Vlaamse schrijver, dichter en schilder * 1886 - 1947 *
18-10-2011
Inleiding bij De Familie Hernat - Gommaar Timmermans
Inleiding bij De Familie Hernat
Door Gommaar Timmermans
Mijn vader moet een engelengeduld hebben gehad, want zelfs in mijn verste herinneringen zie ik mezelf nog zitten in zijn werkkamer hele schappen van zijn bibliotheek doorbladerend en hem steeds maar weer onderbrekend terwijl hij aan zijn werktafel zat en trachtte te schrijven. Hij was om en hij de vijfenveertig toen ik geboren werd en dus zie ik hem steeds als een oudere man.
Toen ik zeven of acht jaar was had hij reeds een hartaanval gehad en moest het kalm aan doen. De foto's uit die tijd vertonen dan ook een aandoenlijke onbeweeglijkheid; wij zijn samen aan het bessen plukken, wij zitten aan een tafel in de tuin, vader wijst naar iets, ik zit op zijn knie, hij leest me iets voor of is aan het vertellen.
Het meeste speelgoed dat hij voor me kocht was dan ook zo gekozen dat hij er toch samen met mij kon mee spelen; zoals een microscoop, toverboeken, een verrekijker, schelpen die als je ze in een glas water gooide open gingen en waaruit dan slingers van bloemen te voorschijn kwamen, of een stoommachine. Ik kan me de kersttijd niet voorstellen zonder de geur van houtalcohol, stoom en warme olie.
Vertellen deed hij veel : over zijn jeugd, zijn vrienden en kennissen en over Lier, zijn klein, mooi en nogal vervelend geboortestadje. Dat kleine, soms vriendelijk ontroerend, soms dom-wrede wereldje dat hij op grotere schaal op zijn reizen terugvond. Een wereldje met bedrogen dochters, carnavalfeesten, zelfmoorden, bankroeten, met verdiend, gevonden of gestolen geld en goed, kortom over de grote en kleine drama's en vreugden van hier en overal.
Maar ook over sterren, de zee, bloemen en planten vertelde hij, en wel zó dat zelfs nu deze dingen het tegen zijn verhalen amper kunnen opbrengen.
Daar ik een nogal zwaarmoedig kind was, had mijn vader wel eens de handen vol om mij over een of ander te troosten. Hij had daarvoor een zeer eigen stijl. Hij begon niet meteen dolgrappige verhalen te vertellen, het tegendeel was waar. Hij vertelde iets in de toonaard van mijn gemoed, doch naargelang het verhaal vorderde kwamen er tussentonen aan te pas.
Zo bouwde hij laag na laag een omhulsel tot ik zonder het te weten en zelfs een beetje geschrokken mijn verdriet onderweg verloren had.
Was ik echter ontroostbaar dan greep hij naar de noodrem en bakte appelbeignets, monstergrote reddingsboeien die hij met een breinaald uit de hete olie viste, en die ik met enige tegenzin opat; ik was er namelijk niet zo dol op, maar ik denk dat hij dat nooit vermoed heeft, ik heb het ook nooit openlijk gezegd.
Ik was onmogelijk verwend, waarschijnlijk omdat ik de jongste en enige jongen thuis was.
Ik mocht zelfs sommige van zijn schilderijen vernissen of zeggen wat er op een schilderij moest staan.
Een van de dingen die mij het best is bijgebleven zijn de wandelingen die hij met me maakte langs de vesten van Lier; de pekinees die wij toen hadden was eigenlijk de initiatiefnemer van de wandelroute die wij volgden.
Tijdens deze wandelingen werd maar weinig gesproken. Ik was als kind niet erg nieuwsgierig vragen van wat is dit en wat is dat en zo, ik ben het ten andere nog niet en mijn vader vond het waarschijnlijk toen nog niet nodig om me heel die wijde wereld uit te leggen.
Wij bleven even staan bij een mierennest, hij wees met zijn wandelstok naar een koekoek die op een tak zat te roepen, naar een verre regenwolk die voorbij dreef of wierp een steen in de Nete om de weerspiegelende bomen te doen beven in de aldoor wijder wordende kringen. Regen kon ons van die wandelingen niet thuishouden, want vader wandelde even zo gaarne met slecht weer, ik ook, alleen onze eeuwig knorrige pekinees moest dan meestal gedragen worden daar hij niet door en ook niet rond regenplassen wilde.
Alleen bij onweer bleven we thuis. Ik had er een heilige schrik van. Mijn vader vertelde dan met een hommelende stem terwijl hij aan de achterdeur naar de regen en het onweer stond te luisteren, over geweldige blikseminslagen steeds zeer ver van huis en waarbij iedereen meestal gespaard bleef; dat bij onweer de vissen niet willen bijten maar de palingen wel; hoe hij op zijn wandelingen met zijn vrienden verrast was door dondervlagen en in welke veldkapel of boerderij zij gingen schuilen; wat de boeren vertelden over donderstenen, heilichten en de wondere daden van Sint-Donatus; hoe er melk gedronken werd recht van de uier van de koe en als het ontij bleef aanslepen of gevangen zat tussen twee waters er de gewijde kaars en palmtakken aan te pas kwamen. Terwijl mijn vader vertelde veranderde het onweer stilaan van aanzien, het bleef even gevaarlijk maar meteen ook een avontuur even genietbaar als zonneschijn, als het tenminste niet te lang duurde.
Voor mij was en blijft mijn vader iemand om bij te zijn, goed weer, slecht weer.
Over een lange reis en een goed hart - J.L De Belder
Over een lange reis en een goed hart
Door J.L. De Belder
Uit De Toerist 1 december 1952
Ja, ,het is al een hele tijd geleden... Het was in het najaar van 1935. Met twee zware valiezen boeken en kleergoed was ik te Lier in de trein gestapt en via Brussel en Luik ging het naar het « heilige » Keulen. Het was een onvergetelijke reis doorheen de landen van de Herfst, een reis vol weemoed en jong-gespannen verwachtingen.
Keulen : de Dom, enorm en als verpletterend. De schatkamer. Het muzeüm. En dan een paar dagen naar Walberberg, om tochten te maken naar het niet zo verre Zevengebergte.
Het sprookje van de Rijn. Overal werd de bruine wijn gekelderd. Romantische oogstfeesten bij de nruziek van fiedel en volksdansen. En ook : lange wandelingen door de Herfst, met Pater Carlos van Sante die, in illo tempore, in het mooie, moderne Dominikanerklooster te Walberberg verbleef. De omgeving deinde om beboste heuvels: goud en brons en rood en geel, purper, bruin en violet. En daarboven het mirakel van de najaarszon.
Mijn eerste dagen in Duitsland bloeiden open in de doorzichtige wierookwalmen van het nevelig gouden Herfstlicht.
Dan terug naar Keulen om vandaar met een bommeltreintje te vertrekken naar Marburg an der Lahn, waar mijn eerste semester zou beginnen en ik de kursns in de kunstgeschiedenis van Professor Hamann volgen ging. De sneltrein die uit Keulen vertrok kwam veel te laat in de nacht te Marburg aan. Daarom maar het bommeltreintje genomen. (zo iets doet men maar wanneer men twintig is).
Het werd een lange historie. Het was Allerheiligen. Juist op het middaguur begon het overmoedige lokomotiefje zijn lange uithoudingstocht naar het Oosten.
Via Siegen en Dillenburg ging het naar en door het land van Hessen, Midden-Duitsland in ; een land om er sprookjes mee te illustreren, een land «gevallen uit een Sint-Niklaas-droom»...
Bijna tien uren aan een stuk.
Illustratie van Tonet Timmermans
In alle dorpjes, aan alle serieuze steenwegen of baanovergangen : stop. Dan bleef het astmatiek treintje kuchend en hijgend staan. De kaartjesknipper schrok zich bijna dood toen hij mijn reisbiljet onder ogen kreeg. De brave man kon er waarschijnlijk met de beste wil ter wereld niet bij dat ik de moed had meer dan negen uren in een bommeltreintje te willen zitten, wanneer ik, enige tijd daarna, in juist twee uren en vijf en vijftig minuten het zelfde trajekt met een D-Zug kon afleggen. Toen hij vernam dat ik vreemdeling was kende zijn erbarmen haast geen grenzen meer. Die namiddag, vooravond en avond kwam hij er zich telkens maar opnieuw van vergewissen of ik nog geen hulp of verzorging nodig had, of ik nog tot de levenden behoorde. Mijn prestatie scheen trouwens zonder voorgaande te zijn in de geschiedenis van de Duitse Reichsbahn. Ik kan mij niet meer herinneren hoe dikwijls die bezorgde beambte die natuurlijk op deze manier zijn eigen verveling wou verdrijven die dag en die avond met mij een praatje is komen voeren. Het moet in elk geval een respektabel aantal keren geweest zijn.
Te Siegburg viel er twintig minuten op een of andere aansluiting te wachten. Dit evenement herhaalde zich trouwens op verschillende andere plaatsen. Met moed ging het echter telkens verder. Boeren en boerinnen in landelijke klederdracht stapten in, stapten enkele halten verder ook weer uit. Die namiddag heb ik tientallen en nog eens tientallen boerengezinnen voor mij en naast mij op de banken weten plaats nemen. De meeste vrouwen droegen bloemengarven of Allerzielenkorfjes bestemd voor de graven hunner doden.
