Foto
Inhoud blog
  • GOMMAAR TIMMERMANS OVERLEDEN
  • Toespraak bij de opening van uitgeverij
  • Speciale tekening van Felix Timmermans
  • Wat andere kunstenaars over de kunst van Timmermans schreven - Flor van Reeth
  • Intervieuw met Tonet Timmermans - Jooris van Hulle
  • Beste bezoeker
  • Op bezoek bij Tonet Timmermans - Denijs Peeters
  • Timmermans in Baarn - Huub van der Aa
  • Felix Timmermans en Camille Melloy - Etienne De Smedt
  • Ge zijt uw eigen baas en uw eigen koning - Bart Van Loo
  • Boerenpsalm tentoonstelling in Mol
  • Felix Timmermans was voor alles Dichter - Erik Verstraete
  • Laat het nu stil worden - Herman-Emiel Mertens
  • De Stille Timmermans - Marcel Janssens
  • Pallieter - Fons Sarneel
  • Begrafenis van Felix Timmermans op 28/01/1947 - Gaston Durnez
  • Job Deckers en de lokroep van Schoon Lier - Roger Vlemings
  • En waar de ster bleef stille staan - Felix Timmermans
  • De Fé herleeft in Lier - Paul Depondt en Pierre De Moor
  • " E Vloms keuningske " - Gaston Durnez
  • Sint Gommarus - Felix Timmermans
  • Timmermans ter ere, een selectie uit zijn picturaal werk - G. Carpentier-Lebeer
  • Bij de heilige Anna klinkt hardrock-muziek - Frans van Schoonderwalt
  • En als de Ster bleef stille staan... - J.J. Vürtheim Gzn
  • Felix Timmermans, de Liersche Breughel - Caty Verbeek
  • Het afscheid van Felix Timmermans - Redactie
  • De Poëzie van Felix Timmermans - De Nieuwe Gazet 09/08/1947
  • Uniek dat auteur alles van zijn werk heeft bewaard - Frans Keijsper
  • De fijne nostalgie van Felix Timmermans - Rigoberto Cordero y Léon
  • Lier gegroet, nog duizend pluimen op uw hoed - Willem Hartering
  • De Timmermans-tegeltjes - Ward Poppe en Philip Vermoortel
  • Pallieter wint het van Wortel - Gaston Durnez
  • Het spekbuikige Brabant en het magere Kempen land - Marcel Pira
  • De Zeemeermin - Bert Peleman herdenking op 11/07/1986
  • Profiel van Felix Timmermans - Etienne De Ryck
  • Lia Timmermans - zo was mijn vader - Manu Adriaens
  • Felix Timmermans in Waalwijk - Arthur Lens
  • Overeenkomst - Van Kampen
  • Ronald
  • Mooie Faience steentjes van de Fé
  • Mooie opdrachten - uniek materiaal
  • Bij de recente Duitse vertaling van Adagio - Stijn Vanclooster
  • Dit schreef Gommaar
  • Waarom ik van Timmermans hou. (deel 1) - Viktor Claes
  • Waarom ik van Timmermans hou. (deel 2) - Viktor Claes
  • Felix Timmermans - Uit mijn rommelkas
  • Felix Timmermans, zijn succes en zijn schrijversplannen - Redactie
  • Een Tafelspeech en een Interview - Karel Horemans
  • De Muziek in het werk van Timmermans - Louis Vercammen deel 1
  • De Muziek in het werk van Timmermans - Louis Vercammen deel 2
  • Streuvels en Timmermans - Jan Schepens
  • Reimond Kimpe - Joos Florquin
  • Pallieter in Holland - Cees Visser
  • Intimations of Death - Schemeringen van de Dood
  • De Blijdschap van Guido Gezelle en Felix Timmermans. - Gaston Durnez
  • Toespraak gehouden in Hof van Aragon - Philip Vermoortel
  • De schrijver Antoon Coolen in Hilversum - P.J.J.M Timmer
  • Felix Coolen
  • Pallieter verboden - redactie Het Vaderland
  • Over Pallieter. - Voordracht in het Foyer-Concertgebouw op 24 januari 1919.
  • Beste vrienden - redactie
  • 'Ik heb mijn kinderdroom waargemaakt' - Lieve Wouters
  • De man achter GOT - Andy Arnts
  • Gestopt met tellen, Hoeveel boeken ik geschreven heb - P. Anthonissen
  • Liefde is nooit verboden - Frans Verleyen
  • Felix Timmermans overleed vandaag - Bertje Warson
  • Saluut bij een honderdste verjaardag - Marc Andries
  • Timmermans op de planken - Daniël De Vos
  • Gaston Durnez Exclusief - Etienne Van Neygen
  • Vlaamser dan Vlaams. - Hans Avontuur
  • Felix Timmermans en Averbode - G.J. Gorissen
  • Een tweede leven voor Timmermans en Claes - Patrick Lateur
  • Een Brief aan Felix Timmermans - Johan De Maegt
  • Dichter und Zeichner seines Volk - Adolf von Hatzfeld
  • In de Koninklijke Vlaai - Felix Timmermans
  • Fred Bogaerts - Adriaan De Bruyn
  • De Natuur blijft verbazen
  • Kluizekerk sloot definitief - redactie
  • Timmermans heeft geen Fascistisch Bloed - Lode Zielens
  • Om er even bij stil te staan - Etienne De Smet
  • Tekeningen
  • Aan boord met Felix Timmermans - Anton van Duinkerke
  • Gommaar Timmermans - GoT 90 jaar
  • Het Menu - Bonni Konings
  • Onuitgegeven handschrift van Felix Timmermans
  • Zet uw ziel in de zon - Gaston Durnez
  • Stijn Streuvels 70 jaar - Felix Timmermans
  • Anton Pieck: een vriend van Vlaanderen - K. Van Camp
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 1
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 2
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 3
  • Zelfportret - Felix Timmermans
  • Ik had zo graag Felix geheten! - Daniël De Vos
  • Tony Fittelaer: « Kozijn Felix was een buitengewoon mens » - Vandecruys Geert
  • In en over Juffrouw Symforosa - Arthur Lens
  • Bij Pallieter thuis - Redactie
  • Kalender 1932 - Felix Timmermans
  • Mijn eerste boek - Felix Timmermans
  • De Fé vulde een kamer - Martine Cuyt
  • Met Timmermans op literaire bedevaart naar Lier - Jaak Dreesen
  • De Toverfé - Wannes Alverdinck
  • " Er gebeurt iets… Timmermans herdacht " - Jan Vaes
  • Bij Marieke is de Fee nog thuis - Marc Andries
  • Oosters Geschenk van Clara Timmermans (Haiku's)
  • Een soep met vier troostende mergpijpen - Gaston Durnez
  • Met Felix Timmermans op stap door Lier - Jos Vermeiren
  • Professor Keersmaekers over Felix Timmermans - Jaak Dreesen
  • Honderd jaar geleden werd Felix Timmermans geboren
  • Tonet Timmermans overleden 26/03/1926 - 16/04/2020
  • Briljante vertegenwoordiger van de volkskunst ! - Al. Slendsens
  • De goede Fee op zoek naar de Kern - Gaston Durnez
  • Saluut bij een honderdste verjaardag - Marc Andries
  • Een ministadje uit de voltooid verleden tijd - Frans Verstreken
  • Felix Timmermans, Tekenaar en Schilder - Denijs Peeters
  • In defence of Timmermans - Godfried Bomans
  • Hoe Pallieter werd onthaald door Nederlands publiek - Karel van den Oever
  • Adriaan Brouwer - Sirius
  • De Pallieter rel - Lode Zielens
  • Boerenpsalm - Willem Rueder
  • De zachte Keel - Frans Verstreken
  • Feestelijke Groeten
  • Merkwaardige gesprekken - Gommaar Timmermans
  • En als de Ster bleef stille staan - Top Naeff
  • Gaston Durnez - Overleden
  • Felix Timmermans - Rond het ontstaan van Pallieter
  • Een barre winter in Schoon Lier - Henk Boeke en Claus Brockhaus
  • Interview met Gommaar Timmermans - Bertje Warson
  • Felix Timmermans werd onrecht aangedaan - W. Roggeman
  • Gesloten wegens nieuwe schoenen - Toon Horsten
  • Boerenpsalm - Peter Claeys
  • Gommaar Timmermans - Paul Jacobs
  • Ernest Claes - Felix Timmermans en voordrachten in Duitsland
  • De Molen van Fransoo - Felix Timmermans
  • De Vroolijkheid in de Kunst - Carel Scharten
  • Adagio - Felix Timmermans
  • Hoe ik verteller werd - Felix Timmermans
  • Pallieter wordt honderd jaar - Bertje Warson
  • Openingstoespraken - Timmermans-Opsomerhuis 1968
  • Toespraak Artur Lens Archivaris - 1968
  • Toespraak Hubert Lampo - 1968
  • Timmermans als Schilder en Etser - Floris Van Reeth
  • Felix Timmermans, Dichter und Zeichner seines Volk.
  • Felix Timmermans - Theo Rutten
  • Gesprek onder vier ogen - Fred Bogaerts 70 jaar
  • Timmermans over De Pastoor in den bloeienden Wijngaerdt
  • Tooneel te Brussel
  • De vroolijkheid in de Kunst
  • Stamboom van Felix Timmermans
  • Timmermans over "De Pastoor uit den Bloeienden Wijngaert
  • Felix Timmermans over den Vlaamschen humor
  • Adagio - Lia Timmermans
  • De nachtelijke Dauw - Felix Timmermans
  • Felix Timmermans geschilderd door Tony Claesen - 2018
  • De Nood van Sinterklaas - Felix Timmermans
  • De Vlietjesdemping te Lier - Felix Timmermans
  • Pallieter naast Boerenpsalm
  • Pallieter in het klooster - Cees Visser
  • Info FT Genootschap
  • F T Fring bestaat 25 jaar
  • Timmermans en de Muziek - Daniël De Vos
  • Fons De Roeck
  • Is Timmermans Groot ? - Felix Morlion O.P.
  • Renaat Veremans vertelt - José De Ceulaer
  • Vacantie bij de oude boeken - Gaston Durnez
  • Foto's van Oude Lier 1
  • De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt
  • Brief Gommer Lemmens - 11/06/2013
  • 70 jaar geleden ....
  • Overlijden van de Fé
  • Luisterspel Pallieter 2016
  • Bibliotheek van de stad Lier
  • Anton Thiry - Gaston Durnez
  • postkaarten
  • Een Mandeke Brabants fruit
  • Clara Timmermans overleden
  • Covers van Pallieter
  • Pallieter en Felix Timmermans
  • Toespraken 25/6/2016 - Kevin Absillis, Kris Van Steenberge en Gerda Dendooven
  • De Lierse Lente - Ronald De Preter
  • Felix Timmermans - Emiel Jan Janssen
  • Pallieter honderd jaar - Gaston Durnez
  • Adagio - Frans Verstreken (Hermes)
  • Pallieter, een aanval en verdediging
  • Foto's 1
  • Driekoningen-Tryptiek - Jacques De Haas
  • Over Pallieter (25/01/1919)
  • Timmermans' werk in het buitenland
  • De Eerste Dag - Felix Timmermans
  • Het Kindeke Jezus in Vlaanderen
  • Fred Bogaerts - Felix Timmermans
  • De Harp van Sint Franciscus - Gabriël Smit
  • Timmermans en Tijl Uilenspiegel
  • Felix Timmermans ter Gedachtenis
  • De Vlaamse Timmermans - Paul Hardy
  • Timmermans was Einmalig - José De Ceulaer
  • Levenslied in schemering van de dood - Gaston Durnez
  • Expositie in De Brakke Grond te Amsterdam
  • Bij de Hilversumsche Gymnasiastenbond
  • Timmermans als schilder en tekenaar - W.A.M. van Heugten
  • De onsterfelijke Pallieter - Tom Vos
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Felix Timmermans
    Vlaamse schrijver, dichter en schilder * 1886 - 1947 *
    12-11-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Vroolijkheid in de Kunst - Carel Scharten

