Vlaamse schrijver, dichter en schilder * 1886 - 1947 *
20-01-2014
Honderd jaar Felix Timmermans - W. Peeters-Somers
Honderd jaar Felix Timmermans
Door W. Peeters-Somers uit Landelijke Gilden 1986
Voor het schrijven van dit artikel herlas ik Mijn Vader door Lia Timmermans, en Voor drie frank geluk, het eerste jaarboek van het Timmermansgenootschap te Lier uit 1973.
"Waar de drie kronkelende Nethen een zilveren knoop leggen, waar plots het spekbuikige overvloedhoornige Brabant zich scheidt van 't Mijmerend, mager Kempenland, daar is het. Daar droppelt Lier met zijn rode daken en witte trap- en krolgevelen, met zijn torentjes, tuintjes, straten en bruggen uit het weerspiegelende, olijfgroene water op, eenvoudig, rustig, kleurig, zonnig en gelukkig als een droom van Vermeer van Delft". Zo schreef Timmermans in Schoon Lier. Als met een penseel. En ieder van zijn schilderijen vertelt een heel verhaal. Als men Timmermans zegt, zegt men Lier, en heel Lier ademt Timmermans. Lier, geboortestad van kanunnik J.B. David, samen met J.F. Willems uit het nabij gelegen Boechout, één van de allerbelangrijkste grondleggers van de Vlaamse kulturele heropleving van 1830. Stad ook van Anton Bergman (1835-1874) schrijver van Ernest Staes, advokaat.
TEKENEN EN VERTELLEN Op 5 juli 1886 werd Felix Timmermans te Lier geboren, als dertiende in een gezin van veertien kinderen. Zijn vader was kanthandelaar. Voor kant moest er getekend worden. Bloempjes, blaadjes. Het tekenen zat in huis. Papier en potlood ook. En tekenen deed Timmermans van jongsaf aan. Tekenen dat aangemoedigd werd door zijn ouders. Hij volgde lessen aan de stedelijke tekenakademie van Lier : in tekenen en schilderen. Alhoewel hij later meer bekendheid kreeg door zijn boeken, zou hij altijd liever tekenen en schilderen dan schrijven. Bij Timmermans thuis werd veel verteld, zoals dat vroeger in de meeste gezinnen ging. Maar vader Timmermans legde in ieder verhaal een persoonlijk tintje, alsof hij het zélf had meegemaakt. Nochtans liet niets vermoeden dat Timmermans later zou gaan schrijven. Zoals Vincent Van Gogh destijds de toegang tot de Antwerpse Akademie geweigerd werd, omdat hij niet kon schilderen, zo ook verging het Timmermans op school, waar hij weinig hoopgevende punten voor opstel kreeg.
DE VELE KUNSTENAARS VAN LIER Tijdgenoot van Timmermans, de kunstschilder baron Isidoor Opsomer, herontdekte het Lierse begijnhof. Dat begijnhof werd dan ook de ontmoetingsplaats van al wie aan "kunsten" deed te Lier, waaronder toondichter Renaat Veremans, schrijver Antoon Thiry, architekt en kunstschilder Flor Van Reeth, kunstschilder Oscar Van Rompay, kunstsmid Lodewijk Van Boeckel, en de begaafde kunstschilder Raymond Delahaye. Timmermans zelf over die tijd: "Het was een tijd van dwepen en diskuteren, van baard en lang haar... er zat muziek in, er zat vooral geluk in. Het waren rijke dagen, vol ontroering, schoonheid, idealisme..." Deze tijd kreeg voor de jonge, gemakkelijk beïnvloedbare Timmermans echter een schaduwzijde. Onder invloed van Raymond Delahaye werd hij bewogen tot okkultisme en spiritisme. Het werd een zwarte, zwaarmoedige tijd voor Timmermans. In die periode schreef hij Schemeringen van de Dood (1910).
Door verwikkelingen bij een eenvoudige breukoperatie zag hij de dood voor ogen.
Het deed hem zo begerig naar het leven grijpen, dat door deze levensdrang in 1916 Pallieter geboren werd. Pallieter, het boek waarmee hij heel zijn leven zou vereenzelvigd worden. Pallieter, de levensgenieter die dansend, zingend, etend en drinkend door het leven buitelde. Pallieter was vooral een dankgebed voor het leven en een ode aan de natuur. Een ode die later zijn lofzang zou worden, een verheerlijking van mens en leven, vooral van het boerenleven, in de goddelijke schepping. Deze lofzang werd Boerenpsalm (1935).
LIEFDE VOOR MUZIEK In een dagboek schrijft hij: "Ik kan geen muziek onthouden, ik heb al twaalf keer Tannhauser gehoord, en ik ken er nog geen drie regels van. Maar terwijl ik het hoor, smelt mijn ziel van zaligheid... Muziek heeft op mij een grote invloed, niet alleen op mijn werk, maar ook op mijn leven. Ik zeg altijd als ik een kaart voor een Wagner-avond koop : ' Ik koop voor drie frank geluk'."
De nacht nadat Veremans de Mondscheinsonate van Beethoven voor hem gespeeld had, schreef Timmermans het hoofdstuk Maannacht uit Pallieter. In Het keerseken in de lanteern gaat Lieneke, arm en oud. altijd naar het kerkhof als er een begrafenis is met muziek. Alle mensen zouden moeten begraven worden met muziek, doet Timmermans haar denken. Lieneke heeft een muziekdoos gekocht met de Morgenstemming uit de Peer Gyntsuite van Grieg. De beiaard van Schoon Lier zingt uit Faust, Lohengrin van Wagner, Carmen van Bizet.
In Naar waar de Appelsienen groeien, komt Mendelsohn aan bod met het beroemde lied: Auf Flügeln des Gesanges. Baron Simon uit de Familie Hernat houdt van Mozart. Timmermans had geen duidelijke voorkeur voor komponist of soort muziek. Hij hoorde alle muziek graag. Van eenvoudig straatdeuntje, fanfaremuziek tot Beethoven en Wagner.
Het Kindeken Jezus in Vlaanderen schreef hij door "aandoeningen" bij het horen van oude Vlaamse geestelijke liederen, en zijn Drie koningentryptiek werd geïnspireerd door Lode de Vocht's lied, De drie Koningen. Een lied in de nacht door een onbekende gezongen, is de aanleiding tot het ontstaan van Anne-Marie. De Tarantella van Frans Bogaerts liet hem het Belofte Land vorm geven, ieder aandachtig Timmermans-lezer heeft het zeker wel gemerkt: overal in Timmermans werk, klingelt, klangelt, orgelt, trompet of bugelt er wel wat. Vele muziekinstrumenten komen aan bod. Zowel letterlijk als figuurlijk. Na een deugddoend ontbijt "bidt" Pallieter: "Het is, O Heer, alsof Gij in mijn buik een orgeltje hebt geplaatst!" In En waar een sterre bleef stille staan hoort Pitje Vogel het geld in Paulien haar zak "beiaarden".
ROEM VOOR GRAAGGELEZEN AUTEUR Felix Timmermans was en is één van de bekendste en meest gelezen auteurs van België. Hij gaf vele voordrachten in binnen- en buitenland. Zijn werken werden in een vijfentwintigtal talen vertaald. Hij ontving de Driejaarlijkse Staatsprijs voor Letterkunde 1918-1920. In 1925 werd hij korresponderend, in 1933 werkend lid van de Koninklijke Akademie van Taal- en Letterkunde. In 1942 ontving hij de begeerde Rembrandt-prijs. Ondanks dat hij gelauwerd en geprezen werd, bleef hij zichzelf, eenvoudig in de omgang met iedereen, een goede vader voor zijn kinderen, en zijn Marieke boven alles.
Tot het einde van zijn leven bleef Timmermans tekenen en schilderen. Proza schrijven ging niet meer, dichten wel. Hij is gedurende vele jaren hartlijder geweest. Een kwaal die verergerde door de oorlog en de na-oorlogse toestanden. Op 24 januari 1947 overleed hij te Lier, hij was zestig jaar.
MET TIMMERMANS DOORHEEN LIER En weer sta ik te Lier op het Bruggetje over de Nete. Ik houd van Lier: de bezige, gezellige stad. Een halve dag trok ik kris kras door Lier, met Timmermans in mijn hoofd. Langs de grote Markt, met stadhuis en mooie huisgevels. Het rustige begijnhof, met naast de ingangspoort het beeld van O.-L.-Vrouw dat Timmermans wonderbaar maakte in O. L. Vrouw van de Visschen. De begijnhofkerk was gesloten maar O. L. Heer op den Kouden Steen was er nog, ook de Piëta aan de Calvarieberg. Ik wandelde aan de rustige grachtkant, en droomde dat het Pallieterland daarachter nog lag... Ik kijk naar het rimpelloze Netewater, terwijl de klokken van Sint-Gummarus luiden. Hoe zou Timmermans dat beschreven hebben?
Timmermans was een veelzijdig door God begenadigd mens, die zijn gaven deelde aan zijn kinderen. Dochter Lia schrijft, Clara vervulde de wensdroom van haar vader en studeerde muziek, ze huwde bovendien met een Wagner. Tonet schildert en tekent en Gommaar (Got) tekent en schrijft. Het is een beetje fris op het bruggetje, en ik verlang naar gezellige warmte. Plots moet ik denken aan de "Koninklijke Vlaai" uit Keerseken in den Lanteern. "Een koninklijk vlaaiken bestaat uit een schoteltje deeg, de rondgrootte van een inktpot; daarin wordt een spijs van siroop, bloem en suiker gegoten, dan efkens gebakken in den oven, zodat de randekens van het deegschoteltje een bruin kantje krijgen, en de harde spijs barst, smakelijk om te zien! Het is hertelijk eten als ze versch zijn en nog kraken..." Als ik dat nu eens probere, Timmermans ter ere! Lezen in het Timmermansjaar. - Wil je Timmermans beter leren kennen? Lees dan Mijn Vader door Lia Timmermans. - Timmermans en zijn liefde voor de natuur : Pallieter, Boerenpsalm, De Pastoor uit Den Blaeyenden Wijngaerdt, De Harp van Sint Franciscus. - Wil je door Lier wandelen met Timmermans, lees dan eerst Schoon Lier en Timmermans en Breughel. "Pieter Breugel, zoo heb ik u uit uwe werken geroken". - Wat dacht Timmermans over de schilderkunst? Dat legt hij in de mond van Brouwer. Adriaan Brouwer een boek over schilders en hun kunst. - Een mooie familiegeschiedenis, misschien minder gekend is De Familie Hernat.
Door Felix Timmermans Gelegenheidsnummer Rust Roest - 1924
Waar kronkelende Nethen een zilveren knoop leggen, en plots het spekbuikige Brabant van 't schrale Kempenland scheidt, daar kleurt het op als een droom van Vermeer van Delft, Rood en wit en rustig groen, met water er rond en er door, in een eivormige kring van betuinde en beboomde wallen ; en aan elk der vijf poorten 't gemoedelijk gebaar van houten windmolens. Hoog naar de lucht, boven daken en torenspitsen, en boven zijn eigen gothieke pinakels, klompt de Sint-Gommarus-toren op in leverworstkleur, dragend de barokke peperbusmuts waarboven een koperen haan rond draait.