Grootvaders en -moeders. Boeren en boerinnen. En kinderen. De ganse namiddag en vooravond. Alle in hun bonte klederdracht. De vrouwen en de meisjes in witte voorschoot op een groene, met gele en rode roosjes afgezoomde en van duizend plooitjes voorziene, brede rok. 'n Schouderdoek in Rembrandt-kleuren. Witte kousjes aan de voeten en op het blonde haar : het kleine, vierkante mutsje van de streek. De mannen stijf in hun zwarte, keurigpassende boezeroenen en in hun wijde, zwarte broek.
De vooravond van Allerzielen... De geur van chrizanten. De geur van bronzen najaarsblaren... Dodenherdenking. Inkeer...
De veertigste (?) halte : Siegen. Een nieuw oponthoud van meer dan een half uur.
De geboorteplaats van Rubens, bekeken van op het perronetje van een tot diepe melancholie stemmend spoorwegstation. Dan weer verder, verder..
Verder. Nog een uur. Nog twee. Drie.
En dan zijn we al half weg.
Als het stilaan begon donker te worden en het werd vroeg donker begonnen de avondlampen te branden in de dorpen en de eenzame huizen langs de spoorbaan. Hoeven en stallingen aan de zoom van een bos of samengetroept rond een bornput bij de linde. En hier en daar een verlicht kerkhofje als een zacht-gouden klaarte in de dalende duisternis.
Heuvels in de avond. Langoureuze bossen. Een kudde die naar huis keert.
Weer een uur voorbij. Ik zat voor het eerst een kwartuurtje eenzaam in het kompartiment. Dan weer nieuwe gezichten en andere klederdrachten. Bloemen. Allerzielenkorfjes. Kaarsen.
Dillenburg. Wachten op de aansluiting met een treintje dat waarschijnlijk nog wel een twintigtal kilometers zal te doen hebben voor het bij ons is. Het zoveelste praatje met de onvermoeibare kaartjesknipper. Hier woonden de Oranje's en werd de Zwijger geboren.
Het slot staat er nog, maar daar was in de duisternis niets van te zien. De schemering was al een tijdje nacht geworden.
« Einsteigen ! bitte ! ». Langs de spoorbaan was er niets meer te bemerken dan af en toe de voorbijschuivende klaarte van een dezolate petroleumlamp. Buiten op het land : de nacht...
Dan maar een boek genomen, een van de enkele nieuw-verschenen werken die in mijn valies staken. Laat eens zien... Hier... « Boerenpsalm » van Felix Timmermans. Timmermans...
Een week geleden had ik hem nog ontmoet. Ik zag hem bijna dagelijks. We waren geburen. Ik woonde toch juist het hoekje om. 's Morgens zag ik hem telkens naar de « Kluis » gaan, waar hij naar de mis ging. 's Namiddags deed hij soms zijn wandeling langs het Sas, het «Salon», waar wij, kollegestudenten, binst de vakantie niet weg te denken waren.
Het gebeurde meer dan eens dat hij me efkens had binnen geroepen of een kort praatje had geslagen wanneer hij in de deur stond. Ik had hem meerdere keren bij Ernest van der Hallen gezien, op het Begijnhof, in « Mr. Jan van Ruyshroeck », waar het de bestendige rendezvous-plaats was van al die « post-romantiekers » : Flor van Reeth, « den John Coomans », Frans Mertens, de dikke Gommaar. Het was de tijd van mijn eerste lange broek, van mijn eerste aarzelende gedichten, die ook Felix Timmermans in hoogst eigen persoon al wel eens gelezen en waarschijnlijk uit pure goedhartigheid had goed gevonden... Voor mij was de schrijver van « Pallieter » en « Simforosa » in die dagen het toppunt van de literaire verworvenheid en van de te bereiken roem.
Dus... « Boerenpsalm ». De fignur van boer Wortel kreeg voor mij voor het eerst gestalte tussen Dillenburg en Marburg, op een van heimwee zieke Allerheiligenavond, midden de boeren en boerinnen van Hessen-Nassau, die hun doden gingen bedenken met bloemen en met warm kaarslicht op de graven. Een avond dat men er te Lier overal mee bezig was koeken te bakken, pannekoeken. Alle straatjes in de volksbuurten geuren er dan van.
De vooravond van Allerzielen... Ook Timmermans zou nu wel met z'n ganse familie rond de tafel zitten. Ik kon me zo goed z'n gezellig interieur indenken in de Heyderstraat.
Met Marieke en de kinderen...
Ook mijn moeder zag ik bezig. Of waren ze nu allemaal reeds de lange, lange rozenkrans aan 't bidden voor de zielerust van de overledenen ?
Op zo'n avond, voor de eerste keer alleen van huis en ver weg...
Ik las. Ik vergat. Ik vergat dat ik reeds bijna acht uren in een sukkeltreintje zat, dat het nu stilaan mijn keel was gaan uithangen. Ik vergat dat ik al verschillende dagen uit Lier weg was, dat ik hier alleen zat. dat ik de vrienden de eerste maanden niet meer zou terug zien, dat het een hele tijd zou duren eer ik Timmermans weer eens zou mogen ontmoeten... (zó lezen, zó kunnen opgaan in een boek kan men maar alleen wanneer men twintig; is en wanneer het boek u beet pakt !)
Ik las. Boer Wortel had me vast. Timmermans had me vast. Ik telde al lang geen halten meer. Ik keek niet meer naar buiten, naar de gezichten voor mij. Ik zat op de hoeve van boer Wortel. Ik zat weer in Vlaanderen. Wetzlar en Stauffenburg vlogen zonder mijn medeweten voorbij. Het werd nacht, het werd laat... Het werd later. Ik las.
Toen de gemoedelijke Schaffner mij met een bijna zegevierende glimlach op de schouders kwam kloppen. om mij er van te verwittigen dat Marburg eindelijk in 't zicht was en dat ik tenslotte dan toch loon naar arbeid zou krijgen, was ik juist de bladzijden aan 't lezen waar Timmermans « de Meertse buien het land doet trakteren met hagelbollen en straffe wind », las ik juist dat boer Wortel de « buffel » plannen maakte om dit voorjaar te trouwen met Frisine, die « jonge vrouw als een plakleer ».
Eerlijk gezegd ik had nog graag een uurtje verder gereden en gelezen. Maar ik moest wel uitstappen. Het treintje had seffens zijn taak triomfantelijk achter de rug !
Koffers uit het net. Deurtje open. Achter de uitleg verschaffende Schaffner naar buiten. Marburg an der Lahn...
Eindelijk ! Met een zucht, neen, met duizend zuchten van verlichting sjorde ik mijn twee zware valiezen naar de uitgang toe, stijf van zo lang te zitten. 'k Gaf mijn ticket af, 'k ging door de verbruikzaal naar de uitgang toe, nog steeds denkend aan « Wortel », de boer met zijn artistenklauwen, die beelden snijdt, ook dankbaar denkend aan de schrijver die deze eeuwige boerenfiguur zo'n fors leven had vermogen in te blazen... die mijn Allerzielen-vooravond ten slotte nog van veel heimwee en eenzaamheid had bevrijd. Wat zal ik me gelukkig voelen wanneer ik weer de kans krijg Felix Timmermans om dit boek persoonlijk te danken.
Toen zette ik even mijn valiezen neer om uit te blazen. Boeken wegen zwaar. En dan opeens voelde ik dat ik bleek werd. Ik stond plots als aan de grond genageld.
Neen !?... dat is onmogelijk !. Droom ik ! Die gestalte daar voor me ? Dit gezicht. Dit mat-bleek, met zwierige haren omwuifd gelaat onder de brede hoed... En dan die twee ondervragende, bruine ogen, die eerst verwonderd doen, maar dan tegemoedkomend glimlachen. Een aarzeling aan mijn kant. Ook de eerder kleine, korpulente heer daar aarzelt nog even. Maar dan is er plots geen twijfel meer mogelijk : Felix Timmermans !
Felix Timmermans, met naast zich een reeds oudere, stijfdeftige heer in zwarte jas, op vijf stappen van mij. Beiden waren uit het treintje gestapt, mijn treintje uit Keulen en Siegburg en Dillenburg en 'k weet niet hoeveel andere statiekens en baan-overgangen onderweg, mijn treintje van meer dan negen-uur-aan-een-stuk, mijn treintje van de kennismaking met boer Wortel (terwijl ik zat te lezen had ik misschien rug aan rug gezeten met de schrijver van dit overrompelende boek !), het bommeltreintje van de boeren en de boerinnen dat Timmermans en ondergetekende door Hessen-Nassau had gevoerd, dat de Heyderstraat en de Kluizestraat te zamen had gebracht in de avond-gelagzaal van bet Marburger Bahnhof, op honderden kilometers van het koekebakken-Lier, van de Nazarethse dreef, van het kerkhof en van Pier Moustache.
Ongelooflijk en toch waar !
Na het gewirwar mijner eerste dagen in het Rijk, nadat ik de D-Zug had laten vertrekken zonder mij, na al die vele, vele gezichten van Allerzielengangers onder weg, was dat bijna providentieel .. bijna een echte novelle van Boenin.
Ik had Timmermans wel om de hals kunnen vliegen. Ik voelde me niet meer alleen. Ik was precies weer thuis.
Is dat nu echt ?... Mijnheer Timmermans ?
Ik aarzelde toch nog even. Maar de goede, hartelijke en trouwe Lierenaar nooit zou men het hem aangezien hebben dat hij een auteur was met een wereldvermaardheid, wiens boeken toen reeds in veertien of vijftien talen waren vertaald was reeds een paar stappen naar me toegekomen en had z'n hand uitgestoken.