    De vroolijkheid in de kunst

    Door Carel Scharten  -  Uit De Telegraaf 12/08/1916

         Pallieter dan, van Felix Timmermans, is inderdaad een heerlijk boek. In lang niet had men van een boek zoo gul genoten; een genot dat u beurtelings een peut van pleizier gaf in de maagstreek, of de weelderigste zoetheid stuwde rond het hart, beurteling luidop deed lachen of stil worden om een in dit sanguinisch verhaal te dieper verwonderende en ontroerende, maagdelijke teerheid. Pallieter, een molenaar, ergens in Vlaanderen, is de onbewuste dichter, die in alles de schoonheid ziet, en de ongebreidelde levensgenieter in den volsten zin van het woord.
    Want geen enkel vooroordeel van overbeschaving, van comfort, van stemmings-precieusheid of wat ook van gansch dien bezwaarlijken beschavings-last, die ons het volle, natuurlijke levensgenot onmogelijk maakt, breidelt Pallieter in zijn overdadig, zijn onmatig levensfeest. Gij vindt regen onaangenaam, niet waar? tenminste, om erin uit te gaan. En moet ge uit, dan sopt ge op uw overschoenen en onder uw paraplu gebogen, verdrietig voort.
    Maar Pallieter weet den regen nog op zijn recht en prijs te stellen!

    Luister maar eens :
    "En klets! daar viel de regen"
    Ja, mor dor van geproffeteerd! Riep Pallieter. Hij liet de toerten (tulbanden) staan en liep naar buiten in den hof. Op een omzien stond hij uit te lekken lijk een waterhond en 't deed hem deugd, lijk aan een kouden bedelaar warme melk met korentenbrood. De koele, malsche regen ruisente frisch, over het land, begoot de boomen en de planten, kleste op het water en kletterde op het dak. 't Was een symphonie van water! De duiven en de kiekens sloegen hun vlerken over hun kop, om de warme puttekens van hun zwingen nat te laten worden.
    Petrus de ooievaar stond roerloos met zijn wijf, elk op één been, in zijn nest en de eenden lagen op den blijk met open vleugels bijeen geklodderd. Pallieter was twee dagen te voren 't haar rats nevens het hoofd afgesneden en nu kletterde en blonk de regen er op lijk op een steenen bol.
    Het regende, regende!...... En, terwijl hier het water stroomde, kwam er een balk zonnestralen door de wolken geboord, en daar was een vinnige plek lichtgroen land ginder achter in het veld. Het licht zifte door den vallenden regen, en nu was 't goud dat er viel, allemaal boonen goud. Pallieter keek zijn oogen uit.
    "Da's manna!" zei hij, en hij wierp zijn kop achteruit, opende den mond en liet er de gouden droppelen invallen.

    En daar kwam weer een straal, en ginder nog een, en 't was alsof de eerste frissche, groene Lente met gauwte teruggekomen was. Ginder, boven den veldbuik, rees het uitgewaterd einde van de vlaag omhoog en de helft van het land schitterde in de zon, wijl het donkere gedeelte nog ruischte van den regen.
    "Da’s plezant, hé" schampte Charlot, "oe zoe late beregene! " "Och meske (meisje), zwijgt, 'k ben er ne voet mee gegroeid", zei Pallieter, en hij ging een zuiver hemd en een ander broek aandoen.

    't Is overigens nog maar een kleinigheid, dat Pallieter den regen aandurft en, met kinderen en dichters, de sneeuw verrukkend vindt Wat durft hij nièt aan, en wat vindt hij niet verrukkelijk, kan men eerder vragen. Zelfs de naargeestige stemming na een feest, wanneer de gasten vertrokken zijn en alleen de trieste resten blijven, is voor hem niet naargeestig:
    "In den hof rook het naar verbrand papier van 't afgestoken vuurwerk. De maan scheen en lichtte op stukke flesschen en tellooren (borden), in het gers (gras), door het spuitende fonteintje, en op de ordelooze glazen, eetgerief en vruchten op de tafel. "Pallieter vond het schoon. Hij zette zich op eene bank en zat het stil te bezien." Men kan dit schamper "optimisme" noemen. Doch men zou ook een aldus reagerende geest ruim en gezond en daardoor altijd weer versch kunnen heeten.

    De waarde van dit optimisme is, dat de bezitter voor alle levenopenbaring openstaat, immer bereid het leven te doorproeven, in een argelooze overgave, die geen cultuur-onderscheidingen maakt, en de stoutste stemmings-wisselingen volbrengende, zonder daarvan meer te bespeuren dan dat hij gaat van deugd tot deugd en wandelt in de schoonheid.
    Als Pallieter, blij om het mooie weer, met "den pastoer" heeft zitten drinken en, opgewonden, een toertje met hem door de kamer gedanst, krijgt hij, de pastoor vertrokken, "goesting" in een psalm, en hij leest er een, luidop, voor het open raam. Wat volgt er nu? "Pallieter sloeg het boek toe.
    Hij had onder het lezen goesting naar den smaak van honing gekregen en hij at hem op een donkerbruin beschuitje." Zelden heb ik zoo iets kostelijks gelezen, omdat aldus, in den vrijen, onschuldigen geest, alle leven heilig blijkt, en wederom het heilige in 't volle leven staat. Denkt Pallieter, dat het gebak voor het feest gaar zal zijn, dan, waar hij op den oven toegaat, staat er : " 't Was alsof hij een heilige kast opende, zoo stonden zijn oogen nieuwsgierig gerpannen. God! wat 'n warme, zoete reuk van eieren, bloem en melk sloeg hem bedwelmend in 't gezicht."
    Maar gaat de kerkelijke ommegang door het dorp, dan heet het Allerheiligste........"de Baas van hierboven, die de processie kwam sluiten"; wat niet wegneemt, dat Pallieter "er een krop van in zijn keel" kreeg!
    Dezelfde weelderige overdaad en dezelfde vol-natuurlijke wisselwerking tusschen zinnen en geest, op het stuk van liefde. Pallieter heeft Marieken al lief als hij, hoog op een hooiwagen met een ander "meske" huiswaarts kerend, zijn zoenen niet oppot: "en hij zei tot zijn eigen: onvoorziene liefde smokt het best. En zal hij met Marieken trouwen gaan, – dat verhindert niet zijn dollen dans met de maaister, in het allerkostelijkst hoofdstuk van het mislukte honig-brengen naar het klooster en de geweldige bier-zuiperij.

    Maar geen kuischer episode dan waar Pallieter Marieken badende vindt,en geen ontroerender teerheid, dan de nachtwandeling, waarbij zij neergelaten in een hooischelf, insluimeren : — Pallieter heeft, naar de sterren liggen kijken en hij wil het Marieken wijzen : Maar Marieke sliep zachtkens in zijn armen.

    "Wa geluk", zei hij seffens. Hij vond het zoo schoon, zoo één en zuiver met den grooten, vredigen nacht, en een plotse teederheid welde in hem op. Hij gaf haar een pluimlicht kusken van bewondering en ontroering. "t Was te schoon en te innig om het te storen, en hij maakte de ligging van zijn voet over haar been voorzichtig wat lichter, opdat het haar niet zou hinderen......

