaast op den horen Jaarboek 8 van het FTG) een enig mooie inleiding heeft geschreven op de Adagio-verzen: 'Zij reveleren de spiritualiteit van een dichterlijke ziel, een natuurmysticus en een gelovige, die men in zijn gehele werk ontdekken kan. Maar omdat deze spiritualiteit in de gedichten intenser en meer geconcentreerd tot uiting komt dan elders, zijn zij het prisma waarin men de geestelijke grondtrekken van heel het werk van Timmermans het best kan ontwaren'. Hoeft het nog gezegd dat de Adagio-gedichten zeer geliefd zijn bij zeer velen? Is er nog een nederlandstalige verzenbundel die zovele herdrukken mocht beleven (en met zulke grote oplagen!)? De recente editie, die ik met meditaties mocht omkransen, door DEN GULDEN ENGEL gebracht, was in feite de veertiende Adagio-uitgave. In minder dan zes maanden tijd was deze Adagio-Meditaties uitverkocht. Inmiddels is deze herdrukt; dus de vijftiende, althans wat de gedichten betreft. Menig gedicht werd vertaald in het Frans, het Spaans, het Litouws... zelfs in het Latijn en het Esperanto. In zijn geheel verscheen de bundel in het Duits en in het Japans. In het Jaarboek 8 van het Timmermansgenootschap De Herfst blaast op den horen (1980), geheel gewijd aan Adagio, schreef de samensteller Cyriel Verleyen: 'Een aantal gedichten zijn gemeengoed van ons volk geworden. We horen ze ontelbare malen citeren en er is haast geen geletterd mens, die ze niet onmiddellijk herkent. Dit is een zeldzame eer voor een dichter en het getuigt voor de authenticiteit van zijn werk'. Inderdaad. Het is met menig Adagio-vers als met het toneelstuk En waar de ster bleef stille staan: onnodig de naam van de auteur erbij te vermelden.
Het succes van Adagio is nog steeds groeiend. Dit heb ik de jongste tijd persoonlijk mogen ervaren, niet alleen uit de reacties op de recente Adagio-editie, maar ook uit de eenstemmige, positieve houding van het luisterende publiek tijdens de vele voordrachtavonden. Aan geen thema heb ik als spreker zoveel deugd beleefd als aan Timmermans en zijn 'Adagio'. Welk een dankbaar onderwerp, zelfs voor een theoloog, want ik ben per slot van rekening geen letterkundige noch literaire criticus. Niet de literatuurstudie doch de theologie is mijn eigen vakgebied. Maar uitgerekend als theoloog kan ik de geloofsboodschap van Adagio te gelde maken, en dat in de liturgie vele Adagio-gedichten graag beluisterd worden heeft menig voorganger en voorlezer ervaren. De theologische en pastorale relevantie bepalen uiteraard geenszins de literaire waarde. Literatuur en geloof zijn twee, zoals literatuurstudie en theologische bezinning grondig van elkaar verschillen: ik heb het bij herhaling geschreven en gezegd. Maar de dichterlijke inspiratie en de poëtische expressie kunnen ook een theoloog en predikant boeien en bekoren. De dichter zegt het vaak zoveel raker, ontroerender. Als dienaar van 'Het Woord' laat ik mij graag verleiden door de diepgelovige kunstenaar van het woord die Felix Timmermans heet. Dan luistert het publiek, gespannen, dankbaar.
Om het luisterpubliek sterk te boeien hoeven de Adagio-gedichten niet eens 'ge-de-clameerd' te worden. Ze eenvoudig voor-lezen volstaat, bijna recto tono, zonder veel stemverheffing, alleen de zinsaccenten leggen en het ritme volgen. Deze verzen zijn zo subliem, zo broos, zo kwetsbaar, zo sacraal. Het zijn 'gebeden' en gebeden worden 'gelezen', zonder enige pose. Natuurlijk, met bezieling en overtuiging spreken veronderstelt steeds de identificatie met de tekst. Het in-zich-opnemen en het 'dragen' van de tekst gaat vooraf aan het open-baren, het voor-dragen, het over-dragen, zo heb ik destijds in Hoogstraten geleerd van onze bekwame leraar Ast Fonteyne. Overigens gaat het hier niet om teksten die gespeeld of opgevoerd moeten worden, doch integendeel om innige zielsgebeden van een diepgelovige en invrome mens. Gebeden worden niet 'ge-de-clameerd' of 'ge-acteerd', doch gebeden, gepreveld, schroomvol voor-gelezen. De Adagio-dichter is een biddende mens, die, eenzaam als een eremijt, zijn herfstweemoed en avondstemming, zijn vergankelijkheidsgevoel en zijn zondebesef, zijn deemoed en angst uitspreekt voor zijn God. Adagio is het zonnelied van een berooide, die in het nachtelijke duister van ziekte, hartepijn en naderende dood, zijn heimwee uitzingt naar de Beloofde Landen. Nu, meer dan ooit beseft hij dat verlost van schaduw en van schijn, wordt pijn en smart tot vreugd verheven.