Een tambour-major, die alle kwartieren zijn klokken eens opschudt om de Brabanische lust er in te houden, en opdat onder hem de stilte niet zou versteenen.De straten en de pleinen hebben bollige kasseitjes, waar op malsche wijze gras tusschen groeit, lijk het haar rond een blinkenden schedel.
Ze zijn niet stil de straten, ze zijn kalm. Er is altijd iemand, als er geen menschen zijn wandelen er toch kiekens, en dat is ook iemand. De huizen hebben een ziel. Ze zijn gebouwd van binnen naar buiten, en hunne gevelen staan getrapt en gekrold als was het alle dagen Brabantsche Kermis. Uit het goed humeur der schoone, milde streek zijn hunne lijnen gegroeid en gebogen, gelijk een appelaar zijn takken wringt en zoekt en draait gestuwd door zijn ijverig sap. Tegen den avond, als ze donker staan geprofileerd tegen een kerkraamkleurige zonsondergang, worden ze plechtig en weemoedig gemoedelijk alsof zij een koning uitgeleide doen. Vermeer van Delft met zijn witte kraag aan, en zijn goudsche pijp in den mond, wandelt me dunkt langs de huizen, pimpeloogt naar de oude gevels, glimlacht naar de straatjes en mijmert lang naar water spiegelende uitzichten. En men verwacht de mogelijkheid dat binnen in de huizen De Braekeleer gewetensvol te schilderen zit : de lange gangen, de krakende trappen, de gebalkte zolderingen, de riekende tuintjes achter de ruiten, de schrale snoepwinkeltjes, en de noenherbergen waar niemand binnen komt dan de zon op het gekeperd zand. De rijke huizen hebben een wit verfvel, de nederige huizen een van gedroogd kalkwater, maar in de kalk heeft men gedacht aan 't kleurige Brabant, en men heeft er een aarzelend toontje van blauw, roze er groen ingedaan, en elke gevel is een zachte tegenstelling waar ras-smaak in gezogen zit.
't Spreekt van zelf dat de beenhouwers-winkels in 't rood zijn. O Bloed ! En hadde men boter- en eierwinkels ze zouden zeker geel geschilderd worden. Er zijn geen boomen in de straten, er is geen park, maar haast elk huis heeft zijn achtertuin. En de Lente strijkt hagedoorngeur en rozenbalsem langs de straten; de achtergevels verzuipen in witte bloesem van appel-, peer- en kerselaar, en 's Herfst komt door de open deuren weldadigen fruitreuk gewandeld, en van op de hooge wallen ziet men de boomen van vruchten blozen.
Op elke vijftien huizen is er er een herberg. De stad heeft een bier-beroemdheid, en de oude brouwerijen doen om ter rijkelijkst van uitzicht en van naam : « Het Dambord », « De Eenhoren », « De Biekorf », « De Hazenwind. » Maar nevens die al te hevige drankzucht bloeit in elke straat een vroom-vereerd O. L. Vrouwenbeeld. En er zijn veel kerken en kapellen en er is een fijn Begijnhof. Het ontstaan der stad was dank aan de kapel, die Sint-Gommarus op een der Nethe-eilandjes bouwde ; en 't eerste huis dat nadien kwam was een herberg, nogal genaamd: « De Lier ». Dat is de psychologie dezer geliefde stad : de herberg naast de kapel! Gelukkiglijk heet de herberg « De Lier », het teeken der poëten ! Is er ergens nog een stadje dat met zooveel zang-,tooneel- en letterkundige vereenigingen begenadigd is ? En zooveel schilders! En zooveel dichters! Wie rijmt er niet, wie schildert er niet?
Wie speelt er geen zoldertooneel? Ligt het aan de lieftallige, instempelende ligging, aan 't gemoedelijk decorum, of aan de lucht? Gaat het met de kunst lijk met bier ? Het Diestersch bier kan om geenen waarom nergens gemaakt worden dan te Diest. Gelukkiglijk zijn er nog andere bieren dan Diestersch, en andere pöeten dan die van Lier. Maar Lier ligt onder een gelukkige ster, het Lyrische Lier.
'k Zou nog van de uithangborden willen vertellen, van 't Begijnhof, van de wallen, de molens en de Brabantsche kloeke velden, en de stille Kempische mastebosschen, en van enkel beeldjes, van de ronde bruggen, van de pompen, van de processies en de kermissen, en van... maar 't zijn slechts herinneringen, een lyrisch Liersch vertelsel, dat men haast heelemaal in boeken moet gaan vinden. Er zijn drie groote vijanden gekomen : De oorlog, de cinema en de voetbal.
Beste jongens en meisjes, Onlangs stelde een TV-reporter de vraag of Timmermans buiten schoolverband nog door onze jeugd gelezen wordt. Bibliotekarissen en boekhandelaars zijn de enigen, die daar het antwoord op kunnen geven. Maar de vraag of de jongeren nog van Timmermans houden, krijgt hier vandaag een klinkende bevestiging. Deze ontroerende bloemenhulde bij het graf getuigt dat de jeugd van Lier althans haar grote stadgenoot kent en zijn gedachtenis hooghoudt. Jullie zijn gekomen niet om een popidool of een sportvedette te eren.
Geen roem is sneller voorbijgaand. Maar dat jonge mensen een schrijver 25 jaar na zijn overlijden spontaan komen huldigen, is een bewijs dat jullie ook oog hebben voor blijvende waarden ; het is tevens een waarborg voor de toekomst van ons volk.
Vandaag precies 86 jaar geleden, op 5 juli 1886 om elf uur ’s nachts werd Leopoldus Maximilianus Felix Timmermans geboren, als dertiende kind van veertien. Misschien om dat ongeluksgetal 13 te bezweren, kreeg het jongetje als eerste voornaam die van de Belgische koning, als tweede die van de keizer van Mexico. Voor koningskind was hij echter niet in de wieg gelegd, wel voor toekomstige prins der Nederlandse letteren. Want de naam waaronder hij thans niet alleen in Lier en de Lage Landen, maar over de vijf kontinenten bekend staat, is zijn derde en eigenlijke voornaam ; Felix Timmermans, Timmermans de gelukkige.
De kleine Felix had een zwakke gezondheid en was op school geen te beste leerling. Lezen, tekenen en turnen deed hij graag, maar aan moedertaal, zang en rekenen had hij een broertje dood. Hij schreef zoals hij sprak : sappig Liers. Dat vond echter geen genade in de ogen van de meester. En wat die landmeters, winkeliers of bankiers ook te berekenen hadden, konden zij best zélf uittellen. Daar hoefden ze kleine jongens het leven niet mee zuur te maken. Met dat al was Felix 15 jaar, toen hij de lagere school achter de rug had. Een sukses was het bepaald niet te noemen. Maar dan geschiedt het wonder. Die jongen met ogenschijnlijk weinig begaafdheid heeft een grote droom: hij wil liefde en schoonheid om zich heen zaaien, hij wil de wereld optillen uit het kwaad.
In een kostbare brief aan zijn ouders schrijft hij : "Ik wil mij wijden met hart en ziel aan de volgende uitingen : kunst, wijsheid en wetenschappen... En al weet ik wel, dat dees werk mij geen stoffelijke vergoedingen schenken zal, toch zal ik niet ophouden met taaie volharding mijn doel te vervolgen en te werken zoals zij die goud willen. Hun beloning zal bestaan in het zelf weten en dat ik heb meegewerkt met aan ons medebroeders licht, liefde, waarheid en schoonheid te bezorgen. En dan mag de wereld zo fel op mijn hart beuken als hij kan, ik zal blijven lijk een rots in de zee ! Zo volmaak ik mij zelve en door mij te volmaken, volmaak ik een deel der mensheid en zal alzo een weinig van het kwaad der wereld kunnen oplichten."
Ondanks alle taalfouten een levensprogramma, dat ons verbaast door zijn idealisme, zijn rijpe ernst, zijn ver reikende konsekwenties. En wat ons nog meer verbaast is, dat het niet bij holle woorden is gebleven, Jeugdidealen zijn als beloftevolle bloesems : bedwelmend heerlijk maar ook oneindig teer en kwetsbaar. Te veel dromen verwelken zonder ooit vrucht te hebben voortgebracht. Iedere generatie komen er jonge mensen in opstand tegen het onrecht, het kwaad, de verdrukking. Het zijn echter niet de slogan-schreeuwers en nog veel minder de anarchisten of bommengooiers die de wereld veranderen, maar alleen zij die zich ook in hun later leven inzetten voor de anderen.
Ook in zijn tijd droeg Timmermans lange haren en baard, kwam hij in verzet tegen de bourgeois-mentaliteit, heeft hij geprotesteerd tegen het schenden van de natuur. Maar dadelijk heeft hij ingezien dat een negatieve houding niet volstond. Wilde hij de wereld waarlijk verbeteren, dan moest hij het beste geven van zichzelf, dan moest hij zijn talenten doen gedijen. Het is een lange en lastige weg geweest, met vallen en opstaan, mislukkingen, tegenslagen en afbrekende kritiek. Maar met volharding en werkkracht is hij geworden een geniaal literator en kunstenaar van wereldformaat. Genie, heeft iemand gezegd, genie is 25 % inspiratie en 75 % transpiratie. Het heeft Timmermans inderdaad veel zweet gekost, maar het resultaat loonde ruimschoots de moeite.
Als zijn eerste meesterwerk Pallieter verschijnt, is de auteur 30 jaar; hij is er 60 als hij zijn Adagio-gedichten voltooit. Hij schreef 47 boeken, meer dan 370 bijdragen, gaf honderden spreekbeurten in binnen- en buitenland, leverde een stroom tekeningen en schilderijen. Werk van hem verscheen in minstens 27 talen op naar schatting vijf miljoen exemplaren.
Dat heeft de jongen, die op school haast niet kon volgen, gepresteerd. Hij heeft van het ongekende provinciestadje Lier een begrip gemaakt in en buiten Europa.
Waaraan is dit sukses te danken? Niet aan de grootse taferelen, de gedachteninhoud of de spannende intriges, niet aan sex of geweld, maar omdat hij zijn lezers aanspreekt door zijn originaliteit en zintuiglijke aanleg, zijn optimisme en zijn weemoed, zijn Liersheid en zijn vlaamsheid, zijn eenvoud en dichterlijkheid, zijn geloof in de mens en zijn geloof in God.
Hij droeg in zich de droom en het heimwee naar het aards paradijs, waar de ongeschonden natuur bloeit als een voortdurende verrukking, waar de mens ongestoord kan genieten, bewonderen en danken, waar God en de lieve heiligen nog zichtbaar aanwezig zijn. Timmermans is geen naïeveling : hij kent het kwaad en de zwakheid, maar hij kent ook de kracht van de verlossing. Tegenover de zonde stelt hij de vergeving, tegenover de haat de liefde, tegenover de angst de geborgenheid in God. Hij gelooft in de uiteindelijke zegepraal van het schone en het goede.