Wel, wel... dat is nu eens een verrassing, he. Het is of we samen uit 't Kluizelof komen.
Dan stelde, hij me voor aan zijn medereiziger, een der direkteurs van het Insel-Verlag, wiens naam ik vergeten ben. Bijna juichend vertelde ik Timmermans van mijn Wortel-ontdekking. Ik geloof dat ik de woorden vond die zijn hart efkens beroerden, want hij antwoordde me niet onmiddellijk toen ik hem danktc om die laatste uren die ik lezend en gelukkig had doorgebracht in mijn ongezellig trein-kompartiment... Al pratend en ik zelf nog niet geheel bekomen van m'n verbazing, waren we inmiddels buiten gekomen waar een auto op de «Flamische Dichter» en zijn begeleider stond te wachten. Ook ik mocht mee tot aan het hotel en nadien zou de chauffeur me wel naar de Rotenberg brengen, waar m'n hospita zich rond dit uur waarschijnlijk reeds afvroeg waar haar gast uit Vlaanderen bleef.
Toen we door het spaarzaam verlichte speelgoedstadje reden vertelde Timmermans dat hij reeds enkele dagen in Duitsland was om er voordrachten te houden. Die namiddag was hij even naar het nabijgelegen Giessen geweest en morgen moest hij een voordracht houden in de aula van de universiteit, een lezing uit eigen werk. Deze letterkundige gebeurtenis vond p1aats op verzoek van de filologische fakulteit en dit (naar ik de volgende dag op de affiches kon vernemen) bij wijze van eerste lezing en tegelijkertijd als feestelijke inzet van de reeks Internationale, letterkundige voordrachten die het « gebildete » Marburg die Winter zou te horen krijgen .(1)Van zijn komst naar Marburg wist ik niets af... en dat hij mij zou hebben ontmoet in het stadje der beruchte Disputaties, van Luther en Zwingli, van de Heilige Elisabeth van Hongarije, had de schrijver van « Boerenpsalm » al evenmin voorzien.
De verrassing en (ik mag het gerust zeggen) de wederzijdse vreugde waren er niet minder om !
De volgende dag hebben wij samen door het poppenstadje gewandeld. Iedere hoek is een enscenering voor Faust. Marburg is wellicht het enige Duitse stadje waar ook de inwoners nog de landklederdracht dragen. Ik voelde me als een jongen die mee uit wandelen mag met zijn oom uit Amerika. En fier dat ik was ! In elke boekwinkel en iedere straat te Marburg die zich zelf respekteert heeft er vijf of zes ! lagen er stapels vertalingen van de boeken van Felix Timmermans en grote foto's van hem voor de uitstalramen, D'r was er maar een die dit niet scheen te merken en dat was de schrijver van die boeken zelf.
Ik kon me geen gemoedelijker en betere gids indenken. Gedurende dit uur (ver van alle officiëel gedoe van hoog-gehoede en zwart gehandschoende professoren, docenten, stadtbehörden enz, waar hij in zijn hotel het slachtoffer van was) heb ik de echte Timmermans leren kennen ; de goede, milde natuur ; de man met het grootste hart en de mildste ziel uit onze moderne, Vlaamse letterkunde. En wat hij al niet wist over dit schilderachtige stadje, dat in terrasvorm tegen de berg ligt aangeleund !.., Over de trotse burcht daarboven, over Sint Elisabeth die hier gewoond heeft en de melaatsen verzorgde, die er stierf als « beeldschoon, heilig meiske van amper twee en twintig jaar ».
Wij hebben samen het slot bezocht en de gisants in het koor van de wondermooie Elisabethkirche.
En als we de trappen opgeklommen waren naar de burcht en van daar boven het heerlijke panorama bewonderden op het onvergetelijk mooie Lahn-land, toen ben ik gewaar geworden aan zijn naïeve, opgetogen woorden dat de schrijver van «Symforosa» en van « Palliete » niets anders was dan een stille dichter met een uiterst kwetsbare ziel (voor alle schone dingen) en met ogen die alles, maar dan ook letterlijk alles zagen.
Met twee woorden, desnoods met één enkel kon hij de tipische karakteristieken wijzen van het land, het landschap en de speelgoedstad onder aan onze voeten. Pas wanneer hij het had gezien voelde ook ik dat zijn woord het enig juiste was dat paste op het zoëven bewonderde.
Hoe dikwijls heb ik er later moeten aan denken toen ik op m'n eentje op dezelfde plaats stond te dromen : Dit ene uur en die onverwachte ontmoeting met hem waren inderdaad nog een veel langere bommeltreinreis waard geweest.
*****
's Avonds was de plechtige aula van de oudste Evangelische universiteit van Duitsland barstensvol gelopen. Voor mij was alles nieuw. Hij bewoog zich op z'n gemakje tussen al die deftige heren en dames. En toch wist ik dat hij innerlijk vol onrust was. Had hij het me daarstraks zelf niet verteld ! De deken der filologische fakulteit leidde hem in.
Ik voelde me fier. Als Lierenaar, als « gebuur »... als Vlaming.
Timmermans sprak over « Schoon Lier ». Ik was die avond de enige die hem ten volle begreep.
Hij vertelde, in z'n sappig plat-Duits (meer Liers dan Duits), over het ontstaan van Pallieter.
Ik was de meest trotse en de gelukkigste onder al de aanwezigen. En ten slotte las Felix Timmermans voor uit « Boerenpsalm » en juist het vervolg, daar waar ik bij de lektuur van het nieuwe boek gekomen was.
Ik weet nog heel goed dat ik toen twee tranen over mijn kaken voelde rollen, wanneer hij dit kapittel begon te lezen. Want ik had hem gisterenavond verteld waar ik gekomen was.
Nu nog word ik er warm bij wanneer ik er aan denk dat Timmermans wellicht precies dit gedeelte gelezen heeft om me te laten voelen dat bij mijn gezegde en mijn dank van gisterenavond zo maar niet vergeten was... Hij wist immers dat ik ergens tussen het publiek naar hem zat te luisteren.
En in de jubilalie die spontaan en hartelijk opklonk bij het einde zijner geapprecieerde lezing ging m'n aarzelend handgeklap voorzeker verloren. Maar niemand heeft ooit geweten, zelfs niet de naast-zittende toehoorders, zelfs Timmermans niet, dat mijn hart beefde van geluk, omdat ik toen aan den lijve mocht ondervinden en aanvoelen welk ingoed en zuiver mens Felix Timmermans was en hoe hij steeds in het buitenland overal waar hij kwam geweest is. De eenvondige doch respektabele afgezant van het gezonde, heerlijke en schoon-gebleven Vlaanderen !
(1) Na F. T. kwamen er dat jaar nog heel wat, gevestigde, literaire reputaties aan het woord, o.m. de Ijslandsche hereboer-dichter Gunnar Gunnarsson wiens « Advent » toen furore maakte, Ernst Wiechert, die juist « Die Majorien » geschreven had, de Roemeen H. Zillich e.a.
(Na de uitreiking van de Rembrandtprijs op 9 mei 1942)
Uit En Toch van José De Ceulaer
Een week later werd Timmermans te Lier gehuldigd. Vóór de middag werd hij ontvangen op het stadhuis. Hij hield er deze toespraak :
In mijn voordracht te Antwerpen heb ik gezegd dat ik blij ben dat ik geboren ben, en ik had er moeten bijvoegen : te Lier. Want dat is mijn groot geluk ! Doch in Antwerpen kon ik dat niet zeggen. Ik was er zo schitterend ontvangen, eerst bij mijnheer de goeverneur, met porto en patekens van voor de oorlog, met redevoeringen door geleerde bollen van Vlaanderen, en van Duitsland, die een geplisseerde Spaanse kraag aan de hals droegen ; ontvangen met bloemen, muziek, teater, en een bronzen penning. Dat ging daar niet van dit te zeggen, want die mannen van Antwerpen willen van iedereen een sinjoor maken.Ze zouden het mij kwalijk genomen hebben, en mij scheef bezien.
Maar hier op onze kassei kan ik het zeggen.Ze kunnen het mij toch niet meer afnemen...
Ja, ik dank God dat ik te Lier geboren ben. Ik ben daar nog een echt kind in. Lier ontroert en inspireert mij voortdurend, niet alleen in mijn kunst, maar ook als mens, als gewone burger, die als elke goede burger met tegenzin zijn lasten betaalt. Ik heb er een ijdele fierheid voor over.
Ik ga eens alle schrikkeljaren naar de voetbal zien, bijna elke keer heeft er een zijn been gebroken ; maar elke zondag wipt mijn hart omhoog omdat die van Lier gewonnen hebben. Als er een nieuwe bisschop gekozen wordt, dan ben ik trots, al ken ik hem maar amper, dat het er een van Lier is. Als er een minister benoemd wordt, al ben ik in 't geheel niet van zijn politiek gedacht, dan ben ik blij dat het er een van Lier is. En als er een baron in de adel bij komt, dan ben ik twee keren verheugd, omdat het een kunstenaar is en omdat het een Lierenaar is (1).
