Vlaamse schrijver, dichter en schilder * 1886 - 1947 *
21-08-2021
De fijne nostalgie van Felix Timmermans - Rigoberto Cordero y Léon
De fijne nostalgie van Felix Timmermans
Rigoberto Cordero y León
Een artikel uit Ecuador van 19 januari 1969
(in de vertaling van de tekst, met dank aan Philip Vermoortel, zijn de 2 gedichten overgenomen zoals Felix Timmermans ze heeft neergeschreven.)
Met een uiterst delicaat gevoel voor doorzicht kiest Felix Timmermans een beeld, wikt en weegt het even in gedachten om het dan perfect te hertalen in de tijdeloze woorden van een vers. Hij kijkt naar het beeld, maar staat niet stil bij beschouwingen - de filters van het denken - die het beeld zouden kunnen vervormen: hij neemt het zoals het is in de werkelijke wereld, trillend van leven, maar evenzeer zoals het ook te vinden is in de droomwereld die de eigen, diepe belevenis van de Dichter zelf is…
Het is alsof een beeld zich op een volstrekt natuurlijke manier aan Felix Timmermans opdringt, bijna zoals het beeld van de hemel dat zich weerspiegelt in het water en erin doordringt, terwijl het toch de hemel blijft en tegelijk een zinnelijk zinken van de hemel in het water is… In het water verdiept het beeld zich eenvoudigweg, en raakt doordrenkt van schoonheid…
De beelden van Felix Timmermans getuigen van grote poëtische finesse, en juist daarom van diepe poëtische nostalgie… Hij richt zijn poëtische blik op de wereld, hij kijkt met de diep-zuivere blik van de dichter naar wat buiten hem om gebeurt en legt die beelden vast zonder nodeloze vertroebelingen die ze enkel maar zouden vervormen: wat hij bekijkt gaat behoren tot wat blijft, de wereld van de creatie, en die beelden blijft hij met bewondering bekijken, inderdaad, maar dan enkel om er de poëtische kant van te vinden, het poëtische gehalte van de realiteit dat in een vers gegoten wordt…
De Herfst, nostalgisch seizoen vol nuances die vreemd verbonden zijn met het afnemen van zon en licht, krijgt bij Felix Timmermans een bijzonder nostalgische dimensie… De Dichter ziet tekenen van de herfst in wat hem omgeeft, in het verstrijken van de tijd wat tot uiting komt in schakeringen van stervend licht, in kleine details die misschien meer dan het hoge gelige zonlicht de ziel van de Herfst zelf vertolken... Maar vanuit de realiteit van wat hem omgeeft, verzinkt de Dichter in zichzelf, vol van de vreemde lichtschakeringen van de Herfst, en vindt in zijn eigen hart de Herfst verfraaid in heimwee, de vreemde zinnelijke schoonheid van de innerlijke Herfst… De beelden glijden zijn ziel binnen tot in zijn meest intieme zelf om het verlangen te verwoorden dat vanuit de werkelijke wereld de delicate Herfst van zijn ziel overspoelt…
DE HERFST BLAAST OP DEN HOREN De Herfst blaast op den horen, en 't wierookt in het hout; de vruchten gloren. De stilten weven gobelijnen van gouddraad over 't woud, met reeën, die verbaasd verschijnen uit varens en frambozehout, en sierlijk weer verdwijnen... De schoonheid droomt van boom tot boom, doch alle schoonheid zal verkwijnen, want alle schoonheid is slechts droom, maar Gij zijt d' Eeuwigheid! Heb dank dat Gij mijn weemoed wijdt en zegen ook zijn vruchten! Een ganzendriehoek in de luchten. Nu komt de wintertijd. Ik hoor U door mijn hart en door de rieten zuchten. Ik ben bereid.
Felix Timmermans weet de effecten van mist uiterst delicaat te schetsen.
De bladeren die opstijgen in de mist nemen vreemde gestalten aan, ze lijken betoverd, het zijn benevelde droombeelden… En wanneer de mist de bladeren in vreemde spookachtige vormen hult, is dat voor hem het juiste moment om in zijn ziel een andere mist te ontwaren… In zijn intieme mist bouwt of reconstrueert hij het verleden in het aanmaken van een vuur dat enkel in de winter aangewakkerd wordt…
DE BLAADREN RIJZEN DOOR DEN STUGGEN NEVEL Ik hou van nevel bij de val der blaadren; het stemt tot weemoed om ik weet niet wat. Verlangen en betreuren glimmen mat, het hart zwijgt loom in 't struikgewas der aadren.
Dit is de stilte, die 't geluk laat naadren, het ver geluk, dat iets van God bevat, maar telkens als een zeepbel openspat bij al 't gedruis, dat wij in ons vergaadren.
Nu 't stil is, wordt mijn ziel de zeekinkhoren waarin ik God, die door de Heemlen bruist, beluister, en Zijn hoog bestaan kan horen!
O broos geluk, dat in mijn ziele suist, en uit wat stilte en weemoed wordt geboren, maar door dit hart straks weer zo snel verhuist.
Bij Felix Timmermans is het beeld van een fundamenteel poëtische en nostalgische finesse… Wanneer hij het beeld poëtisch bekijkt, stijgt hij op of daalt hij af naar zijn ziel om er op een hartstochtelijke manier de wezenlijke nostalgie van de ware Dichter te voelen…
Lier gegroet, nog duizend pluimen op uw hoed - Willem Hartering
Lier Gegroet, nog duizend pluimen op uw hoed!
Door Willem Hartering – 14/11/1981
Madam Timmermans, een hoogbejaard, klein dametje, komt in de brede gang van haar witte huis in lier kijken naar de meneer uit Holland die slinks is binnengeloodst door een goede kennis, want ze ontvangt geen mensen meer. Negenentachtig jaar is nu Marieke, aan wie de gevierde Vlaamse schrijver 65 jaar geleden zijn wereldsucces 'Pallieter' opdroeg, het verhaal van de grote levensgenieter, wiens lief Marieke heette. "Felix! Maar ja!" roept ze met een stralende, blijde glans in haar bruine ogen, "ja, die zat lang te denken bij het schrijven en aan zijn pijpken te smoren. Dan riep hij: Ja, zo moet het! Zo is het goed! En dan schreef hij het op. Zeker, hij las mij wel voor wat hij geschreven had en een enkele keer zei ik wel eens: "zoudt ge niet beter... En jawel, dan veranderde hij het." Ze toont schilderijen van haar man en pentekeningen, waarmee hij zijn boeken illustreerde, samengebracht in grote lijsten, want de beeldende kunst nam een grote plaats in bij Felix Timmermans. Timmermans, één van de grote zonen van Lier, is al 34 jaar dood, maar Marieke leeft op een ontroerende wijze op bij de herinnering aan de man die schreef:
"Marieke leunde over de haag, en zag en luisterde den donkeren nacht in, naar waar een vuur brandde en doedelgepijp ronkte. Daar wist zij haren man Pallieter, want zo iets was van hem. Daar wist zij hem, dien zij groot en sterk liefhad... Maar ze wist dat hij haar ook liefhad en misschien denkend was aan haar, terwijl hij die nachtelijke muziek bijwoonde. Ja, dat voelde ze, dat maakte haar zalig en dronken, en zij had thans op zijn borst willen rusten en in slaap vallen, gesust door vrome, aandoenlijke muziek, "O, dagenmelker!" zuchtte ze van ongekenden wellust en ze bleef staan luisteren naar de doedelzakken "...
Dochter Lia vertelt in haar boek "Mijn Vader" hoe die twee aan elkaar zijn gekomen. "Tegen dat 'Pallieter' bijna af was leerde vader Mama kennen. Op de markt in Lier stond er altijd gedurende den zomer een kiosk, waar 's zondagavonds muziek werd gespeeld, nu nog. Vóór den anderen oorlog wandelden dan de jonge meisjes er rond on de éne richting, en de jonge mannen in de andere richting. Als Papa dan de grote bruine ogen van moeder zag, nam hij zijn hoed af en groette. Dat was in dien tijd van veel betekenis, en enkele maanden daarna waren ze getrouwd."
Schoon Lier Ik heb deze week een dag rondgelopen in Lier, een parel van een oude Vlaamse stad tien kilometer ten oosten van Antwerpen, en overal ben ik Felix Timmermans tegengekomen. Op pleinen, kaden en straten, die hij zo beeldend heeft beschreven in 'Schoon lier', in hofjes, bij heiligenbeelden, in kroegen en in de herinnering van de mensen. "Ik weet nog zeer goed hoe Timmermans door de stad liep, een stevige, corpulente man, die gaarne een praatje maakte met de geburen," zegt de heer Karel Roofthooft die 24 jaar lang gemeentesecretaris van Lier is geweest en een Belgische gemeentesecretaris is meer dan een halve burgemeester. "Goedenmorgen, meneer de secretaris, alles goed, meneer de secretaris," zeggen voortdurend passerende Lierenaars als hij mij rondvoert door de gemoedelijke, kalme stad in het grijze novemberlicht.
Zonneklopper "Timmermans wandelde en praatte. Hij was in de café's geen tafelspringer, geen man die grote feesten maakte. Met eten was dat anders. Hij at graag veel van een gewone pot. Kreeft en kaviaar waren aan hem niet besteed. En... hij was een zonneklopper: hij ging gaarne buiten de stad aan de Nethe een pijpken liggen smoren in het gras en dan gingen zijn gedachten aan het malen en ontstonden zijn verhalen."
Van dat luieren in het gras, dat geen echt luieren was, maar een middel om het moeilijke schrijfproces op gang te brengen, zien we fraaie foto's in het Timmermans-Opsomerhuis, een gezellig museum met krakende eikenhouten vloeren, gewijd aan Lierse kunstenaars: Timmermans met een majestueuze buik zit als de verpersoonlijking van het vette Vlaamse leven in het gras met zijn kinderen om zich heen. Natuurlijk zijn er ook zijn boeken in tientallen talen, tot in het Litauws en Japans toe. En er staat zijn werktafel: een eenvoudig houten tafeltje met een kleedje, een schrijfmap met dansende nymfen op de omslag en een tabakspot; verder zijn zwarte hoed met brede rand en zijn wandelstok. Een stilleven, dat bewijst, dat een schrijver niet veel meer nodig heeft dan een pen en een stuk papier. Alleen... hij moet wel wat te vertellen hebben.
Fantasie En dat had Timmermans. Zijn dochter: "Onze Pa kon alles vol aandacht bezien en dadelijk schoot hem een vergelijking of beeldspraak te binnen. Hij had een buitengewone fantasie. Als de bladen geel schitterden in de herfstzon, zegde hij: ’t Is goud dat van de bomen drijft"... Over windmolens "zij zwaaien hun armen als vreugdige kinderen"... Hij moest op de één of andere manier uiting geven aan zijn bewondering en op een keer zegde hij het aan de vrienden: "Mannen, ik ga een boek schrijven!" Hij kocht perkamenten bladen, twee ronde pennen, twee verschillende kleuren inkt om de beginletters mee te versieren, en schreef elken dag over de natuur, zoals hij ze dien dag gezien had. Maar na enkele dagen wist hij niet meer wat te schrijven: het weer was altijd hetzelfde gebleven. Dat kon hij geen heel jaar lang volhouden, er was iets aan te kort: een mens! " Toen deed Pallieter zijn intrede als eerste van een lange reeks Timmermans-figuren: Pieter Bruegel, Leontientje met haar ongelukkige liefde, Juffrouw Symforosa, het verliefde begijntje, boer Wortel die ondanks alle tegenslag toch een psalm zingt, Vettigen Teen die een zilveren lievevrouwenbeeldje steelt en daaraan sterft.
Begijnhof Het beeld, dat Timmermans tot dat verhaal inspireerde, staat in een nis achter glas met een heel rijm erbij naast de ingang van het begijnhof, het is "uit Holland langs de baren der zee, hier aangespoeld en in onze stad gevaren". In het begijnhof zelf, één van de mooiste van heel Vlaanderen, met hobbelige straatjes, kleine witte huisjes, muurtjes, poortjes en tuintjes, een oase van rust, waart ook "den Fé" nog rond. De huisjes hebben namen als " 't Piepenholleken" en " 't Soete Naemken" en een straatje heet "Hemdsmouwken". Hier woonde Timmermans' begijntje Symforosa en in het Hellestraatje de simpele hovenier Martienus in wie zij, ondanks haar grote schroom, een echtgenoot zag, maar die daar niets van begreep en kloosterbroeder werd.
In de kerk van het begijnhof, een voorbeeld van Vlaamse barok, speelt iemand op het orgel en het allerlaatste Zusterken Begijn dat nog over is, een 81-jarig wijfje, roept naar boven dat hij moet ophouden, want het is twaalf uren en ze moet de klok luiden. Dan pakt deze laatst overgeblevene van die eindeloze rij zedige vrouwtjes die eeuwenlang de hof hebben bevolkt, een dun touw, dat in de donkere hoogte verdwijnt, en luidt, met buigende bewegingen van haar ronde lichaam, een ijl klinkend belletje.
Portret Felix Timmermans vind je zelfs in het stadhuis, "de hersenpan van de stad", zoals hij het noemt in zijn lyrische beschrijving 'Schoon Lier'. Daar hangt een levensgroot portret ten voeten uit van Felix, de buik vooruit, de duimen in de armsgaten van zijn vest, gemaakt door zijn vriend, de schilder baron Isidoor Opsomer, krachtig Vlaams expressionist, wiens werk ook te zien is in het Timmermans-Opsomerhuis. En in een café aan de Grote Markt, waar vier gezette madammen een middag winkelen onderbreken om met smaak gigantische Dames Blanches te verorberen (grote coupes met ijs, warme chocolade en veel slagroom) kijkt weer Felix Timmemans toe. Niet alleen als gebrandschilderd portret met een lichtje erachter, maar ook van buiten.
Staartster Door het raam, boven de draaimolens, schiettenten en eetkramen van een van de talrijke kermissen die op gezette tijden op de Grote Markt worden gehouden, zien we de slanke stadhuistoren, door Timmermans uitgetekend en beschreven als "de silhouet van een uitgesneden lans, de dunne, lenige belforttoren. Een dwalende staartster is op de spits blijven haperen en wijst nu de winden aan". Zo beschreef Felix de toren uit 1369, die hij zijn leven lang al kende, fris en vol fantasie alsof het een nieuwstadsbeeld voor hem was.
Hij had daar zelf een verklaring voor: "Zulk een stad en land helpt de verbeelding... Een land dat inspiratie in den dichter giet... Gegroet, O Lier, gegroet, gegroet Lierke Plezierke. Nog duizend pluimen op uw hoed!"
De Timmermans-tegeltjes - Ward Poppe en Philip Vermoortel
De Timmermans-tegeltjes en KSA Noordzeegouw
Jan Cocle (1924-2019) was van 1960 tot 1962 gouwproost van KSA Noordzeegouw (West-Vlaanderen). Om ‘de kas te spijzen’ verzonnen jeugdbewegingen allerlei acties zoals WC-papier of lucifers verkopen, maar Jan Cocle, die Lia Timmermans kende, kwam op het idee om tegeltjes te verkopen met tekeningen van Felix Timmermans. Ze werden niet speciaal voor KSA gemaakt, maar bestonden al, en de gouwproost besloot om daarin te investeren. De verkoop werd echter geen succes.
Gelukkig was de toenmalige leverancier van KSA-hemden, de Firma Celesta uit Wevelgem, bereid om als betaalmiddel 1.400 Timmermans-steentjes te accepteren met de bedoeling om ze tegen 70 BEF (± 1,80 euro) per stuk te verkopen, wat 98.000 BEF moest opbrengen. Maar ook dat viel tegen, wellicht mede omdat 70 BEF toentertijd veel geld was. Op een koele morgen stonden de 1.400 tegeltjes terug in de poort van het secretariaat van KSA-Noordzeegouw in de Leenstraat 50 in Roeselare. De leverancier wilde zijn rekening toch liever betaald zien in klinkende munt. Dat heeft zelfs tot een rechtszaak geleid waarover in een vonnis van 19 november 1964 uitspraak is gedaan in het nadeel van KSA.