Timmermans heeft die droom ook waar gemaakt in zijn leven. Allen die hem van nabij hebben gekend, getuigen dat hij een goed mens was. Vooral in tijden van nood onder de twee wereldoorlogen is hij in de openbaarheid getreden om sukkelaars voort te helpen. Geen groter onrecht heeft men hem kunnen aandoen, dan door die heldhaftige vorm van naastenliefde te brandmerken als verraad. Zijn voortijdige dood was er het gevolg van. Toch heeft het hem niet kunnen verbitteren. Toen hem op zijn ziekbed gevraagd werd of hij de mensen wéér zou helpen, antwoorade hij eenvoudig : - Waarom niet ? Terecht mocht hij in zijn dagboek schrijven : "Er is maar één doel in het leven : dat is goed zijn."
Dat is de boodschap van Felix Timmermans voor jong en oud, voor alle tijden, omdat het de boodschap van het evangelie zelf is. Dan pas wordt het leven zinvol. Er is niets zo eenvoudig, er is ook niets zo groots. Niet leeftijd of beroep, niet aantal diploma's of bankrekening bepaalt de waarde van de mens, maar alléén zijn goedheid. Slechts de liefde vermag deze wereld menselijker en leefbaarder te maken, want alleen zij is sterker dan het kwaad en de dood.
Lia Timmermans was het, die mij dringend raadde om contact te zoeken met toondichter Renaat Veremans. Ik werkte namelijk - ongeveer tien jaren geleden - aan mijn traditionele Kerstklankbeeld voor de Katholieke Radio Omroep en had als thema Fee Timmermans' ‘Het Kindeken Jezus in Vlaanderen’ gekozen. Lia riep: ‘O, ge moet aan oom Renaat vragen om zijn herinnering aan vaders boek te vertellen! Die is zo schoon, dat hij er zelf altijd nog om schreien moet.’
Ten huize van architekt Flor van Reeth aan de Boekenberglei, een stille straat in Deurne, luisterde ik op een regenachtige avond naar die herinneringen van Timmermans' trouwe vrienden. O, ze popelden om mij te dompelen in de stroom van hun verhalen. Veremans, de felste en jongste van beiden, had iets van een vriendelijke leeuw met zijn dikke, warrelige haren, waarin alle tinten vielen te ontwaren van grijs tot geelbruin. Van Reeth leek mij veel ouder en veel brozer, maar al liet hij het gesprek grotendeels aan Veremans en mij, zijn intelligente oogjes fonkelden van hevig medeleven. ‘Vertel nu over hoe ge Fee's boek in Londen hebt gekregen midden in de oorlog!’ riep hij, toen Veremans hem te langdurig een goede wijn prees.
*
‘Awel, goed ik vertel, als gij mij niet onderbreekt,’ zei Renaat. ‘Tom, wij waren in oorlog - van “veertien-achttien”, dat gij u niet vergist! - uitgeweken naar Londen. Ik zat daar met vrouw en kinderen in die grote stad en al sprak niemand het uit, ons hart was berstensvol verlangen naar Vlaanderen, dat zo onbereikbaar ver leek. En als dan 's nachts de Zeppelins boven de stad verschenen - ge weet, wat ik bedoel: die lange luchtschepen, net sigaren in een zilverpapierke! - och, dan trilden de huizen door de neervallende bommen en vloekte ik de dag, dat wij uit Vlaanderen wegtrokken. Awel, op een avond kwam bezoek uit het vaderland: och, er waren voor avontuurlijke kerels altijd nog wel wegen om er in en er uit te geraken. Maar met deze gast voelden wij ons zeer thuis, omdat hij stellig nieuws zou brengen van goede vrienden. “George!” riep ik verheugd. “Zijt ge er weer goed doorgekomen? Zet u bij ons, en dan gaat ge maar vertellen, manneke!” 't Was de broer van Ernest van der Hallen, een jong soldaat, die koeriersdiensten verrichtte tussen beide landen. Dit keer bracht hij ons groeten uit Lier en een pakske, dat ons deugd zou doen, had de Fee gezegd. Wie beschrijft onze ontroering, toen we ontdekten, dat het een nieuw boek van onze vriend bevatte: “Het Kindeken Jezus in Vlaanderen”. Wij hielden het om beurten vast en hadden tranen in de ogen, waarvoor we ons niet schaamden, want het was een brokske vaderland dat we aanraakten.
“Wil ik er uit lezen?” vroeg George ons. Dat deed hij graag, omdat hij een schone stem bezat en, als broer van een dichter, ook begrip had voor wat hij dan las. Verheugd zetten wij ons in een kring met hem, lamplicht bescheen enkel het boek, wij zelf zaten in het duister. Hij glimlacht naar ons, wilde adem scheppen, maar och, daar kondigde luchtalarm de komst aan van Zeppelins en vliegtuigen; even later begon afweergeschut te dreunen en schudde het huis door ontploffende bommen, veraf of dichtbij, dat wist nooit iemand. “Zal ik toch lezen?” vroeg George. “Of wilt ge liever veilig in de kelder wachten?”
“Lees maar,” besliste ik, en ook de anderen zeiden: “Ja, toe nu maar!” Toen begon hij aan Felix' wonderschone verhaal over de Heilige Familie, en las 't, terwijl het hevigst luchtgevecht, sinds de oorlog uitbrak, boven Londen woedde. Wij hoorden 't geen van allen; wij waren in Vlaanderen al die uren, dat de Duitsers aanvielen en George las. Felix had ons beschermd door zijn boek. Daarom is 't mij zo dierbaar, al lees ik ook andere van herte’.
*
Aldus Veremans op die regenavond in het huis van Flor van Reeth. Hij sprak niet over zichzelf; dat heb ik hem nooit horen doen. Maar in dit gelovig vertelsel over de vriendschap tot Felix Timmermans en in zijn heilig geloof, dat Fee's boek was gezonden om hem en zijn familie te beschermen tegen het oorlogsonheil, ligt het karakter van deze nobele mens ten volle voor mij getekend.
Pallieter was een populair boek omdat het verkeerd gelezen werd. Het is eigenlijk een mystiek werk. (W. VAN DEN BROECK)
De Lierse schrijver Felix Timmermans (1886-1947) schreef zijn bekendste werk in 1916 na een diepe crisis in zijn geestelijke en fysieke gezondheid. De hoofdfiguur – wiens naam in onze taal is opgenomen in de betekenis van ‘ongeremd levensgenieter’ – is duidelijk het alter ego van de schrijver: hij verpersoonlijkt de levenskracht die Timmermans na zijn depressie weer in zich voelde bruisen maar die hij wegens zijn schuchtere aard alleen op papier durfde uitleven. Pallieter is een ode aan de vitaliteit, aan het leven. Maar dat heeft voor Timmermans altijd een sterke religieuze dimensie. Over die ‘mystieke Pallieter’ werd vaak heen gelezen.
Het werk was gedaan. De bomen lieten hun vruchten stoven, de vogelen legden geen eieren meer, en er was een schone kalmte over de natuur gekomen als bij een krijger na een heten strijd.
Dat zijn de schoonste dagen voor de schapen, die met hun lammekens aan hun uiers lopen, voor de sprinkhanen en de jonge vissen.
En de natuur wil voor niets of niemand iets van hare goedheid achterhouden en hare genietingen hangen zo maar voor ‘t pakken in de lucht. Zij is eenvoudig als een kind en goed als een moeder, en wat zij geeft gaat tot in het leven van de ziel. Dat is de ál-goedheid van de oude aarde, die zich telkens vernieuwt, en door de mensen niet begrepen wordt, daar zij elders zoeken. Daarom zeiden de filosofen: ‘Gaat tot de natuur! Gaat tot de natuur!’ Maar zij zelven keerden hun gat naar de zon, en vermagerden lijk graten tussen stapels boeken en dichtgesloten kamers.
‘Filosoof zijn is ni schrijve, mor is leve!’ zei Pallieter, die met zijn voeten in de parij stond en ‘t perelend zonnespel aanschouwde. De zon was zo hevig dat ze door de dichtste bomen heelder bundels pijlen schoot en de bladeren bijna doorzichtbaar maakte. Maar daar kwam, van tussen de zilveren olmenstruiken, iets roods, bloedroods in Pallieters ogen prikken.
Hij sprong over het grachtje, kroop door het gewas, en daar stond hij voor een overgrote bunder papavers. De klaprozenplek trok over heure wijdheid al het zonlicht naar haar koleuren, en ‘t was lijk een grote vijver bloed.
Het water liep zo maar uit Pallieter zijn ogen, en hij zei met een zucht van bewondering:
‘Och, Sint-Jan, worroem staat da’ ni in oewen apokalips?’
Hij werd er naar toe getrokken lijk naar een groot geluk, en ineens liep hij erin en verdween tot aan zijn borst in het machtige rood.
De zon vlamde en beet door de grote bloemen, lijk door rood glas, en poeierde van vinnigheid een rode gloed de lucht in, zodat Pallieters gezicht ermee omwonden was, en zijn handen en zijn haar.
Hij moest de geweldige klanken rood betasten en bestrelen, en hij sloeg zijn handen in de bloemen, rukte een tuil uit, die hij in de lucht zwierde al roepend:
‘Koleuren, koleuren is alles in alles!’
Hij ging voort, en wilde de Begijnenbossen in, de eeuwige Begijnenbossen, die zijn als een zee, met ook hun eeuwig lied van vogelen of van wind, en ook gevuld met allerhand gediert. Een bos is als een zee!
Hij drong door ‘t lichte elzenhout, en stond ineens van witte zon in de koele weidsheid van het overdadig groen. De struiken en strunken van hazelnoten, wilg, olm en eik en dorens nog daarbij, stonden er dicht lijk het haar op de hond. Overal klom de klimop een muur dik op de bemoste bomen en krinselde zich overvuldig met andere slingerplanten van de ene struik naar de andere. Hij lag op de grond lijk tapijten. Er was niet dóór te geraken, maar Pallieter kroop door hollekens, sprong over strunken, klom op een schuingevallen boom, liet er zich weer afvallen, verdween onder een klimopgordijn, en zo drong hij al dieper en dieper in het bos, dat een berg van zomers leven was.
Er klonk muziek van honderdduizend vogelen. ’t Kwam als een regen uit de zuchtende takken gevallen, en in de lucht en op den grond gonsde het van vliegen en insecten.
Waar een plekske zon lag zaten de hagedissen als stenen beeldekens; broodkoleurige krekelschelpen planten op de wildgewassen struiketwijgen en overal roerden rupsen, slakken, spinnekoppen, duizendpoters, motten, pieren, kikvorsen, padden, mollen in en op den grond, die rook van al dat leven. Vissen, dikkoppen en wormen in het trillende water van beken en moerasjes.