Lier ligt aan mijn hart. Ik kan er gelukkig staan naar kijken van op de vesten, van uit mijn zoldervenster ; ik kan er horen over spreken als over 't schoonste vertelsel, en erover lezen alsof ik een boeiende roman lees. Als ik in de vreemde vertoef, kan ik er zitten aan mijmeren en ernaar verlangen ; dan wordt Parijs en Berlijn mij vervelend en unheimlich. Dan worden de Alpen postkaarten en Budapest een schouwgarnituur. En elke keer als ik terug uit de statie kom, waait mijn hart weer open als ik die goede, stomme casino zie.
Men spreekt tegenwoordig van bloed en bodem. Ik versta daar wel enigszins iets van. Maar ik versta het heel goed als ik aan Lier denk. Er is iets in de menselijke geest dat onzichtbaar in de aarde wortelt, de grond die ons water en eten geeft, en onze eigenaardige eigenschappen vormt. Gelijk het Diesters bier dat zijn smaak aan 't water van Diest te danken heeft. 't Zit in de voorouders, in het oude bloed, dat van deze lucht en aarde doordrenkt is. Ik heb al eens laten nakijken in de Lierse stamboeken ; ze vinden zo ver ze kunnen zoeken de ene of andere Timmermans ; dat men zou gaan menen dat zij Lier mee hebben helpen optimmeren. Er was zelfs een burgemeester bij, en ge moet niet verschieten dat het familie was (2).
Onze nonkel Rik trok te voet naar Sebastopol; hij heeft het toen mee doen vallen ; en hij zou er gebleven zijn, want schoner meiskens dan daar vindt men nergens, maar hij kwam te voet terug naar Lier. Hij kon Lier niet vergeten. Saffraan heeft er niet aan, zei hij.
Lier ligt aan mijn hart. Waarom ? Omdat men ervan is, en omdat het er goed en schoon is. Lier is goed. Het ligt op de grens van Brabant en het Kempenland ; het rust op de Nete, en heeft beemden en malse verten ; en een fijne lucht, die is een mengeling van dennenbos en Brabants koren. La musique adoucit les murs, water ook. Die vermildering komt van de Nete, die op het gemoed van de mensen inwerkt. Natuurlijk, de mensen zijn hier lijk overal, maar toch niet zo gespitst tegeneen, niet van schuurpapier en pinnekensdraad als op een ander. Daar is iets goed en levenslustig aan. Ze doen niet te deftig en spelen niet te veel de rijke madame. En dat ze soms van elkander klappen, of zoals iemand zei : hardop de zonden van een ander biechten, dat is in elke kleine stad : men kent elkander. Dat animeert. Ach ja, ge kunt toch heel de dag geen lof en goed zitten vertellen, en iedereen voor marsepein laten doorgaan. Dat zou nog triestiger worden. En verder zijn het mensen die gaarne feesten. Feesten alleen is reeds een teken van een kinderlijk en onverzuurd gemoed.
Lier is goed. En Lier is schoon. Dat kunt ge zelf zien. Wandel langs de vesten, langs de Werf, langs de Mosdijk, over het begijnhof, en ge zult al gelukkig zijn. Ik heb in mijn werk die schoonheid laten zien.
...van het Begijhof naar het Pallieterland....
Ik heb ook Lierse mensen getoond, of beter gezegd, van de ene of de andere iets genomen, dat samengekoppeld en verder door mijn verbeelding uitgewerkt. En toch zijn er die er zich in herkend hebben, en ik heb dikwijis al eens een straat moeten omgaan om geen wandelstok op mijn hoofd te krijgen. Zo geeft Lier mij niet alleen inspiratie, maar werkt mee.
Lier is mijn medewerkster. Ik heb er alles aan te danken.
Ik houd van zijn kleur, ik houd van zijn Kapucienenveststilte, zijn Kartuizerslawaai, van zijn begijnhof-vroomheid; ik houd van zijn beeld en zijn gedoe, van zijn toegeworpen namen, van zijn taal en van zijn artiesten. Van alles ! Lier is voor mij een feest. Een gedurig feest. Bij zon en regen, bij sneeuw, en hoe schoon bij maneschijn !
Ik heb er alles aan te danken, en 'k ben blij dat ik vandaag, nu ik 56 jaar Lier inasem, die dank eens hardop kan zeggen. Hier is nog honderd jaar te werken ! Schoon Lier!
Vele jaren geleden lag er in de Lindenstraat een man op sterven. Pastoor De Schutter stond de man in zijn doodstrijd bij, en vroeg hem : « Beste vriend, gij gaat nu sterven, zult gij naar de hemel gaan... en, beste vriend, wat denkt gij dat de hemel is ? » « De hemel, zei de stervende man, dat stel ik mij voor lijk een maandag van Kluizekermis... » (3)
Ik weet ook niet wat de hemel is, maar ik wens, en dan zal ik reeds tevreden zijn, dat het een Schoon Lier zal zijn. Een verhemelst Lier. En in dit geloof wil ik leven en nog niet sterven. Na de middag was er een akademische vergadering in het stedelijk museum, waar een Timmermans-tentoonstelling werd gehouden. Te 17,30 u. werd een gedenksteen onthuld op de Begijnenvest, die tot Timmermans-vest werd omgedoopt. De feesteling, die dezelfde dag zijn 56ste verjaardag vierde, plantte er een lindeboom. 's Avonds werd hem in zijn woning een bloemenhulde gebracht door zijn buren en enkele lokale verenigingen. Toen ik hem de daaropvolgende woensdag vroeg wat hij gedacht had over de viering, zei hij droogweg : « Ja, dat het warm was, hé ». Het was inderdaad snikheet. Toch had ik het gevoel dat er ergens een schaduw over die zonnige dag viel. De geplande volkshulde was lang niet zo algemeen als het de bedoeling geweest was. Het was ook Timmermans niet ontgaan. Ik voelde wel aan dat het hem pijnlijk getroffen had, maar hij toonde veel begrip voor degenen die afwezig gebleven waren. In de nacht van 12 op 13 december van hetzelfde jaar werd de wegwijzer op de Timmermans-vest stukgemaakt en de gedenksteen vernield. De daders werden niet gevonden. « Het is vreemd, zei iemand mij onlangs, dat er zich na de oorlog niemand op die weerstandsdaad heeft durven te beroemen. »
Niemand komt graag voor zijn vergissingen uit.
(1) Bedoeld worden : Mgr. Jan Van Cauwenbergh, Minister Arthur Vanderpoorten en Baron Isidoor Opsomer.
(2) F.C.J. Timmermans was burgemeester te Lier van 1820 tot 1829, maar behoorde niet tot de familie.
(3) Wijkkermis, gevierd in de buurt van de Kluizekerk (bij het klooster van de Dominikanen), waar Timmermans woonde en waar ook de Lindestraat gelegen is.
De Fée is pas van Holland thuisgekomen. Hij praat nog met zijn vrouw en kinderen die
gulle, rustige stem gonst door het huis en wij wachten al op hem in zijn groote kamer met de citroenachtige beschilderde deuren en met Fée's schilderijen aan den muur.
Als schilder gaat de Fée er ongetwijfeld op vooruit. Zijn koloriet is dieper van toon geworden, kreeg distinctie en de mis en page is ditmaal beheerscht en overwogen.
Geen oeval kunst.
Maar daar is de Fée zelf : buik vooruit. Hij heeft het zich gemiakkelijk gemaakt : hij is in hemdsmouwen en ach, als hij er ons ook maar eens toe uitnoodigde! Want, het weder is echt zomersch (stijl Conscience). De zon praalt hoog aan den blauwen trans en zendt hare verzengende stralen over 't aardrijk neer.
In de kamer van de Fée verwijlt een blond licht en op de tafel prijkt een schotel aardbeziën, die een voorsmaakje schijnen te zijn van 't land van belofte!
Zij beloven inderdaad heel wat en zullen hun belofte houden....
Wij zijn spoedig gezeten met een schuldig kloppend hart. De Fée is pas terug.
Wij rukken hem alreeds uit de schoot van zijn familie. De Fee heeft al duizenden gazetmenschen moeten te woord staan en ziehier wij alweer bij hem voor een interview.
Gelukkig : de Fée draagt zijn lot gelaten. Hij is niet hooghartig! Want er schuilt vaak meer hoogmoed in het afwijzen van een interview dan in het aanvaarden ervan.
Zoo zit daar Felix, rustig, eenvoudig, zoo natuurlijk echt voor ons hij, op wie de literatoren, de echte, de groote, de stylisten zoo smalen. Geen kwestie van, dat ze jaloersch zijn op zijn populariteit! Lieve God, néén....!
En toch : hoe men ook over zijn werk denken moge, in den grond van zijn hart houdt ieder in Vlaanderen van dezen man, is men fier op zijn buitenlandsch sukses, omdat hij een van de weinigen is, die Vlaanderen naar buiten vermogen te dragen.
Zijn werk is in alle talen omgezet. Zoo pas bleek, dat drie van zijn boeken in het Servisch werden vertaald! Ernest Claes volgt Timmermans in het buitenland. De Witte is naar Duitschland verhuisd.
Wij hebben in Vlaanderen beter werk dan De Witte, zelfs Ernest Claes heeft dat, maar er is nu een aanvang. Een begin. De rest zal volgen, hopen we.
Wij hoorden,alzoo vingen we ons babbeltje aan,dat uw boek over Sint Franciscus af is?
Ja. Eindelijk.
Lijvig?