    Hij snoof versche geuren op, en de maan bedekte twee naar elkander verlangende sterren.

    En zie, door den gezuiverden hemel dreef nog een eenzaam wit wolksen. Het kwam aarzelend verder en 't werd als aangetrokken door de maan. Het sneed er juist onderdoor, en zie, het gleed seffens vol ijle, roze, groen en mauve kleuren...... Maar 't gleed verder, verloor weer plots zijn zoete toonen, wierd wit en dreef aarzelend voort, alleen door den nacht.

    't Was lijk een glimlach van den nacht geweest......

    De oneindige stille suisde, en 't was alsof men de manestralen schijnen hoorde. Het gers was wak en verroerde niet. Bibberend van den morgendauw, worden zij wakker, overgelukkig. En zij loopen naar huis "frisch "lijk salaad, en verlangden naar versche kleeren en heete koffie. Een herder toette op zijn horen en de klokken begonnen te luiden, 't Was dag."
    Zijn er geen "schaduwzijden" aan dit boek? Zeer zeker; en de bedenkelijkste "schaduwzijde" blijkt juist deze, dat er aan dit levensbeeld geenerlei schaduw is. Vreugden stapelt het op vreugden, in een al te overdadigen overvloed. En terwijl door dat veel-te-veel de heugelijke eerste indruk ten slotte, verzwakt wordt ook de hoogste vreugde nergens gevonden; de hoogste vreugde, die immers alleen bereikt kan worden dóór duisternis en strijd. 
    Over-klankrijk, over-kleurrijk, vermoeit het geluid van dit boek ten leste; en de diepste accenten worden er niet in aangeklonken. Gelijk hetgeen aan het zomersche Italiaansche landschap de diepste en warmste vreugde geeft, noch de zilveren olijven zijn of de azuren hemel, noch de saffieren rivieren of de turkooizen meren; maar het zijn de zwarte pijnen en de brandende cypres.
    Langs welke situatie het verhaal zich beweegt, het is telkens weer verrassend mooi, maar ook altijd opnieuw van eenzelfde overvolheid, waarbij geen enkel register van Pallieter 's vreugden-orgel gesloten blijft; op elke bladzij vinden wij zijn ganschen motieven-voorraad "au grand complet"; geen opspoorbare kleur, geen geur, geen bloem, geen wolk, geen vogel, en geen zonne- of maanlichteffecten, die ons gespaard zouden mogen worden.

    De zaak is, dat Felix Timmermans, de wijsheid der diepe levensvreugde ontdekt eenmaal hebbend, zijn Pallieter al te mooi heeft willen maken. Men merkt het vrij spoedig en maar al te duidelijk; want het schaadt niet weinig aan de zuiverheid, aan de gaafheid, ja soms zelfs aan de echtheid van het boek.
    Zoo is het een lief verzinsel, om zijn molenaar de een of andere muziek te laten maken op een stemmingvol uur. Maar Pallieter, behalve dat hij telkens de liedjes zingt, die Timmermans kwijt wou zijn, bespeelt de harmonika, de doedelzak of kornemuse, de hobo, het klokkenspel, en de mondharmonika...... voor zoover ik het noteeren bijhield. Telkens wordt hem iets anders te bespelen gegeven; dat staat alweer rijker en kostelijker. Zoo ook moet Pallieter, op een plaats, waar het volmaakt overbodig is, bellenblazen; maar hij doet het zoodanig, dat wie het vak van bellen-blazen verstaat, er weinig van gelooft. Van die soort loopt er, helaas, door het, overigens zoo malsch-vreugdige boek, nogal wat gezochte en bij-gemaakte fraaiigheid, die in de lotgevallen zelve soms tot aanmerkelijke onwaarschijnlijkheid voert.
    Dit voorbehoud, dat den toekomstigen Pallieter-lezer op zijn hoede moest maken tegen wat kleine teleurstellingen, het mocht niet achterwege blijven. Doch meen daarom niet, dat er over het boek niet méér goeds te zeggen zou zijn dan ik deed.

    Al was het alleen maar om Charlot, de vette Vlaamsche meid, bigot en grof, maar tegelijk zoo danig goed en week van hart. Charlot, als mensch-schepping, overtreft èn Pallieter-zelf èn Marieken verre.
    Maar dan is daar bovendien dat gansche, volle Vlaamsche boerenleven met al zijn goedmoedige oubolligheid, en de verwonderlijk plastische en atmosferische omdichting dier welige Vlaamsche aarde, die – vóór dezen gevloekten oorlog – als een teelgrond van sappige natuurkracht, als een oase van weelderige en vrome zinnelijkheid, lag den oever van dit bedorven en duister Europa.

    **************

    12-11-2018 om 14:22 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    11-11-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Adagio - Felix Timmermans

    ADAGIO

    Het volgend jaar wordt een Felix Timmermans jaar. Als een eerste bijdrage in de voorbereiding bieden we aan onze lezers een beschrijving van het boek « ADAGIO ». Bij die gelegenheid kunnen we reeds verklappen dat de K.S.A. een Timmermanskalender voorziet voor het jaar 1957.

    Dit laatste geschenk van Felix Timmermans aan de mensheid is geen open boek, ook niet een gesloten schrift, maar veeleer de mysterievolle verklanking van zijn eigen levenswerkelijkheid, het gebed van zijn bestaan. Ieder leven is mysterieus. Alleen jong-hartige mensen hebben de kracht om op het spiegelvlak van hun bestaan de ontmoeting met het mysterie te plaatsen als brandpunt. Ontmoeting is avontuur om kracht. De levenskracht is een evenwicht-zoekende resultante tussen de anderen en onszelf ; zij voedt zich voortdurend met de versmelting van beide polen zonder ooit de diepte van een van beide te peilen.

    Deze opgave is de enige grond van onze rust en van onze onrust :

                      Het diepste lied zingt binnenin
                      onaangerand van woorden ;
                      daar ruischen aarde en hemel in
                      en zwelt de ziel ten boorde,

    Ieder leven blijft dat diepste lied. Ook de ontmoeting met het leven van de Fee is als de ontdekking van een slapende bloemknop. Bloemenknoppen worden niet opengebroken zonder ze te schenden : bloemen zijn eerbiedwaardige onbekenden. Alleen het geloof in het opbloeien van de botten behoedt hen voor ruwe handen. Met dit voor ogen, benaderen we het levensgeheim van Timmermans : het is niet mogelijk in 'n aantal volzinnen de kontoeren van zijn geestelijke en religieuze persoonlijkheid te schetsen ; noch zullen we pogen het raadsel van zijn godsdienstige evolutie op te lossen ; maar we trachten slechts duidelijk te maken dat de opdelving van iemands levenshouding uit enkele nagelaten verzen niet onfeilbaar is. Misschien is dit beeld iets-zeggend : Adagio is een gerooid nest ; de vogel is weg en slechts enkele pluimen liet hij achter. Wij houden de pluimen voor wat ze zijn : kleine dingetjes door een grote vogel nagelaten. Door de wet van de innerlijkheid zelf wordt men tot uiterlijkheid beperkt : in een eerste gedeelte handelen we achtereenvolgens over het ontstaan van Adagio, de algemene tendens, en een oppervlakkige situering ; in het tweede deel geven we een meer uitgebreide bloem-lezing met gedichten uit dit werk, gerangschikt naar een synthetisch schema.

    HOE IK WERD?
    Vele mensen, zelfs talrijke Timmermans-lezers, is dit boekje Onbekend gebleven. Het aan de openbaarheid prijs te geven was waarschijnlijk ook niet de bedoeling van de schrijver : gebeden worden niet gepubliceerd. Voor wie de dood een toevallige bezoeker is, is het dokument dan eveneens eerder toevallig tot stand gekomen : gedichten hier en daar in de boeken en op de schrijftafel van de dode teruggevonden werden door de levenden bijeen gelezen, uitgehuwelijkt aan het drukkerspapier en op de markt gebracht.

    Reeds meerdere gebeden bleken opgetekend te zijn voor de laatste en langdurige ziekte van de maker. Zijn ingetogenheid van de laatste jaren was algemeen bekend.
    In die periode schijnt hij geboeid te zijn door de studie van de Oosterse wijzen en de grote mystiekers :

                     'k Zocht U achter d'hemelrondten,
                     in der sterren harmonij
                     in profeten, in 't doorgronden
                     en in 't zoeken
                     wat de boeken
                     en de wijzen ons verkonden.

    De inspiratie van de Veda's en van de eigen middeleeuwse mystieke traditie is wel terug te vinden. Een vergelijking met werk van gelijkaardige mensen - eveneens door het Oosten bekoord - zoals dat van Leopold en Van Eeden zou nuttig zijn : het is met hen en met heel de mystieke wereld trouwens dat hij het cosmisch gevoel en het gevoel van de eenheid tussen mensen en dingen gemeen heeft.

                      En luister nu, hoe alle dingen zingen,
                      en alles zingend in elkaar vervliedt,
                      de mensen en de dingen,
                      de vreugd, het kwaad en het verdriet,
                      lijk duizendschoon acoorden
                      van een en 't zelfde lied !

    Voor wat de kern van Adagio betreft, bleef de inhoud van de buitenwereld tenslotte stiefmoederlijk. De dichter zélf spint de draad van zijn innerlijkheid :

                      'k Zocht U altijd buiten mij.
                      tot het leven mij verwondde,
                      en ik U, o zaalge stonde,
                      in mij zelven heb gevonden !