(De vier tegeltjes tegen de muur geplakt)
In 1963-1964 verhuisde de gouwleiding van de Leenstraat 50 naar het Centrum Licht en Ruimte in de Oostnieuwkerksesteenweg 51, eveneens in Roeselare. De leiding had toen wel andere zorgen dan de tegeltjes van Timmermans, die bovendien verpakt waren in loodzware dozen die ook verhuisd moesten worden. Op den duur werden de steentjes een blok aan het been in plaats van een kans om de kas te vullen. Ze verdwenen in de kelders van Centrum Licht en Ruimte en hoe vaker ze verplaatst werden, des te minder bleven er over want ze wilden ook al eens breken. Waterschade deed de dozen waarin ze verpakt waren ook al geen goed. In maart 1997 werd de archiefgroep van KSA Noordzeegouw opgericht onder de naam ‘Altijd jarig’. De enige nog overblijvende doos steentjes is toen geïnventariseerd. Ik heb meer dan tien jaar geleden drie tegeltjes vastgelijmd in het torengebouw van KSA-heem Monsalvaet in Heuvelland. Een vierde tegeltje werd mij in 2018 bezorgd door toenmalig gouwleider Pol Vandenbulcke en dat heb ik naast de vorige drie eveneens stevig vastgeplakt zodat ze daar nu alle vier te bewonderen zijn.
In het jaar 1964 trad Guido Gielen aan als gouwleider van KSA Noordzeegouw. Hij was mijn leraar Latijn in het Onze-Lieve-Vrouwecollege in Assebroek, waar ik van 1968 tot 1974 school heb gelopen. In mijn tweede of derde humaniorajaar vroeg Guido Gielen me of ik ‘zijn’ tegeltjes wilde verkopen. Ik zie me nog vooraan staan in de studiezaal vanwaar ik, gewapend met een loodzware zware houten koffer vol Timmermans-steentjes, mijn medeleerlingen ervan probeerde te overtuigen om allemaal minstens eentje te kopen. Het is me nog gelukt ook. Voor zover ik me herinner, heb ik ze allemaal verkocht, niet alleen op school, maar ook daarbuiten.
Ik had vier verschillende tegeltjes in de aanbieding: boom met kapelletje, landschap met maan en zon, Ave Maria en een à la Santa Maria van Columbus. Blauwe tekeningen op een witte achtergrond, formaat 9 x 9 centimeter. Precies dezelfde als de vier die Ward Poppe in Monsalvaet heeft vereeuwigd. Ze hebben bij ons thuis altijd in de keuken op de schouw gestaan. Twee zijn eraf gevallen en in tweeën gebroken. Mijn moeder heeft ze geplakt en onder alle vier een reepje vilt gelijmd zodat ze niet meer konden wegglijden zoals op deze foto te zien is.
Hoeveel ik van Guido Gielen voor een tegeltje moest vragen, weet ik niet meer. Ward Poppe vermoedt dat de opbrengst bestemd was voor het ‘kamp Tirol’, een kamp voor de leerlingen van het Onze-Lieve-Vrouwecollege dat georganiseerd werd door KSA-gouwleider Gielen. De leiding bestond uit enkele leraars, maar vooral uit KSA-leiders. Dat Gielen op die manier de vakantiekampen van zijn eigen KSA beconcurreerde, werd hem door de leiding van Noordzeegouw niet in dank afgenomen.
Op 10 mei 2018 heb ik met vrienden en collega’s een uitstap georganiseerd naar Lier, waar Walter Sluydts, vrijwilliger in het stadsarchief en Timmermans-fan, ons op een onvergetelijke manier heeft rondgeleid. Ik had vooraf geïnformeerd bij Mon Van den heuvel, eveneens vrijwilliger in het stadsarchief en een nog groter Timmermans-fan, of hij in zijn archieven de vier tegeltjes van mijn moeder had. Hij had ze niet. Ik wel. Maar twee ervan waren, zoals gezegd, gebroken. Gelukkig was Astrid Hooyberg, archivaris van de archiefgroep ‘Altijd jarig’, bereid om mijn vier tegels te ruilen tegen vier ongeschonden exemplaren uit de enige overgebleven doos. Die heb ik op 10 mei 2018 na de rondleiding in Lier geschonken aan de Timmermans-enthousiastelingen Mon en Walter en ze waren er erg mee in hun nopjes.
Het Timmermans-archief bleek nog vijf andere tegeltjes te bezitten met daarop: een kruik bier, een drinkebroer, druiven, twee molentjes en een torenhaan met kruis. De collectie was nu compleet. Althans, dat dachten wij. Maar op 2 augustus 2021 liet Jan Schroven, ook een fervent bewonderaar van Timmermans, mij weten dat hij een tiende tegeltje had met twee fluitspelers en een half zichtbaar kapelletje. Mon Van den heuvel merkte echter meteen op dat het tiende tegeltje niet ondertekend was met de initiaal van Timmermans waarin zowel een T als een F te herkennen zijn. Het tiende tegeltje heeft alleen de F. Bovendien is de stijl van de tekening niet die van Timmermans. We mogen dus met vrij grote zekerheid aannemen dat we hier niet te maken hebben met een authentieke Timmermans-tekening. Hieronder een uitsnede van beide initialen.
Maar Mon Van den heuvel heeft nog meer ontdekt. De in het Frans schrijvende Vlaamse schrijfster Marie Gevers (1883-1975) geeft in 1929 haar Almanach perpétuel des Jeux d’enfants. Chansons de Marie Gevers uit. Het boekje bevat voor elke maand een vers over een populair kinderspel. In 1936 verschijnt een Nederlandse vertaling en in 1938 een Duitse. Timmermans heeft er de illustraties voor getekend. Voor de maand juni maakte hij ‘De fluitspelers’, een tekening met twee fluit spelende kinderen. De tekening op het tegeltje is een slechte kopie daarvan, gemaakt door een (tot nu toe) onbekende hand. Hieronder het origineel en de kopie.
Naast de negen blauw-witte tegeltjes van 9 x 9 die met zekerheid van de hand van Timmermans zijn, bestaan er, zo liet Jan Schroven mij nog weten, minstens drie tegels van 15 x 15 centimeter met daarop, in paarse tint, een molen, een kaarsenaansteker en een kraai. Op de achterzijde van die tegels staat ‘Royal Sphinx Maastricht’. Op 3 augustus heeft Mon Van den heuvel daaraan toegevoegd dat hij een veelkleurige tegel heeft van 24 x 12 centimeter met het motto ‘En toch’. Dat zijn in totaal veertien tegels met tekeningen van de Fé, waarvan één met een kopie door een onbekende.
Bij de voorbereiding van de rondleiding in mei 2018 heb ik voor het eerst opgemerkt dat op de keerzijde van de 9 x 9-tegeltjes gestempeld was ‘Copyright G. Timmermans’. Dat kan niemand anders zijn dan Gommaar Timmermans, de enige zoon van Felix. Mon Van den heuvel heeft het hem gevraagd en hij blijkt inderdaad de opdrachtgever te zijn geweest.
Zo zijn de Lierse tegeltjes die door Felix Timmermans getekend en door zijn zoon Gommaar geproduceerd werden, via een ijverige aalmoezenier en een teleurgestelde leverancier in een Assebroeks college terechtgekomen, alwaar ze verkocht zijn om een jongerenkamp te bekostigen in Tirol. Als de Fé dat nog had kunnen beleven, hij zou er een spannend verhaal van hebben gemaakt.
Philip Vermoortel - (Bonds)leider van KSA Sint-Trudo (Assebroek) van 1971 tot 1983 Augustus 2021
Alle tegeltjes die in deze bijdrage ter sprake zijn gekomen
Was Boerenpsalm het beste werk van Felix Timmermans? De diskussie zal wel weer geopend worden, nu het Davidsfonds een nieuwe druk brengt en Roland Verhavert zijn film gaat voorstellen. Voor mij was het een welkome gelegenheid om de roman, na jaren, nog eens te lezen. Ik heb er veel genoegen aan beleefd. De lektuur vloog vooruit. Maar mijn oordeel heeft zij niet veranderd. Voor mij is Boerenpsalm een der beste boeken van de grote Lierenaar. Zijn Meesterwerk echter blijft Pallieter.
De levensblije dagenmelker uit het Neteland haalt het bij mij op zijn dramatische streekgenoot Boer Wortel, omdat hij om te beginnen origineler is. Pallieter had geen model, hij sprong te voorschijn uit een feestelijke verbeelding en groeide tot een paradijselijk zinnebeeld dank zij het toverstokje van de Goede Fee, dat wil zeggen: dank zij de overdonderende kleurenpracht van zijn taal. Een serie anekdoten en natuurimpressies werd moeiteloos tot een myte omgevormd, zo zinnelijk beroerend dat het nog lang zal duren eer haar aantrekkingskracht zal verbleken. Hoe sterk de Boerenpsalm ook weerklinkt, tegen de geluidsgolven van het Pallieteriaanse levenslied kan hij niet op. Zijn herkomst is zeker niet zo origineel en men voelt (ik voel) in het boek nog altijd iets van de kunstmatige konstruktie.
Timmermans wilde met de in 1935 verschenen roman een antwoord geven op de kritiek die zijn jongste boeken niet goed had onthaald. Pijp en toebak en De Krabbekoker waren inderdaad, in al hun charmante "koleurigheid", verhalen uit de onderste lade. Boerenpsalm moest ze in één slag doen vergeten en tonen dat de kunstenaar ver van uitgeschreven was. Dat is dan ook gebeurd. Timmermans koos een onderwerp uit de traditionele Vlaamse heimatkunst, maar verhief het meteen boven dat niveau door van zijn hoofdfiguur opnieuw een symbool te maken. Dat deed hij, zonder zijn eigen aksent te verliezen, in een meer direkte stijl dan vroeger, een stijl die aansloot bij de toen opgeld makende Nieuwe Zakelijkheid. Zijn bewonderaars, die aan het twijfelen waren geraakt, juichten dolgelukkig, en ook vele anderen erkenden dat de Fee, na een Nieuwe Adam, nu een Nieuwe Adem had gevonden.
"Synteze van boerenromans" De geschiedenis van de boer met de veelbetekenende naam Wortel is eenvoudig. In de ik-persoon vertelt hij zijn alledaagse leven van kleine landman (in de magere omgeving van Lier, op het einde van de negentiende eeuw). Dat leven is een voortdurend gevecht met de grond, die hij pacht van "het kasteel", zowel als een gevecht met tegenslagen en met het eigen temperament. Veel vreugde valt daarbij niet te rapen, evenmin in zijn gezin. Zijn religieuze natuur, aangevreten door oeroud bijgeloof, helpt hem (soms) om recht te blijven. Toch vindt hij nog reden genoeg om, "op harpen en snaren", de lof te zingen van zijn land en zijn God. Die lyriek staat wel ver van de sfeer in de verhalen van Buysse of Streuvels. die zowat in dezelfde tijd zijn gesitueerd. Het verschil is natuurlijk, dat Timmermans, ondanks de realiteit van decor en omstandigheden, geen realistische boer ten tonele heeft gevoerd.
Dat heeft de literaire kritiek toen goed begrepen. Filip de Pillecyn en Urbain van de Voorde spraken over "een synthetische boer". Een der beste bijdragen las men in De Standaard van 21 september 1935. Daarin typeerde Van de Voorde de roman als een "synthese van alle boerenromans, maar bijna geheel los van dit tot vervelens toe beoefende genre". Wortel kwam hem voor "als een soort landelijke half-god uit de grijze voortijd". Op die hooggestemde bijdrage kwam de week nadien een antwoord van iemand die geen literator was maar een historicus en die het landelijke leven zeer goed kende: Dr. Jan Lindemans. Boerenpsalm, zo zegde hij, "is schitterend van kleed doch al te veel van de inhoud is onlogisch, onecht en gaat. aan onze ziel voorbij". Voor de nuchtere buitenmens Lindemans was de roman duidelijk door een stadsmens geschreven. Het zinnebeeld herkende hij niet.
Over de vernieuwde stijl van Timmermans is ook heel wat te doen geweest. Daarover bezorgde de volkskundige Jack Verstappen ons een interessant getuigenis van Raymond Kimpe, een schilderende ingenieur en jeugdvriend van Timmermans, die na de Eerste Wereldoorlog naar Zeeuws-Vlaanderen was uitgeweken om de aktivistenjacht te ontlopen. Kimpe ging er terecht prat op, dat hij indertijd mee aan de wieg van Pallieter had gestaan. Ook voor Boerenpsalm heeft hij een inspirerende rol gespeeld. "Ik was het die hem de stoot ertoe gaf", zo vertelde hij aan Verstappen. "Ik meende, dat de Fee het schrijven al te gemakkelijk opvatte. Ik ontwaarde geen grootheid meer in zijn werken. Het was mij te uitsluitend anekdotisch geworden, ik had toen pas Sjolokov's De stille Don gelezen en dit boek had me biezonder aangegrepen. Ik schreef de Fee nadrukkelijk dat hij Sjolokov lezen moest. Hij las het en het is de aanleiding geworden tot veruit het beste werk dat ooit door de Fee werd geschapen".
Wie De Stille Don kent, zal daar misschien verbaasd bij opkijken. Heeft die bloedige (en kommunistische) roman uit de tijd van de Russische revolutie Timmermans werkelijk beïnvloed? Er komen "landelijke" passages in voor, maar het zal wel de snelle stijl zijn die de Lierenaar heeft bekoord. Een andere, meer voor de hand liggende verwijzing vindt men bij Gerard Walschap. Bij het herlezen van zijn roman Trouwen uit 1933 zag ik daarin een duidelijk spoor naar Boerenpsalm vertrekken. Zoekend naar bevestiging van die indruk las ik de Gesprekken met Walschap die Albert Westerlinck in 1969 publiceerde. En daarin staat het zwart op wit: "...zonder hoogmoed en valse nederigheid, moet ik u zeggen dat ik Boerenpsalm altijd als een navolging van mijn werk heb beschouwd". Walschap zag dat geenszins als een plagiaat of als een "vermindering" van Timmermans. "Het boek is niet zijn beste werk, zoals wel eens beweerd wordt, maar wel het beste bewijs van zijn vakmanschap".
Er is nog iets dat men af en toe over Boerenpsalm hoort zeggen: het boek zou een uiting van de "bloed en bodem-teorie" zijn. Urbain van de Voorde heeft daar in 1935 al iets op geantwoord. Het werk, zo zegde hij, is "een teken van de tijd, nu de boer weer in het centrum der belangstelling wordt gerukt door de politiek van het "terug naar het land", door de nationaal-socialistische romantiek van "bloed en bodem ". Maar ook zonder deze hedendaagse ideologie kon Timmermans dit boek geschreven hebben; het ligt geheel in zijn lijn." Kenners wijzen het verband tussen het boek en de teorie af.
Om de goede reden dat Timmermans' werk gewoon in de Vlaamse traditie wortelt. Zij voegen er aan toe, dat de Duitse vertaling van het boek in de jaren dertig en veertig veel minder bijval oogstte dan zijn vorige, mindere werken. Een grote oorzaak zal wel zijn, dat het voor nazi's veel te godsdienstig van aard was.
Het spekbuikige Brabant en het magere Kempen land - Marcel Pira
Tussen het spekbuikige Brabant en het magere Kempen land
Door Marcel Pira uit straal van 6 maart1986.