Zeer lijvig, niettegenstaande Franciscus nogal mager moet geweest zijn.
lk houd van dikke boeken. En het volk ook. Wanneer verschijnt het ?
ln het voorjaar. In Holland en Duitschland.. Ik heb mij voor dit werk veel opzoekingen getroost, historische en andere. Ik wilde geen fouten bedrijven tegen den tijdgeest, geen historische dwalingen begaan .. .. Ik ben er ook voor naar Italië geweest. Maar slecht weer, dat we hehben gehad! Koude! Regen! In Rome koffie met een scheutje genever gedronken om warmte te krijgen. Ik heb mij Italië en Assisie moeten verbeelden, het land van de blauwe luchten, het Italië van de zon! Toen we te Florence naar een schilderij van Fra Angelico stonden te kijken, schoon jongen, hemelsch schoon, begon plots de zon te schijnen.
Wat moest ik doen? De schilderij of de zon? De schilderij won het, en toen ik buiten kwam, zag ik nog juist de zon de straat uitloopen....
Hoe hebt gij uw werk geschreven?
In grooten eenvoud, mijn vriend. Er staat geen woord in, dat niet in Lier intra muros zal begrepen worden. Ik heb de bloemekens wat geweerd en strakker van stijl geschreven....
Hoe hebt ge Franciscus opgevat?
Ik heb dezen prachtigen mensch en heilige gezien als persoon en in zijn tijd. De atmosfeer, en hij daar zoo schoon in. Ik heb niet zoozeer belang gehecht aan de omgeving. Voor mijn part, 'k geloof, dat Sint Franciscus zelfs in Peru had kunnen leven....
Hebt gij lang er aan geschreven?
Schrijven is het voornaamste niet. ik heb in zijn geheel aan dit werk vijf jaar gewerkt.
Verwacht gij er veel van
lk ben blij dat het af is. Wat denkt ge van die aardbeziën? Eigen gewin. Proef, wacht....
Timmermans gaat ze wasschen, brengt ze ons terug, nog meer belovend dan daar straks.
Ik riek geerne den reuk van die aardbeziën. Zoo zoet, zegt Pallieter.
Wij gelooven hem : het klinkt alles zoo oprecht, wat hij zegt, zoo gemoedelijk en joviaal, zoo eigendommelijk-Vlaamsch, zoo volkomen van ons ras.
Nu een strikvraag :
Van welk van uw boeken houdt gij het meest?
Ge zoudt denken, dat hij antwoorden gaat : van allemaal.
Maar geestig klinkt het ; Van Pallieter en Synforosa. Breughel had ik willen eenvoudiger schrijven. Direkter. Bv. Als Breughel voor de eerste maal in het huis van Pieter Coecke komt duurt het nog al lang, eer hij op het atelier belandt. Ik zal mijn best doen, om eenvoudiger te schrijven.
Gij moet uw aard geen geweld aandoen orakelen we.
Het klonk pedant, maar het was goed gemeend. Merci, pak nog een jarebees.
Gaat ge nog veel voordrachten en lezingen geven?
Minder, veel minder.
Wij weten, dat Timmermans op zijn reizen in Duitschland en elders veel propaganda maakt voor onze schilderkunst en onze literatuur. Onze Vlaamsche minister in het buitenland!
Wat gaat ge nu schrijven?
Kleine, eenvoudige vertellingen. Mijn observatie-veld is vlak bij. Hier ligt ongelooflijk veel stof. (niet letterlijk opnemen!) Formidabel.
Aan dezen mensch durven we nu een vraag stellen, die hij onbevangen en eerlijk beantwoorden zal, we zijn er zeker van :
Leest gij veel?
Weinig
Geen pose van interessantigheid. Hij leest weinig! Had hij evengoed niet hoog kunnen opgeven van zijn lectuur?
Ik lees weinig, omdat ik weinig tijd heb. En als ik eens een dag niet schrijfgezind ben, de boog kan niet altijd gespannen staan, ga ik wandelen of ik schilder wat. Ik schilder geerne. Schilderen is plezant. Het ontspant mij. Maar toekomende maand ga ik lezen. Dan laat ik de laatste werken komen. Een heele maand en langer doe ik niets dan lezen.Weet gij het laatste nieuws, broeder?
Het is Timmermans, die nu vraagt. Wij zijn een beetje op onze hoede. Want Timmermans is bekwaam ons er eens te laten inloopen.
Raad eens?...... Neen.
lk ben jurylid voor het toekennen van den vijf-jaarlijkschen wedstrijd voor essays en kritische beschouwingen! Wij lachen allebei!
Timmermans, sinds jaren bestendig slachtoffer van de kritikanten, thans jurylid om de kritikanten te beoordeelen! Het is amuzant!
Gaat ge u wreken, Fée? Wacht, ik zal het u zeggen - gij gaat ze allen een lesje in mildheid geven! Wij kennen u.
Natuurlijk spreken we over Vlaanderen en Vlaamsche toestanden.
Wij gaan vooruit, meent Timmermans, absoluut, we gaan vooruit. Wij hebben den wind in de zeilen ....
Hoe was het Pen-congres, Fée?
Schitterend. Maar er waren te weinig Vlamingen. Veel te weinig. De Mane (Emmanuel de Bom!) was er grandioos. Ik heb me goed met hem geamuseerd. Wat een plezante guit toch, dien mane! Maar het kongres, als kongres zelf, was zeer belangrijk. Er is over oorlog en vrede gesproken, over behandeling van politieke gevangenen. De schrijvers staan niet buiten de maatschappij, maar er midden in. De politiek leidt hen en leidt de wereld.
De schrijvers moeten invloed ten goede doen gelden op de politick.
We praatten toen nog lang in het straatdeurtgat van Fée's huis, want wij konden maar geen afscheid nemen.
Maar eindelijk lieten we den gullen en goedhartigen Timmermans alleen in den zilveren avond. Niet, dan na hem veel sukses met zijn nieuw en toekomend werk gewenscht te hebben.
Want de Fée : hij mag er zijn en zal er steeds mogen blijven zijn.
Uit Het Laatste Nieuws, 30.6.1942, opgenomen in het jaarboek 39 van het FT Genootschap.
Enige jaren geleden kwam er bij mij een pater jezuïet uit Maastricht, om te zeggen dat hij heel veel van mijn werk hield, maar dat hij nog liever mijn boeken in Duitse vertaling las dan in het oorspronkelijk Vlaams. En wel om de volgende redenen, zei hij: "In de Duitse vertaling komt uw stijl voornamer voor, is deftiger en minder onbeleefd, al de familiariteiten vallen weg, die volkse klank, die volkse smaak, dat hemdsmouwachtige is verdwenen. Het geheel is minder luidruchtig, minder sans-gêne. In een woord: in het Duits is uw stijl meer Monsieur. En vergeet niet, voegde hij erbij, in het Duits heeft elk naamwoord een hoofdletter. Dat komt plechtiger binnen als iemand met een hoge hoed. Goeden dag mijnheer!"
En daarmee was de pater weg. Moest ik nu blij of triestig zijn? Een mens schrijft niet wat hij wil en hoe hij wil. Ik heb nooit zus of zo willen schrijven. Ik heb simpel geschreven. Waar het hart van vol is, loopt het papier van over. Ik heb geschreven zoals een jongen fluit die zichzelf gaarne hoort fluiten, want anders zou hij niet fluiten. En wanneer hij meent dat anderen naar hem luisteren, geeft hij zich nog eens zoveel moeite om schoon te fluiten.
Zo is het ook met schrijven, bij mij althans. Bepaalde onderwerpen hebben mij verlokt en ik heb ze uitgeschreven in de stijl, die ik uit die onderwerpen hoorde voortvloeien. Ik kan er niet aan doen. Het is mijn schuld niet dat het zo is. Ik kan niet anders. In elke dichter zit er een geheime dwang van te moeten schrijven, passie van te willen schrijven, geluksgevoel van te kunnen schrijven. Dat is zo simpel als een glas water.
Daar komt nog van alles bij. Het is allemaal zo niet van zijn moeder gekomen. Want als de schrijver meent dat er anderen luisteren, gaat hij meer op zijn stijl letten, gelijk de fluitende jongen op zijn fluiten. Hij schrijft niet meer alleen voor zichzelf. Een volk staat om hem heen. En de dichter let op zijn stijl, niet om bevallig en welgevallig te zijn, maar om helder te zijn. Ik zou het om geen waarom over mijn hart kunnen krijgen om, zelfs over het hoogste of diepste gevoel een zin neer te schrijven, die onze wasvrouw niet zou verstaan. En ik zet mijn punten en komma's, al zet ik ze soms verkeerd, even gewetensvol, zoals de schoenmaker van over ons deur zijn houten pinnekens in zijn schoenen klopt. Er is daar een verantwoordelijkheid en een verbondenheid. Een tekening of een schilderijtje kan men gerust alleen voor zichzelf maken. Maar schrijven is een brief. En een brief moet verzonden worden, anders schrijft men hem niet. Schrijven dient uit den aard der zaak om meegedeeld te worden; zowel de brief van de soldaat aan zijn lief als de Goddelijke Komedie van Dante. Een volk luistert. Om helder van uitdrukking te zijn, niet alleen voor u zelf maar ook voor dat volk, is er werk nodig. Dat betekent zijn gedachten, gevoelens, ontroeringen, zijn bezieling een harmonische gestalte geven. En dat is nog zo gemakkelijk niet. Ik weet ervan mee te spreken. Dat vraagt soms meer transpiratie dan inspiratie.