De bossen zijn het hart der aarde! Overal was de weldadige reuk van mos en sappig hout. En dan de bosbeziën, die rode bosbeziën met een rijns smaaksken achteraan! Pallieter zijn lippen zagen er purper van. En zo drong hij heen door een wellustige overdaad van leven en groei, tot hij kwam in het eigenlijke woud. Daar deed hij zijn hoed af, bleef getroffen staan, en voelde zich geen duim meer groot.
Hier waren geen struiken, maar uit de rosse bladgrond rezen overal de grijze, gladde beukenbomen lijk keersen recht omhoog en spanden ginder boven met dicht bladerengewelf het zicht des hemels af: zij rijden zich achter en nevens elkaar tot een onmetelijke diepte van bomen, die heel ver vergroeide tot een grijze houtgordijn waar lucht noch land doorspierde. ‘t Was hier een licht alsof de avond al aan ‘t dalen was, en stil lijk onder water.
En om iets te horen riep hij met de hand aan de mond: ‘Pallieter!’ Zijn naam gaf een galm lijk in een kerk en viel, na drie echo’s, dood in de verre grijsheid van het bos. En dan begon hij zo luid en zo lang te lachen, dat de ene echo tegen de andere botste, dat er overal lachers waren, hier, daar, voor en achter hem, en terwijl de weergalmen kruisten, daverde de lach gedurig uit Pallieters mond. Heel het bos lachte.
‘Nij hemme de boeme gesproke,’ zei Pallieter, en zingend liep hij verder.
De herfst blaast op den horen en ‘t wierookt in het hout; de vruchten gloren. De stilten weven gobelijnen van gouddraad over ‘t woud, met reeën, die verbaasd verschijnen uit varens en frambozenhout, en sierlijk weer verdwijnen ... De schoonheid droomt van boom tot boom, doch alle schoonheid zal verdwijnen, want alle schoonheid is slechts droom, maar Gij zijt d’ eeuwigheid! Heb dank dat Gij mijn weemoed wijdt en zegen ook zijn vruchten. Een ganzendriehoek in de luchten; nu komt de wintertijd. Ik hoor U door mijn hart en door de rieten zuchten. Ik ben bereid.
De Goede Fee Er zit naast de uitbundigheid ook zoveel stilte in die boeken.
Door Jaak Dreesen, Uit De Bond - 6 juni 1986. Feest alom voor Felix Timmermans want die werd honderd jaar geleden geboren, maar hoe zit dat eigenlijk met de boeken van «de goede Fee» ? Worden die nog gelezen ? Staan ze nog in de plaatselijke bibliotheken ? Zijn er nog mensen die met een boek van Timmermans naar bed gaan ? Elders in dit blad leest u de kroniek van onze medewerker «Bolinus», en ja hoor : die schrijft woordelijk dat zijn vrouw «tegenwoordig met Franciscus of Pieter op de peluw ligt». En schreven we vorig jaar in dit blad geen portret van een jong gezin dat een dartele zoon van zeven heeft die Pallieter heet ? «Ik vond dat zo een machtig boek», zei de vader, «en als ge die jongen bezig ziet, dan heeft hij z'n naam niet gestolen !»
Gaston Durnez, zelf ooit inwoner van Lier, heeft net een boekje geschreven dat «De Goede Fee» heet, en dat is een boeiend, journalistiek portret van deze «stille, rustige, zachtaardige mens, gezellig en gemoedelijk in de omgang, met een mild oordeel over zijn medemensen», zoals stadsgenoot en vriend José de Ceulaer Timmermans typeert. (Dat «De Goede Fee» ook een beetje een zelfportret is van Durnez is meegenomen).
Met Durnez gingen we praten over «De goede Fee», over zijn herinneringen als journalist die, onder meer, een prachtig interview publiceerde met Marieke Timmermans («Elke morgen sta ik even stil bij zijn foto en dan zeg ik hardop : Dag Felix» !), over de lezers die Timmermans nog altijd heeft, enzvoort. Zou die Durnez Timmermans zelf ooit ontmoet hebben ? «Nee, jammer genoeg niet», aldus Gaston. «Ik heb altijd gezegd : als er één auteur is die ik had willen ontmoeten, dan is dat Felix Timmermans. Maar dat is dus nooit gebeurd. Toen ik veertien was. Won ik eens een opstelwedstrijd, uitgeschreven door een plaatselijk weekblad. Ik kreeg als prijs «Een lepel herinneringen» van Timmermans. De redacteur van dat blad trok met dat boekje naar Timmermans en vroeg of die daar «voor Gaston Durnez iets wilde inzetten». Timmermans deed dat en schreef plechtig : ...«voor den heer Gaston Durnez. Hoogachtend», en hij tekende daar zo een boer bij. Ik kreeg dat toegestuurd thuis, en wist niet waar ik had van trots. Op slag wilde ik ook zo een boekje schrijven. Ik kocht een dikke pen en een klein schrijfboekje en ik (veertien jaar) schreef mijn jeugdherinneringen. In de stijl van Timmermans ja, compleet met de doorhalingen in de tekst, precies lijk Felix dat deed. En in de marge tekende ik ventjes en huizen.
Een glanzend land in de verte. Later, toen ik bewust begon te lezen, waren Timmermans, Claes, Streuvels en Walschap al literaire monumenten in Vlaanderen. Ik las dat allemaal, ja, en herkende veel situaties in die boeken, vooral dan in het werk van Walschap omdat die van Brabant was en zo realistisch schreef. De boeken van Timmermans, die waren echter «speciaal». Ze hadden een glans. Waren sprookjesachtig. Walschap schreef over een land dat dichtbij was, Timmermans over het glanzende land in de verte. Ik bewonderde ten zeerste zijn taalcreativiteit, en ik geloof dat het precies dit element is dat hem voor snelle veroudering behoedt.
De prachtige vergelijkingen en metaforen die hij schreef. Het is waar dat hij soms overdreef, er een gulle schep bij deed, (bijvoorbeeld in Breugel). maar anderzijds : er is in die boeken zo een groot taalkunstenaar bezig... Hij heeft ook de grote gave van de originaliteit die uit het volk komt maar die hij opneemt en ver-heft, en glans geeft. Het is niet zo dat hij die volkse dingen allemaal «zomaar» van straat opraapte. Hij smeedde zijn EIGEN taal, zoals Streuvels en Walschap dat deden. Het was dus geen copie van de realiteit, maar de herkomst was volks. Timmermans deed dat heel intuïtief.
Strikt genomen is een boek als Pallieter een opeenvolging van vaak niet eens zo geweldige anecdoten en volkse tafereeltjes, maar het is de wijze waarop Timmermans dat allemaal bij mekaar zet, er haast een mythische allure aan geeft, die Pallieter tot een meesterwerk maakt. Een tweederangs-Timmermans zou je een goede anecdote vertellen, maar meer ook niét. Of Timmermans dan nog altijd lezers heeft ? Ongetwijfeld minder lezers dan hij had in de jaren twintig, dertig en veertig, maar hij is nooit weg geweest. Zijn boeken zijn nooit «verdwenen», ze werden en worden integendeel met grote regelmaat herdrukt en uitgegeven, en ze zijn in de boekhandels altijd nog verkrijgbaar.
Boeken van auteurs die niet meer gelezen worden, is een ander lot beschoren. Je ziet trouwens dat hij ook in het buitenland nog «voortleeft». Anton Van Wilderode sprak in Lier, toen het standbeeld van Pallieter daar werd onthuld, over de duurzaamheid van het werk van Timmermans. Hij zei dat uitgevers, boekhandelaars en bibliothecarissen beter dan sommige critici weten hoezeer Timmermans een «blijver» is. «Weten de leraars dat ook ? Indien hij door de jeugd niet meer gelezen wordt, (wat bewezen moet worden), dan is dat omdat én wanneer hij in het literatuuronderricht niet meer wordt aangeboden. Waar dat wél gebeurt - en ik beschik over veertig jaar ervaring in dezen - wordt zelfs lectuur in schoolverband een genot».
Natuurlijk zijn er periodes geweest dat men op Timmermans neerkeek, dat men hem begon af te wijzen en hem in de hoek van de loutere folklore duwde, maar toch heeft hij altijd een breed publiek behouden, zodat men geregeld zijn werk kan herdrukken en vertalen. En buiten die lezers staan dan de «Feë-ologen», de bewonderaars, die zijn werk blijvend lezen en bestuderen. Het is moeilijk om nog iets te verzamelen want zovelen maken jacht op, bijvoorbeeld, de eerste edities van zijn boeken. Die gaan voor goed geld van de hand ! Vergeet ook niet dat er zoiets bestaat als een Timmermans-genootschap, en geloof me, er wordt binnen die groep heel serieus werk geleverd. Dat is meer dan een groepje Fee-fanaten. Er is nu al voor de dertiende keer een Jaarboek Felix Timmermans verschenen, en daarin vindt de lezer een schat van boeiende documentatie over het leven en het werk van deze auteur.
Veel stilte «Was Felix Timmermans zelf ook een Pallieter ?». dat is een vraag die duizenden lezers zich in de loop van al die jaren hebben gesteld. Lezers maken immers niet altijd het onderscheid tussen de kunstenaar en zijn droom. De uitbundigheid van Pallieter heeft bijvoorbeeld belet dat een aantal mensen zagen dat Pallieter ook naar de stilte, de innigheid, het contact met de natuur zocht. Dat laatste had iets heel zinnelijks, zodat sommigen van Pallieter (en Timmermans) een «heiden» hebben gemaakt, maar zij hebben hem niet goed gelezen. En mensen die Pallieter alleen maar vereenzelvigen met veel eten, drinken, uitbundigheid en feest vieren, die hebben het ook verkeerd voor. Er zit immers veel stilte in dat boek, en Timmermans zelf was een stille, emotievolle, beetje angstige, melancholische man.
Die Pallieter is dan ook geen werkelijkheid, het is een wens-droom. Timmermans maakt van de buitenkant van Lier een soort aards paradijs, en daarin schept hij een nieuwe Adam, die droomt, en geniet van al dat moois, en ook van de stilte. Onlangs had ik contact met Maarten 't Hart en ik vroeg hem : «wat lees jij nu van Vlaamse auteurs ?». Van de huidige boekenproduktie wist hij niet zoveel, maar dan noemde hij opeens de naam van Felix Timmermans, en hij citeerde de aanhef van Boerenpsalm uit het hoofd en zei : "dat is toch prachtig" ! Timmermans wordt in Nederland nog wel gewaardeerd, maar er wordt weinig over geschreven, maar - zei t Hart - «we zouden dat taboe moeten doorbreken, en misschien schrijf ik er eens iets over». Zo zie je maar. Je verwacht dat niet van Maarten 't Hart, maar misschien kan uitgerekend zo een vroegere calvinist die lyriek zeer waarderen...