De gezaghebbende Timmermanskenner bij uitstek, lic. José De Ceulaer, medestichter en voorzitter van het Felix Timmermans-genootschap, heeft rake bladzijden over de auteur geschreven. In de reeks "Ontmoetingen" (1)schrijft hij: "De pogingen om het Vlaamse volkskarakter te bepalen hebben ertoe geleid de Vlaming 'mystiek en zinnelijk' te noemen, een terminologie die door Felix Timmermans zélf bij voorkeur werd gebruikt. Men is nochtans geneigd een onderscheid te maken tussen de bewoners van het vroegere graafschap Vlaanderen en die van het voormalige hertogdom Brabant, en in die laatste volksgroep pleegt men op geologische grondslag een onderscheid te maken tussen de bewoners van 'het spekbuikige, overvloedhoornige Brabant' en die van het 'mijmerend, magere Kempen land'(2). Welnu, de grens tussen de vruchtbare Brabantse kleistreek en de magere Kempense zandgrond loopt juist doorheen het grondgebied van Lier, waar Felix Timmermans werd geboren...
In zijn werk is er soms een merkwaardige en soms verrassende harmonie tussen die twee elementen, die doorgaans nochtans als tegenstrijdig worden beschouwd. We zouden het met zijn eigen woorden eenvoudiger kunnen uitdrukken: bij hem staat de herberg naast de kerk, hij looft God met een stuk spek in zijn mond.
En wat belangrijk is: die harmonie was geen literaire pose, ze groeide uit zijn natuur, uit zijn wezensaard." Bekend is zijn definitie van de mystiek: "Mystiek is een geheimzinnig en geheim leven waarin God meewerkt". Ook Bruegel schreef hij een zachte tragiek en een vroom geloof toe: "O, gij lacher, spotter, mystieke, triestige, tragische, wijze en triomfante mens" (3). En over de menselijke gebreken schrijft hij in zijn Adriaan Brouwerroman: "Onze gebreken zijn een deel van onze kracht"
PALLIETER We zijn gaan praten te Oostende met zijn oudste dochter Lia. Een urenlang gesprek in een fijnzinnig interieur waarin de herinneringen aan de auteur de woorden glans en maat geven. Lia Timmermans heeft in 1951"Mijn vader" gepubliceerd, een eerlijke levensverkenning die een bestseller werd en de waarde blijft behouden van een document. Het boek heeft mythevorming rond Timmermans de pas afgesneden. Als rechtstreekse getuige en met een vertelkunst als een appel die niet ver van de boom valt, heeft ze het leven van haar vader tot ware dimensies herleid. Hierdoor kan men de aard en de bedoeling van zijn werk beter begrijpen.
Neem Pallieter als voorbeeld. Wat wilde Timmermans met die figuur bereiken? Lia Timmermans: "Hij moest op een of andere manier uiting geven aan zijn bewondering en op een keer zegde hij aan de vrienden: "Mannen, ik ga een boek schrijven!". Hij kocht perkamenten bladen, twee ronde pennen, twee verschillende kleuren inkt om er de beginletters mee te versieren, en schreef elke dag over de natuur, zoals hij ze die dag gezien had. Maar na enkele dagen wist hij niet meer wat te schrijven, het weer was altijd hetzelfde gebleven. Dat kon hij geen jaar lang volhouden, er was iets aan te kort: een mens! Een mens, die dat alles bewondert en zo door de natuur gaat, die alles aanvaardt, goed weer, slecht weer, zon, regen en sneeuw. Bij alles wat vader nu zag, verbeeldde hij zich die mens erbij. Hij zag hem door het bos wandelen, aan de Nethe zitten, op het ijs schaatsen, door de regen lopen, door een beek waden, God loven en danken in Zijn natuur.
Onze pa kende echter niemand die zo was en hij zelf zeker niet, Hij verzon dan Pallieter. Toen hij het boek aan Pastoor Verriest liet lezen, riep deze enthousiast uit: "Dit is een nieuw geluid in onze Vlaamse letteren. Maar", zegde hij, "Pallieter zélf kan ik mij niet voorstellen". "Heel goed, antwoordde vader, zo moet het zijn. Pallieter is niet die met zijn bruin haar of die met zijn blond haar of die grote of die kleine; hij is een verlangen om te bewonderen." Het boek was rap bedacht, maar onze pa heeft er lang aan geschreven. Van alles over het land en het veld, het groeien en bloeien van bomen en gewassen, wilde hij het fijne te weten komen. Overal vroeg hij inlichtingen en schreef die dan op. Ook later ging hij veel naar de buiten en sprak met de boeren, van wie hij er veel van dichtbij en intiem leerde kennen. Op de lange duur wist hij al even goed als de buitenmensen wanneer het weder gunstig was voor de klaver, welk het beste moment was om peekens te zaaien, of dit jaar de patatten zouden lukken en of de oogst niet zou gaan schieten op het land.
En reeds van in die tijd is het begin te vinden van hetgeen jaren in hem zou groeien en later Boerenpsalm zou worden (4). Ook het landschap is helemaal uitgedacht. Op een keer kwam er een heer naar Lier. Hij had Pallieter gelezen en wilde die heerlijke natuur en die eeuwige Begijnenbossen nu toch ook eens zien. Nadat hij een hele dag langs de Nethe had gewandeld, en slechts hier en daar enkele bomen had zien staan, kwam hij naar vader en vroeg, een beetje uit zijn humeur: "Waar zijn nu die eeuwige bossen waar ge in uw boek van spreekt?" Papa kon niet anders dan antwoorden: "Ik weet het ook niet". Enkele dagen nadat het boek af was, brak de oorlog uit. Willem Kloos was al eerder geestdriftig geworden en liet er fragmenten van publiceren in zijn maandschrift "De nieuwe Gids". Het boek veroverde de wereld. Er werden vertalingen gepubliceerd in het Duits, het Engels, het Frans, het Tsjechisch, het Roemeens, het Sloveens, het Pools, het Italiaans, het Deens, het Fins, het Serbisch, het Esperanto en andere talen. Het veroverde een stevige plaats in de Europese letterkunde. Timmermans zelf vermoedde er niets van.
De oorlog woedde. Na de oorlog werd hij bestormd om overal voordrachten te komen geven. Vooral in Holland. Lia hierover: "En dan verschoten zij, schreef onze pa zelf, als zij met mij kennis maakten en riepen ontgoocheld uit: Zijt gij Pallieter? Ik had u twee koppen groter verwacht, met blozender kaken en een lachender gezicht, meer Uilenspiegelachtig, olijker, uitbundiger en joelender. Men is ontgoocheld omdat ik geen Pallieterfiguur ben, zo stil ben en zelden geestdriftig word; dat ik meer naar binnen dan naar buiten leeft, niet te paard rijd, geen waaghals ben, niet op de buiten woon en de bomen van verrukking niet omhels."
BLIJHEID BRENGEN Lia Timmermans heeft in geschriften en toespraken de gedachtenis aan haar vader opgeroepen om ze naar waarheid te laten leven voor het nageslacht. Toen het groots opgezette Timmermansboek onder impuls van Maurits Naessens werd gepubliceerd door het Mercatorfonds, heeft ze de krachtlijnen geschetst langs waar leven en werk van Felix Timmermans zich bewogen om het goede, het schone en het ware in dit leven te dienen. "Dat juist is misschien wel het schoonste wat vader van zichzelf gegeven heeft: het meedelen der grootste vreugden in het leven. In een bijna kinderlijk-overmoedige brief, die hij op vijftienjarige leeftijd aan z’n ouders schreef, stelde hij zich tot levensdoel zijn medemensen meer blijheid te brengen en "de wereld op te klaren". Heel zijn leven is hij trouw gebleven aan dit ideaal. Dat was alleen mogelijk door de kracht van zijn persoonlijkheid, die vooral gebaseerd was op zijn oorspronkelijkheid en nog meer op zijn goedheid. "Het enige doel in ons leven" — zo schreef hij later— "is: goed zijn". Zijn weemoed, zijn droefheid, zijn twijfels, moeilijkheden en zijn grote angst, hield hij zoveel mogelijk voor zich alleen. Slechts de blijheid trachtte hij mede te delen.
Hij vermocht dit door de stille kracht van zijn persoonlijkheid. Zijn "présencè" was zó groot dat iedereen, die bij hem was, zich gelukkig voelde. Door het talent van zijn dichter- en schrijverschap, kon hij ook de lezers van zijn boeken gelukkig maken. De overweldigende vreugde om de schoonheid van het leven en de natuur; de vreugde om de bewondering van de hele schepping, waarin de Almachtige uitstraalt, heeft hij, als een hoorn van overvloed, uitgestort in zijn "Pallieter".
De vreugde der innerlijke rust en der stille kracht, die het geloof schenkt, bloeit open voor ons in "De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt". De mystieke blijdschap van de ziel in haar opgang tot God, heeft hij uitgezongen in "De Harp van Sint Franciscus". De vreugde om de aanvaarding van het leven; de niet nader te bepalen tevredenheid van de dagelijkse arbeid; van de dankbaarheid om de overwinning in de moeilijke levensstrijd wordt ons meegedeeld door boer Wortel in „Boerenpsalm". Het onverklaarbare geluk van de offerende liefde; van het zichzelf wegschenken, glanst in al zijn vrouwenfiguren, zoals Symforosa, Cecilia, Veronica, Leontientje, Fien, de vrouw van Wortel en vele anderen. De niet mee te delen, tintelende vreugde van het schilderen; van de scheppingsdrift; van de zekerheid een levenswerk te hebben volbracht, heeft hij tóch geschilderd in "Pieter Bruegel" en "Adriaan Brouwer". De broze vreugde om de hoop; de kleine lieve dingen in het leven; om de vriendschap, de moed, het vertrouwen, verlicht al de figuren uit zijn vertellingen; de eenvoudige, simpele mensen, de arme mensen, waarover en waarvoor hij met zoveel liefde geschreven heeft.
Hij heeft de armoede niet sympathiek voorgesteld, maar wél de arme mensen. Hij heeft ze niet opstandig gemaakt en bitter. Hij heeft er nooit om gelachen, maar hij heeft hun humorvolle lach niet gesmoord en hun kinderlijke hoop niet gedood. Hij heeft hen de blijheid gegeven van hun eigen milde humor en hen verlicht met de lamp van hun eigen geloof. Op het einde van zijn leven heeft vader, spijts ziekte en verdriet, een onuitsprekelijk geluk gekend; een geluk dat niet meer van deze aarde was, in het benaderen van God.
Zelfs deze — zo innig-persoonlijke vreugde — heeft hij willen meedelen, waar hij schrijft in Adagio:
'k Zou van mijn woorden, van mijn taal, een glinsterende schaal van 't puurste maaksel willen gieten, waarin ik Uwen eeuwgen naam met al zijn diept' en schoonheid saam zou kunnen laten vlieten en Hem, als kostelijken wijn, aan andren doen genieten.
Het is misschien om deze vreugden — deze zo moeilijk mee te delen vreugden — die hij ons tóch geschonken heeft, dat wij hem het dankbaarst zijn. "Het is misschien om zijn gelukkigmakende boeken — schrijft de Zwitserse essayist Siegfried Streicher — dat men Timmermans méér liefheeft dan bewondert."
INSPIRATIE In het leven van Felix Timmermans wemelt het van prettige anecdoten. De schrijver, de dichter, de voordrachtgever, de schilder, het bezoek thuis, ze kenden allemaal wederwaardigheden en verwikkelingen. Een ervan liet me een sterke indruk na.
De drie vrienden Van Reeth, Veremans en Timmermans huldigden elk jaar in Lier de lente in en wel op Goede Vrijdag. Een gelegenheid om te spreken over architectuur, muziek, schilderkunst en letterkunde. 's Morgens wandelden ze in de stad, bezochten een kerk en het Begijnhof. 's Middags werden de goede-vrijdag-pruimen-vlaaien opgediend zo groot als een wiel. Op een bepaalde Goede Vrijdag gingen zij uitzonderlijk de richting van Emblehem op. Daar bewoonde een zuster van Timmermans een landhuis. Men kon er ver zien over heel de vallei van de Nethe tot Nazareth. En er was een wijnkelder met uitgelezen merken.
Ze zagen de deur van de Allierse kapel openstaan en gingen een knie buigen. Alles blonk er en er hing de geur van stoofcarbonades, want tegen de kapel is het huizeke van de kosteres aangebouwd en haar keuken moet tegelijkertijd voor sacristie dienen. Timmermans vroeg Veremans iets te willen spelen op het harmonium. Hij deed het en Felix kwam plots diep onder de indruk van het gebeuren. Toen de drie vrienden buiten kwamen bleven ze zwijgen. Toen sprak Timmermans: "Flor, René, van deze Goede Vrijdag, van dees uur moet er iets overblijven. Dat landschap over de Nethe, het huis van ons Fien met die wijn, de kapel, die muziek hier, daar moet iets uit groeien". Het werd "De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt", Veremans componeerde daarop een Sint-Franciscusmis en Van Reeth ontwierp zijn Heilige Geestkerk.
ZIEKEN EN KINDEREN Felix Timmermans heeft het geluk beleefd de roem te mogen smaken. Maar hij was er tegen bestand. Zijn benen konden die weelde dragen. Hij ontving de Driejaarlijkse Staatsprijs voor Letterkunde 1918-1920. In 1925 werd hij corresponderend, in 1933 werkend lid van de Koninklijke Academie van Taal- en Letterkunde. Hij was mede-oprichter van De Pelgrim en de eerste voorzitter van de Scriptores Catholici. In 1942 ontving hij de begeerde Rembrandt-prijs.
Slagen onder de gordel tijdens de repressie hebben hem niet gespaard. Dat was het lot van menig kunstenaar: Vlaams en katholiek volstonden. Hij kon zijn vijanden vergeven. Hij bad veel. Hij hield van Onze Lieve Vrouw. Zijn innigste feest was Sinksen. Als men hem iets kwam vragen, won zijn hart het altijd van zijn verstand. Hij ontving de vernederden en de armen. Hij luisterde naar hun noden, gaf hen goede raad. Zieken en kinderen waren hem heilig. Hij was een goed mensenkenner. Hij geloofde in wat hij schreef.
Stierf haast ongemerkt in een winternacht toen alle gevaar voor een nieuwe hartcrisis voorbij scheen. Diezelfde dag had hij nog een Engels haantje in de sneeuw getekend. Ik vertelde aan Lia Timmermans hoe ik tijdens mijn studententijd uit Boerenpsalm en Brouwer had voorgedragen in gevangenissen en in cafés te Molenbeek tijdens de kerstnacht, tot het stil werd. En hoe we dertig later op d'Hoef van Herman Hens te Peulis hetzelfde deden voor wie luisteren kon naar die onsterfelijke ziel in het werk van haar vader. Zijn woorden die beklijven.
"Dat is zijn erfenis", sprak ze ontroerd. Mijn vader schreef: "De goedheid moet zijn als de dag, als water dat alles vult. Zoals water de vorm aanneemt waar men het indoet, zo moet de goedheid u in alle gebieden vullen." Honderd jaar geleden en zó nabij.
(1)José De Ceulaer - Felix Timmermans - "Ontmoetingen" nr. 9 - Desclée De Brouwer 1967 – 55 blz. (2)De cursieve tekst is van Timmermans, in "Schoon Lier", 1925 - blz. 9. (3) "Feestgroet aan Peter Bruegel", uitgesproken bij de herdenkingsplechtigheden te Brussel op 31 mei 1924. 4)Boerenpsalm (1935) wordt beschouwd als zijn meesterwerk.