De ene schrijver wordt bezield door religie, de andere door heldenfiguren, door het boerenleven, door de natuur, door de liefde of door de problemen over leven en dood. Het komt er niet op aan. De een is zwaarmoedig van natuur, de ander opgewekt; deze innig zacht, gene luid, eenvoudig of ingewikkeld, ook daar komt het niet op aan. Waar het wel op aankomt is een heldere uitdrukking vinden van wat ons drijft, zodat stijl en onderwerp één worden in vlees en in bloed.
In mijn geval keert het hart zich naar het volk. Ons volk is zinnelijk en mystiek. Het looft God met een stuk spek in de mond - als het er is. Het danst onder de galg, waar het straks zal opgehangen worden.
Het houdt van Rubensiaanse schittering en van Memlingse vroomheid. Het heeft in zijn bloed de uitspatting van een Adriaan Brouwer en als Bruegel een hang naar mystiek. Als men dan midden onder dat volk staat en zijn ziel beluistert, groeit en bloeit er vanzelf een stijl uit, die deze volksziel in al haar facetten zal omvatten. Bij mij gaat het erom de lokale kleur te treffen, het pittoreske, het sfeervolle, zodat men er zich daaronder en daarbij voelt, de eigenaardige contouren van het beeld, de muziek van het levende woord, het bloedwarme woord zoals het in ons volk leeft en zingt.
Men heeft er zo zijn best aan gedaan, er dikwijls van wakker gelegen en er menig nachtelijk uur om gekraakt. Wanneer men dan denkt dat de vertelling goed is neergeschreven, overleest men ze nog eens zoals een brief, voor men die in de bus steekt. En in de hoop dat men nu verstaan wordt verzendt men ze. Dat is onze stijl. We hebben er al ons Latijn in gestoken, en dan komt daar ineens een pater jezuïet zeggen : ik lees liever uw boeken in Duitse vertaling dan in het Vlaams! In een vertaling! Die de lokale kleur mist, waarvan de woordschakering is beduimeld gelijk de dons van een druif. Wat blijft er dan nog van over? Ik schrijf b.v. 'De zon zakt weg door een wolkenholleken' en dan krijgt men in het Duits terug: 'Die Sonne geht unter.'
Moest ik nu blij of triestig zijn? En ik was blij. Want ze hebben mij ondanks toch verstaan! Zie, elke schrijver heeft iets te zeggen dat tussen de regels zit, dat de essentie van zijn werk uitmaakt. En in mijn kunst heb ik niets anders willen uitdrukken dan bewondering voor het leven. Bewondering spijt alles, spijt de tragiek, spijt de donkerte, spijt onze kleinheid en onze modderigheid. Bewondering voor het leven, voor de natuur en de mens in al de gebeurtenissen van geboorte, groei, strijd, liefde en kunst.
In alles glinstert er iets goddelijks. Bewonderen is danken. Ik ben blij dat God mij op de wereld geblazen heeft.
En meer heb ik niet gewild dan die blijdschap neerschrijven. Ik mag bijna geloven dat men mij verstaan heeft. En het verheugt me bijzonder dat ik evenals in Vlaanderen en Holland ook in Duitsland, spijts de vertaling, een grote lezerskring gevonden heb.
Dat men mijn werk hoogschat, hoef ik hier niet te zeggen, nu men mij zojuist de Rembrandtprijs heeft toegekend. Ik sta er nog van te verschieten. Sedert ik het bericht kreeg, ben ik er nog niet gans van bekomen, en ik kan geen woorden genoeg vinden om u, mijne heren uit Hamburg, mijn dank over te brengen. Maar er is ook iets in mij dat zegt dat ik niet de enige ben die dankt. Ook mijn volk dankt u.
Het volk van Vlaanderen. Dat Vlaanderen waar wij geestelijk in zwemmen, dat ons doordrenkt en doorzindert, dat ons begeestert en bezielt met zijn schone kracht, zijn stralend verleden en zijn grote tragiek, dat ons trots maakt met zijn levensvolle en levensblije kunst van bouwen en beelden, dat de hoop verheft op een gelukkige toekomst, die ons de sedert lang verloren eigenwaarde zal teruggeven. Dat volk dankt u. Het is langs Duitsland heen dat onze schrijvers in andere landen vertaald werden. Alzo is Duitsland de vinger die aan de wereld wijst dat er nog een Vlaanderen is. Daarvoor dankt het volk u.
Deze onderscheiding aan een Vlaming heeft eens temeer het bewijs geleverd welke innige banden er bestaan tussen Neder-Duitsland en Vlaanderen. Die bestaan niet alleen in de bouw der huizen, in de bouw der taal, maar ook in de bouw van het menselijk gemoed. Klaus Groth, Fritz Reuter, Hoffmann von Fallersleben, het kunnen bijna Vlamingen zijn.
De kunstenaar is de kern van het volk. De kunstenaar gaat vooraan. Dat is zijn roeping. Toch werken! En ik geloof dat ik u allen niet beter kan danken dan door verder voor mijn volk te werken, al is het dan ook in mijn hemdsmouwen!
De Wereldfaam van Felix Timmermans - José De Ceulaer
De wereldfaam van Felix Timmermans
Uit De Toerist 1 december 1952
Door José De Ceulaer
In Augustus 1946 schreef F.V. Toussaint van Boelaere, dat de populariteit van Felix Timmermans een schade en een schande was voor het Vlaamse volk en dat zij een gevolg was van de nazistische propaganda. Hij voegde er aan toe : « Doch overal elders in de wereld, waar de meningen vrij zijn, wordt het werk van Timmermans van nul en zonder waarde verklaard ».
Hiervoor werd hij duchtig op de vingers getikt door Albert Westerlinck, in « Dietse Warande en Belfort » (November 1946, blz. 570-571).
Twee dagen na de dood van Felix Timmermans en twee dagen voor zijn uitvaart, nl. op 26 Januari 1947, antwoordde hij in « Parool » op de aanval van Westerlinck. Hij beweerde dat de grote faam van Timmermans dagtekent van en gegroeid is met het nazisme, en profeteerde dat die faam teniet zou gaan met het nazisme.
« Parool » zou thans 1952 als jaartal vermelden, indien het niet ware tenietgegaan, en Toussaint van Boelaere zou er zich reeds enigszins kunnen van vergewissen in hoever zijn profetie in vervulling is gegaan, indien de Vlaamse Akademie zijn overlijden niet tijdens hetzelfde jaar en samen met Felix Timmermans o ironie van het lot had dienen te herdenken.
Indien hij zijn mening niet in het openbaar had verkondigd, zouden wij er thans geen belang meer aan gehecht hebben. Vermits dat echter wel het geval is, achten we het ogenblik geschikt om aan te tonen, dat hij onbetrouwbaar was in zijn voorlichting van de publieke opinie, dat zijn beweringen vals waren en dat zijn profetie tot nog toe niet in vervulling is gegaan en weinig kans heeft om ooit in vervulling te gaan. We zullen dus het ontstaan en de groei van Timmermans' faam trachten na te speuren en de oorzaak van die groeiende faam trachten te bepalen.
Onder vrienden mag dat gezegd.
Om de onbetrouwbaarheid van Toussaint van Boelaere te bewijzen, nemen we het « Nieuw Vlaams Tijdschrift » (II,4 - Oktober 1947), waarvan hij zelf redaktielid was, even ter hand.
Naar aanleiding van een zijner bijdragen over de Belgische taalkundige en archeoloog Franz Cumont schreef Herman Teirlinck daarin, dat het stukje « blijk gaf van 'n verregaande kortzichtigheid ». Herman Teirlinck nam in hetzelfde nummer een « terechtstelling » (sic !) op van dhr H.A. Lunsdorf, de vroegere hoofdredakteur van Elsevier's Weekblad.
Toussaint had tevoren in het Nieuw Vlaams Tijdschrift over de Nederlandse dichter Werumeus Bulling het volgende geschreven : « Ik had nochtans de hoop dat Buning, na de doorstane beproeving en daardoor gesterkt, een andere weg zou opgaan dan hij doet en zijn vrije woord zou wijden aan de bouw van de Europese demokratie op grondslagen die niet louter reaktionair zouden zijn. Zijn medewerking aan Elsevier's Weekblad doet me leed, oprecht leed. Onder vrienden mag dat gezegd ».
En hier dan de terechtwijzing van de h. Lunsdorf : « Afgezien van het feit dat de woorden bouw van de Europese demokratie op grondslagen die niet louter reaktionair zouden zijn een uitermate vaag karakter tonen, en het de vraag is in hoeverre men Elsevier's Weekblad daartegenover kan stellen, moet het mij van het hart dat de heer F.V. Toussaint van Boelaere tot twee keer toe getracht heeft aan dit Weekblad mede te werken. Onder vrienden mag dat gezegd ». Zó was « de Fernand », zou Mark Tralbaut zeggen.
Fernand V. Toussaint van Boelaere was dus « verregaand kortzichtig » en daarenboven onbetrouwbaar. Hij was dat ook, wanneer hij over de waarde van een letterkundig werk oordeelde. We zullen dat aantonen door zijn eigen woorden aan te halen.
In zijn recensie van « Boerenpsalm » (in het Algemeen Handelsblad van 21 Augustus 1935) schreef hij dat dit werk hem « weldadig » aandeed, maar, naar zijn mening, is boer Wortel een heidense boer « met, pour les besoins de la cause, een vernisje kristelijke ortodoxie... ». Hij schreef verder, dat Timmermans hier brute, maar eerlijke schoonheid te genieten gaf, en voegde er aan toe : « een literaire eerlijkheid die al lang in Timmerman's (sic !) werk niet meer was te vinden ».