    Vooral de doodsgedachte en de wil om het « bereidschap », die hem voorzeker de laatste maanden blijkbaar hevig bezig hielden, geven aan de bundel een zeer persoonlijk aksent. Dat aksent wordt nog nadrukkelijker, wanneer men zich het levenseinde van die mens indenkt : tweemaal door eigen volk geboeid in eer en ziekte, is hij maandenlang bedlegerig met de zekerheid dat « zijn tijd daar is ». Toch moest hij leven : de meeste gebeden zitten gevierkant in het raamkozijn van zijn zielekamer. de kleine belokenheid van de « teerling van het huis » kontrasteert fel met de wijde huif van het firmament daarbuiten en met binnen alle dingen de pittige kern. Gods stilte.
    Timmermans' ingelokenheid is geen pose, maar het echte, levensbelangrijke tweegevecht, waarvan God en de mens de polen zijn. De dood dekte deze strijd met onsterfelijkheid toe. De ontdekking van deze sprankels en de reaktie op hun uitgave ontstaan, riep een gevoel op dat zich klasseert tussen verrassing en openbaring : men had het gevoel voldaan te zijn op een onverwachte wijze.

    HOE IK BEN ?
    De titel van het bundeltje, uit de tweede hand door de familie aangeboden, is « Adagio ». Voor zover dit woord op een muzikale term duidt, is het welsprekend : de schrijver is in al zijn werken een zingende, lyrische, stemmige mens. Voor zover echter die term in de muziek gebruikt wordt om een langzaam, traag tempo aan te duiden, lijkt de titel minder gelukt : de synthese van het God zoekend leven is geen « adagio », maar een drama, even diep en hoog als de werkelijkheid die het benadert :

    Was man in Ihm (Gott) erkennt, dass muss man selber sein. (Silesius)

    Wellicht wordt het maximum en minimum van Timmermans' levenskurve niet beter uitgedrukt dan in dit gedicht van Goethe :

                     Des Menschen Seele
                     gleicht dem Wasser :
                     vom Himmel kommt es,
                     zum Himmel steigt es,
                     und wieder nieder
                     zur Erde muss es,
                     ewig wechselnd.

    Ewig wechselnd : Adagio is alleen het scherm waarop die kringloop « Himmel-Erde-Himmel » weergegeven wordt. De plaats, die het in de rij van dergelijke menselijke getuigenissen inneemt, is paradoksaal omdat ze zowel enig is als algemeen. Beide werden reeds uiteengezet : we vermeldden de Oosterse inspiratiebronnen en daarnaast het persoonlijk aksent. Voor Vlamingen en Timmermanslezers wordt de schoonheid van die gebeden nog geïntensiveerd doordat zowel de draad van de eigen traditie wordt opgenomen als met de mystieke grondtoon van vroegere werken (zoals « De harp van Sint-Franciscus») wordt verder geschilderd.
    In het kort kan deze inleiding als volgt worden samengevat : Adagio is het onverwacht uiterlijk getuigenis over de innerlijkheid van een grote persoonlijkheid, die men echter nooit zal doorgronden.

    * * * * *

    WIE KAN U NOEMEN BIJ UW NAAM ?
    Onder deze hoofding groeperen we thans een reeks motieven uit Adagio, die cirkelen rond de goddelijke werkelijkheid op zichzelf. Een volgend deel « God van de mensen »,van ieder en allen, zal het tweegevecht schilderen tussen de Engel, Gods kracht, en de eigen levenswil. Een derde tenslotte zal gewijd zijn aan de mens, door godsverbondenheid geadeld en verheven. Zo zullen in een soort triptiek de voornaamste tema's van Adagio in het licht worden gesteld.
    Een initiaal gedicht is dit :

                      'k Zou van mijn woorden, van mijn taal
                      een glinsterende schaal
                      van 't puurste maaksel willen gieten.
                      waarin ik Uwen eeuwgen naam
                      met al zijn diepte en schoonheid saâm
                      zou kunnen laten vlieten,
                      en Hem als kostelijken wijn
                      aan andren doen genieten.
                      Aan hen die dor en dorstig zijn,
                      die donker zijn van smart en pijn
                      en om Uw klaarte smeken...
                      Zo wijs en wonder zij mijn zang.
                      Maar ach, mijn God, ik ben zo bang,
                      het is te veel wat ik verlang,
                      de woorden breken.

    De woorden breken. God stijgt onze alledaagse menselijke begrippen van « goedendag » en « tot ziens » te boven. Hij gaat ons verstand te boven. Zijn werkelijkheid is zó, dat een dissektie met woorden dodend is :
    haar adjektieven zijn « onnoembaar », « onmededeelbaar », « anders ». Diezelfde gedachte komt voor in een rei der engelen in Lucifer van Vondel :

                     Want ieder draagt zijn eigen naam,
                     behalve Gij ; Wie kan U noemen
                     bij Uwen naam ?

    God heeft geen naam tenzij deze schijnbare tautologie s God is God. « Er ist Er », zegt Guardini. Alleen onze logische beelden hebben enige suggestiviteit voor die « andersheid » van de Schepper. Hij heeft iets van de arend, de condor, de paradijsvogel : Niemand weet waar hun nest staat, en toch zijn ze dicht bij ons, duiken ze plots op achter het schip waarop wij varen. Evengoed echter is Hij de stilte, de benauwdheid, de eenvoud van een pad.
    Dit zijn beelden uit Adagio :

                      God is als de bliksem, die door rotsen slaat,
                      als perzikbloesem, die traag opengaat,
                      een bergmeer tegen avond,
                      of als een vallend blad,
                      een dauwdrop koel en lavend ;
                      soms als een verre, witte stad,
                      of als een kinderlied,
                      soms als... maar ach, mijn ziel, ik weet het niet
                      ik heb ineens zo'n schoon verdriet.

    Hij is de grootste paradoks : geweld naast tederheid, rotsen naast bloemen, bliksemschicht naast een lentische traagheid. De rotsen van het menselijk geslacht slaat Hij tot altaarstenen stuk : Abraham, Isaak, Jacob en gans het volk. De Golgotha-berg van de komende geslachten wordt door het Nieuw-Testamentische Kruis geloof en ongeloof, eenheid en verdeeldheid gespleten in twee. Toch blijft Hij weer de kleine, de trage als de perzikbloesem, als het bergmeer... De ware God is bescheiden : die bescheidenheid en traagheid zijn het onderpand van onze vrijheid, die immer weer, als naar een kinderlied, heimweet naar God. De grootste grootheid vraagt het grootste verdriet. Al deze paradoksen zijn slechts sobere bevestigingen van de waarheid dat de godheid zó verheven is boven de mens, en dat zijn wegen 's mensenwegen niet zijn. « Boven Oost en West » wordt datzelfde mysterie niet ontsluierd, maar aanbeden.

    Gezelle dicht :

                      'k Aanbidde U, groote God,
                     onbeschrijfbaar, onbeschreven,
                     en onbegrijpelijk, 't en zij alleen
                     van U, die al dat was, dat is, dal zijn zal, even
                     begrijpelijk omvat. Mij al te kleen
                     bekenne ik, om iets meer als enkel schaduw
                     van Uw groot licht te zien !
                     maar, zie ik niet, ik rade U
                     aan 't werk dat Gij gedacht, gewild hebt en gedaan,
                     aan 't Godlijk speur, daar Gij
                     zijt in voorbijgegaan.

    Het enige antwoord op onze vraag « Wie is God », in de spelonk van het mysterieuze geroepen is de echo « God ». Ook deze echo heeft iets van de bekoorlijkheid van alle echo's : hij boeit en wil niet uitsterven. God boeit door « ’t Godlijk speur, daar Gij zijt in voorbijgegaan ». Het geheim van de Schepper wordt de innerlijkheid van de schepping, vooral van mezelf. De godheid is in de dingen bevangen.

                     God rolt de zonnen door zijn handen
                     zoals de boer het zaad.
                     De ruimte kent geen randen
                     en eindloos staat
                     de sterrentuin te branden.
                     Als dauwdrop aan der aarde bloeme
                     weerspiegel ik het al.
                     Ik hoor de spheren zoemen.
                     Gans ’t sterrendal
                     probeert Uw naam te noemen.
                     't Geheim blijft tot de nacht bekoren,
                     waarin ik ben ontstaan,
                     tot, opgeslorpt, in schijn verloren,
                     in 't licht vergaan
                     in U ik word herboren !

    De majesteit van de Heer in de dingen is zijn beroepsgeheim. De ontdekking ervan is binnengeleid worden tot de zin van het bestaan : het is onze opgave « Wistik » te zijn. Is God enerzijds in zijn werk bevangen, anderzijds overstijgt Hij het in voltooidheid en volkomenheid, in zijn en heilig zijn. Het Opperwezen is de Grote Eenzame, « der Andere », die buiten of beter boven de kategorieën staat. "Boven rozen en sterren staat Hij, de Voltooide : zij bloeien voor Hem even lang, zoals er voor Hem geen verschil bestaat tussen één tas water en de zee. Voor zijn eigen volkomenheid is de innerlijke natuurlijke waarde van ieder mens gelijkwaardig, nul.

                     De sterren ranken rond mijn venster
                     rein met de rozen saam.
                     Soms valt een bladje van hun kelken,
                     en soms een genster
                     van zuur, voorbij mijn raam.
                     De rozen, ook de sterren, zullen eens verwelken.
                     De rozen vragen niet veel tijd,
                     de sterren bloeien wel een eeuwigheid ;
                     ook dat is slechts een splinter van den Tijd.
                     En Tijd is slechts een schaar in 's Heren hand,
                     waarmede Hij de bloemen snoeit en snijdt,
                     die Hij in d'hemelen en op aarde plant.