Lia Timmermans, de oudste dochter van Felix Timmermans, leeft tussen de nagelaten creativiteit van haar vader. Ze is licenciaat in de kunstgeschiedenis en oudheidkunde. Ze ontving de Prijs van de Vlaamse Provincies voor eigen publicaties: kinderboeken. Ze ontving eveneens de Prijs van de Provincies Antwerpen en West-Vlaanderen en de Prijs van de Scriptores Catholici. Ze vertaalde de sprookjes van koningin Fabiola. Ze verwierf naam met luisterspelen en korte verhalen en met "Mijn vader", het levensverhaal van Felix Timmermans.
Vijfentwintig jaar gelegen overleed te Lier, Felix Timmermans, een der meest gelezen Vlaamse auteurs. Maar het volk blijft hem lezen en de herdrukken van zijn talrijke werken volgen elkaar op, evenals tientallen vertalingen. Nog maar pas, in de loop van 1970, werden weer drie van zijn werken vertaald in 't Roemeens, in 't Tsjechisch en in 't Duits. Ter gelegenheid van de vijfentwintigste verjaardag van zijn dood, is het wellicht goed nog eens de figuur van deze grote Vlaamse auteur in herinnering te brengen.
Want alles wat aan het leven raakt van een kunstenaar als Felix Timmermans, is ons uiterst dierbaar en het bewaren waard, omdat alles van die mens behoort tot onze Vlaamse rijkdom. We bewaren toch allemaal zeer liefdevol tot de kleinste gedachtenissen van degenen die ons eenmaal duurbaar waren - de pijp van grootvader, de breinaalden van grootmoeder - en in de avond van ons leven kijken we met ontroering naar al deze nietige dingen, die ons uit de diepte van het verleden nog eens de klank laten horen van hun welvertrouwde stem. Uit de schatkamer van dit verleden putten we vaak onze volste en reinste vreugde, want de herinnering aan een ding is nog mooier dan het ding zelf.
De pijp van grootvader, de breinaalden van grootmoeder, bij Timmermans zijn het al zijn boeken, van zijn onrustwekkende "Schemeringen in de dood" tot zijn innig "Adagio", al zijn geschriften, tekeningen, schilderijen, kaartjes en brieven aan zijn vrienden. Dat alles maakt de erfenis uit van Felix Timmermans aan heel zijn volk, waarop het met trots in lengte van jaren kan neerzien. Uit deze grote rijkdom hebben we geput om meer in het bijzonder de persoonlijkheid van de auteur in profiel te brengen.
Lier, het oud stadje, met zijn witte gevels en blozende daken, met zijn vesten, waarop houten windmolens wenken, ligt juist op die plek, waar de drie Nethen hun loop tot één zilveren strik te samen binden. Te Noord-Oosten rekken zich de zwijgende dennenbossen over de stille Kempen uit. Het is het land van de eenzaamheid en van de deemoed; een ingetogen, arme streek; maar een hoopvol geloof verstroost het hart van zijn eenvoudige en verlegen mensen. Het is het land der abdijen. Te Zuiden wiegen de malse Brabantse velden met hun rijke oogst. Hier is het leven uitbundig en zijn de kerken overladen met lustig gekrul. Ook hier looft men God, maar met een stuk spek in de mond. Het is het land van Rubens. En langs de Westerkant probeert men op allerlei manieren zo rap mogelijk in Antwerpen te zijn. Mystiek en zinnelijkheid mengelen zich in Lier bijeen, en meer dan ergens anders vindt men hier dit verdeelde hart: de herberg nevens de kerk. Het heimwee naar de hemel en een dronk op het leven.
Zo beschreef hijzelf het stadje waar hij geboren werd. De Fee is altijd een echte Lierenaar gebleven en er is niemand in Lier die meer van zijn stadje hield dan hij. Soms dacht hij er wel eens aan uit Lier te vertrekken en te Antwerpen te gaan wonen om enige dagen nadien weer van gedacht te veranderen, zeggend dat hij er niet weg kon : het was er te schoon! Alles in Lier hield hem vast. De straatjes, de vesten, bijzonder de Begijnenvest met daarachter het stille Begijnhof, de St. Gummaruskerk . en vooral ook de mensen. Daar waren typen onder die ge in een ander stadje niet vond. Als vrienden bij hem een bezoek brachten, dan werd eerst Lier bezocht. Langs het stadhuis naar de Zimmertoren en het Begijnhof en langs de vest naar het pesthuis. En dan maar vertellen, want hij was fier op zijn stad.
Ik was het dertiende kind van veertien, zo gaat hij verder, ik was een overschotje. Voor mij bleef er geen plaats meer in het trouwboekje en daarom schreef men mij dan maar op de omslag. In elk geval ik was er, daar kwam het voor mij op aan.
Zijn moeder, die van het Noord-Oosten van Lier kwam, gaf hem een eenvoudige, stille inborst en van zijn vader, de uitbundige Brabander, kreeg hij een humoristische geest en een levensblijheid, die de Fee bijzonder eigen zou worden. Van alle twee zijn ouders hield Felix. Van zijn moeder, die hij bewonderde voor de zorg en het werk dat ze had voor die resel kinderen en die intussen toch nog de tijd vond om haar kantwinkeltje te doen floreren, en evenveel van zijn stoere vader, die met boerinnenkantenmutsen de buiten opging, van dorp tot dorp, gekleed als een boer, met lange blauwe kiel, rode halsdoek en een hoge zijde muts op het hoofd.
Want van een mijnheer, zo zegt de Fee, willen de boerinnen niet kopen, dan zijn ze bedrogen en daarom kleedde hij zich in boer en dan waren ze niet bedrogen.
Voor zijn vader had Timmermans toch 'n boontje, omdat hij zo grappig kon vertellen, en altijd iets nieuws meebracht als hij van de buiten kwam. Hij bracht eens vijfduizend meikevers mee en op een andere keer russische rapen - En dat waren geen gewone rapen, neen.
Deze rapen, vertelt Timmermans, waren in appelsienenpapierkens gewikkeld, en vader had ze gekregen van russische jagers op de grenzen van Holland. Zij hadden de vorm, de kleur en de reuk van onze rapen, maar de smaak was russisch. Ik was er zo fier over dat ik 's anderendaags t wee van die rapen mee naar school nam en mijn vrienden vonden ze nog veel russischer dan ik zelf.
En alsof hij over zijn vader niet uitgepraat geraakte, vertelde hij verder :
Vader leerde ons oude volksliederen, en speelde 's Zondags voor ons met een klein poppentheater, met houten poppekens van één cent: Faust, de Leeuw van Vlaanderen, Genoveva van Brabant, O. L. Vrouw Hemelvaart en andere dingen. Doch weldra speelde ik met mijn vrienden die stukken zelf, gewoonlijk op een zolder of in een karrekot. Ik ben dikwijls Faust geweest, Marino-Marinelli, Blauwbaard en zelf Jezus. Doch met deze rol eindige mijn toneelspelersloopbaan. Wij speelden het lijden van Ons Heer in het wagenkot van een hovenier. Inkom één cent. Al de wagenbanken waren vol bezet. Ik stelde Jezus voor, had een witte slaapjapon aan en een lange krulpruik op, die mijn broer nog in de feeststoet van St. Gummarus gedragen had. Het kruis bestond uit twee latten van een spekkist. Mijn jongste zuster deed de rol van Veronica. Zij had een handdoek bij, waarop ik met rode inkt een Jezushoofd had getekend. Een andere zuster, omdat zij lang haar droeg, speelde Maria-Magdalena. Het dochterke van de hovenier moest de engel zijn, anders mochten wij dat daar niet spelen. Zij droeg haar eerste communiekleed, en de kelk die zij mij in het Hofken van Oliveten moest aanbieden, was een bierglas met zilverpapier beplakt. Het spel begon.
Als het schof dat uit twee aaneengedriegde voorschoten bestond, openging, zat ik daar geknield tussen twee bloempotten. De engel verscheen. Ik zei wat ik te zeggen had, maar de engel zei: «En toch Felix zult gij dit glas uitdrinken». Plots daarop kwam Judas op, veel te vroeg — Hij was in een brede mantel gehuld — had twee soldaten bij, die elk een broodmes en een knuppel droegen. Pas had Judas mij een kus gegeven, pas had ik geroepen : «Gij komt veel te vroeg» of een der soldaten gaf mij met zijn knuppel zo 'n hevige slag op het hoofd, dat ik het uitschreeuwde van de pijn, de pruik woedend op de grond sloeg en wenend naar huis liep : «Moeder, moeder, 'z hebben mij geslagen», terwijl de kinderen hun cent terug moesten hebben.
Op school was Timmermans een slechte leerling ; meestal was hij één der laatsten. Meer zin had hij in kwajongensstreken, zoals hij er zelf enkele vertelde in zijn werk. Overal moest hij bij zijn. Vandaag zit hij in de herberg "In 't Sneppeken", morgen bij de schoenmaker, die in 't leger van Leopold de Tweede had gediend, overmorgen bij de hovenier, die president was van een hele hoop vennootschappen als de repenclub, de toneelmaatschappij, de fanfare en daarbij nog tentoonstellingen en Vlaamse kermissen inrichtte, of dan weer bij nonkel Rik. Al die mensen hebben iets betekend voor Timmermans en later zou hij ze in zijn werk typeren op de manier die hem zo eigen was. Alles uit het Evangelie zag hij in Lier gebeuren of in de omgeving er van. En later, als hij vernam dat het allemaal in Palestina gebeurd was dan speet hem dit geweldig. Al heel vroeg begon hij boeken te lezen :
Pas kon ik lezen, of ik snakte er naar ook boeken naar de bibliotheek te gaan halen. Daar heb ik mij jaren van tegengehouden. Ik moest het trappeken op van een oud huis, en ik wist dat men moeilijk boeken aan kinderen uitleende. Op een zondag waagde ik het toch. Het rook er naar ajuinsoep. Een heer met bakkebaarden bezag mij misprijzend en stopte mij een vuil boek in de hand : «Op weg naar Frankrijk» van Jules Verne. Toen ik buiten kwam met een boek onder de arm, beefde ik van ontroering. Ik had een boek onder de arm. Ik was lezer van de bibliotheek. Ik voelde mij ineens geen kind meer.
Maar de zin voor het tekenen zat hem nog vroeger in het bloed, en de lust tot de verf was bij hem veel ouder dan deze tot schrijven :
Ik tekende al heel vroeg de wondere kantbloemen na, en verzon er nieuwe. Van jongsaf dacht ik er aan een kunstschilder te worden. Geen papier of lege plek of er stond seffens een manneken op, een molen of een bloem, een vogel of een hond. Eens deed mijn broeder Ernest mij uit een illustratie afschilderen : «een verlaten kanon, waar rondom bloemen en korenaren groeien, en waarop een vogel dapper zit te zingen — die afbeelding heette : «Vrede». Aan een reiziger, die bij ons perels en tulle kwam verkopen, heb ik ze verkocht voor twee frank. Ik straalde als een koning.
Het is zelfs algemeen geweten, dat Timmermans met veel meer soepelheid de tekenpen hanteerde dan de schrijfpen. In die zin drukte hij zich eens uit :
Schrijven is te biechten gaan, tekenen is te communie gaan.
Men noemde Felix Timmermans een dichter, een toneelschrijver, een verteller, een romancier, een schilder, een aquarellist, een pentekenaar, een boekkunstenaar, een pastelschilder, een graveur, een etser, een hout- en linosnijder, want hij was een ware hoorn van overvloed. Van al deze benamingen schijnt de combinatie tekenaar - verteller nog de beste, met dan nog het accent op het eerste lid van de samenstelling. Hij tekende met een verbazend gemak. Meestal ontstond de schets bijna even vlug als in de geest. Daarom wordt van hem terecht gezegd dat hij vooral een schilder was met de pen, en dat hij met een toets en een veeg wist te beschrijven, zoals geen ander dat kon.
En als we in zijn werken bladeren dn worden we echt getroffen door de tekeningen ; als mannekensbladeren houden ze de tekst gevangen. Terwijl we de prentjes bekijken, herleeft het verhaal. En vooraleer we het boek dichtklappen, valt ons bijzonder het sluitstukje op; hij tekende er in vele varianten : het woordje "Gedaan" op een wimpel, een mand met fruit, een uitgedoofde pijp, een lantaarn met opgebrand kaarsje, een blad dat van een boom valt , een treurwilg met graf, een torenwachter met lantaarn, een druivenplukker, een misdienaar die de kaars uitdooft, een afvarend zeilschip, enz...
Welk een overvloed van krabbels bracht hij niet mee van zijn talrijke reizen ! Met vlugge hand wist hij het tere of het krachtige van een landschap vast te leggen ; het forsige van boerengestalten, het vrome van bedevaartgangers, het picturale van steden en dorpen. Sommige schetsen hebben het karakter van een glasraam : zij wortelen in de geest van de gothiek die hij zo zeer waardeerde. Dan weer treffen we uitingen van het volksleven aan, vol handeling en gebeuren. Hij besefte dat een werk moet sprankelen van uitbundige levensblijheid. Het feestelijke naast het godsdienstige speelt een hoofdrol bij hem : de herberg naast de kerk. De typische processies en boerenkermissen zijn levendig en stralen van kleur. Zijn schilderkunst, zoals zijn schrijfkunst is door en door Vlaams zoals hijzelf was. Als hij bij een zijner vrienden een dagje wenste door te brengen, kondigde hij zijn komst aan op de hem eigen manier. Zo schreef hij bijvoorbeeld eens
Beste, wij komen met de vapeur en gaan met U naar de mis. Wij zullen met gevijven zijn. Veel hartelijks, Uw Felix Timmermans.
En ter illustratie tekende hij daarbij een boer op zijn 's Zondags. Veel hield hij van de hei en van de bossen en van heel Gods lieve natuur, van de blakende zon tot de bedauwde spinnewebben, van de vervroren waterkens en van de besneeuwde kerktorens, moeder natuur in nachtgewaad en de kerktorens met hun witte slaapmuts op. Zo schreef hij. Hij was vol belangstelling voor het landleven ; hij wilde er alles van weten. Het was geen zeldzaamheid dat hij een boer op zijn veld uitvroeg wanneer deze plant of die vrucht geplant of gezaaid werd. De antwoorden werden nadien zorgvuldig en zeer nuchter, ontdaan van alle literatuur, opgetekend. Niets bleef onopgemerkt : ieder keurig, sappig gezegde uit de volksmond werd door hem aangetekend. Maar van de regen hield hij niet. Daar had hij een hartsgrondige hekel aan zo klaagde hij dan.
Regen, regen, het is nog al iets met dit opneemvoddenweer, nog te nat om met de kaarten te spelen.
Leef gaarne. Dat zei hij tegen iedereen. En deze woorden zijn als de synthese van heel Timmermans. Leef gaarne. Geniet van al het schone dat God U biedt. En hij gunde iedereen een plaats onder Gods lieve zon. Vele mensen hielden TIMMERMANS voor een echte "Pallieter", iemand die voor niets schrik had. En nochtans, niemand was minder Pallieteriaans dan hij. Wel wenste hij het te zijn, iemand zonder vaar noch vrees, in gedurig jubelende levensvreugde. Maar voor een echte Pallieter was hij in wezen te schuchter van natuur, stil en dromerig en vooral in-goed. Soms gebeurde het wel dat hij plots een aandrang kreeg om zelf eens een scène uit Pallieter te beleven.
Hij was een goede vriend van de nederige mensen, Er zou in zijn geburen geen enkel jubilé doorgaan zonder dat hij van het Comité was. Men moest in die dagen op hem geen beroep doen voor lezingen of voordrachten, eender waar - in binnen- of buitenland - men kreeg hem dan niet weg. Hij zou toch geen enkele vergadering willen overslaan. Het was dan zijn groot plezier versjes te schrijven van enige regels die moesten aangeplakt worden aan de ramen der geburen van de jubilarissen. Kostuums tekenen voor de stoet, medehelpen aan de palatie, dit alles was in die dagen zijn werk en daar had hij zijn vreugd in. Geen enkel kunstenaar heeft altijd zo dicht bij zijn volk gestaan als hij. Hoe gemeend en echt luidt de laatste zin van de opdracht aan het slot van " De Harp van St. Franciscus":
Aan enige simpele mensen uit onze straat, ter ere van St. Franciscus.