Goed weer, slecht weer Timmermans als groot auteur, maar ook als echtgenoot en vader. «Ik schrijf daarover in «De goede Fee». Een van mijn dierbaarste journalistieke herinneringen is het interview met Marieke Timmermans, dat ik voor de krant schreef. Ik kwam daar binnen en zag dat er op de kast in de woonkamer van Marieke, dicht bij de deur, een portret stond van haar man, alsof het de bezoeker welkom wilde heten. «Elke morgen, vertelde Marieke, «sta ik even stil bij die foto en zeg hardop : Dag Felix! Alsof hij er nog is.» Die verbondenheid, dat vond ik heel ontroerend, ja.
Timmermans was ook een boeiende vader voor zijn kinderen. Het is heel treffend hoe die kinderen over hem gesproken en geschreven hebben. Ik weet wel dat ze daartoe worden aangemoedigd door het succes van hun vader, maar toch : waren ze bij hem niet zo gelukkig geweest, ze zouden het niet gedaan hebben. Lia schrijft een gelukkig-makend boek over hem, Gommaar heeft zulke mooie dingen gezegd in interviews en ze zelf ook neergeschreven, en hij vond ook die treffende formule : «Het was een man om bij te zijn, goed weer, slecht weer». Dat is toch prachtig ? Clara schreef zeer mooi over hem en Tonet schildert, geïnspireerd door hem. In wezen doet Gommaar dat trouwens ook, en de humor van GoT (hoe Amerikaans soms ook van inslag), komt voort uit die van zijn vader. Hij zal dat zelf trouwens niet ontkennen.
Timmermans zelf schrijft in een gedicht over Emmaüs : ...«en 't licht in ons is blijven branden». Precies dat kan je over hem zelf ook zeggen. Mensen die hem goed gekend hebben weten dat het licht van hem ook is blijven branden...
LIER HERDENKT ZIJN GROOTSTE ZOON IN HET FELIX TIMMERMANS-JAAR.
Door François Thijs - 1986
Het behoort tot een bepaalde traditie dat gemeenschappen van mensen af en toe hun "grote zonen" herdenken. De coryfeeën die daarbij als middelpunt fungeren moeten in het verleden getuigd hebben van een fundamenteel belang op politiek, kultureel, sportief,... gebied. Op 5 juli 1886 werd Felix Timmermans geboren. Het ligt voor de hand dat zijn geboortestad Lier dit feit niet onopgemerkt voorbij kon laten gaan. Dat voor 100 jaar Felix Ttmmermans werd geboren, was ook niet ontsnapt aan de aandacht van wijlen burgemeester Herman Vanderpoorten. Reeds in februari 1984 installeerde bij een voorlopig herdenkingscomite om aan deze gebeurtenis de nodige luister te verlenen. Van het herdenkingscomite maakt ook Jo Cooymans – stadsbibliothekaris deel uit. In de Lierse Stadsbibliotheek - een aangewezen omgeving - vertelde hij graag over deze luisterrijke herdenking : het Felix Timmermans-jaar.
Hoe heeft het Felix Timmermans-jaar vorm gekregen ? De vroegere burgemeester en Minister van Staat wijlen Herman Vanderpoorten heeft op een bepaald ogenblik terecht gemeend dat de honderdjarige geboorte van Felix Timmermans niet onopgemerkt voorbij kon gaan. Hij was er zich terdege van bewust dat zo'n initiatief - om tot een geslaagd resultaat te komen - tijd vraagt. In februari 1984 werd er door hem dan ook reeds een voorlopig herdenkingscomité geïnstalleerd. Dit comité formuleerde een aantal doelstellingen. Het Felix Timmermans-jaar moest uitgroeien tot een passende herdenking. Het moest gekenmerkt worden door een blijvend karakter. Alle initiatieven moesten zoveel mogelijk gekoordineerd worden om een wildgroei te voorkomen. Felix Timmermans was een volksfiguur. Een geslaagde herdenking was dan ook niet realiseerbaar zonder de Lierse bevolking zoveel mogelijk bij het initiatief te betrekken. Het herdenkingscomite heeft enkele keren vergaderd. Er werden enkele ideeën op papier gezet en de haalbaarheid werd nagegaan. Dan werd vervolgens het licht op groen gezet voor de verdere uitwerking.
Wie verleende zijn medewerking aan het Felix Timmermans-jaar ? Van bij het begin was het voor Herman Vanderpoorten een primordiaal gegeven dat het Felix Timmermans-jaar boven alle politieke belangen diende verheven te worden. Alle ideologische strekkingen werden dan ook zonder uitzondering uitgenodigd om hun medewerking te verlenen : Davidsfonds, Willemsfonds, C.S.C.-Vormingswerk en de Vlaamse Kring. Dat het Felix Timmermans-genootschap niet op het appel kon ontbreken, hoeft geen betoog. Er werd ook kontakt opgenomen met de plaatselijke kulturele verenigingen o.a. toneelverenigingen en het Lier Kermis Comité om rond de Felix Timmermansherdenking tot een vlotte samenwerking te komen. Een herdenking van die omvang kost natuurlijk hopen geld en de duiten liggen de dag van vandaag niet meer voor het oprapen. Het was dan ook noodzakelijk om de nodige sponsors te sensibiliseren. O.a. de Lotto stelt een aanzienlijk bedrag ter beschikking en ook talrijke plaatselijke bedrijven verlenen hun financiële medewerking.
Kan je iets meer vertellen over de figuur van Felix Timmermans ? Zonder enige discussie is Felix Timmermans de Lierse figuur met de grootste uitstraling. Een man van zijn niveau wordt niet elke eeuw in onze stad geboren. Nog elke dag worden de begrippen Lier en Felix Timmermans met elkaar vereenzelvigd. Felix Timmermans werd in Lier geboren op 5 juli 1886 en hij overleed er op 24 januari 1947. Felix liep school tot zijn vijftiende jaar. Op deze leeftijd wilde hij schilder worden. Hij kwam echter in de kanthandel van zijn vader terecht. In zijn jeugd maakte hij een geloofscrisis door. In zijn werk "Schemeringen van de dood" vinden we veel over deze moeilijke periode weer. Kort nadien schreef hij "Pallieter", een ode aan de vreugde van het leven. In 1922 kreeg hij de Staatsprijs voor Nederlands Proza voor zijn "De zeer schoone uren van Juffrouw Symforosa begijntjen" en "Het kindeke Jezus in Vlaanderen". In de periode tussen de beide wereldoorlogen was hij de meest gelezen Vlaamse auteur. Hij kon volledig van zijn pen leven. Naast zijn literair werk, was hij ook erg aktief op pikturaal gebied : olieverfschilderijen, potloodtekeningen, aquarellen en etsen. De vele illustraties in zijn boeken tekende hij meestal zelf De inspiratie hiervoor vond hij in het dagelijkse volksleven van zijn geliefde geboortestad. Samen met Ernest Claes wordt Felix Timmermans gerekend tot de rasechte Vlaamse vertellers. Zijn proza is erg poëtisch en kenmerkt zich door een naïeve, bijna folkloristische godsdienstigheid en een vitalistische levensverheerlijking. Zijn werk is rijk aan kleurige beeldspraak en er komen tal van ongecompliceerde personages in voor. Zijn werk werd vaak in andere talen uitgegeven.
Hoe kan je Felix Timmermans het best karakteriseren ? Ik heb hem natuurlijk niet persoonlijk gekend, maar uit alles spreekt dat hij een ingoede man moet geweest zijn. Hij zou nooit een vlieg hebben kwaad gedaan. Hij hechtte veel belang aan een vroom en godsdienstig leven. Hij getuigde van een groot respekt voor de natuur en zijn medemensen. Hij benaderde op een hem eigen naïeve manier de dingen des levens. Verder hield Felix Timmermans zeer veel van zijn geboortestad. Lier ademt door heel zijn werk.
Welke mogen zijn toonaangevende werken genoemd worden ? Die keuze is niet gemakkelijk. Volgens objektieve normen scheert hij in de volgende werken wel zijn hoogste literaire toppen : Pallieter, Het kindeke Jezus in Vlaanderen. De zeer schoone uren van Juffrouw Symforosa begijntjen, Driekoningentriptiek, Schoon Lier, Pieter Bruegel, De Harp van Sint-Franciscus, Ik zag Cecilia komen, Adagio en Boerenpsalm. Vaak wordt Felix Timmermans bekeken als de auteur van Pallieter. Pallieter de levensgenieter is een figuur die vele mensen aanspreekt. Uit literair oogpunt bekeken kan Boerenpsalm echter even goed als zijn gaafste werk beschouwd worden.
Pallieter is wel zijn meest bekende figuur ? Het schrijven van Pallieter werd voorafgegaan door een zeer moeilijke periode in zijn leven. Felix werd in 1911 geopereerd en het was een dubbeltje op zijn kant. Bij het besef dat hij kans loopt te sterven, ontwaakt bij hem een sterke levensdrang. Pallieter staat voor de levensfilosofie van Timmermans : geniet van elke dag. Zijn lijfspreuk luidt trouwens : "Melk den dag". Profiteer van het leven en neem het zoals het zich voordoet. We kunnen alleen maar vaststellen dat in onze moderne en ingewikkelde wereld de literatuur van Timmermans een boodschap brengt die veel mensen nog altijd aanspreekt. Felix Timmermans was echter alles behalve een Pallieter. Hij was een eerder introvert persoon. Zoals gezegd tekende en schilderde hij vaak. Toch heeft hij de figuur Pallieter nooit aan papier of doek toevertrouwd.
Welke plaats bekleedt Felix Timmermans in de Vlaamse literatuur ? Ten onrechte wordt hij vaak met Ernest Claes bekeken als een heimatschrijver. Hij was veel meer dan dat. We kunnen hem zeker een volksschrijver noemen, maar dan wel in de positieve zin. Timmermans hield van het waarachtige en het eenvoudige dat een schoon leven kenmerkt. Hij was geen droge intellectueel die elitaire literatuur bracht, maar een doorleefde gevoelsmens die de brede lagen van de bevolking wist te beroeren. Zijn succes overschreedt de Vlaamse grenzen. Hij heeft honderden lezingen gehouden in het buitenland (Nederland en Duitsland). Zijn werk is veelvuldig vertaald. Is die internationale erkenning alleen al niet een bewijs voor zijn grote literaire waarde ?
Wat betekent de figuur Felix Timmermans nog voor het huidige Lier ? Onbetwistbaar is hij één van de grote zonen van onze stad. Lier is in heel zijn werk aanwezig. Hij schreef over toestanden, gebouwen, personen. Zelfs in die jaren was hij reeds een morele pleitbezorger voor het behoud van het eigen karakter van Lier. Niet alleen was hij aktief op zuiver literair gebied. Hij schreef ook talrijke stukjes in kranten en tijdschriften met één doel voor ogen : het bewaren van de eigenheid van onze stad. Een streven dat de dag van vandaag nog steeds aktueel is.