    Toch is deze boven-tijdsheid niet een afsluiting buiten het domein van het leven, maar zij is juist de pool die de oneindige interesse van God voor het detail, voor de sekonden en voor de mensen oproept : niemand staat dichter bij de tijdelijkheid dan De Tijdloze. Deze overdenking van Gods geïnteresseerdheid, aanwezigheid, was een der bekeringsmotieven van Fr. Van Eeden. En voor ons is het de grond van ons vertrouwen, van de deugd der Hoop. Met de vier gegeven gebeden trachtten wij een schets te geven van het Godsbesef, in Adagio vervat. Het literair aspekt werd totaal verwaarloosd om te vermijden de verzen nog meer van hun dichtheid of innerlijke geladenheid te ontnemen.


    **********

    11-11-2018 om 20:15 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    08-11-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoe ik verteller werd - Felix Timmermans

    Hoe ik verteller werd

    Timmermans erzählt, Leipzig 1935.

    Aan vertellingen beleef ik een bijzondere vreugde, hetzij ik ze van anderen hoor of ze zelf op het papier zet. Dat ligt mij in het bloed. Een roman moet een roman zijn, een novelle een novelle. Maar een vertelling mag alles zijn, ze kent geen wetten; ze mag een brok leven zijn of een droom, ze mag leven en droom samen zijn. Voor haar is het wonder geen wonder meer, het wonder wordt leven en het leven een wonder. Alles is mogelijk, alles is echt. Op een vingerknip daalt de hemel tot ons neer, schillen engelen patatten. Onze-Lieve-Heer wandelt over de smalle veldwegen, zit ergens op een gevallen boomstam en eet een gebedelde boterham. Sterren zijn ogen of kinderen. 's Zomers spelen en zingen zij met de bloemen aan de kant van een beek.

    De regenboog kan spreken, dieren schrijven boeken, bomen zijn denkende wezens en een kinderpop heeft haar heimelijke liefdesgeschiedenis. Een meisje is in het water gesprongen. Volgens de gazet is de smart der ouders onbeschrijflijk. Het is een alledaags bericht, maar de vertelling maakt van dit bericht een brok leven. Zij ontdekt in het water een kracht, die verband houdt met de wanhoop van dit meisje.
    Zij kijkt in het hart der ouders.
    De vertelling zoekt naar het leven achter de dingen, ze leest tussen de regels van het leven. Zij vindt schoonheid, waar schijnbaar slechts leegte en lelijkheid heersen. Maar haar ontgaat evenmin het wenen, dat zich achter een lach verbergt. Zij onderzoekt alle kanten van het leven en weet ons dan mee te delen — hetgeen tenslotte de bedoeling van het verhaal is — dat het leven in elke vorm toch een geweldig wonder is. Ja, ik hou veel van vertellingen en vertel zelf gaarne. Mijn jeugd was van de meest curieuze vertelsels doordrenkt en levendig vervuld van figuren, die daarin een rol hebben gespeeld. De vele herinneringen dringen naar voor, en elk wil graag eerst op het papier.
    De vertellingen van mijn vader moet ik wel vóór alle andere vermelden. Hij vertelde ieder verhaal zo, dat hij er zelf in optrad. Hij was voor alles een gelegenheidsverteller. Zo vertelde hij ons vanaf het begin van de advent tot driekoningendag over het stalleke van Betlehem, de herders, de koningen uit de Morgenlanden, de moord der onnozele kinderen. Ook dat had hij zelf meegemaakt.
    Op een winterdag bij de invallende duisternis spoedde hij zich door de sneeuw in een naburig dorp. Onderweg ontmoette hij een oude man die een ezeltje voorttrok, dat op zijn rug een bleke vrouw droeg. In de plooien van haar kapmantel verborg zij een schreiend kindeke. De oude man vroeg mijn vader: 'Baas Timmermans, gij kent toch iedere binnenweg, omdat gij overal uw kanten mutsen verkoopt. Kunt gij me niet de weg naar Egypte wijzen?' Mijn vader wees die avond aan de heilige familie de weg naar Egypte. 

    Als hij ons ꞌs avonds voor het slapengaan zijn verhalen vertelde, kregen wij daar nooit genoeg van. Hij wel. Dan zei hij: 'Luister kinderen, nu zal ik u eens een schoon lied zingen in drieënveertig strofen.' En dan zong hij zo langzaam en slepend, dat wij nooit de vierde strofe gehoord hebben. Een van die liederen luidde:

    Wij zijn de drie koningen met hun ster
    Wij komen gerezen van zo ver.
    Wij gingen en zochten overal, over berg en over dal.
    En waar de ster bleef stille staan
    zijn we alle drie binnengegaan.

    Wij kenden slechts enige brokskens van dat lied, dat ik dikwijls heb meegezongen, toen wij, enige vrienden en ik, in de kersttijd met een kartonnen ster van deur tot deur trokken. Daar ik het beste negergezicht had, moest ik altijd de zwarte Melchior voorstellen. We kregen dan suikerkoek, speculaas of bollen.
    Er waren ook twee mannen, die ieder jaar met een ster onderweg waren en zongen: 'Wij zijn de drie koningen...' We zijn ze dikwijls tegengekomen en moesten meer dan eens wegens de concurrentie op de loop gaan. Het waren de leutige palingvisser Pitjevogel en de bedelaar Schrobberbeeck met stoppelbaard en zwerende ogen. Zij kregen geen koek, maar geld dat gladweg in jenever opging. Ik heb ze meer dronken dan nuchter gezien. Over hen deed onder meer volgend verhaal de ronde:

    Zij wilden een jeneverhandel beginnen. Zij spaarden en bedelden zolang, tot ze voor twintig frank een vaatje jenever konden kopen. Daarmee trokken zij naar de dorpen, waar zij de kostelijke drank aan de boeren wilden verkopen tegen drie kwartjes de borrel. Het was al middag geworden en nog hadden zij niets verkocht. Dan zocht Pitjevogel zolang in al zijn zakken en onder de voering van zijn jas tot hij een muntstuk had gevonden. 'Daar koop ik een borrel voor , riep hij, betaalde en dronk. Nu had Schrobberbeeck het geld. 'Ik koop mij ook een borrel', zegde hij, betaalde en dronk. 'Ik zou er nog een willen', verklaarde Pitjevogel. Zo hebben die twee man met drie kwartjes voor twintig frank jenever gedronken. De beide koppen, die veel gelijkenis vertoonden met de herdersfiguren van Hugo van der Goes, zijn mij steeds bijgebleven en ik was altijd blij, wanneer ik van hun wonderbare avonturen hoorde.
    Mijn vader leerde ons schone oude volksliederen en speelde voor ons met een kleine poppenkast Faust, de Leeuw van Vlaanderen, Maria-Hemelvaart en andere dingen. Maar weldra speelde ik met mijn vrienden deze stukken zelf, gewoonlijk op een zolder of in een karrenkot.

    Ik heb Faust gespeeld, Marino Marinelli, Clovis en zelfs Jezus. Doch met die rol kwam er een eind aan mijn toneelspelersloopbaan. Wij speelden de Passie van Ons Heer in het karrenkot van een stadshovenier.

    Alle wagenbanken waren vol bezet. Ik stelde Jezus voor, had een witte slaapjapon aan en lange pruik, die mijn oudere broer vroeger in een St-Gommarusstoet had gedragen. Het kruis was uit twee latten van een spekkist samengetimmerd. Mijn jonge zuster speelde Veronica. Zij had een handdoek, waarop een vuistgroot Christushoofd was geschilderd. Een andere zuster met lang haar was Maria Magdalena. Het dochtertje van de hovenier stelde de engel voor. Zij droeg haar eerste-communiekleed en de kelk, die ze mij in de Hof van Getsemane moest aanbieden, was een met zilverpapier omwikkeld bierglas.
    Het spel begon. Toen het gordijn, dat uit twee aaneengedriegde voorschoten bestond, openging, knielde ik op het toneel tussen twee bloempotten. De engel verscheen, iemand blies op een mondharmonica. Ik zegde mijn rol op en de engel gaf zijn antwoord. Daar trad Judas op, in een wijde mantel gehuld, met twee soldaten. Elk was met een knuppel en een broodmes gewapend. Een andere droeg een brandende kaars, omdat de scène s nachts speelde. Pas had Judas de kus gegeven, nauwelijks had ik tijd gehad een paar woorden te zeggen of een der soldaten gaf mij met zijn knuppel zo 'n hevige slag op de kop, dat ik het uitschreeuwde van de pijn, de pruik woedend op de grond smeet en wenend naar huis liep, terwijl de kinderen, ontevreden over het verloop van de voorstelling, hun inkomgeld terugvroegen.
    Zo zegde ik het toneel voor immer vaarwel.