Als hij op reis was, en dat gebeurde dikwijls, naar Nederland, Duitsland, Zwitserland, enz... waar hij ontelbare voordrachten gaf, ging er geen dag voorbij zonder dat hij zijn vrouw en elk van zijn kinderen schreef. Zij moesten steeds weten, waar hij was en dat hij aan hen dacht.
Voor Marieke enkele regels, ze wist dat haar Fee, zoals alle schrijvers, geen lange brievenschrijver was; de kinderen kregen prentbriefkaarten voor hun collectie. Op deze kaarten slechts een handtekening : dit kostte minder port. Niettegenstaande zulke reizen behoorlijk honoraria opbrachten en hij sinds het verschijnen van "Pallieter" geen geldzorgen meer had, was hij zeer zuinig. Hij was een zorgzame huisvader, want wie als kind de armoede gekend heeft, weet later het bezit van geld te waarderen. Zonder gierig te zijn, was hij daarin ook een echte Vlaming.
Van elke reis bracht hij een souvenir mee, Hij moest niet zoals zijn vader meikevers vangen of rapen in appelsienpapierkens wikkelen om zijn kinderen plezier te doen, maar het speelgoed dat hij uitzocht moest bij prijs zijn en gemakkelijk om mee te nemen. Voor Marieke, zijn vrouw, was niets te duur en voor zijn talrijke familieleden werden bij een juwelier borstspelden, armbanden en andere snuisterijen in 't groot gekocht. Het moest op iets lijken en zijn familie plezier doen, maar het mocht toch ook niet te duur zijn. De schrijver van "Pallieter" waardeerde een goed voorziene tafel, een welriekende sigaar en een pot geurig gerstenbier. Nochtans verkoos hij krachtige, gewone kost boven fijne hapjes. Later verplichtte een hartkwaal hem een streng dieet te volgen dat nochtans meer dan eens overtreden werd. Felix Timmermans was ook een grote kindervriend. Een intieme vriend van hem, Berten Verbeelen schreef :
Bijzonder Veerle, ons jongste meisje was zijn lieveling. Daarmee kuierde hij de hof rond in een speelgoedkruiwagentje; en zowel Felix als de kleine hadden een reuzepret. En dan ging hij vertellen. Een groot blad papier — want Felix kon voor kinderen niet vertellen zonder tekenen — gekleurde potloden en de vertelling begon. Een paar lijntjes in V-vorm kwamen op het papier. Wat is dat ? ... een vlieg. Daaronder een zwarte bol aangebracht. Wat is dat ? Een bol. Klonk het bij de kinderen in koor. Neen, lachte Felix, de neus van een hond. En intussen was er al een ganse hond bij die neus getoverd. Dan kwam er een petje... met een boer er onder... en die boer heeft een pijpke in de mond... zie hij rookt... en hij heeft een koord in de hand. Wat zal hij er mee voorttrekken ? ... Een hond ... Neen, neen, een verkske. En het verkske verscheen met zijn lange snuit en zijn kruistaartje. Dan kwamen er nog : een schipke met de vijf kinderen er in, een paradijsvogel met vele schone pluimen, een mollig engeltje, en nog, en nog, tot het hele blad vol stond.
Zo amuseerde Felix Timmermans, de wereldvermaarde Vlaamse schrijver, de kinderen en zichzelf.
De eerste kou laat zich voelen en ik maak er een gedicht op.
Zo schreef hij aan een andere vriend :
Wilgen krommen in de mist; paddestoelen staan gegist in bespinnewebde kruiden. Verre dorsvlegelgeluiden en een vogel die raar lacht is het enige dat tracht hier wat leven bij te zetten.
Maar dat kan toch niet beletten dat het hart maar zuchten blijft. 't Land is tot een zucht verstijfd, en de zon schijnt toch zo slap, en de avond komt zo rap met een geur van rotte rapen. Laat ons heden vroeg gaan slapen.
In de intimiteit sprak Timmermans bij voorkeur plat Liers, zoals hij het zelf zo schilderachtig te pas bracht in zijn "Pallieter" en nog in andere verhalen, die hij in zijn geboortestadje liet afspelen. Wie het geluk had met Timmermans zelf over kunst te praten, geraakte onvermijdelijk aanstonds onder de onweerstaanbare bekoring van zijn grote openhartigheid, van zijn onvergetelijke eenvoud, van zijn onmiskenbare oprechtheid en vooral van zijn nederige bescheidenheid. Afgunst kende hij blijkbaar helemaal niet. En aan kwaadsprekerij had hij een broertje dood. Kunstschilder Oscar Van Rompaey getuigde van hem :
Twee en twintig jaar lang ging er om zeggens geen dag voorbij zonder dat ik bij hem thuis binnenliep en nooit herinner ik mij één enkel verkeerd of slecht woord over iemand uit zijn mond gehoord te hebben.
Want Timmermans was goed en mild van natuur. Dat was trouwens de basis van zijn verbeelding en van zijn kunst. Mens en kunstenaar waren bij hem zoals bij de besten van alle tijden, niet te scheiden. Van toen "Pallieter" verscheen, heeft hij zijn lezers hier en in het buitenland bekoord door zijn menselijke liefde en de glans van zijn edel en kinderlijk gemoed. Sedert 1944 leed Timmermans aan een zware hartziekte.
"Ik ben ziek aan 't hart, 't is mij onmogelijk te komen".
Dat was in january 1944. En dan enkele dagen later
"Ik heb het weer aan het hart en ga langzaam als achter een "processie".
En in juli 1944 :
"Ik moet braaf zijn, veertien dagen plat liggen om dat hartje "op zijn plooi te brengen — ik mag nu en dan wat opzitten".
Maar het hart zou hem niet meer met rust laten. De levensblije Felix zou nog wel de zon kunnen zien, maar alleen nog van uit zijn bed of van achter 't venster van zijn ziekenkamer. De laatste maanden was hij voortdurend onderhevig aan crisissen. De minste beweging, de minste gemoedsaandoening deed hem pijn. Hij moest rusten ...
Felix Timmermans zou heel zacht in de armen van zijn jongste dochter Tonet voor altijd ter ruste gaan op 24 januari 1947, nu negenendertig jaar geleden. In 't zwart geklede peekes hebben hem bij zijn begrafenis uitgeleide gedaan ; vrouwen uit de volksbuurt volgden al wenend. Schoner erewacht had men hem niet kunnen geven. De naar hart en ziel eenvoudige man werd door eenvoudige, kleine mensen ten grave geleid en beweend. Het waren die mensen die hij liefhad, die hij uittekende, schilderde en beschreef, van wie hij het ruwe bolster openbrak om hun schone ziel te laten glinsteren.
Vertaald in circa vijfentwintig talen vond Timmermans een lezerspubliek in de gehele wereld. In de reeks werken van Timmermans zullen ons blijven verheugen "Pallieter", "De zeer schoone uren van Juffrouw Symforosa Begijntje", "Boerenpsalm", de korte vertellingen en het toneelwerk dat nog steeds de planken houdt.
"Waarom kan Timmermans vir ons as voorbeeld dien ?"
vraagt de Zuid-Afrikaner CM. Van den Heever zich af.
Waarom is hy 'n uitsonderingsfiguur in die letterkunde ? Die antwoord hierop sal ons dadelijk vind as ons, na al die swaar, psigologiese werk van menige gevierde Europese skryver, die boeke van Timmermans lees. Onmiddeelik word ons verbeelding ligter en blymoediger en leer ons weer om met die oë van 'n kind na die wondere van kleur, vorm en karakteristieke trekke om ons te kyk. Timmermans werk nie met 'n pen nie, maar met 'n penseel. Alles wat hy teken, kan ons dadelik sien".
Leopold Maximiliaan Felix Timmermans verliet deze wereld op 24 januari 1947, maar zijn werk blijft onder ons, onsterfelijk. Van deze Vlaamse Europeaan getuigde Maxime Deswarte, Professor aan de Universiteit te Rijsel :
"Il a été héraut de Ia Flandre et des incomparables richesses de son peuple et de son art".
Lia Timmermans - zo was mijn vader - Manu Adriaens
Lia Timmermans "Zo was mijn vader : streng voor zichzelf maar mild voor de anderen "
Door Manu Adriaens – 1/12/1990
Lia Timmermans, de dochter van de schrijver van "En waar de sterre bleef stille staan " is zeventig jaar en woont al heel lang in Oostende. "Dat komt door mijn huwelijk", zegt ze. "Ik ben met een Aspeslagh getrouwd. Eerst hebben we nog twee jaar in Lier gewoond, maar uiteindelijk zijn we naar de kust verhuisd. Mijn man zat in de scheepvaart, vandaar. Dat was een totaal andere wereld voor mij, zodat ik wel wat aanpassingsverschijnselen heb gehad. Met het zeevolk heb ik altijd goed kunnen opschieten, maar wat ik hier het meest mis, is de overgang van de seizoenen. Of je nu in maart dan wel in oktober langs het strand wandelt, dat blijft hetzelfde, je merkt de veranderingen in de natuur niet. En constant dat water aanschouwen, soms maakt het me wat melancholiek." Een gesprek over haar vader Felix Timmermans en het toneelstuk dat Theater 't Fonteintje in deze periode op de planken brengt.
Lia Timmermans: "In 1986 was het Felix Timmermans-jaar, toen hebben we enorm veel opvoeringen bijgewoond van "En waar de sterre bleef stille staan In één bepaalde week zagen we zelfs vijf voorstellingen. Los daarvan creëerden vorig jaar leerlingen van het Onze-Lieve-Vrouwcollege in Assebroek een stuk op basis van teksten uit verschillende boeken van mijn vader. Heel eigenaardig, met slechts een minimum aan verkleding. Ik had dergelijk toneel nog nooit meegemaakt, maar ik vond het wel prachtig."
Als je al zoveel keren "En waar de sterre bleef stille staan" hebt zien opvoeren, merk je-dan nog telkens verschillen? Lia Timmermans: "Absoluut. Beauvoorde heeft het bijvoorbeeld schitterend gedaan. En in Stene werd vooral de rol van Schrobberbeek subliem vertolkt. Wat ik nu ga zeggen, zal wellicht vreemd klinken, maar het gerenommeerd Mechels Miniatuur Theater — dat het stuk elk jaar met Kerstmis op de affiche zet — vind ik het niét goed doen. Daar zoeken ze het veel te ver. Het moet een volksstuk blijven, hè. Daarom ontroert het me meer als het gewone volk — een amateurvereniging — het brengt dan wanneer beroepsacteurs het kunstmatig opkloppen. In het stuk beleven eenvoudige mensen het mirakel, hou het dus dan ook eenvoudig. "
Je vader heeft in zijn jeugd de drie hoofdpersonages persoonlijk gekend? Lia Timmermans: "Twee van de drie heeft hij gekend, het derde personage heeft hij erbij verzonnen. Wanneer hij met vriendjes verkleed als Driekoningen ging zingen, kwamen ze vaak twee volwassenen tegen die hetzelfde deden. Die hielden van jenever en de kinderen moesten voor hen op de vlucht slaan, want ze vormden concurrentie. Van één persoon heeft mijn vader een palingvisser gemaakt, omdat er in die tijd in Lier nu eenmaal veel palingvissers waren. Nu is er geen paling meer, denk ik, laat staan palingvissers."
Hoe was de jeugd van je vader? Vertelde hij daar vaak over? Lia Timmermans:"Oh ja! Hij was de dertiende van veertien kinderen. In het begin hadden ze het niet breed bij hem thuis, tot het geluk opeens doorbrak. Dat is een verhaal apart. Mijn grootvader was een handelaar in kant. Op zekere dag zat hij in Brussel, en daar ontmoette hij een man uit Tsjechoslowakije die hem vertelde dat zijn portefeuille gestolen was en dat hij geen geld meer had om naar zijn land terug te keren. Mijn grootvader hielp hem en de Tsjech beloofde hem een wagon parels toe te sturen. Hij hield zijn woord. Aanvankelijk wist het gezin van mijn vader niet wat met die grote hoeveelheid parels aan te vangen, tot een van zijn oudere zussen voorstelde : "Laten we handtassen met parels erop gaan maken". Heel de familie heeft zich toen in die branche gestort en is er rijk mee geworden. Trouwens, een achterneef van me die met een Tsjechische is getrouwd, is nu nog steeds de invoerder van die parels."
Van wie erfde je vader zijn schrijftalent? Lia Timmermans: "Hij zei vaak dat zijn vader, mijn grootvader dus, een goede verteller was. Maar om dan nog te kunnen schrijven... Zijn familie vond het overigens maar niks, dat schrijven. Zeker geen volwaardig beroep."
Het stuk speelt rond Kerstmis. Kwam je vader uit een gelovig milieu ? Lia Timmermans: "Mijn grootmoeder was heel godvruchtig en vroom, al had ze zo haar eigen manier om dat geloof te beleven. Ze ging bijvoorbeeld steeds naar het lof, maar anderzijds zei ze : "Zolang de pastoors niet op de preekstoel openlijk verkondigen dat kinderarbeid doodzonde is en de kinderen verder laten slaven, komt er bij mij geen pastoor binnen." Ze was heel sociaal voelend. Haar huis zat altijd vol, iedereen kwam er binnen, iedereen, behalve de pastoor dus."
En je vader ? Was ook hij vroom ? Lia Timmermans: "Mijn vader is geleidelijk steeds godvruchtiger worden. Als je "Pallieter" leest en dat met "Adagio" vergelijkt, merk je een grote evolutie. Wat in het stuk "En waar de sterre bleef stille staan " vooral opvalt, is zijn zachtheid in het beoordelen van de mensen rond zich. De zwakke mensen, uiteindelijk. Door de warmte die er van hem uitging, kon hij ze echt moed geven. Hij was joviaal in de omgang, humoristisch ook, maar in zijn humor nooit scherp of obsceen. Hij verstond vooral de kunst om van die kleine momenten, een uur geluk, intens te genieten. Soms was hij weliswaar stil en weemoedig, maar dat liet hij zelden tegenover buitenstaanders blijken."
Met welk van de drie karakters in het stuk voel jij je hel meest verwant ? Lia Timmermans: "Schrobberbeek vind ik de sympathiekste. Pitjevogel is ongetwijfeld de plezantste, maar aan Schrobberbeek is nog iets kinderlijks, iets kwetsbaars, hij meent het goed, hij is menselijk. Pitjevogel, de luimige, wordt gemakkelijk verleid, waarna hij spijt heeft en er niet meer uit raakt. En Suskewiet, dat is de godvruchtigheid zelve natuurlijk, die opeens van de wereld verdwijnt, een uitzonderingspositie eigenlijk. Daarom moet deze laatste rol sterk worden gespeeld, anders dreigt ze flauw over te komen. Ach, de drie figuren zijn evenveel symbolen, hè."