In die recensie bewees hij dat hij nooit zonder vooringenomenheid over een letterkundig werk oordeelde, in de volgende, die van « Ik zag Cecilia komen », verschenen in «Onze Tijd» (IV, 4 - 1 April 1939), dat hij zich bij zijn oordeel door zijn humeur liet leiden.
Hij schreef dat trouwens zelf, vermits hij zijn bespreking aldus aanving : « Tussen een roman van Aldous Huxley en een van Simon Vestdijk doet de lektuur van Timmermans' jongste werk " Ik zag Cecilia komen " weldadig aan hoe scherp men ook het gevoelen heeft dat men, in andere omstandigheden, b.v. indien men slecht gehumeurd was, datzelfde werk voor onbenullig zou kunnen doodverven ».
Wereldfaam.
Zelfs een kortzichtige, onbetrouwbare en humeurige persoon kan af en toe de waarheid schrijven. Daarom zullen we even onderzoeken, hoe de faam van Felix Timmermans ontstond en groeide.
In 1933 kwam de N.S.D.A.P. in Duitsland aan het bewind. Ontstond toen de faam van Felix Timmermans ?
Reeds in 1917 was er een fragment uit «Pallieter » in het Duits vertaald. In 1921 was de Duitse vertaling van « Pallieter » in boekvorm verschenen, nadat «Het Kindeke Jezus in Vlaanderen » en « Juffrouw Symforosa » reeds waren gepubliceerd. In 1933 bedroeg de oplage van « Pallieter » al 100.000 exemplaren. Dezelfde oplage werd toen bereikt door «Juffrouw Symforosa» en « Driekoningen-triptiek ». « Schoon Lier » en « De Nood van Sinter-Klaas » waren op 40.000 exemplaren verspreid, « Het Kindeke Jezus in Vlaanderen » op 34.000, « De Harp van Sint Franciskus » en « Pieter Bruegel » op 20.000 en « Het Keerseken in de Lanteern », de « Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt » en «Anna-Marie» op 15.000. Tijdens de 12 jaar voor het bewind der Nazi's werd het werk van Felix Timmermans dus op meer dan een half miljoen exemplaren verspreid, tijdens de 12 jaar van hun bewind groeide dat aantal met ongeveer 750.000 exemplaren aan.
In Maart 1928 had Felix Timmermans te Keulen zijn eerste spreekbeurt in Duitsland gehouden en sedertdien was hij er ieder jaar opnieuw te gast geweest en had hij reeds het woord gevoerd in Berlijn, Hamburg, Dusseldorff, Trier, Aken, Dortmund, Koblenz, Wiesbaden, Krefeld, Darmstadt, Duisburg, Kleef, Munster, Solingen, Rheydt, Göttingen, Seehausen, Stolberg, Langensalza, Giessen, Elwert, München, Führt enz... Hiermedc menen we, aan de hand van onweerlcgbare feiten, bewezen te hebben, dat de faam van Timmermans in Duitsland reeds bestond vóór 1933. Die faam had helemaal niets met het nationaal-socialisme te maken. We zullen trouwens aantonen, dat het vals is te beweren, dat « overal elders ter wereld, waar de meningen vrij zijn » zijn werk « van nul en zonder waarde » verklaard wordt.
Engeland kende Timmermans reeds vóór Duitsland, want op 1 Febrnari 1917 schreef het « Literary Supplement » van de « Times » met veel lof over Pallieter. Het vergeleek het met « La Légende d'Ulenspiegel » van Charles de Coster en stelde het er boven. Het noemde Pallieter : « de inkarnatie van het Vlaamse genie, zoals dat geopenbaard wordt in zijn kunst, zijn literatuur, zijn muziek. En aan hun nauw kontakt met de natuur », zo ging het verder, «danken die drie hun inspiratie en hun roem ».
Toen de Engelse vertaling van Pallieter in 1924 door de uitgeverij Harper & Brothers uit New-York op de Engelse en Amerikaanse markt gebracht werd, schreef het vooraanstaande Amerikaanse literaire weekblad « Saturday Review of Literature » met evenveel lof over het boek als het Engelse dagblad « Times ».
Ook « Pieter Bruegel » werd in het Engels vertaald, evenals « De Nood van Sinter-Klaas » en « Driekoningen-tryptiek », die in boekvorm verschenen, en « Juffrouw Symforosa », dat in «The Dial» werd gepubliceerd.
« Pallieter » werd niet alleen in het Duits en het Engels vertaald, maar ook in het Frans (1923), het Zweeds (1925), het Tsjechisch (1927), het Italiaans (1929), het Esperanto (1933), het Deens (1936) en het Fins (1947).
Een opsomming van al de vertalingen van Timmermans' werk vinden we hier overbodig, maar we willen er toch op wijzen, dat men zijn werken kan vinden in Nederland, Luxemburg, Frankrijk, Duitsland, Engeland, lerland, Spanje, Italië, Oostenrijk, Hongarije, Roemenië, Griekenland, Tsjecho-Slovakije. Joegoslavië, Polen, Letland, Finland, Zweden, Zwitserland, Noorwegen, Denemarken, Noord-Amerika en Zuid-Amerika, Zuid-Afrika, tot zelfs in Alaska, Nieuw-Zeeland, Indië, China, Japan en Australië. We somden hier slechts de landen op waar. van we zekerheid hebben, en mogelijk zijn er nog wel andere.
We noemden er b.v. Israël niet bij, ofschoon we de Hebreeuwse tekst in handen kregen van het verhaal « Het Zegevierende Haasje », dat in 1934 werd gepubliceerd in een Palestijns tijdschrift.
Felix Timmermans hield niet alleen in eigen land, in Nederland en in Duitsland spreekbeurten, maar ook in Luxemburg, Oostenrijk, Zwitserland, Denemarken, Frankrijk, Engeland, Italië, Polen en Hongarije.
Uit alle delen van de wereld ontving hij brieven, o.m. van Sigrid Undset, Selma Lagerlöf, Hans Carossa, Henri Gheon, Herman Hesse, Stepban Zweigen Thomas Mann.
De grote Spaanse schrijver Miguel de Unamuno kende zijn werk, zowel als de Franse filozoof Jacques Maritain, en de grote Italiaanse schrijver Giovanni Papini verklaarde eens : « Timmermans is de grootste katolieke schrijver van onze tijd. » De beroemde Duitse Jezuïet Friedrich Muckerman schreef in 1927, na het lezen van « De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt » : «Neen, Europa gaat nog niet ten onder, zolang Timmermans leeft ».
Toen het Hongaarse staatshoofd in 1937 een tentoonstelling, gewijd aan Belgische kunstenaars, opende in Boedapest, werd Timmermans in een Hongaars dagblad « een der grootste zonen van het hedendaags België » genoemd en een Praags dagblad schreef in 1938, dat hij « met recht als een door de muzen uitverkoren vertolker van het land en het volk van Vlaanderen » mocht worden beschouwd.
We geloven dat de hier aangehaalde feiten en getuigenissen de bewering, als zou de faam van Timmermans de grenzen van de nazistische invloedsfeer in tijd en ruimte niet overschreden hebben, voldoende tegenspreken.
Die faam is voor een groot deel, maar niet uitsluitend, het gevolg van het sukses van Pallieter. Dat sukses nam zelfs ongewone vormen aan. Het nieuwe woord Pallieter werd gebruikt als fabrieksmerk voor sigaren, tabak, limonade en zelfs gedroogde haringen - al zien we het verband tussen Pallieter en een gedroogde haring niet goed in - en als benaming voor herbergen, landhuizen, kermissen, revues, optochten en... weekbladen. Te Montreal, in Kanada, bestaat er een « Studio Pallieter ». Te Valencia, in Spanje, hangt er een schilderij die Pallieter voorstelt. In Amerika zijn er zelfs mensen welke die naam aan hun kinderen gaven. Onlangs nog vernamen we, dat iemand « achter het ijzeren gordijn », in Oost-Duitsland, een boot zag met het opschrift « Pallieter ». Met de tijd kreeg het nieuwe woord zelfs een nieuwe begripsinhoud, welke voortdurend verruimde. Vreemdelingen, die Lier bezochten, vroegen dikwijls niet waar Timmermans, maar waar Pallieter woonde. Lier is de Pallieter-stad, haar inwoners zijn de Pallieters, haar voetballers de Pallieterjongens.
Mensen die een onbekommerd en lustig leventje leiden noemt men eveneens Pallieters.
Van het zelfstandig naamwoord werden de adjektieven « pallieters » en « pallieteriaans » en het werkwoord « pallieteren » afgeleid. Of al dat « gepallieter » de faam van de schrijver steeds gunstig is geweest, is een andere zaak, want het heeft reakties verwekt, die meestal door afgunst werden ingegeven. Men benijdde het sukses van de populaire Timmermans en daarom werd hij door meer dan een in het Nederlands taalgebied stelselmatig beknibbeld, wat buiten dat gebied helemaal niet het geval was.