    Vader vertelde dikwijls de avonturen van nonkel Rik. Nonkel Rik was de broer van mijn grootvader en een braaf fatsoenlijk man. Hij had geen vijanden, maar op een dag wou hij vijanden hebben, werd soldaat en trok mee een leger naar Sebastopol. Nu had hij een zee van vijanden, die hem dermate doorkogelden, dat hij naar mijn vader zegde, doorzeefd lijk een teems, naar huis terugkeerde. Hij was nog sterk genoeg gebleven om torenwachter te worden op de schoonste toren ter wereld, namelijk die van Mechelen. Iedere avond blies hij vanuit die plezierige hoogte met zijn koehoorn de vredige sluimer over de stille stad. Hij woonde zelf op deze toren en oefende daar het beroep van schoenmaker uit. Lang en dikwijls placht hij naar het oosten te kijken, waarheen hij zo ver was gekomen en waarheen het heimwee hem nog altijd trok. Uit deze vreemde verte had hij twee curieuze dingen meegebracht: een grote eetlust en een lust om te wedden. Die beide dingen hebben over zijn lot beslist. Was hij met vrienden samen en zag hij een vogel vliegen, dan riep hij: 'Gewed voor 100.000 frank dat die vogel naar Amsterdam vliegt!' Het ging altijd over dingen, die niet te controleren waren.

    Iedere woensdag maakte grootvader frikadellen met kriekensap. Daarvoor kwam nonkel Rik regelmatig te voet van Mechelen, drie uur heen, drie uur terug; onderweg zong hij soldatenliederen. Op een dag bij de frikadellenmaaltijd bemerkte hij op straat een pronte vrouw, die een volle wasmand droeg waarop een rozijnenbrood lag. Hij had eerst oog voor het brood, dan voor de vrouw. 'Wat een schoon rozijnenbrood en wat voor een knappe vrouw!', zegde hij. Grootvader die hem kende zei: 'En toch zal zij nooit aan een man geraken.' Bij nonkel Rik steeg meteen de appetijt en de wed-lust. 'Gewed om een konijn dat die vrouw nog dit jaar getrouwd is!', riep hij. De weddenschap werd aangenomen. Het jaar was bijna om en nog altijd was die vrouw niet getrouwd. Wat deed nonkel Rik? Om het konijn te winnen is hij er zelf mee getrouwd.
    Door vaders vertellingen heb ik mij het leven van Jezus steeds in Vlaanderen voorgesteld. Later vernam ik op school dat alles zich in Palestina had afgespeeld. Dat vond ik spijtig, omdat ik dat land met zijn onnatuurlijke bomen niet kon uitstaan. Maar aangenaam of niet, ik moest de mij vertrouwde voorstellingen opgeven. Intussen nam ik wraak op mijn Gewijde-Geschiedenis met zijn vervelende prenten, waarop de vrouwenfiguren in half-Romeinse, half-Arabische klederdracht stonden afgebeeld. Ik tekende om iedere vrouw een kapmantel, zoals mijn moeder er een droeg. Dan waren zij ineens veel echter, gemoedelijker en vertrouwder. Ik herinner mij hoe moeder mij dikwijls onder haar kapmantel meenam, als zij ꞌs avonds nog haastig een boodschap moest doen. Ik vond het altijd heerlijk, men wist nooit waar men was, en moeder kondigde dan vol zorg aan: 'Een trede omlaag, een trede omhoog!'
    De vrije uren na schooltijd of tijdens de vakantie bracht ik door ofwel aan de hoek van het Lollepotstraatje ofwel bij Kaluiken. Het Lollepotstraatje lag schuins tegenover ons huis.

    Het was een steegje dat naar het Kruisbogenhof leidde, waar wij in het karrenkot onze toneelstukken opvoerden. Op de ene hoek woonde een beenhouwer, op de andere een schoenwinkel. Wij stonden en zaten meestal aan het huis van de beenhouwer, alleen als er ruzie was, ging de zwakste groep naar de schoenwinkel over. Waren er gewichtige plannen te smeden, dan hokten wij samen aan de poort van de hovenier, spraken allerlei grappen af, stichtten een repenclub of een toneelmaatschappij en troffen er aanstalten voor lange wandelingen. De hoek van het Lollepotstraatje was een echte speelplaats. De verhalen en leugens die hier ten beste werden gegeven, zouden een dik boek kunnen vullen.
    Waren wij daar niet te vinden, dan zaten we zeker bij Kaluiken, een arme schoenlapper. Het gebeurde soms dat zijn enige broek gewassen werd en in de hof aan de waskoord hing. Dan bleef hij binnen bij zijn reparatie en droeg zolang een rok van zijn vrouw. Zijn zonen behoorden tot mijn vrienden en wij lieten ook onze schoenen bij hem verzolen. Hij had een tamelijk goede stem, was niet alleen voorzitter van de zangmaatschappij De zachte Keel, maar leidde ook de uitvoeringen, hoewel hij geen noot muziek kende.

    Desondanks haalde De zachte Keel bij menige zangwedstrijd eerste onderscheidingen en vergaarde veel geldprijzen, die dan door de medeleden bij een vrolijke konijnen-souper verteerd werden. Kaluiken was trommelaar bij de soldaten geweest en wist uit die tijd de ongelooflijkste avonturen te vertellen. Hij had er zijn plezier in ons de gekste dingen wijs te maken. Een van die verhalen luidde ongeveer zo: 'Koning Leopold II liet mij op een dag roepen. Hij had van mijn trommelaarskunst gehoord. Ik kwam in het paleis, waar de koning op zijn troon zat, moest op een fluwelen stoel daarvoor plaatsnemen en een trommelsolo spelen. De koning was zo aangedaan, dat de tranen over zijn gezicht liepen. 'Kaluiken, mijn brave soldaat, zei hij, dat is zo schoon alsof Beethoven orgel speelt. Kom, daar drinken wij een fles op.' Een knecht met witte kousen en gouden tressen brak dadelijk een kist champagne open. Leopold II zong voor mij een lied en ik moest hem met de trommel begeleiden. Hij zong het lied van de Drie Tamboers en stapte daarbij de kamer op en af.

    Als we zo gemoedelijk onze champagne dronken, vertelde mij de koning wat een last hij had met zijn vrouw, zijn kinderen en zijn soldaten. Daar zag ik een biljart staan. 'Speelt gij ook biljart, meneer de koning?ꞌ, vroeg ik. 'En of!, zei hij, speelt gij ook, Kaluiken?' 'En of, meneer de koning, antwoordde ik, vijftig carambols achtereen.' 'Geweldig, zei de koning, willen wij dan eens een partieke spelen?'
    Wij speelden een partij. Ik had gemakkelijk kunnen winnen, maar uit pure beleefdheid liet ik mij kloppen. Een koning is gelijk een kind, aan beiden moet men toegeven. Maar plots wierp zijne majesteit de biljartstok woedend op de grond en riep: 'Ik kan wel honderd carambols maken, als ik in mijn Kongo maar het olifantenkerkhof kon ontdekken. Om dit olifantenkerkhof heb ik toch de Kongo gekocht. 
    Omwille van het ivoor, ziet ge, Kaluiken? Daar moet ivoor zijn, dat duizend jaar oud is. Daaruit zou men biljartballen kunnen draaien, die zo droog afketsen en zo licht rollen, dat men met één stoot drie carambols kan maken. Maar wie vindt voor mij dat ivoorgraf? Zelfs de vernuftige Stanley is eraan voorbijgelopen. Waar sterven de olifanten? Zij sterven toch ook en nergens vindt men een olifantengeraamte, waar het zo wemelt van olifanten. Zulk een geraamte is niet van krijt of koekendeeg. Dus gaan die beesten ergens naartoe om te sterven. Maar waar, waar? Ach, daar ligt ivoor in overvloed, duizenden scheepsladingen, eindeloze treinen. Dan zou men biljartballen kunnen draaien! Ik heb een miljoen uitgeloofd aan wie voor mij dit kerkhof ontdekt.'

    'Tot uw dienst, majesteit', zei ik.

    En dan vertelde Kaluiken dagenlang van zijn avontuurlijke reis door de zwarte Kongo op zoek naar dit olifantenkerkhof. Hij had het natuurlijk gevonden, maar waar en hoe, dat bleef een geheim tussen Kaluiken en koning Leopold II. 'En het miljoen?', vroegen wij.
    'Alles aan arme mensen weggegeven', zei hij.
    Mijn moeder had een broer die jezuïetenpater was en doctor in theologie. Na een lang verblijf in Engeland en op het eiland Man trok hij naar Brits-Guinea [Guyana!], waar hij als vicaris-generaal gestorven is. Deze nonkel Louis had een Engels boekje over Lier geschreven en enige opstellen over theologische vraagstukken laten verschijnen. Ik heb van die geschriften nooit iets kunnen opsporen. Vóór zijn vertrek naar Brits-Guyana wilde hij zijn familie nog eens zien en kwam op zekere dag met een koets bij ons aan. Het was een lange magere man met hoog voorhoofd, zwarte krullen en grote donkere ogen. Hij boezemde ontzag en eerbied in. Er werd wijn gedronken en mijn vader bood hem een sigaar aan uit een mahoniehouten kistje, dat telkens als het werd geopend, een lieflijk muziekske liet horen. Er werd overeengekomen dat nonkel Louis tijdens zijn verblijf bij ons zou eten, maar in het huis van grootvader zou slapen.