Het bijgeloof neemt een niet onbelangrijke plaats in het stuk in. Lia Timmermans: "Bijgeloof is iets van alle tijden. Dat tiert vandaag de dag nog even welig : kijk maar eens naar al die sekten en goeroes, of hoe mensen veelvuldig kaartlegsters raadplegen en een amulet bij zich dragen. Vroeger was dat bijgeloof alleen iets primitiever, overgewaaid uit de middeleeuwen. Mijn vader hechtte daar natuurlijk helemaal géén geloof aan, maar hij had begrip voor het feit dat anderen dat wél deden. De moeder van mijn moeder, die bij ons inwoonde, was ook bijgelovig. In haar ogen was dat echter geen bijgeloof, voor haar waren dergelijke zaken gewoon remedies. Met tandpijn bijvoorbeeld trokken de mensen naar een tovenaar, die zijn duim op die tand legde en de pijn vervolgens op een boom overzette, ondertussen allerlei mysterieuze woorden prevelend. Zo ging het er in een klein stadje als Lier toe, wat moet dat dan niet op het platteland zijn geweest! "
Niet alleen het bijgeloof was groot, ook het drankgebruik. Lia Timmermans: "Wat wil je, het was het enige dat de mensen hadden om wat troost in te zoeken. Mijn vader kon van een goed glas wijn genieten, maar ik heb hem nooit dronken gezien. Als hij iemand wél dronken zag, vond hij ook dat menselijk. Zo was mijn vader : streng voor zichzelf maar mild voor de anderen. Dat is het beeld dat ik voor eeuwig van hem meedraag. Een beminnenswaardige man zoals je er nog weinig vindt. Aangenaam, met de gave om te relativeren, zelden kwaad."
Kom, kom, hij zal ook wel een mindere kant hebben gehad. Lia Timmermans: "Misschien was hij wel té zacht en té goed, waarmee ik bedoel dat men er soms misbruik van maakte. Iemand zei hem eens : "Er zijn maar twee soorten mensen in de wereld: degenen die foppen en degenen die gefopt worden. "Waarop mijn vader antwoordde : "Mocht dat inderdaad zo zijn, dan wil ik graag bij de laatste categorie behoren. "Zie je, dat typeerde hem."
Kom je naar een voorstelling in Wijnendale kijken? Lia Timmermans: "Graag. Jullie toneelvereniging heet 't Fonteintje ? Ik ben daar nog water gaan halen in de tijd dat iedereen de kwaliteit ervan roemde. En de dochter van de boswachter van Wijnendale is "au pair" meisje geweest bij mijn zus die in Londen woonde. Ik ben trouwens door die boswachter ooit uit het bos van Wijnendale weggejaagd. Ja, de wereld is klein, meneer."
In het raadhuis van Waalwijk, op de grens van Noord-Brabant en Holland, werd onze aandacht getrokken op een tegeltableau van de patroonheiligen van schoenmakers en leerlooiers St. Crispinus en St. Crispinianus, ontworpen door niemand minder dan Felix Timmermans. De gebroeders Crispinus en Crispinianus, voortgesproten uit een voorname Romeinse familie, vluchtten onder de vervolging van Diocletiaan naar Soissons in Frankrijk, leerden daar het schoenmakersvak en maakten kosteloos schoenen voor de armen. Omdat ze langs deze weg in contact kwamen met de heidense bevolking en er menigeen bekeerden tot het Christendom, werden ze door de Romeinse prefect Rictiovarus op talloze wijzen gemarteld.
Maar omdat ze op geen enkele manier te bewegen waren afstand te doen van hun geloof, werden ze met een molensteen om de hals in de Aisne geworpen, op wonderlijke wijze van de verdrinkingsdood gered en uiteindelijk met het zwaard onthoofd. Dat is zowat de kern van de legende rond de twee patroonheiligen van onze middeleeuwse schoenmakers- en huidevettersgilden.
Rond deze beide heilige ambachtslieden heeft de folklore ook haar werk verricht. J. van Lennep en J. Ter Gouw hebben in hun "De Uithangtekens in verband met Geschiedenis en Volksleven beschouwd" aandacht besteed aan deze heiligen. Ze vertellen ons dat de heiligen geen leer hoefden te kopen, omdat de engelen dat brachten waarom zij dan ook de armen de schoenen voor niet gaven. Een andere overlevering zegt ronduit dat Crispijn het leer stal. In een Duitse versie is vermeld : "Crispinus machte den Armen die Schuh, und stahl das Leder auch dazu."
Dit zou echter op een misverstand berusten. Daar men het Oudmiddelduits verkeerd interpreteerde en dat "stalt" hier "steilte" beduidt, wat in feite wil zeggen dat hij het leer erbij gaf. Wat er ook van zij, in Waalwijk bestond er een grote verering voor deze heiligen, daar de lederindustrie er een van de voornaamste bronnen van inkomsten was. Vandaar ook dat aan de inkom van het raadhuis een koe en een os liggend zijn afgebeeld. Deze dieren, vrij sober gehouwen uit zandsteen door Lambertus Zijl uit Bussum, flankeren de granieten trappen van de bordes als symbolen van de lederindustrie en de veeteelt.
Toen op 1 januari 1922 de gemeenten Waalwijk, Baardwijk en Besoyen werden verenigd tot de nieuwe gemeente Waalwijk, was het toenmalig raadhuis veel te klein geworden en namen de plannen voor een nieuw gebouw vastere vormen aan. Aan enkele architecten werd de opdracht gegeven een ontwerp voor een nieuw raadhuis te maken.
Bij raadsbesluit van 30 januari 1931 werd bouwmeester Alexander Jacobus Kropholler (A'dam 1881 - Wassenaar 1973) als ontwerper aangenomen. Op 19 juli werd de eerste steen gelegd en op 22 oktober 1932 werd het raadhuis officieel geopend. Het metselwerk van de gevels is uitgevoerd in een groot formaat handgevormde baksteen en er is veelvuldig gebruik gemaakt van natuursteen. De hoofdgevel bestaat uit een trapgevel.
Het monumentale karakter van het raadhuis komt ook sterk naar voren in het trappenhuis. Het gebruik van mooie natuurlijke materialen accentueert het stoere lijnenspel. Een zacht strijklicht door de gebrandschilderde ramen is mede sfeerbepalend. De deurpartij naar de raadzaal laat duidelijk zien hoe alle ambachtelijke aspecten van het gebouw zijn gebruikt. Krophollers realisatie is het bewijs van deskundigheid en goed gevoel voor schoonheid. Voor de versiering van het raadhuis deed de architect een beroep op verschillende vooraanstaande Nederlandse kunstenaars en op Felix Timmermans. A. Kropholler had het gedenkteken voor Pieter Breugel ontworpen, dat op 9 oktober 1926 in de gemeente Breugel werd onthuld. Breugel was een onderdeel van de gemeente Son en Breugel, gelegen ten noord-oosten van Eindhoven. Felix Timmermans was lid van het feestcomité en hield er een toespraak. Bij de voorbereiding van de feestelijkheden hadden ze elkaar leren kennen.
Gefascineerd door Timmermans' tekeningen, stond de bouwmeester erop dat de Fé de opdracht kreeg tot het maken van een tegeltableau, voorstellend St. Crispijn en St. Crispinianus, om geplaatst te worden in een nis van het nieuwe raadhuis. Maar ook Timmermans koesterde grote belangstelling voor Krophollers werk. Het "tableau" werd vervaardigd in de tegelfabriek "De Sphinx" te Maastricht in Regouttegels en had als afmetingen 96 x 65 cm.
Voor het ontwerpen van dit prachtig tegelwerk heeft Timmermans afgezien van de traditionele martelaarswerktuigen van deze heiligen zoals molensteen en de priemen of elzen die onder hun nagels werden gestoken. Als attributen gaf hij St. Crispinus een schoenmakershamer en een schoen in de handen en St. Crispinianus een palm als symbool van het martelaarschap en een "bul" als verwijzing naar het Evangelie.
Links onder staan de initialen van Timmermans, maar deze zijn geheel overbodig daar het een typisch Timmermansgewrocht is. Het gemeentebestuur van Waalwijk was zeer opgetogen over het geleverde werk en liet op 14 mei Timmermans weten : "Wij zeggen U dank voor de moeite en zorg, welke U zich hebt willen getroosten en menen, mede in overleg met architect Kropholler, als waardering voor de door U geleverde arbeid en als vergoeding van de door U gemaakte onkosten voor de beschikbaarstelling van het tableau, U een bedrag van 200 gulden te moeten doen toekomen." Met zijn schrijven van 26 mei 1932 verklaarde Timmermans zich akkoord met deze vergoeding.
Meer nog, de burgemeester en wethouders van Waalwijk vroegen Timmermans naar Waalwijk te komen om een bespreking te houden over het eventueel uitvoeren van schilderwerk in de trouwzaal (Waalwijk, 2 juni 1932). Of Timmermans op deze uitnodiging is ingegaan en over de aard van het schilderwerk is ons echter niets bekend. Bij de officiële opening van het nieuwe gemeentehuis was Felix Timmermans, samen met Dr. Henri Polak, letterkundige te Laren ; Dirk Coster, letterkundige te den Haag ; D. Hannema, directeur van het museum Boymans te Rotterdam; en W. Feldkamp, kunstcriticus te Amsterdam, uitgenodigd.
Op deze uitnodiging liet Timmermans de burgemeester en wethouders weten : "Met dank voor Uw geëerde uitnodiging, deel ik U met spijt mede dat ik niet zal kunnen aanwezig zijn bij de opening van het nieuwe Raadhuis. Ik moet op reis naar het buitenland. Met bijzondere hoogachting groet U, Felix Timmermans."
Job Deckers van Schoon Lier overleden op 73-jarige leeftijd
Job Deckers is vorige week op 73 jarige leeftijd overleden. Deckers was in de ruime Lierse regio bekend als zaakvoerder van het boekenantiquariaat Schoon Lier in de Florent Van Cauwenberghstraat.
Chris Van Rompaey
Ronald ‘Job’ Deckers groeide op in Elsdonk (Wilrijk) en verhuisde daarna naar Berchem. Hij werkte achtereenvolgens bij Makro en bij een Nederlandse firma die vliegtuigonderdelen maakt. “Maar dat was mijn ding niet. Ik was met andere zaken bezig: met manuscripten, met boeken, met muziek. Dat artistieke zit trouwens zowat in de hele familie. In 1979 heb ik dan beslist om met een boekenwinkel te beginnen”, zei Job Deckers in 2012 in deze krant.
“Dat mijn antiquariaat Schoon Lier zou heten, was vooraf een uitgemaakte zaak. Ik heb sinds 1957 immers iets met Felix Timmermans. Dat jaar bezocht ik met mijn vader Lier. Op de Grote Markt werd toen het wagenspel En waar de ster bleef stille staan opgevoerd, gebaseerd op een werk van Timmermans. Dat maakte zo’n indruk op mij dat ik kort nadien zelf met de fiets naar Lier kwam gereden, op zoek naar Timmermans. Wist ik veel dat hij tien jaar eerder overleden was.”
Tienduizend boeken
Toen Schoon Lier in 1979 opende, sloeg de winkel meteen aan. Ook toen Deckers de winkel in 2012 sloot, kwamen er nog altijd klanten van heinde en verre, zelfs uit Nederland en Duitsland, tussen de boeken snuffelen. Tienduizend waren het er ongeveer en ze leken chaotisch door elkaar te liggen. Maar dat bezorgde Schoon Lier net zijn charme. Gelukkig wist Job Deckers haast blindelings welk boek op welk rek stond.
Enkele maanden voor de sluiting zei Job Deckers: “Wat er precies met Schoon Lier zal gebeuren, weet ik nog niet. Er zijn drie mogelijkheden. Ofwel neemt iemand de zaak over en blijft Schoon Lier bestaan. Ofwel neemt een jongere collega de boeken over en verkoop ik het pand uit 1880 apart. Ofwel hou ik uitverkoop.” Er is nooit een andere winkel gekomen en het pand staat nog altijd leeg.
Mon Van den heuvel, nog zo’n liefhebber van Felix Timmermans, kende Job Deckers heel goed. “Ik stapte zowat om de twee dagen zijn winkel binnen en werkte met hem als vrijwilliger samen in het stadsarchief van Lier. Job was heel innemend, joviaal, een zachte mens. Het had zijn eigen mening, maar met Job kon je geen ruzie maken. Zijn overlijden is een groot verlies.” Mon:Jarenlang een of meerdere bezoeken, per week, aan Schoon Lier mogen brengen. Daar kunnen praten over onderwerpen die ons beiden meer dan normaal zeer goed lagen. De geschiedenis van Lier en de plaatselijke activiteiten gingen door de revue van belangstelling. Mijn eigen bibliotheek over Felix Timmermans is voor een groot gedeelte in Schoon Lier tot bij mij gekomen. Met dank aan "de Job".
Van morgen bericht gekregen van het heengaan van een persoonlijke vriend. Een prachtig mens. Job het gaat je goed op de andere bladzijde van het boek die nu is afgesloten.
Faience is een type aardewerk dat na eenmaal in de oven gebakken te zijn bedekt wordt met een ondoorzichtige laag witte tinglazuur (vroeger ook wel 'wit' genoemd). Na eventuele beschildering door een plateelschilder met "onderglazuurverf" wordt het voorwerp vervolgens bedekt met een doorzichtige laag glazuur met lood- en tinoxiden. Daarna wordt het voorwerp nog een keer in de oven gebakken. De schildering versmelt tijdens het bakken met de glazuurlaag en wordt er zo ingebrand.
Bij de recente Duitse vertaling van Adagio - Stijn Vanclooster
Bij de recente Duitse vertaling van Adagio
Ruim zestig jaar na de oorspronkelijke publicatie verscheen van Adagio een nieuwe vertaling in het Duits (2009). Het werk is van de hand van Ingrid Wolters, een germaniste en romaniste die jarenlang voorzitter was van het Duitse Felix Timmermansgesellschaft. Dankzij haar jarenlange omgang met Timmermans’ werk en haar taalgevoel is zij erin geslaagd een uitmuntende vertaling af te leveren. Iets wat men uitstekend kan toetsen, daar ook de originele Nederlandse tekst in de nieuwe publicatie werd opgenomen. Een gelukkige keuze, vind ik dit altijd.
‘Adagio, das sind dreiunddreiβig Gedichte der Dankbarkeit und Ewigkeitshoffnung’, luidt het terecht op de achterflap van de nieuwe vertaling (2009). Timmermans werkte aan die gedichten vooral in de laatste jaren van zijn leven, al dateren sommige ‘oerteksten’ van vele jaren eerder. De bundel, die als Timmermans’ geestelijke testament wordt beschouwd en uitgesproken metafysisch georiënteerd is, is de vrucht van een levenslang religieus zoeken. Vele gedichten vertolken direct het zo door en door Timmermansiaanse melancholische levensgevoel:
De blaadren rijzen door den stuggen nevel, er zijn geen klanken meer, er is geen lied, slechts in het dorre riet een vroom geprevel… Nu komt de tijd dat men naar binnen ziet.
Want wij zijn arm, en knagen aan ´t verleden en spelen met de kaarten van verdriet. […] (p. 4)
Ook de beroemdste Timmermansverzen komen uit deze bundel:
De kern van alle dingen is stil en eindeloos. Alleen de dingen zingen. Ons lied is kort en broos. (p. 61)
Wie de Adagio-gedichten analyseert, de breedheid van thematiek en diepte van denken en voelen daarachter peilt, komt er nooit toe hun auteur als een oppervlakkige folklorist te catalogiseren – iets wat op basis van minder geslaagd werk (welke auteur leverde er geen?) wel eens werd gedaan. De gedichten in Adagio verschillen daarmee hemelsbreed van de jeugdgedichten waarmee Timmermans had gedebuteerd – ‘der Unterschied […] ist in jeder Hinsicht lebensgroβ, lebensweit’, noteert August Keersmaekers in zijn informatieve nawoord bij de vertaling, waarin onder meer wordt stilgestaan bij Timmermans’ geestelijke evolutie, de plaats van de gedichten in het oeuvre van de auteur en de compositie van de bundel.