Wat zijn de hoogtepunten in het Felix Timmermans-jaar ? Een jaar herdenking betekent natuurlijk dat het een onbegonnen werk is om in dit bestek een volledige lijst te geven van alle aktiviteiten. Een keuze dringt zich dan ook op. Op 18 januari ging het Felix Timmermansjaar officieel van start met een grafhulde op de Stedelijke Begraafplaats Kloosterheide. Op 18 april zal de opening plaatsvinden van de retrospectieve tentoonstelling van het literaire en grafische werk in het Timmermans-Opsomerhuis aan de Netelaan. Hiervoor werden door de kinderen Timmermans talrijke olieverfschilderijen, aquarellen, tekeningen... ter beschikking gesteld. 25 mei mogen we zeker de hoogdag van het Felix Timmermansjaar noemen. Deze dag vangt om 10.30 u aan met een plechtige Eucharistieviering in de collegiale kerk van Sint-Gummarus. Om 11.30 u luisteren we naar een beiaardconcert op de beiaard van de Sint-Gummarustoren. Om 14.30 wordt het Pallieterbeeld aan de Netelaan onthuld. Deze bijzondere dag wordt om 15.30 u besloten met een Academische zitting in het Stedelijk Museum Wuyts-Van Campen-Caroly. Op 25 mei wordt er ook een poppentovertreinfeest gehouden. Hiervoor werden ook elementen gebruikt uit het werk van Felix Timmermans. Dit kinderfeest vindt plaats in het Liers Ontmoetingscentrum Den Bril en vangt aan om 10 u. Op 30 mei en 1 juni organiseert het Comité Lier Kermis om 21.30 u een Felix Timmermansevocatie in de tuin van de Stedelijke Muziekacademie aan de Gasthuisvest. Deze evocatie is intimistisch en poëtisch uitgewerkt. Heel Lier-Kermis staat trouwens dit jaar in het teken van deze herdenking. Op 19 oktober heeft op de Grote Markt het traditioneel vuurwerk plaats. Dit vuurwerk is veel groter van opzet dan andere jaren. Talrijke figuren uit het werk van Timmermans zullen uitgebeeld worden. Op 6, 12, 13, 19 en 20 december brengt de Lierse Schoolbond het toneelwerk "En waar de ster bleef stille staan" op de planken. De voorstelling van 20 december besluit het Felix Timmermans-jaar.
Felix Timmermans was niet alleen een gevierd auteur. Hij had zonder twijfel ook aanleg voor teken- en schilderwerk ? Het was zijn grote kinderdroom om schilder te worden. Heel zijn leven tekende en schilderde hij vaak. Zo ontwikkelde hij een typische stijl die we kunnen bewonderen in zijn pentekeningen, olieverfschilderijen en aquarellen. Zijn boeken zijn vaak verlucht met illustraties van eigen hand. Ook zijn pikturaal werk ademt een Liers en devoot karakter uit.
Eén van de doelstellingen was het blijvend karakter van deze herdenking. Door het op te richten monument wordt deze gedachte het meest gekonkretiseerd ? Er werd inderdaad beslist om het Felix Timmermans-jaar blijvend te herdenken door een monument met de figuur van Pallieter als zinnebeeld. Er werd een belangrijk aantal kunstenaars aangeschreven. Deze inzendingen werden beoordeeld door een deskundige kommissie. De uiteindelijke keuze viel op beeldhouwer Jan Keustermans uit Schilde. Op deze werkwijze werd wel enige kritiek geuit door enkele Lierse kunstenaars. Ze waren de mening toegedaan dat een monument voor Felix Timmermans alleen kon gekreëerd worden door iemand uit eigen stad. Ons uitgangspunt luidde echter dat het beste beeld het uiteindelijk moest halen. Het monument zal vervaardigd worden uit brons. De hoogte van het beeld bedraagt ongeveer 1,90 m. en de sokkel 70 cm. Het zal geplaatst worden aan de Netelaan tegenover het stadspark en het Timmermans-Opsomerhuis. De nodige gelden - een aanzienlijk bedrag - werden door sponsoring verzameld.
Wat verwacht je persoonlijk van het Felix Timmermans-Jaar ? Het is niet de eerste keer dat de Lierenaars Timmermans herdenken. In 1957 (tien jaar overleden) en in 1972 (vijfentwintig jaar overleden) werd hij reeds herdacht. Het is echter de bedoeling dat de 100ste geboortedag tot iets unieks uitgroeit. Wat ik persoonlijk van dit jaar verwacht. Ik denk dat het in deze periode die vaak gekenmerkt wordt door een bepaalde vorm van doemdenken het geen kwaad kan om iedereen nog eens te herinneren aan de figuur Timmermans en zijn levensfilosofie : ondanks alles is het leven steeds de moeite waard om geleefd te worden. Als deze eenvoudige wijsheid een aantal mensen positief kan aanspreken, dan vind ik het Felix Timmermans-jaar meer dan geslaagd.
De Kreatie van Boerenpsalm te Lier - José De Ceulaer
De kreatie van Boerenpsalm te Lier.
Door José De Ceulaer - Uit De Standaard - 23 november 1953.
Buitengewoon geslaagde dramatizering
P. G. Veens, schuilnaam van de te Lier geboren Gommaar Torfs, heeft het gewaagd het epos van de Vlaamse boer, Timmermans' Boerenpsalm, dat terecht als het meesterwerk van de Lierse poëet wordt beschouwd, te dramatizeren. Zonder dat hij de romanschrijver op de voet heeft gevolgd is hij erin geslaagd zijn geest volledig te eerbiedigen en hem zelfs te volgen in zijn lyrische vlucht en tegelijkertijd een toneelwerk te scheppen dat een werkelijke aanwinst mag worden genoemd voor ons niet erg rijk Vlaams repertorium. Het komt ons voor dat P. G. Veens ons de dramatisch sterkste toneelbewerking van een der werken van Timmermans heeft geschonken en dat dit nieuwe werk het sukses van De Ster, die Timmermans zelf in samenwerking met Veterman bewerkte, zal overtreffen, evenals dat van Leontientje, Mijnheer Pirroen en zijn andere minder bekende toneelbewerkingen.
In de lof die we de bewerker van de Boerenpsalm menen te mogen toezwaaien dient voorzeker de regisseur van het Reizend Volkstheater, Rik Jacobs, te worden betrokken, want wij menen te weten dat zijn aandeel in de kreatie van het stuk biezonder groot is geweest. Samen met de bewerker heeft hij de oorspronkelijke toneeltekst weten in te korten tot tien taferelen die samen nog een speeltijd van ongeveer 4 uur vergen. Ofschoon er nog wel wat zou mogen geknipt worden om de speelduur enigszins te rationalizeren, dient te worden gezegd dat het stuk geen ogenblik vermoeit. Het groot aantal personages — er zijn 24 rollen — die zich over de planken bewegen zonder dat ze er zo maar komen bij zitten en zonder dat er massatonelen zijn ingeschakeld, brengt een overigens steeds verantwoorde afwisseling tussen dynamische en meer statische taferelen in de dramatiche aktie.
Het stuk vangt aan met een monoloog van Wortel uit het laatste gedeelte van het boek. Bij de Leuvense kachel zit hij zijn Kruislievenheer te snijden. In zijn gesprek met hem overschouwt hij zijn leven, dat in tien hoofdmomenten wordt samengevat, telkens gescheiden en gelijktijdig verbonden door korte monologen van Wortel, terwijl het doek gesloten blijft en een op het proscenium opgestelde houtmijt, waaraan een bugel hangt en waartegen een spade rust, door een schijnwerper wordt belicht. Spijtig genoeg werden die monologen herhaaldelijk gestoord door het versjouwen van de decors achter het doek, waarbij het hamergeklop stellig zou dienen te worden vermeden. Er moest natuurlijk iets op gevonden worden om lange pauzen tussen de tien taferelen te vermijden, maar we menen dat er nog dient te worden gezocht naar meer effektieve technische middelen om de monologen van Wortel niet te storen en zo mogelijk Wortel door middel van een aangeoast decor en een efficiënte belichting op een geïzoleerd deel van het podium te houden. Het moet zelfs mogelijk zijn de twee elkaar steeds afwisselende decors op een groot podium gelijktijdig op te stellen, zoals dat b.v. voor de opvoering van De Regenmaker in de K.N.S. gebeurde.
Het eerste tafereel brengt ons in de hoeve van Wortel na de dood van Polleke. Achtereenvolgens zien we dan Fons terugkeren van de loting en horen we de gemoedelijke gesprekken tussen Wortel en de Pastoor, die de balsem zijn op de wonden die het leven hem toebrengt. De dramatische aktie bereikt een aangrijpend hoogtepunt — met het slottafereel het sterkste — wanneer de verlopen zoon Fons zijn handen opheft tegen zijn vader, een schitterend geslaagd toneel. Fien sterft en Frisine die als lief van Fons met haar kind reeds bij Wortel heeft ingewoond, wordt zijn tweede vrouw. We zien zijn verliefdheid en zijn jaloersheid. Ook Frisine sterft, nadat ze in de plas gesukkeld is terwijl ze op zoek gegaan was naar haar echtgenoot. Ten slotte komt dan de vergrijsde pastoor met een derde vrouw voor Wortel op de hoeve. De burgerlijke Angelik wil Wortel uit zijn milieu halen, maar hij kan niet weg van zijn grond en blijft bij zijn veld met zijn blind dochtertje Amelieke.
En dan komt de schitterende slotscène met de monoloog van Wortel, die rustend op zijn spade de lof zingt van de boerestiel en de Heer dankt omdat Hij van hem een simpele boer gemaakt heeft : de eigenlijke Boerenpsalm. Dat laatste tafereel brengt eigenlijk de syntese van het werk van de twee voornaamste kwaliteiten van Timmermans : zijn poëzie, die in de lyrische monoloog van Wortel tot uiting komt, en zijn plastische kracht, die door de decorbouw wordt gesuggereerd.
DE VERTOLKING
Gust Ven heeft de uiterst zware hoofdrol op schitterende wijze vertolkt. Door zijn beheerst spel en door zijn passende gevoelsaksenten heeft hij het de toeschouwers mogelijk gemaakt volledig in zijn kreatie te geloven. Hij heeft Wortel uitgebeeld zoals Felix Timmermans hem heeft gezien — zijn naar ons gevoel iets te rijzige gestalte ten spijt — en vooral heeft aangevoeld. Zijn Wortel was een meesterwerk.
Minder sterk konden we geloven in de Fien van Yvonne Colinet, die soms te «Antwerps» aandeed in Lierse ogen en te weinig boerin was, haar goede momenten niet te na gesproken. Jeannine Bernaus integendeel leek ons fysisch als geknipt voor de rol van Frisine en door haar sobere aktie — de door haar temperament verantwoorde beweeglijkheid ten spijt — bewees ze ook de psychologie van Wortels tweede vrouw begrepen te hebben.
Angelik, die de derde vrouw van Wortel had willen zijn, werd door Anni De Loenen met veel zin voor ironie uitgebeeld, al was haar karikatuur van de burgerjuf niet altijd vrij te pleiten van een zekere charge.