    Grootvader was een oude smid, die nu zijn beroep niet meer kon uitoefenen, maar die daar zozeer aan hield, dat hij onder geen voorwaarde daartoe te bewegen was, de smidse in een kamer te veranderen. Grootvader zat meestal in de keuken en las de gazet. Hij had lang, wit haar en droeg een zijden boerenmuts. Hij rookte een lange stenen pijp en zijn zachte blauwe ogen volgden soms minutenlang de rook, die uit het deksel omhoogsteeg. Zo zien er soms de heiligen op oude prenten uit. Als hij zijn pijp had leeggerookt, at hij een stukje appel tegen het tabaksgif en stopte dan een nieuwe. Hij kon schone, lieve verhalen vertellen over St-Franciscus. Maar ik, mijn broers en zusters, wij hadden schrik van er naartoe te gaan. Hij was voor de derde maal getrouwd met een vrouw, die wellicht een heel braaf mens kan geweest zijn, maar voor wie wij bang waren. Ze was groot en mager, had vreselijke zwarte uitpuilende ogen en een snor. Wij noemden haar altijd de wolf van Roodkapje. Om de rust van die oude mensen niet te storen, at nonkel Louis elke dag bij ons. Hij zat dan alleen met vader in de beste kamer. Ze dronken wijn bij het eten en spraken bijna altijd Frans. Ik ging toen nog niet naar school, was echter helemaal verslingerd op boeken, waarin ik naar prenten zocht. Nonkel Louis beloofde mij uit het wilde vreemde land, waarheen hij op het punt stond af te reizen, een groot pak te sturen met de schoonste vertelsels en de heerlijkste prenten, die men zich dromen kan.

    Ik kon zijn vertrek nauwelijks afwachten. Als hij dan eindelijk na een drietal weken afscheid nam, zegde hij tot mijn vader: 'Ik heb hier nog een kist met boeken, die ik niet goed kan meenemen. Ik zou ze hier willen laten tot ik binnen tien jaar, als ꞌt God belieft, terugkom. Het is niet geraadzaam dat de kinderen erin lezen, daarom heb ik de kist op slot gedaanꞌ. Sedertdien stond er op onze zolder een kist met boeken, met boeken die de kinderen niet mochten lezen. Dat wil wat zeggen! Ik was nooit gaarne alleen op zolder, hoewel vaders duiven daar waren ondergebracht. Jarenlang heb ik gehoopt dat de postbode mij op een dag het beloofde pak uit verre landen zou brengen, maar nooit is die vurige wens vervuld... Zes of zeven jaar later bracht de briefdrager ons het bericht dat O.L. Heer niet gewild had dat nonkel Louis terugkwam. Hij was de eeuwige vrede ingegaan en lag begraven in het land der palmen en bananen.
    Dan eindelijk werd de kist geopend. De helft der boeken hadden de ratten helemaal opgeknaagd. Wat nog heel en leesbaar gebleven was, had voor mij noch voor de anderen enige betekenis: filosofie, theologie, Latijn, Les pensees de Mr. Oxenstiern enz. Ja toch, slechts een boekje was erbij, dat mij seffens bekoorde. Het was een toverboekje: Les secrets du Petit Albert.
    Daarin stond te lezen hoe men kon toveren, wat men doen moest om een meisje krankzinnig verliefd op u te maken, om plotseling onzichtbaar te worden, om rovers midden in een overval te verlammen en aan de grond te nagelen. Ik begon met de vrienden van het Lollepotstraatje deze geheimen te doorgronden. We gingen op zoek naar de koord van een gehangene, naar het hart van een maagdelijke vledermuis, naar het ei van een zwarte hen, die op de dertiende der maand op een vrijdag aan een wegkruising was doodgedaan, waarmee we een en ander konden teweegbrengen. Maar al die dingen waren niet te vinden.

    Ik herinner mij nog heel duidelijk dat ik in die dagen eens met mijn vrienden van het Lollepotstraatje ging wandelen naar het Papegaaienbos, als plots niet ver van ons een pistoolschot knalde. Bang en toch nieuwsgierig liepen wij er naartoe. Op een stoppelveld lag een heer met een pistool in de hand. In zijn rechterslaap was een klein zwart gat, waaruit bloed druppelde en waarop dadelijk een groene vlieg zoemend neerstreek. Zijn linkerbeen bewoog nog en wij liepen hals over kop naar de naaste hoeve. Onderweg zei een van de vrienden: 'Zouden we niet een weinig bloed meenemen om ons onzichtbaar te maken?'

    Zo kwam stilaan de tijd waarom men de vertellingen ook in de boeken wilde lezen. Een boekwinkel was er destijds in onze stad nog niet, maar er was een uitleenbibliotheek voorhanden, waar de volwassenen boeken konden halen. Op een zondagmorgen waagde ik mij er voor het eerst in. De boekerij bevond zich in een oud huis met een smalle trap. Het rook er naar schimmel.
    Een strenge oude heer met witte bakkebaarden drukte mij een oud versleten boek in handen:
    Op weg naar Frankrijk van Jules Verne. Ik voelde mij ineens geen kind meer. Ik las boeken uit de bibliotheek, ook al moest ik nog proberen de regels met de vinger te volgen.

    ꞌs Anderendaags wandelde ik fier met een boek onder de arm, gelijk ik dat bij de schoolmeesters gezien had, over de Begijnenvest... Daar kwam een lange magere man op mij af, aan wiens neus een helderblinkende druppel hing. Het was een leurder, die garen, lint en nestels verkocht. 'Manneken', zegde hij mij, terwijl hij met zijn arm de druppel afveegde, 'leest gij al in een boek? Ik kan niet lezen en toch lees ik in dit boek. Daarbij wees hij over het groene land. 'Ik vind mijn plezier daarin te lezen en altijd verder en verder te gaan, zonder einde.

    Maar 't liefst van al als er in de verte een beetje nevel hangt. Dan word ik triestig en ben ik blij omdat ik triestig ben...' Prenten, boeken en dingen van het dagelijks leven, alles hielp mij bij het vertellen : de werksters die bij ons thuis hun kant kwamen afleveren, de duivenmelkers die haast elke zondag bij mijn vader, die een beroemd duivenmelker was, samenhokten. Rijk en arm verdrongen zich, een katholieke miljonair en een socialistische borstelmaker, nonkel Soo die in de kerk zong, nonkel Gust die gevelschilder was, de vlaaikensbakker, twee beenhouwers, de barbier die nog altijd met twee vingers inzeepte en vele anderen. Ze zaten tot op de trap, rookten, vertelden en discuteerden over duiven en politiek, tot er plots een telegram uit Frankrijk kwam: Duiven om zeven uur gelost! Dan stoven ze allen holderdebolder naar huis.
    Omdat de kanthandel veel werk vroeg, werd ik als klein kind overdag meestal uitbesteed in de herberg In het Sneppeken bij vader Jan en moeder Lies. Het was een stille, zonnige herberg, gelijk De Braekeleer ze liefst schilderde, met gekleurde ruiten in de kast, appelsienschillen op jenever en rammenas op de toog. Alleen zondags kwam er volk. Daarom werden de maaltijden in de gelagzaal genomen en ook vader Jan had hier zijn werkplaats. Hij was kleermaker, een dikke bleke man met lang zwart haar en donkere priemende oogjes.
    Hij speelde bombardon in de grote harmonie. Wanneer er ergens in de stad een schandaaltje uitbrak, maakte hij er een liedje op. Ik heb hem nooit zien lachen, maar om eens hartelijk te lachen kwamen de mensen naar hem.

    Hij had zo een droge manier om de dingen geweldig overdreven te vertellen. Ik voelde mij daar zeer goed, vooral 's namiddags, als in het stadje een middeleeuwse rust heerste en vader Jan na zijn middagdutje weer als een Boeddha op zijn kleermakerstafel zat. Dan stelde hij mij de meest dwaze dingen in het vooruitzicht : schepen die vanzelf varen konden, poppen die de hele dag babbelden en dies meer. Voor iedere voorbijganger had hij meteen een spotrijm bij de hand. Ik hoorde hem altijd gaarne, als hij op zijn bombardon blies. Elke avond werd ik afgehaald en dan liet vader Jan nooit na een glazen trompet uit de kas te nemen en er voor mij een vrolijke afscheidsgroet op te blazen.
    Onder de kantwerksters die bij ons in en uitgingen, was er een die doorgaans Marie Liter werd genoemd. Het was een levenslustige vrouw met lange neus. Zij kende wel over de honderd liederen, meestal over jagers en jachtgodinnen of over nonnen die wegens een liefdesgeschiedenis uit het klooster waren weggelopen. Ook het vreselijke lied van Heer Halewijn kende zij en wist het zo dramatisch voor te dragen, dat ons de haren ten berge rezen, 's Winters vertelde zij altijd over spoken en heksen. Wanneer de wind de deur vaak op een spleet openduwde en ieder zwijgend toekeek, stond zij op en sprak met diepe stem in de bange stilte: 'Kom binnen, meneer de wind!' Dat was om van schrik omver te vallen.

    De schoonbroer van een vrouw, die voor ons dikwijls duiven plukte, was een tovenaar. Hij woonde buiten de stad. Omdat mijn moeder tamelijk veel aan de maag leed en pillen noch poeders hielpen, werd er ook de tovenaar bijgehaald. Hij gaf haar bittere kruiden te drinken, die in melk dienden gekookt. Deze man kon prachtig vertellen over al, wat hij in zijn beroep had beleefd. Hij sprak altijd heel snel, zonder punten of komma's. Ik bezocht hem gaarne en kon hem urenlang beluisteren. Toen hij korte tijd getrouwd was en geen werk vond, ving hij puiten in de weiden en verkocht kikkerbillekens in de stad. Op zekere dag werd hij door een zwaar onweer verrast en ging schuilen in een hoevetje. Daar zat een oude vent, die in een toverboek las en zo het onweer bezwoer. Het was een afgezette pastoor, die zich aan de zwarte kunst had begeven. Van de schoonbroer van de duivenplukster maakte hij een leerling en gaf hem raad en toverboeken. Sedertdien verdiende deze de kost voor vrouw en kinderen met overlezen en bezweringen, met de verkoop van allerhande zalven om mens en dier van de kwade hand te verlossen.