Getuigen de Adagio-gedichten van een diep geestelijk rijpingsproces, evenzeer zijn zij het resultaat van een intens creatief-formeel bezig zijn. Ook dit aspect doet Keersmaekers sterk naar voren komen, door bv. de handschriften. Timmermans was voor alles een kunstenaar, voor wie gedichten componeren vooral een bezig zijn met de vorm van zijn scheppingen betekende. Voor Timmermans was dat geen zaak van techniciteit. Het werken aan en herwerken van de Adagio-gedichten was voor hem een instinctief bezig-zijn, een ritus, haast een vorm van bidden ook. In een brief aan zijn vriend Marc Edo Tralbaut noemde hij een gedicht ‘een belijdenis uit het diepste’.
De literatuurwetenschap besteedt tegenwoordig veel aandacht aan het ontstaansproces van een tekst. Ook de Timmermansstudie heeft zich op dit terrein bewogen. Een mijlpaal is hier de in 2000 door August Keersmaekers gepubliceerde studie Het geluk van een schrijver: Felix Timmermans en zijn Pallieter(1) , twee boeken die via een studie van de verschillende overgeleverde tekstvarianten uitvoerig aantonen hoe hard de Lierse auteur aan zijn zogenaamd spontaan gegroeid meesterwerk had geschaafd alvorens hij het in het licht gaf. Hoe oorspronkelijk Timmermans’ artistieke talent ook was en hoe spontaan en natuurlijk tot stand gekomen zijn werk (in zijn beste momenten) ook lijkt, toch was het meestal het resultaat van schaven en herwerken, en opnieuw bijvijlen. En twijfelen.
Dat was ook voor Adagio het geval. Voor de definitieve afwerking van die gedichten deed Timmermans een beroep op Albert Westerlinck, de toenmalige redactiesecretaris van Dietsche Warande en Belfort, het tijdschrift waarin de eerste van die gedichten werden gepubliceerd. Per brief of ten huize van de dichter sleutelde Westerlinck mee aan de verzen – overigens vooral verstechnisch; de impact van de Leuvense hoogleraar op de definitieve tekst is uiteindelijk niet zo groot geweest. (Over die samenwerking schreef Marcel Janssens recentelijk nog in een jaarboek van het Felix Timmermansgenootschap.) Dat Timmermans voor de publicatie niet over één nacht ijs ging, getuigde hij expliciet in een briefje aan een vriend: ‘Ondertussen heb ik een paar oude gedichten, die ik in de tijd hier en daar op een envelop of in een notaboek gekribbeld had, opnieuw ontcijferd, ze gekalefaterd, hun een nieuwen asem ingeblazen. En uit die sluimerende koppen zijn door de zon der ervaring en den regen van een dikwijls heiligend lijden […] gedichten gegroeid. […] Ik mag nu wel niet zeggen dat zij zo maar uit mijn pen zijn gevloeid […] Daarbij moet ik u nog schrijven, dat ik verwonderd ben hoe eenvoudig en toch hoe ingewikkeld het is een gedicht te maken.’(2)
(1) August Keersmaekers, Het geluk van een schrijver: Felix Timmermans en zijn Pallieter. Gent: Koninklijke Academie voor Nederlandse Letterkunde, 2000. (2)Geciteerd in: Marcel Janssens, ‘Albert Westerlincks medewerking aan Adagio’. In: Job Deckers (samenst.), Het witte huis. Jaarboek 2005 van het Felix Timmermansgenootschap. Lier: Felix Timmermansgenootschap, 2005, p. 85-93, het citaat op p. 87.
Poëzie vertalen is niet minder ingewikkeld. De vertaler moet rekening houden met beide voorvermelde facetten, de inhoud en de vorm van de brontekst. Beide moet hij zich eigen maken en opnieuw tot uitdrukking brengen, in een andere taal maar toch zo dicht mogelijk tegen de oorspronkelijke vorm aanleunend. Kan men überhaupt wel vat krijgen op de bedoeling van een auteur, het effect dat hij beoogde met zijn werk, de sfeer die een tekst uitstraalt? Een kunstwerk vertalen is altijd ook een nieuw maken. Dat vertalen een kunst op zich is, geldt nog meer voor het genre poëzie – met zijn betekenislacunes, ambivalenties, woordspelingen, ritme en rijm… Hoe dit alles bewaren en tegelijk her-uitdrukken, bovendien zo dicht mogelijk tegen de brontekst aan? Een geslaagde vertaling kan niet anders dan het resultaat zijn van rijping. Zij is het product van lezen en herlezen, bewerken en herwerken. En aan de grond ervan ligt altijd een grondig inzicht in het werk van de te vertalen auteur.
Het is een zegen dat zich aan de recente Adagio-vertaling zo’n doorgewinterde Timmermans-lezeres gezet heeft. Haar werk getuigt ervan dat zij zich Timmermans’ verzen diep eigen heeft gemaakt. Zo brengt haar omzetting niet altijd een woord-voor-woord-vertaling, maar durfde de vertaalster hier en daar doorslaggevende keuzes te maken die tot gevolg hadden dat de sfeer en het ritme van de oorspronkelijke verzen zo onaangetast als mogelijk bleven. Zo wordt ‘De blaadren rijzen door den stuggen nevel’ in het Duits ‘Die Blätter fallen, dichte Nebel steigen’. En zo ‘knagen wij’ in het Duits niet ‘aan ’t verleden’, maar zijn wij ‘im Gestern noch verfangen’, en ‘stelt’ (in hetzelfde gedicht) ‘het schoonste sprookje ons niet tevreden’, dan ‘wekt’ dat in het Duits ‘kein Verlangen’:
Denn wir sind arm, in Gestern noch verfangen, die Karten aus Verdruss sind unser Spiel. Das schönste Märchen weckt uns kein Verlangen, und durch den Nebel lockt kein Zukunftsziel. (p.5) Elders wordt 'der aarden bloeme' vertaald als 'Erdendingen' en wordt 'Uw naam te noemen' 'Deinen Namen singen':
Als dauwdrop aan der aarde bloeme AlsTautropf an den Erdendingen weerspiegel ik het al. so spiegle ich das All. Ik hoor de spheren zoemen. Ich hör' die Sphären klingen, Gansch 't sterrendal das Sternental probeert Uw naam te noemen. will Deinen Namen singen. (p.30-31)
In de aangehaalde verzen koos de vertaalster voor een niet-letterlijke vertaling om het rijm te kunnen behouden. Gelukkige poëtische vondsten, die bovendien de sfeer en ook het oorspronkelijke ritme onaangetast laten. Dat geldt ook voor de vertaling van volgende verzen, waarbij de woordvolgorde licht werd veranderd:
Het ligt zo zwaar op mijn gemoed, Es liegt so schwer mir im Gemut, alleen kan ik het niet bewerken; allein kann ich es nicht erreichen; maar, als Gij mij een teken doet, doch wird mir Trost und Kraft und Glut, zal mij dat troosten en versterken. wenn Du mir, Gott, nur schenkst ein Zeichen. Dan wordt het goed! Dann wird es gut! (p. 20-21)
Mits het nodige taalgevoel en zoeken, en zich diep te laten doordringen van Timmermans' geest, komt men soms tot verbluffende resultaten, waarbij de vertaling allesbehalve afbreuk doet aan het originele vers. Dan blijkt eens te meer dat het Duits wellicht de meest geschikte vreemde taal is om Timmermans' poëzie in om te zetten. Bijvoorbeeld:
[...] maar ach, mijn ziel, ik weet het niet, [...] ach, Seele mein, was mag es sein? ik heb ineens zoo 'n schoon verdriet. Ein schöner Kummer fängt mich ein.(p.40-41)
Terecht evenwel heeft Wolters het rijmschema niet altijd als zaligmakend beschouwd. In sommige gedichten zette zij dit naar haar hand. Veelal gaat het ook daar om doordachte aanpassingen, die beoogden de sfeer van de originele verzen zo goed mogelijk te vatten:
De maanschil perelmoert in 't water, Perlmuttern glänzt der Mond im See, maar in de schaduw sluipt de dood. im Schatten schleicht das Todeslos. Gelukkiglijk, dat ziet ze niet, Ach, glücklich nur, dass sie's nicht sieht; dat is voor later. bald naht das Weh. (p. 44-45)
Dit handvol voorbeelden moge aantonen dat Ingrid Wolters steeds de wonderbare eenvoud van de oorspronkelijke verzen respectvol heeft benaderd, terwijl die eerbied haar anderzijds niet heeft geremd soms enkele noodwendige kleine aanpassingen aan te brengen. August Keersmaekers citeert dan ook terecht Timmermans’ vriend en vertaler Karl Jacobs, die destijds aan de vertaalster schreef: ‘Ich finde, dass Sie den Ton und die Stimmung des Originals ausgezeichnet treffen, und ich lese Adagio von mal zu mal lieber. […] Diese zeitlosen musikalischen Gedichte haben nach all den Jahren nichts von ihrer Schönheit eingebüβt.’ (p. 77.)
Felix Timmermans, Adagio. Gedichte im niederländischen Original des Dichters aus Flandern und in deutscher Übertragung von Ingrid Wolters. Mit einem Nachwort von August Keersmaekers. Heilbad Heiligenstadt: Verlag F.W. Cordier, 2009.
Waarom ik van Timmermans hou. (deel 1) - Viktor Claes
Waarom ik van Timmermans hou.
Lezing voor de Felix Timmermans Kring door Viktor Claes – 8/10/1995
Ja, ik hou van Felix Timmermans. Ik hou van de mens Timmermans zoals ik hem heb leren kennen uit het boek van zijn dochter Lia (Mijn Vader) en uit andere biografieën en getuigenissen. Ik hou van de tekenaar en de schilder Felix Timmermans die in zijn vaak naïeve kunst een congeniaal beeld geeft van de nog ongeschonden natuur, van de bekoorlijke Lierse straten en gebouwen, van de eenvoudige goede mensen die hij ook in zijn literair werk beschrijft.
Viktor Claes en Gaston Durnez
Ik hou van de Vlaming Felix Timmermans die in zijn jeugd droomde van een "Koninkrijk Vlaanderen" en zich in de Eerste Wereldoorlog o.a. als Voorzitter van de Vlaamsgezinde vereniging Volksopbeuring inzette om hongerige kinderen te voeden en arme mensen te helpen. Hij had het ongeluk in een land te leven waar Vlamingen nog tweederangsburgers waren en daarvoor heeft hij tweemaal moeten boeten.Maar ik wil het vooral over de schrijver Timmermans hebben.
De Vlaamse schrijver Felix Timmermans vind je natuurlijk ook in zijn werk terug, in de liefde voor zijn geboortestreek ( Lier, St Gummaruskerk, Begijnhof, de dorpen Grobbendonk, Bouwel Emblem enz.)
LIER Waar de drie kronkelende Nethen een zilveren knoop leggen; waar plots het spekbuikige, overvloedhoornige Brabant zich scheidt van 't mijmerend, magere Kempenland, daar is het...
(Schoon Lier) Met haar dak lijk een horizont, haar feestelijke toren, feestelijke timpanen, feestelijke schoorbogen, balustraden, pinakels, nissen, spuwdraken en heiligenbeelden, bloemt ze op als een kostelijke juweeldoos, waarvan haar kleurige kerkramen de blinkende edelstenen zijn.
(Sint Gummaruskerk) Orgelmuziek zuigt het hart naar binnen. De ramen juichen als een Vlaamse vlaggenstoet. De oude huizen hebben een ziel. Zij zijn warm doorolied van de tijd; de poëziebalsem geurt eruit lijk lentevioletten. Ze zijn van binnen naar buiten gebouwd, gelijk de mensen wier gelaat geboetseerd is naar hun innerlijkheid en karakter. Ze zijn eerlijk en hartelijk.
(Schoon Lier) Het Begijnhof is d' amandelboon van Lier.
(Schoon Lier) (de begijnen:) De geur van 't geloof waait uit hun witte kappen, en de vrede staat recht als een zuil uit de hemel, recht op de rode daken en de oude muren, wit en stil als een gedurige zondag.
(Schoon Lier) Als men ginder in de verte tegen de horizon een molentje draaien ziet, dan krijgt het landschap leven, dan verroert het landschap, en een gevoel van vrede en herderlijke eenvoudigheid wandelt door uw hart. (De molen van Fransoo in Pallieterland – 1922/1923)
MINNEKE POES – 1942 Maar de geitemelk, die er ons Gommeerke elke dag gaat halen, direkt van de uier in de melkpot, is zuiverwit als hagel en als een okkernoot zo hartelijk van smaak. Het is bijna niet te geloven, hoe er in deze dorre streek, die toch voor natuurlijke vruchten, enkel knorrige mastetoppen afwerpt, zoiets edel mild en blank als geitemelk kan bestaan. Het is als een perel in een koppige oester. Er is een taaie kracht in deze natuur van den en heidekruid, die in het zand haar leven zoekt. Een langzame kracht die immer in hetzelfde gebaar blijft staan. Eeuwig, armoedig-groen, en hard van moeite als de vereelte hand van de arme heiboer. Doch zo rond de Sinksendagen lacht ze, als het gegiechel in een koperen trompet: dat is wanneer de brem zijn gouden droppels uitfonteint. Eenvoudige, goede, eerlijke mensen komen overal terug in zijn werk
HET KINDEKEN JEZUS IN VLAANDEREN - 1917 Op de schelft, in de duisternis zat er een te dromen op zijn viool. Verder was het goed en stil onder die eenvoudige mensen, die roken naar mest en aarde, die dag in, dag uit met hun beesten leefden en vergroeid waren van lijf en ziel, naar de rustige stilte der velden en de oneindigheid der hemelen.
De herders horen de naderende muziek van de engelen in de kerstnacht. Allen luisterden nu naar een fijn muziek, dat als een dauw over de hemelen druppelde; 't waren korte of lange klanken, hier, dan daar, dan ginder, lijk langzame regenlekken, die elk een zoete toon gaven als ze de bomen of de aarde raakten.
Overdadiger is de natuur, uibundiger de levenslust in Pallieter. Het optimisme en de onbezorgde genotzucht van de levensgenieter Pallieter is lang de bestbekende zijde van Felix Timmermans geweest. Er is gezegd dat Pallieter een losbol, dagenmelker was, dat hij niet werkt en dat hij de wereld bekijkt als een grote speelgoedwinkel, dat hij zich op een godslasterlijke manier volpropt met bier, frikadellen en pannekoeken….
Ondanks alles kan die levensvreugde nog aanstekelijk werken en er zijn passages en hoofdstukken genoeg waar ik zoveel van hou dat de keuze bijzonder moeilijk valt. De onbezorgde vreugde van Pallieter komt gerijpt en gelouterd terug in Boerenpsalm o.a. in dit citaat :
BOERENPSALM - 1935 Ha, wat is er zo jeugdig als bij 't krieken van de dag, in uw werkbroek te schieten, naar buiten te wippen en de koelte van de morgen over uw vel te voelen ritselen. De nevel ligt nog op de velden. De vruchten, het kruid, het gras zijn overzadigd van dauwdruppels. Het is zo schoon, en 't is zo stil, dichtbij en heel in de verte. Ge hebt spijt dat ge moet hoesten, de zon breekt door de smoor, en de reuken van het veld rollen rond uw hoofd.
Ge riekt de klaver, het koren, het beekwater, het mest, de bloemen, de honing, ge luistert naar de leeuwerik. En zo staat ge daar in uw deur te asemen, de morgen in te drinken, lijk koele drank, en van de groei van uw vruchten te genieten, van uw werk dat daar zo schoon ligt, ordelijk in voren en vlakken, lijk schone tapijten. Ge wipt op van geluk en werklust, uw bloed trilt en ge zwiert, rijker dan een koning de staldeuren open. Ha, die warme reuk van beesten en mest.