Een verdienstelijke prestatie was die van Alice De Graef, die met innig gevoel, zonder sentimentaliteit of effektbejag, de rol van het blinde Amelieke speelde.
Als zoon van Wortel was Roger Thoelen zeer sterk in de meest dramatische scène van het stuk. Line Geysen trof de juiste toon als de buurvrouw Belleke, Yvonne Ego, daarentegen, had het als de andere buurvrouw verkeerd voor door tegen het blinde Amelieke te schreeuwen als tegen een... dove. Krista Groenendael deed haar best om de Freule « van 't kasteel» te inkarneren, maar ze deed dat niet met het gewenste evenwicht in haar toon en haar uitspraak. We hadden haar liefst meer « gebroken Vlaams » horen spreken, zowat in de aard van een Brusselaar die A.B.N. wil spreken of als sommige ministers vóór de B.N.R.O.
Als pastoor had Lode Jansen zeer goede momenten, maar soms stelde hij zich wel wat vrijpostig aan tegenover zijn vrouwelijke parochianen, wat beslist tegenstrijdig is met de geest van het boek. Als koster was Bert Wauters kostelijk door zijn originaliteit. Voortreffelijk was de dialoog tussen de twee buren Lorejas (Paul Van Roey) en Fille (Frans Vercammcn). die uitstekend getipeerd waren. Zij spraken een Kempisch dialekt, dat wel het best paste bij het stuk. We menen dat de regisseur, die nochtans een lofwaardige en vrijwel geslaagde poging gedaan heeft om eenheid in de uitspraak te verkrijgen, er goed zou mee doen zoveel mogelijk de Antwerpse nuances uit de uitspraak van zijn personages te weren en ze liefst door Kempische klanken te vervangen, die zeker dichter liggen bij de ideale uitspraak. Te Lier zelf had men kunnen aannemen dat de akteurs en aktrices bij hun poging om het Lierse dialekt te benaderen de bal al eens missloegen, maar de Antwerpse klanken — bv. als Wortel zei : Plezant, hé ! — stoorden wel enigszins, een euvel dat bij opvoeringen buiten Lier vanzelfsprekend niet als dusdanig zal worden aangevoeld.
Als we ten slotte nog de lof maken van Marc Liebrecht voor zijn verzorgde muzikale aanpassing en de aanmerking maken, dat de licht-effekten nog voor verbetering vatbaar zijn, dan menen we onze beoordeling te kunnen besluiten met de mening en tevens de hoop uit te drukken dat het stuk, zoals het door het Reizend Volksteater wordt opgevoerd en mits enkele korrekties, een triomftocht zal maken doorheen het ganse Vlaamse land zoals er vermoedelijk geen enkel Vlaams stuk tot nu toe zal blijken gemaakt te hebben.
Dat het stuk bij een zeer ruim en ook bij een zeer kritisch publiek een sukses zal worden, heeft reeds de kreatie bewezen, want de eerste opvoering werd te Lier georganiseerd door het A.C.V. en het publiek bestond voor een groot deel uit eenvoudige lieden, die door het feit dat ze geen trouwe toneelliefhebbers zijn, maar wel Lierenaars, uitstekend geplaatst waren om te kunnen oordelen over de volkse waarde van het stuk. De opvoering werd een groot sukses, omdat de Lierse volksmens zich herkend heeft in gestalten uit het werkelijke leven gegroeid en omdat de Vlaamse volksaard ditmaal niet tot een karikatuur werd gemaakt maar tenvolle werd geëerbiedigd.
De voorstelling werd bijgewoond door burgemeester Dr Van Hoof en door Mevrouw Timmermans, die na de opvoering, evenals de bewerker en Alice De Graef, met bloemen werd bedacht.
Het gebeurde heel toevallig. We maakten met ons drieën een tocht per woonwagen door Noord-België en op onze terugreis naar Holland kwamen we in de buurt van Lier. Tot nu toe was alles prachtig gegaan. Overdag trokken we met een snelheid van vier kilometer per uur langs de wegen, met een groote minachting voor alles, wat aan auto's en motorfietsen in vliegende vaart ons voorbij joeg en 's avonds zochten we onderdak bij een boerderij; nu eens op 't erf, dan weer in de wei of in een doodloopend weggetje, al naar er plaats was. We waren in de keus van onze standplaats langzamerhand kieskeurig geworden. In den beginne hadden we ons tevreden gesteld met alles, wat we krijgen konden. Zoo hadden we, in volkomen onwetendheid — het was pikdonker, toen we er aankwamen — een rustplaats gevonden boven een vuilnisbelt, en een anderen nacht in een wei, vol met koeien, die in domme nieuwsgierigheid voortdurend tegen den wagen bonsden, zoodat we geen oog konden dicht doen. Maar na eenige dagen waren we wijzer geworden en we hadden ingezien, dat met een beetje moeite prachtige plekjes te vinden waren. Bovendien, de menschen waren overal zoo vriendelijk, en een weigering kwam zoo zelden voor, dat het soms met ons ging, als met den ezel tusschen de hooibergen: wanneer we een goede plaats vonden, trokken we toch maar verder, omdat er ginds misschien een plekje kwam, dat nog mooier was.
Zoo werd het dikwijls heel laat, voor we een onderdak vonden, om een begin te maken met het klaarmaken van ons traditioneel avondgerecht — rijst of havermout, met als eenige variatie, dat dit óf te zout was, óf nog niet gaar. Volgens de boeren was dit onze eigen schuld. Rondtrekken in een woonwagen voor je pleizier, dat kon er nog mee door, maar een woonwagen zonder "Vrouwvolk", was voor verreweg het meerendeel iets onbegrijpelijks. En of we nu al zeiden, het best alleen af te kunnen, ze bleven argwanend en onderzoekend wierpen ze een blik in den wagen, of we er toch misschien niet iemand in hadden verstopt.
Misschien was deze achterdocht gegrond op ons weinig solide uiterlijk.
Zoo waren we getrokken door het mooie Vlaanderen, met zijn vette akkers en zonnige vroolijkheid, door het land van Waes, we waren gegaan langs oude stille stadjes en luidruchtige dorpskermissen, en kwamen eindelijk in de buurt van Lier. Het laatste stuk was een zegetocht geweest. De velden, geel van het rijpend koren, het warme groen van de hooge boomen langs den weg, overal bloemen en alles in zomerzon, de menschen hartelijk en gul ; het was een groot feest er door te trekken in ons fel groen en wit geschilderd karretje. Dit was het land van Pallieter; hier moesten we eenige dagen blijven en wel in de buurt van Lier, maar in de eerste plaats aan de Nethe. Ook wij wilden in den vroegen morgen het water induiken om er evenals Pallieter "de dagen te melken."
Er was echter een moeilijkheid. De boerderijen lagen allen verder het land in en de wegen er heen waren zoo vol hindernissen, dat we, met het oog op ons weinig solide wagentje hiervan moesten afzien. Ook was het humeur van den hit niet al te best Het beest had te veel haver gegeten en het was raadzaam zijn inzichten niet al te veel te dwarsboomen. Wel was er een klein kasteeltje aan de oevers van de Nethe, maar of we daar staan mochten, was zeer de vraag. Na lang beraadslagen werd degene, die er het minst ongunstig uitzag, op onderzoek uitgestuurd. De andere twee zouden zoolang bij den wagen blijven, voornamelijk omdat de hit er weinig voor voelde stil te staan en alles in het werk stelde den wagen met geweld tegen de boomen langs den weg op te duwen. Of uitspannen, óf trekken, een middenweg kende het beest niet., Het duurde dan ook niet lang, of we waren genoodzaakt het zijn zin te geven en zonder zich aan iets te storen, stapte het dier het hek van het kasteeltje binnen, als wilde het zich zelf van den toestand op de hoogte brengen. En het bleek volkomen juist te ziin.
Het uiterlijk van hem, die op verkenning was uitgestuurd, boezemde niet al te veel vertrouwen in en zijn costuum droeg zoo de sporen van ons zwervend bestaan, dat zijn verzoek misschien geweigerd was geworden als niet het verschijnen van het frisch geschilderd karretje, met zijn bonte gordijntjes en de bloemen in het kozijn den doorslag in de goede richting hadden gegeven. Men wees ons een plaatsje in een doodloopend laantje, dat uitzag op de Nethe, waar we rustig konden blijven staan, zoolang we wilden. Zoo sloegen we onze tenten op onder de hooge kastanjes, ver weg van het straatlawaai met als eenig gezelschap den ouden tuinman, die ons geweldige verhalen deed van de schranderheid van zijn ekster, welke hem nooit alleen liet. Ook bezat de man — hij was altijd ongetrouwd gebleven — een tamme gans, en met deze menagerie sleet hij zijn oude dagen. Er mankeerde nog één ding aan den goeden afloop van den dag, n.l. het zwemmen in de. Nethe. Het was warm geweest en de wegen waren stoffig; bovendien stelden we ons veel voor van dit riviertje. Maar dat viel tegen! Zoolang er van het water niets te zien was, klopte alles met Pallieter. Malsch, frisch gras, vroolijke kleine huisjas, bloemen en de geur van bloeiende linden, maar toen we bij de Nethe zelf kwamen, was alle illusie verstoord.
Heel in de diepte, bijna onbereikbaar door een muur van scherp riet en brandnetels, stroomde wat vuil grijs vocht, een breede strook modder aan weerskanten maakte het afdalen nog moeilijker, maar zoo sterk was de impressie, die Pallieter op ons gemaakt had, dat we dit alles trotseerden en den zwaren tocht ondernamen. Ontoonbaar kwamen we er weer uit, zoodat we een bad moesten nemen in een der slootjes, die dwars door de wei liepen en zelfs dit was nauwelijks voldoende, de sporen van dit zoo vurig begeerde genoegen weg te nemen. Eigenlijk voelden we ons een beetje bedrogen. Die zwempartij 's morgens van Pallieter was dus lichtelijk overdreven en daar Felix Timmermans de oorzaak was van onze teleurstelling, besloten we hem den volgenden dag op te zoeken. Hij zou zich over dit modderslootjc moeten rechtvaardigen, hij zou Pallieter goed moeten praten.
Toen we weer bij den wagen terugkwamen, vonden we den hit voor de zooveelste maal met den kop in den haverzak. 's Avonds informeerden we in de buurt, waar de schrijver van Pallieter woonde, maar niemand scheen hem te kennen, wat ons sterkte in de overtuiging, dat een profeet in zijn eigen land niet geëerd wordt. Zoo gingen we den volgenden dag — het was een Zondag — op zoek naar Felix Timmermans. Ons eerste plan was er met den woonwagen heen te trekken, doch gezien de hoeveelheid haver, die de hit den vorigen dag had verorberd, was het beter, dat niet te doen. Achter op een vrachtauto reden we hier binnen en al heel gauw bleek het, dat de impopulariteit van den Vlaamschen schrijver op een misverstand berustte.