    Het zeldzame en krachtige Lanci-Christi-kruid wist hij te vinden en te plukken. Hij was danig fier op zijn beroep, maar omdat hij niet geleerd was, verstond hij dikwijls niet de betekenis van hetgeen hij in zijn boeken las. 'Ja, stoefte hij, ik ben de geleerdste man van zeven uren in den ronde met mijn verstand kan ik alle geleerden zo plat in het zand leggen dat ge nog geen schaduw van hen ziet de mensen denken dat de duivel zo groot is als een levend mens ach wat ze zijn nauwelijks groter dan een meikever en eens heb ik er honderdduizend van de berrie van mijn wagen met een zweep weggeslagen ik moet maar een woord zeggen en er komt een mandragoorke uit een kaske gekropen een ventje zo groot als mijn duim met vurige groene ogen dat op mijn schouder klimt en mij alle geheimen van de mensen vertelt als ik mijn hand op uw kop leg ziet ge Jupiter en als ik mijn hand omdraai zit het veld van mijn gebuur vol slakken.ꞌ Urenlang kon hij honderden mogelijkheden en trucs verzinnen. Een verbeeldingskracht die ik zelden ontmoet heb.
    In mijn familie was er nooit een kunstenaar geweest, uitgenomen wellicht mijn oudste broer, die goed op weg was een voortreffelijk kunstschilder te worden, maar door de omstandigheden werd belet.

    Hij schilderde veel en snel: landschappen, zeestukken en stillevens, vol zwier en stemming. Wanneer hij naar den buiten trok om ergens iets af te schilderen, was het altijd mijn grootste genoegen voor hem het schildergerief te mogen dragen. Onderweg en tijdens het werk maakte hij mij opmerkzaam op de schoonheid van de tinten en schakeringen van de natuur en spoorde mij aan eveneens te schilderen. Het stond dan ook voor mij vast dat ik schilder zou worden. Maar op een dag, nadat ik een boek van Conscience had gelezen, kreeg ik goesting zelf een verhaal te schrijven. Bij ons thuis vond men het prachtig en een van mijn broers toonde het aan een bevriend schoolmeester, die mij gelukwenste.
    Zo ervoer en schreef ik altijd nieuwe vertelsels en vond er mijn vreugde in.
    Ik ben begonnen met liefdesgedichten, driemaal achtereen met liefdesgedichten. Dan verhalen en novellen en eindelijk toneelstukken, epen, kritieken, romans en tragedies. Boven op mijn zolderkamer staat een oude rommelkas, waarvan de laden volgepropt zijn met alles wat ik in de loop der jaren geschreven heb. Daar ligt ook nog een drama in zeven bedrijven en zevenduizend verzen.

    Over zo'n groot werk kon ik mij geen eigen oordeel vormen, daarom stuurde ik het naar Hugo Verriest, de vriend en kenner van al wat schoon was, de beroemde leerling van de grootste Vlaamse dichter Guido Gezelle. 
    Hugo Verriest zag klaar in jeugdige zielen. Daarom verwachtte ik een scherp maar leerrijk oordeel. Na een jaar had ik nog altijd geen antwoord. Ik drong aan en dan kwam er een kaartje van hem, waarop hij mij zijn oordeel over het grote werk in twee woorden meedeelde. En die twee woorden luidden: Te lang!
    Ik heb dan vijf bedrijven geschrapt en de twee overgebleven in één bedrijf in proza versmolten. Intussen had ik Hugo Verriest gevraagd of ik hem een bezoek mocht brengen. Hij stemde toe. Het was alsof ik naar een koning ging. In die tijd droeg ik nog een hoge hoed en een baard. Toen ik door de velden stapte naar het dorpje waar Verriest woonde, vroeg ik onderweg aan een boerin de weg naar de pastorie. Ze bekeek mij even van kop tot teen en vroeg verschrikt: 'Maar meneer doktoor, is onze paster ziek?ꞌ Sedertdien heb ik geen hoge hoed of baard meer gedragen.

    Verriest had een lekkere fazant in de pot en nodigde mij aan tafel. Hij sprak, gelijk alleen hij dat kon, over de schone Vlaamse taal en het heerlijke Vlaamse volk. Over mijn stuk geen woord! En ik durfde er niet naar vragen, omdat ik vreesde daardoor de smaak van de fazant te bederven. Eerst als ik vertrekkensgereed stond, maakte ik een schuchtere opmerking. En dan zei hij: 'Er steekt geen ritme in uw personages. Een bos heeft zijn eigen ritme, of er een bries over streelt of de storm er doorheen raast. De zee heeft haar eigen ritme, bij zonneschijn, bij kalm weer, bij een orkaan. Het is altijd het geluid van de zee. Alles in de natuur heeft zijn eigen ritme, zijn oereigen onmiskenbare uitdrukking. Uw personages spreken altijd op eendere wijze, of zij kwaad, triest, blij of wanhopig zijn. Voor ons is een kudde schapen een willekeurige hoop, waarbij het ene schaap op het andere lijkt. Voor de herder is ieder schaap een apart wezen met zijn eigen trekken, kenmerken en gewoonten. Niets in het leven is volmaakt. Geen mens lijkt op een andere. Zo is het ook bij dier en plant, hoewel wij dat op het eerste gezicht niet willen geloven. Bij alles en allen ontbreekt ergens iets. En dat maakt juist de schoonheid van het leven uit, zijn humor.

    Het geluk bestaat uit duizend kleine dingen, waaraan altijd iets tekort is. Daarom niet treuren of pessimistisch zijn, dat is humor. Want de humor begint pas daar, waar er iets tekort is.' Zo ongeveer luidde de les, die Hugo Verriest mij gaf. En ik heb ze in mijn hele leven en in mijn kunst nooit meer vergeten.

    Pieter Bruegel heeft als eerste het menselijk tekort ontdekt. Hij maakte het zich eigen. En daarom straalt er van zijn met geweldige tragiek vervulde werk zulke vreugde uit.

    Men heeft dikwijls gezegd: Hoe kan Timmermans nu de geschiedenis van St-Franciscus schrijven? Hij is daarvoor te dik, hij heeft niets van de ascetische geest van de heilige. Wel als ik mijn ogen toedoe, heb ik iets van de franciscaanse armoede. Enige jaren geleden was ik op een feest, dat tot in de vroege uurtjes duurde. Het was intussen zondag geworden en ik ging meteen van de feesttafel naar de eerste mis, om dan de hele dag te kunnen uitrusten. Ik zette mij achteraan in de kerk, plaatste mijn hoed tussen de knieën en... sliep weldra in. Toen ze mij wakker maakten, lagen er veertien muntstukken in mijn hoed.
    Omgeving, landschap, religie, stad en mensen, zij helpen mee aan het werk van de dichter. Daarom heb ik mijn werkkamer zo gekozen, dat ik zoveel mogelijk van daaruit kan zien. Ik mag zeggen heel de stad komt in mijn kamer. Het edel schip van de gotische kerk drijft als een kostelijk galjoen op de baren van de rode daken, waaronder de mensen wonen.

    Onder de dunne, tweevinger-dikke dakpannen wonen de vertellingen der mensen. Zij vullen de huizen van de kelder tot de zolder, voedzaam als koren, droefgeestig als motregen of kostelijk riekend als appelen. Hun enige wens is verteld te worden. De meeste mensen raken ze dikwijls vluchtig aan, meestal met boos inzicht om de zondag of de avond dood te krijgen. Het is alsof ze weren dat ik naar hen luister, eerbiedig stilzit op hen wachtend, want de vertellingen der mensen moeten als zeepbellen behoedzaam behandeld worden. En zo komen ze in mijn kamer en vragen dat ik ze voortvertel. Ze komen uit de schouwpijpen, door de sleutelgaten, de keldervensters, ze zitten op mijn tafel in afwachting dat ik ze verder vertel. Maar ik schrijf ze niet zo aanstonds op. Ik moet er eerst over slapen, ze doordromen. De volgende morgen hebben ze dan wat van mijn bloed en mijn geest ingezogen en ben ik met hen één geworden. Zo worden zij de omhulsels, waarin ik mijn hart tonen of ook verbergen kan.

    ******

    08-11-2018 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (1)


    Foto

    Archief per maand
  • 05-2023
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 02-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 09-2021
  • 08-2021
  • 07-2021
  • 06-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 02-2021
  • 01-2021
  • 11-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 06-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 01-2020
  • 12-2019
  • 11-2019
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 12-2018
  • 11-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 07-2018
  • 05-2018
  • 04-2018
  • 03-2018
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 05-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 10-2016
  • 09-2016
  • 08-2016
  • 07-2016
  • 06-2016
  • 04-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 06-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 05-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 04-2009
  • 09-2008
  • 06-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 12-2007
  • 10-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 01-2006
  • 05-1982


    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Over mijzelf
    Ik ben Mon Van den heuvel
    Ik ben een man en woon in Lier (België) en mijn beroep is op pensioen.
    Ik ben geboren op 19/06/1944 en ben nu dus 79 jaar jong.
    Mijn hobby's zijn: Felix Timmermans - Geschiedenis van Lier in de ruimste zin genomen.

    Een interessant adres?

    Mijn favorieten websites
  • Thuispagina Louis Jacobs
  • Guido Gezelle
  • Ernest Claes Genootschap
  • Oscar Van Rompay
  • Felix Timmermans Genootschap
  • Schrijversgewijs
  • Kempens erfgoed

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!