Niettegenstaande de kritiek op zijn werk en spijts de verdachtmakingen, wat zijn oorspronkelijkheid als scbrijver betreft en wat zijn gedragingen tijdens de oorlogsjaren aangaat, bleef hij onze meest gelezen en meest vertaalde schrijver. Zijn faam is helemaal niet tenietgegaan met het nazisme, zoals Toussaint voorspelde. Sedert 1947, dus na de dood van de schrijver, verschenen in Duitsland 20.000 nieuwe exemplaren van « Bij de Krabbekoker », 12.000 van « Het Kindeke Jezus in Vlaanderen », 30.000 van « Driekoningen-tryptiek », 10.000 van « De Nood van Sinter-Klaas » en 5.000 van « Pallieter » en « Pieter Bruegel ». Nieuwe vertalingen zagen het licht, n.l. van « Adagio », « Minneke-Poes » en «Adriaan Brouwer ». « Naar waar de appelsienen groeien » werd in Duitsland onder de titel « Ins Land der Apfelsinen » gepubliceerd in 1949 en ondertussen reeds driemaal herdrukt, zodat het in 1951 al een oplage van 20.000 exemplaren bereikte. In Oostenrijk verscheen dezelfde vertaling onder de titel « Wo die Orangen blühen » - de Oostenrijkers gebruiken het woord Apfelsinen niet -, in 1950.
In 1947 verscheen er in de Sovjetbezettingszone van Duitsland een eenheidsbloemlezing voor openbare scholen. Daarin komt Timmermans voor onder de buitenlandse schrijvers, naast Rabelais, Dickens, Wilde, Björnson, Lagerlöf, Tolstoï, Poesjkin en Tsjecbow.
Nieuwe vertalingen verschenen niet alleen in Duitsland, maar ook in Finland, Italië; Amerika, China en Japan.
De eeuwige Dichter.
Nu we menen bewezen te hebben dat de naam van Felix Timmermans niet beperkt werd door de invloedsfeer van het nazisme, zullen we ook trachten op te sporen welke de oorzaak was van zijn sukses.
Te veel werd er de nadruk op gelegd, dat Pallieter zoveel bijval kende, omdat het op een gunstig ogenblik verscheen. Het boek kwam inderdaad als een balsem op de wonde van een uitgehongerd volk, waarvan de oorlog de geestelijke en lichamelijke krachten had ondermijnd. Dat is echter slechts een gedeeltelijke verklaring voor het sukses van het boek. Indien het de volledige verklaring zou zijn, zou die bijval trouwens in tijd en ruimte begrensd geweest zijn door die gunstige omstandigheden. Dat was niet het geval, zoals de herhaalde heruitgaven en vertalingen bewijzen.
Ten onrechte werd Pallieter als het simbool van het Vlaamse volk aangezien, want die figuur openbaarde slechts een gedeelte der wezenstrekken van de Vlaming. Het was immers nooit de bedoeling van de schrijver in Pallieter de Vlaming uit te beelden. Aanvankelijk bestond het boek immers uitsluitend uit een reeks natuurbeschrijvingen, tot de auteur er een tekort in voelde en gestalte gaf aan de Pallieterfiguur, die de inkarnatie was van het verlangen om zich tenvolle uit te leven in de bewondering voor de door God geschapen natuur, in al haar openbaringen. Zeer terecht schreef Willem van Loon in zijn inleiding tot de Engelse vertaling van Pallieter : « This book is bound to neither time nor place ».
Het werk van Timmermans is inderdaad niet aan tijd of plaats gebonden. Daarom is zijn faam ook niet door tijd of ruimte begrensd.
Timmermans heeft bijna nooit, tenzij terloops, de problemen van zijn eigen tijd aangeraakt. Wanneer hij over Lier schreef, was dat over het Lier in een vorige eeuw. De geschiedenis van Het Kindeke Jezus stond buiten ieder tijdsverband. Boerenpsalm stond eveneens buiten de tijd. Hij gaf daarin geen beeld van de Vlaamse boer uit de twintigste eeuw, maar van de boer in het algemeen. Geen enkele boer zou zijn leven vertellen, zoals Timmermans dat Boer Wortel liet doen. Hij drukte er echter in uit wat de boerenaard onuitgesproken in zich draagt : het onbewuste gevoel van zijn verbondenheid met de vruchtbare aarde, gesimboliseerd in het stuk grond dat hij bewerkt.
Timmermans behoorde tot geen enkele literaire richting of groep, al onderging hij invloeden van drachtigers, wat zijn woordkunst betreft, en in menig opzicht ook van Maeterlinck. Zijn geest was verwant aan die der Primitieven, maar hij drukte zich uit in beelden, die men barok zou kunnen noemen. Ofschoon hij een nieuw geluid bracht in de letterkunde, maakte hij geen school, juist omdat hij niet tijdsverbonden was. Zijn werk ontsnapt ook aan de gewone normen der literaire kritiek, want het staat vol anachronismen en hij bezat noch de technische vaardigheid van de romancier, noch de vakkennis van de toneelschrijver, noch de vormbeheersing van de dichter. En toch wordt hij geprezen en zal hij blijven gelezen worden, want de opvattingen over de techniek van het schrijven zijn gebonden aan de evolutie van de smaak en de tijdsomstandigheden. Slechts op wat buiten de tijd staat heeft de tijd geen vat. Zijn werk wordt over gans de wereld genoten, omdat het aan geen bepaalde plaats gebonden is, hoe Vlaams men het ook mogevinden.
Zijn sukses kan men slechts uitleggen, wanneer men in hem « de eeuwige dichter » ziet, zoals de Zwitserse letterkundige Dr Siegfried Streicher hem noemde in het merkwaardig essay aan hem gewijd.
Felix Timmermans was de eeuwige dichter, die de kinderlijke vizie op alle dingen, zowel de kleinste als de grootste, heeft bewaard. Hij was het eeuwige kind, waarvoor alle dingen nieuw zijn en dat alle dingen telkens nieuwe vreugde schenken. Het kind in de eeuwige dichter, dat nieuwe namen geeft, alsof het de geijkte namen nog niet kende die de beschaving op ieder ding geslagen heeft. Overal ter wereld neemt men het werk van Timmermans ter hand, omdat men er overal iets wezensechts, iets oer-oorspronkelijks in ontdekt, iets dat u meesleept buiten de grenzen van de tijd. Men leest het, omdat het een boodschap brengt, de boodschap, dat het leven waard is geleefd te worden, omdat het een geschenk van Gods goedheid is. Die boodschap bracht hij zowel in « Pallieter », waarin hij het leven bezong van de probleemloze mens in een paradijs-als-vóór-de-zonde-val, als in «Boerenpsalm», waarin de schaduw der zonde door het licht van het Godsvertrouwen overwonnen wordt. De eeuwige dichter toonde de schil van het leven der zintuigen, maar ook de pit van het mistieke leven, « de kern van alle dingen ».
Men begreep Felix Timmermans verkeerd, men maakte hem verdacht, men verkortte wellicht zijn leven, maar op de eeuwige dichter en zijn boodschap, die doorgegeven wordt van volk aan volk en van geslacht aan geslacht, heeft de tijd geen vat.
Sedert het afscheid van Felix Timmermans werden reeds verscheidene boeken aan hem gewijd. Ik denk aan de studies van Ernest van der Hallen, Maurice Gilliams, Streicker, Jacobs en aan de herinneringen Tralbaut en Renaat Veremans. Thans verscheen te Averbode een zeer merkwaardige brochure van Korneel Goossens over « Felix Timmermans en de mystieke Blijdschap », doch we wensen wat langer stil te staan bij het werk van Lia Timmermans : « Mijn Vader », dat zopas het licht zag bij Desclée de Brouwer & Cie te Brugge Amsterdam.
Lia Timmermans heeft reeds vroeger bewezen de pen soepel te kunnen hanteren in verhalen voor de jeugd. Met onderhavig boek heeft ze echter een ander genre met succes betreden.
De vele korte kapittels vertellen ons o.m. over de inspiratie-bronnen, het ontstaan van boeken, vrienden en voordrachten, het eigen milieu van Felix Timmermans, familiebezoek, correspondentie en schilderwerk.
Het laatste hoofdstuk dringt door tot de karaktereigenschappen van de grote auteur. Verscheidene feiten menen we reeds elders gelezen te hebben ; ik denk aan « Een Lepel Herinneringen », « Uit mijn Rommelkas » van de Fé zelf en Veremans' « Herinneringen aan Felix Timmermans ». Doch dit kon ook moeilijk anders.
Het boek, door de schrijfster opgedragen aan haar moeder, is met liefde geschreven, hoewel haar geestdrift nooit tomeloos wordt ; sommige bladzijden bewaren de innigheid van het gezinsleven. De taal is ongedwongen en gemengd met dialektische kleur. Lia Timmermans gebruikt, evenals haar vader, locale wendingen als « Het trok er lijk in een spui ». Opvallend zijn haar samengestelde bijvoeglijke naamwoorden. Zij schrijft nog steeds de 'buigings-n' en durft zich wel eens te bezondigen aan spellingsfouten.
Het lezenswaardige boek is geïllusstreerd met vignetten van de Fé, reproducties naar teken- en schilderwerk en met mooie foto's uit het familiealbum. Benevens de gewone oplage zijn er 100 genummerde luxe-exemplaren getrokken op wit velijn, met lederen rug en gouden kopsnee.
Zulk werk kon alleen door Timmermans' dochter geschreven worden. Voor al wie de Fé als mens en kunstenaar van naderbij wil leren kennen, betekent dit boek een welgekomen geestelijk voedsel.
Ik ben Mon Van den heuvel
Ik ben een man en woon in Lier (België) en mijn beroep is op pensioen.
Ik ben geboren op 19/06/1944 en ben nu dus 80 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Felix Timmermans - Geschiedenis van Lier in de ruimste zin genomen.