"Meneer Timmermans" was volkomen onbekend, maar Pallieter zooveel te beter. Of we "den Felix" zochten? Ja, die kenden ze wel! Dan moesten we maar gaan naar 't Begijnhof, daar zou hij wel zijn. En binnenkort hadden we zijn klein atelier gevonden. Midden in het doolhof van kleine straatjes, lage huisjes en volkomen afgesloten van de groote wereld, lag daar het Begijnhof. We voelden ons, alsof we de devote rust zouden verstoren en er was een stemming zoo zonnig vroom, dat we eenigen tijd zonder iets te zeggen voortliepen.
De kleine huisjes, frisch in de verf, droegen alle een heiligennaam, overal achter de kleine ruitjes bloemen en af en toe verscheen er in de deur een Begijntje, dat haastig de straat overstak. Het was, alsof de tijd hier stil had gestaan, alsof de jaren dit afgelegen plekje vergeten hadden. Hier werkte Felix Timmermans, hier schreef hij zijn boeken en teekende hij zijn prentjes, alles doorleefd van de stille vroomheid en de zonnige rust, die er in de straatjes en huisjes lag. Op zijn atelier was hij echter niet meer. We moesten maar eens naar zijn eigen huis gaan. Dus trokken we verder. Maar eerst dwaalden we nog wat rond tusschen de hooge muren, die het Begijnhof omsloten hielden als een klein plekje vrede, temidden van de jagende onrust der groote samenleving.
We troffen het want vlak bij het huis van Felix Timmermans waren we getuige van een tooneeltje, dat zoo uit een van zijn boeken gegrepen was. Op den hoek van de straat, waar hij woonde, was een klein kerkje en juist toen we er voorbij gingen, werd er een processie opgesteld. Koorknaapjes in het rood,, nog niet doordrongen van den ernst van het oogenblik, renden achter elkaar aan, kleine meisjes in het wit kropen met angstige gezichtjes tegen hun oudere zusters aan, een troepje boeren, geperst in het zwart met groote witte handschoenen, en met gezichten, waarop duidelijk te lezen stond, dat ze zich in hun Zondagsche kleeding in 't geheel niet thuis voelden, hokten in een kluitje om een vaandel. Overal waren vrouwen bezig met het strooien van wit zand langs den weg dien de processie volgen zou en elk huis was met bloemen versierd. Brandende kaarsjes stonden bij de heiligenbeeldjes en een muziekcorps dilettanten die de kunst au serieux namen, wachtte ongeduldig op het sein van vertrek. Een geestelijke regelde den stoet en het duurde een heelen tijd voordat iedereen zijn plaats gevonden had. Toen zette de muziek een vroolijk marschje in, het koper schetterde de lucht in en langzaam zette de processie zich in beweging. Het was als een kleurig prentje van Felix Timmermans zelf.
Het blinkende koper, de helwitte straatweg, het rood van de koorknaapjes, de vaandels, de kleine meisjes met hun ernstige gezichtjes onder den grooten witten sluier, de boerderijen langs den weg de devoot knielende menschen, en dit alles in de heldere zomerzon, het was zoo blij en vroom, dat we het nog eens wilden zien. En toen gebeurde het, dat er een regenbuitje op kwam zetten. Naarmate het donkerder werd, groeide de onrust in den stoet. Er kwamen gapingen, de voorsten begonnen harder te loopen, parapluies kwamen voor den dag en bij het neerkletteren van de eerste fiksche regendroppels veranderde het heele aspect. Angstige moeders zochten hun dochtertjes, de jongens zetten het op een draf, hun roode koorhempjes hoog opgetrokken, de boeren, die eerst hun kalmte wilden bewaren, versnelden hun pas. Toch wilden ze de processie niet in den steek laten en angstig keken ze af en toe achterom, waar de anderen bleven. Maar ook zij zwichtten ten langen leste en op 'n sukkeldrafje zochten ze een schuilplaats voor den regen.
De eenigen, die trouw bleven, waren de muzikanten, die het Allerheiligste vooraf gingen. Op hun gezichten was geen tweestrijd en zonder op den regen te letten, bliezen ze hun marschje met bijna nog grooter toewijding dan te voren. Eerst toen ze het kerkje, waar vandaan ze gekomen waren, weer hadden bereikt, schudden ze hun jassen wat uit en werden de horens omgedraaid, om het regenwater uit dc trompet te laten loopen.
Zoo eindigde de processie, maar het was alles zóó vol kleur en leven geweest, er lag zoo'n wonderlijke stemming over het geheel, dat we het niet graag hadden willen missen. Felix Timmermans deed ons zelf open. Of we maar binnen wilden komen en wat er van onzen dienst was, ’t Ja, dat was niet zoo eenvoudig. We konden toch maar niet dadelijk met de Nethe beginnen. Dus begonnen we met te vertellen, dat we student waren in Delft. — Ah, Delft, ja, daar had hij meer dan eens een lezing gehouden. Verder zeiden we een tocht te maken door Noord-België en dat we in de buurt van Lier gekomen, den schrijver van Pallieter eens wilden opzoeken. Maar wat we dan doen kwamen? — Niets! Of we journalisten waren? Nee, dat waren we ook niet, trokken alleen maar het land door in een woonwagen, zonder ander doel, dan te genieten, wat ons geboden werd. En we vertelden hem van de verregende processie, die we daarjuist hadden gadegeslagen. Dit brak het ijs.
Gezeten achter een groot ouderwetsch bureau, omringd door stapels papperassen, begon hij te vertellen van Lier, zooals hij het gekend had vroeger. Helaas was er maar weinig van overgeblevctn. Al die huizen met kleine ruitjes waren vervangen door grootere gebouwen met een groot stuk glas voor de ramen. Dat maakte de straat dood; alle straten hadden hun eigen karakter, maar de nieuwe straten hadden niets eigens. Oude prenten werden voor den dag gehaald, oude geschiedenissen uit Liers' verleden opgedischt en dit alles verteld in de rijke beelden, die altijd raak waren en die aan zijn boeken die wonderlijke frischheid geven, welke eigen is aan oude primitieve prentjes. Hij hield van Lier, van het oude Lier, zooals hij het kende uit de verhalen van zijn jeugd en hij hield van de menschen, die er woonden, al waren ze — ik weet niet, of ik dit wel wereldkundig maken mag — niet van de intelligentsten. Dit illustreerde hij met een oud verhaal, hoe in de Middeleeuwen Lier en Leuven zich onderscheiden hadden in een oorlog. Als belooning hiervoor zouden ze mogen kiezen tusschen een hoogeschool en een schapenmarkt. En Lier koos het slechtste deel, de schapenmarkt — de Lierenaren zagen niet verder dan den dag van heden, en zoo bleef Lier een klein plaatsje, terwijl Leuven, het centrum werd van de wetenschap. En hiervan dateerde de benaming van "Schaapskoppen", waarmee dan, niet erg waardeerend, Lierenaren werden bedoeld.
Toen kwam het gesprek op schilderen. We vertelden, dat we zijn atelier in het Begijnenhof hadden bezocht en vroegen, of hij een voorkeur had — schrijven of schilderen. Hoewel onze gastheer daarop geen direct antwoord gaf, was uit zijn verhalen wel af te leiden, dat schilderen zijn liefhebberij was.
Hij vertelde van zijn eerste schilderij, in simpele kleuren, rood, blauw en zwart geschilderd, en zoo op het doek gebracht, als hij de menschen zag. Hij had het alleen maar gedaan, omdat hij er plezier in had en zonder er verder iets belangrijks in te zien. Maar de buitenwereld had er iets in gevonden, dat ontwikkeld moest worden. Hij had nooit speciaal onderricht in schilderen gehad, van de theorie kende hij niets en nu hadden zijn vrienden hem aangeraden naar de Academie te gaan. Dit was echter geheel anders verloopen dan verwacht werd.
Niet alleen gelukte het niet volkomen de schoolsche manier van teekenen machtig te worden, maar na eenigen tijd verloor hij ook de mogelijkheid, om te schilderen zooals hij het vroeger gedaan had. Hij liet ons een schilderij zien van de aanbidding der herders. In het midden was een groote figuur, geknield en van achteren gezien. In eersten opzet had hij dit als een vlak gezien, den breeden rug van een eenvoudigen herder, zonder eenige nadruk te leggen op den vorm van den mantel, dien hij om had. Toen waren er menschen gekomen, die dit vlak te kaal hadden gevonden en Felix Timmermans had er plooien in gelegd. Maar tevreden was hij er niet mee en na eenigen tijd had hij het weer overgeschilderd, eenvoudig, zonder onderbreking van het vlak en zoo hing het in zijn kamer.
Dat atelier was eigenlijk ook een blok aan het been. Het kostte hem moeite in een omgeving te werken, waar alles tot schilderen was ingericht. Neen, wanneer hij iets wilde maken, waar hij plezier in had, dan moest het ineens komen en ineens moest het er op staan. Eens waren er meisjes bij hem gekomen met het verzoek een schutspatroon, een aartsengel, voor hen te willen ontwerpen. Hij had dit gedaan, het had hem groote moeite gekost, maar eindelijk was het klaar gekomen en aan de dames overhandigd. Maar na eenigen tijd kreeg hij het terug met de opmerking, dat dit toch niet was, wat ze verwacht hadden. Hij liet ons het prentje zien en lachend wees hij ons aan, hoe de engel scheel keek en mank ging.
Een boerin had hij kunnen maken, maar dit lag niet in zijn lijn.
Ook haalde hij een zelfportret voor den dag. De bedoeling hiervan was, dat dit voor in het boek, waaraan hij toen juist de laatste hand had gelegd, nl. Het Keerseke in den Lanteern, zou komen te staan. Maar de uitgever had hem dit afgeraden, en weer toonde hij ons lachende de fouten. Nu, het allerliefst maakte hij de kleine prentjes tusschen den tekst van zijn boeken en vooral vond hij er genoegen in oude kinderversjes te illustreeren. Hij deed dit voor zijn eigen kinderen, die hem vaak 's avonds aan het teekenen zetten,maar toch wel met het doel dit later afs een Vlaamsche Handje-Plak uit te geven. Het was ondertusschen laat geworden en we moesten afscheid nemen. Maar voor dit te doen, wilden we nog even terugkomen op Pallieter en onze ondervinding met het zwemmen in de Nethe opgedaan. We vroegen hem, of hij zich werkelijk voorgesteld had, dat Pallieter elken morgen in de Nethe een bad had genomen.
Even keek onze vriendelijke gastheer ons glimlachend onderzoekend aan en toen, ziende dat het ons om een kleine plagerij te doen was, antwoordde hij, dat hij, evenals bij het schilderen, de dingen niet anders kon weergeven, dan hij ze in zijn fantasie zag.
Ik ben Mon Van den heuvel
Ik ben een man en woon in Lier (België) en mijn beroep is op pensioen.
Ik ben geboren op 19/06/1944 en ben nu dus 80 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Felix Timmermans - Geschiedenis van Lier in de ruimste zin genomen.