Begerig naar het gloren van het Licht, zijn hele leven lang met hartstocht zoekend naar der allen dingen wezenskern, weet hij zijn doel zo na, maar ook zo ver. Hij is bereid de lange, lege, stille, schaduwrijke weg te gaan, de kruisweg, de weg naar Emmaüs.
Door de neevlen van den avond pint de horen van de maan. 'k Wacht hier op de leege baan om met U, stil in Uw schaduw mee naar Emmaüs te gaan.
De beste inleiding op Adagio is het verhaal van 's dichters leven en boodschap, van zijn schoon gezin en van zijn intieme vriendenkring, van zijn letterkundig en plastisch werk, van zijn liefde tot zijn volk en zijn inzet voor Vlaanderen; de tekening van zijn levenslustige aard en van zijn romantisch, fijnzinnig gemoed. Zijn hele leven is één onverdroten zoektocht geweest naar de échte schoonheid, naar de onvervalste waarheid, naar de zuivere liefde. Wie na de meditatie op Adagio de Timmermansliteratuur herleest wordt verrast door nieuwe perspectieven. Omgekeerd is ook waar. Slechts de lezer die vertrouwd is met het prozawerk, ontwaart de verre horizonten, ontdekt de diepe gronden van de wereld van de mystieke Adagio-gedichten. Alle thema's kwamen in het vroegere werk reeds aan bod: leven en dood, schuld en zonde, stilte en inkeer, bevende bewondering van de sterrenhemel, intens levensgenot, heimwee naar schoonheid, licht en liefde, tijd en eeuwigheid, geloof en vroomheid... De 'Sitz im Leben' van Adagio is het levensverhaal én het levenswerk van de dichter. Aangrijpend stil wordt het gehoor wanneer verteld wordt over de laatste maanden van de grote kunstenaar en fiere Vlaming: hoe deze teergevoelige, bescheiden, milde, ingoede man, door de slepende hartkwaal aan zijn bed gekluisterd, belasterd en belaagd in de onzalige tijd van de hatelijke Belgische repressie, vereenzaamd en gepijnigd, zijn kracht put in de genegenheid van vrouw en kinderen, in de vriendschap van enkele getrouwen, in het gebed tot zijn God. De maanden waarin het merendeel van de Adagio-gedichten ontstonden als neerslag van zijn gelouterd geloof. In Naar waar de appelsienen groeien schreef Timmermans: 'er zit een onvoldane trek in de mensen, een herhalende honger naar het nieuwe, het vreemde, naar iets dat ons voor eeuwig zou moeten bevredigen, en 't niet kan. 't Is als een echo van den trek, den honger naar God'. Nu, in de vroegtijdige herfst van zijn leven, bij 't vallen van de avond van zijn zonnige bestaan, nu ziet hij hoe vergankelijk de aardse schoonheid is terwijl de goddelijke 'Eeuwigheid' heet. Nu bidt hij welbewust:
'O zalig uur, waarop de ziel, gerijpt van zangen, zonder beeld of woorden Gods wil begrijpt'
Adagio klinkt zijn afscheidslied: ontroerend en betoverend als een zwanezang. Het mag nu stil worden: in hem en rondom hem. 'En laat ons zwijgen en verlangen'. Een voordracht over Felix Timmermans en zijn Adagio laat ik steeds beginnen met de lezing van de eerste bladzijde van Adriaan Brouwer en eindigen met de laatste bladzijde uit diezelfde roman. Om twee redenen. Meer dan in welk ander boek laat de auteur hierin zichzelf kennen. 'Het is toch het boek waarin men vele gedachten van vader terugvindt', zo getuigt Lia Timmermans in Mijn Vader. Vervolgens moeten deze bladzijden geschreven zijn in ongeveer dezelfde periode waarin vele Adagio-gedichten het licht zagen. Adagio en Adriaan Brouwer, beide posthuum gepubliceerd, zijn van dezelfde hand, zijn geestelijk aan elkaar verwant. Timmermans' geestelijk testament herinnert sterk aan de afscheidswoorden die hij de stervende Brouwer in de mond legt: 'Kom, laat het nu stil worden. Wij kletsen te veel over die dingen, 't Komt omdat wij er niets van af weten. Wij zien, om zo te zeggen, alleen de waterspiegeling van de bomen en de huizen. Het water rimpelt, golft, kabbelt, en we denken dat zo de huizen en de bomen zijn. De echte huizen en bomen zien wij niet, zien we nooit. Slechts als het water heel stil kan zijn, zodat g'er kunt op schrijven, kunnen wij ons een gedacht beginnen te vormen, hoe de echte huizen en de echte bomen kunnen zijn. Maar dan moet het heel stil zijn, heel stil in het hart, zonder rimpel, zonder gebabbel...'
Ik ben Mon Van den heuvel
Ik ben een man en woon in Lier (België) en mijn beroep is op pensioen.
Ik ben geboren op 19/06/1944 en ben nu dus 80 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Felix Timmermans - Geschiedenis van Lier in de ruimste zin genomen.