Aan het eind van deze spreekbeurt zou het moeten duidelijk zijn waarom ik van Timmermans hou. Ik hou van zijn beschrijvingen van zijn geboortestad, het begijnhof, de goede arme Kempen met zijn rijke natuur. Ik hou van zijn Pallieteriaanse vreugde in het leven. Ik hou van de taalkunstenaar met zijn frisse , expressieve beeldspraak. Ik hou van wat hij over de liefde zegt. Ik hoop dat ik voor sommigen heb kunnen aantonen dat wat hij schrijft, veel beter is dan de kerk in zijn tijd dacht. Ik hou van de manier waarop hij aan de natuur een bovennatuurlijke dimensie geeft en hoe zijn opgang naar God van een diep inzicht in het geestelijk louteringsproces getuigd en soms bijna mystieke allures krijgt.
Het behandelen van een tema als dit voor een publiek als hier is een gewaagde onderneming. Je zit / staat voor mensen die Timmermans beter gelezen hebben en er meer van afweten. Het vraagt bovendien moed, want je verraadt meer van jezelf dan je denkt. Wanneer ik me van mijn onderwerp heb laten afleiden, was het met de bedoeling Timmermans te verdedigen en zijn werk in een ruimere context te plaatsen. Ik hoop daardoor aangetoond te hebben dat zijn kunst minder tijdsgebonden is dan die van veel tijdgenoten aan wie in de tegenwoordige literatuurgeschiedenissen meer aandacht besteed wordt.
PALLIETER – 1916 Als Pallieter zag wat een heerlijk weer de dag ging brengen, gooide hij zijn klak in de lucht en liep met lachend gezicht naar de zolder, op het donkere beiaardkamerken. Hij wierp er een houten dakdeurken open en het witte licht kwam binnengespoten, en van de eerste verblinding bekomen zag hij daaronder het friese morgendland in al zijn deinende wijdheid blootliggen.
De bossen zijn het hart der aarde! Overal was de weldadige reuk van mos en sappig hout, En dan die bosbeziën, die rode bosbeziën met een rijns smaaksken achteraan! Pallieter zijn lippen zagen er purper van. En zo drong hij heen door een wellustige overdaad van leven en groei, tot hij kwam in het eigenlijke woud. Daar deed hij zijn hoed af, bleef getroffen staan, en voelde zich geen duim meer groot. Hier waren geen struiken, maar uit de rosse bladgrond rezen overal de grijze, gladde beukebomen lijk keersen recht omhoog en spanden ginder boven met dicht bladerengewelf het zicht des hemels af; zij rijden zich achter en nevens elkaar tot een onmetelijke diepte van bomen, die heel ver vergroeide tot een grijze houtgordijn waar lucht noch land door pierde.
Ze zwegen en luisterden naar een nachtegaal, die alleen in de verholenheid van een bloeiende kerseboom zijn gouden hart liet roeren. Maar daar, als niet opeens begonnen, klonk er van op het Begijnhof het diepgevoeld gestreel van een cello. De cello sprak; 't was innig lijk een zingende mensenstem, 't klonk lijkuit de waterdiepte omhoog. 't Droeg de ijlheid van de hemel en de jongheid van de lente, 't Was Beethoven, Benoit, Wagner, Palestrina en Grieg. Zo dreven ze schoon als in een droom over het water weg, en over het nachtelijke, stille land wandelde de galm van de heerlijkste muziek der aarde, 't Was alsof God zijn voeten op de wereld had gezet.
Merels en zoetelieven, wielewalen en vinken, kneuters en kwiksteerten deden van wellust de bomen zingen; en tussen het geklank van die verschillende rumoerige vogelekelen, floot kalm en trots de koninklijke nachtegaal. Het was als een gulden fluit, die in de bomen hong en telkenmale klonk, als er een regenlek op klopte. Er was een zalige weldadigheid over het land, een zoete bedwelming, die opsteeg uit alle dingen. De hemel was warm-grijs, en blauw lagen ginder de verre verten, als fijne wierook.
Zo goed als alles wat ik tot dusver besproken heb uit het literaire werk van Felix Timmermans wordt door de literatuurkritiek afgedaan met termen als heimatkunst, streekliteratuur, naiëve vertelkunde – termen die door de veel toonaangevende moderne literatuurcritici denigrerend bedoeld zijn. Hier wil ik nu evenuitweiden over een aantal factoren die daartoe bijgedragen hebben.
1- Aan een eerste punt hoef ik niet veel woorden te verspillen. Het is maar al te goed bekend dat na de jongste wereldoorlog een aantal duistere krachten korte metten meenden te mogen maken met de katholieke Vlaamse kunstenaars.
2- Ten tweede hebben we de beschuldiging dat de streekverhalen van Felix Timmermans, Ernest Claes enz. psycholgische diepgang missen. Men spreekt van een aaneenschakeling van losse miniaturen, simplistische karakteruitbeelding en een tekort "sociale bewogenheid". Pallieter wordt "ongecompliceerd vitalistisch" genoemd. Het kindeken Jezus in Vlaanderen en De zeer schone uren van juffrouw Symforosa, begijnten worden "sprookjesachtig" genoemd en "van alle intellectuele bekommernis gespeend".
Sprookjes uit een ver mythisch verleden dat kunnen moderne literatuurhistorici nog aanvaarden, maar iets dat sprookjesachtig, onschuldig, eenvoudig is en rechtlijnig in onze tijd dat kan toch niet meer door de beugel. Gecompliceerde gevoelens, verwrongen karakters, decadente levensverhoudingen die kunnen het best met psycho-analytische metodes bestudeerd worden en die worden ongeveer als een conditio sine qua non voor moderne hoogstaande literatuur beschouwd. De bestbekende zijde van de schrijver Felix Timmermans is lang de levensgenieter Pallieter geweest. Zijn uitbundige levenslust.
Moderne wetenschappers gaan zelfs zover dat ze door hun psycho-analytische theorieën toe te passen diepe, onvermoede lagen proberen bloot te leggen in onschuldige teksten die iets anders uitdrukken, dat ze verborgen – vooral seksuele – instinkten en neigingen ontdekken bij auteurs die anders geïnterpreteerd moeten worden.
2 voorbeelden: 1) Het gedicht van Guido Gezelle : Serenum erit (Al rood is’t dat ik zie: één ovenvier heel ’t westen) is in 1986 het slachtoffer geworden van een interpretatie in psycho-analytische zin. De rode avondhemel kondigt mooi weer aan voor de volgende morgen. Nu vergelijkt Guido Gezelle dat vuurrode westen met de geslachte en gevilde lichamen van stieren en ossen in het slachthuis. Het zijn die manelijke en ontmande dieren die de gedachten van de literatuurkenner leiden naar castratie, menstruatie, fallische symbolen, zondeval, schuld en sex! Alleen zo wordt de poëzie van Guido Gezelle interessant! Het ergst is wellicht nog een zinnetje als dit: "Castratie, en de ontkenning ervan, fallische en gesneden moeder, ontmoet men overal in Gezelles poëzie. 2) Een Zweedse dissertatie (proefschrift) over de Zweedse schrijver en Nobelprijswinnaar Pär Lagerkvist (Dikten som besvärjelse, 1987). Pär Lagerkvist = godzoeker, maar in zijn jeugd zeker ook atheïst. Het leven eindigt voor hem met de dood en God is een mooie droom of, zoals Pär Lagerkvist het in een jeugdverhaal "De Godsgedachte" beschrijft, een naakte jonge vrouw die door de jager in een bos vervolgd wordt, maar als hij haar wil kussen is er alleen een bron met ijskoud water. Hij zoent en ziet in de weerspiegeling alleen zichzelf, zijn eigen gezicht, wit en koud als de dood. Wie dieper ingaat op de Godsgedachte vindt alleen zijn eigen angst en de dood. Er is geen God. Het leven is 'ein Serie zum Tode' De Zweedse dissertatie maakt van heel dit verhaal een zuiver erotisch verhaal dat hij ontleedt volgens de theorie van Lacan. Hij komt tot totaal verkeerde conclusies. Hij heeft Lacan gelezen, maar niet Lagerkvist. Met Pär Lagerkvist zijn we ogenschijnlijk mijlenver van Felix Timmermans terechtgekomen. En toch is dat niet het geval. Want hij mocht dan een atheïst zijn ,later heeft hij zich een "religieus atheïst" genoemd , hij was vooral een godzoeker en reeds in zijn literaire programmaverklaring uit1913 beveelt hij de oude godsdienstige werken als de Bijbel, de Avesta, het Egyptische dodenboek, de Rigveda, de Edda en de oude Latijnse kerkhymnen aan als lectuur en studiemateriaal om de moderne literatuur weer gezond te maken. In diegodsdienstige oorkonden, zegt hij, vinden we "eenvoudige gedachten, ongecompliceerde gevoelens ten aanzien van de eeuwige krachten van het leven, verdriet en vreugde, eerbied, liefde en haat, uitdrukkingen van het algemeen menselijke dat zic boven het individuele verheft."
Hier zitten we midden in wat Felix Timmermans doet in zijn werk: eenvoudige mensen aan het woord laten, ongecompliceerde gevoelens uitdrukken, zijn vreugde uitzingen om het leven. En Pär Lagerkvist gaat nog verder: de moderne letterkunde is verpest door een "onvermoeide lust om te graven in de duisterste diepten van de menselijke ziel", door de belangstelling voor "het ziekelijke, ongezonde." Het geliefde type is tegenwoordig de "psychisch ontredderde".
De psychoanalyse zal in Pär Lagerkvist nooit – en ook in Felix Timmermans niet – een bondgenoot vinden. De vraag naar psychologische analyse is een moderne eis, het uitrafelen van gevoelens en instinkten is een moderne verwachting in de letterkunde. Vindt u zo iets in de sprookjes, in parabelen van het Nieuw Testament, of in heel de bijbel? Bij Homerus, Vergilius, Dante? U zult heel weinig belangstelling voor psychoanalyse vinden in heel de antieke of middeleeuwse literatuur. De Beatrijs bijv. En toch leert men daar meer over de verhouding van de mens tegenover het echte leven, tegenover de eeuwige problemen (liefde, God, goedheid, waarheid, trouw en ontrouw) dan in veel moderne literatuur.
3) De gecompliceerde verwikkelingen van het menselijke zieleleven doen me nog aan iets anders denken. Onze voorzitter noemde daarstraks de titel van een artikel: "Is de vrijgevochten schoonheid een hond die in zijn eigen staart bijt? " Degenen die benieuwd geworden zijn naar de betekenis van die vraag en de inhoud van dat artikel zullen me deze uitweiding wel vergeven. Ik wil al onmiddellijk zeggen dat er bij Felix Timmermans geen sprake is van een vrijgevochten schoonheid, en dus ook niet van een hond die in zijn eigen staart bijt.
In mijn artikel gaat het over het ware, het goede en het schone (Verum, Bonum et Pulchrum) die in de oudheid en in de middeleeuwen een vanzelfsprekende eenheid uitmaakten. De eerste tekenen van een scheiding tussen het schone en het ware en goede vinden we in het individualisme van de Renaissance wat zal leiden tot de emancipatie van de kunstenaar en de eigengerechtigheid van de geniale dichter. Bij Kant (Kritik der Urteilskraft) is de autonomie van de schone kunsten bereikt. Poe en Baudelaire verzetten zich tegen het moralisme in de literatuur, wat leidt tot de kunst om de kunst.
In de oudheid, bij de Kelten en oude Germanen was de dichter een persoon van aanzien, de opvoeder van het volk, die dicht bij de priester stond en bij God. Hij schreef verzen bij alle belangrijke levensmomenten van geboorte tot dood, bij de jacht en de oogst, om te juichen of om te treuren. Wat zien we nu in de 19de eeuw? De kunstenaar krijgt het stigma van een zonderling en extravagant. Hij is een bohémien die aan de rand leeft van de maatschappij. Hij gedraagt zich excentriek. In de Europese literatuur van de 19de eeuw,hebben we zulke bohémien-schrijvers en dandytypes van Byron tot Oscar Wilde. In de Nederlandse literatuur kunnen we denken aan Kloos en Van Deysel. En tegenwoordig hebben we misschien meer zulke dan normale mensen in de literatuur. Het esthetische is dus de hoogste waarde geworden. Voor Nietzsche is niets meer waar en het bestaan is alleen nog te rechtvaardigen als estetisch fenomeen. Dat dit leidt tot een ontreddering van de menselijke persoonlijkheid is bij hem duidelijk te zien: de Umwertung aller Werte voert de schrijver Nietzsche tot het nihilisme en de mens Nietzsche tot volledige waanzin ( Dat is de hond die in zijn eigen staart bijt).
Ook bij ons wordt het estetische de hoogste norm. Kloos voelt zichzelf een God in zijn gedachten en Perk erkent geen god naast de Schoonheid, "Wier naam geheiligd zij". Emmanuel de Bom gelooft niet in eeen vergankelijke moraal en schrijft dat "het schone langer zal leven dan het ware". De vrijgevochten schoonheid brengt ons tot tal van kortademige experimenten zoals dadaïsme, surrealisme, concrete poëzie. Pas op! – ik weet goed dat ik me met zulke uitspraken op glad ijs waag. Ik ben niet tegen vormvernieuwing in de kunst. Experimenten zijn er nodig. Alles wordt zo vlug cliché in de letterkunde. Daarom moet een schrijver steeds opnieuw naar frisse beelden zoeken en een treffend taalgebruik.
In mijn artikel geef ik als voorbeeld van spel met de taal dat toch de eenheid van het ware, goede en schone respecteert een gedicht van Guido Gezelle. Ik had even goed een tekst van Felix Timmermans kunnen nemen. De taalkunst van Felix Timmermans is experimenteel en expressief. Zijn beelden verrassend en origineel. Dat een vergelijking soms wat ver gezocht lijkt of een vonst wat minder geslaagd is, doet weinig afbreuk aan de waarde van zijn kunst. Quandogrie bonus dormitat Homerus (Horatius, De arte poetica). Dutte ook de goede Homerus soms niet eens in? De taalkunstenaar Felix Timmermans.
Expressieve alliteraties: De duiven vlogen in klapperende kladden de fijne morgenvelden in, (Pallieter)
(Pallieter rijdt met het hondekarretje naar de molen en Loebas) liep zo hevig dat het karretje er opzij van slingerde, en knetste en bonkte op de bulten der kasseien, (Pallieter)
de zonnebloemen zongen van de hommelen. (Pallieter) (twee zwarte trage ossen trokken een ploeg) en hun snuiten snoven damp. (Pallieter)
Oorspronkelijke beeldspraak, expressief: (de tarwe staat rijp in de warme zon:) droog en krakend van hitte, lui van 't staan en vol beloften van goed brood. (je ziet de zware goed gevulde aren vooroverhangen; een goede oogst) (Het kindeken Jezus) Dit beeld herinnert aan de veldwachter in de processie in Minneke Poes (62) : Vlak na hen blinkt de garde-champetter met blanke sabel, zijn hoofd scheef van recht te gaan, en na hem hommelt en zwermt het volk.
sprekende vergelijkingen: (afwijzende woorden van de hoekige boer die Maria en Jozef niet binnenlaat:) Dat kwam eruit lijk een mes. (Het kindeken Jezus)
(in de vijver tussen waterplanten) lagen karpers roerloos stil als stenen, die niet zakten. (Anna Marie)
De zon was gezonken als een goudvis. ( Eerste en laatste zin in De Harp van Sint Franciscus) Hij zat daar fier op z'n wit paard, lijk 'n gouden meikever. (De harp van St.-Franciscus) Dat woord zat nog als 'n snoekhaak in mijnen geest. (De harp van St.-Franciscus)
originele, metaforisch flitsende bijvoeglijke naamwoorden: - steenstijf - mussenschuchter (pastoor Bloey. Wijngaerdt) - de nonnekens zingen een musfijn latijn (Minneke Poes) - slootwaterklare ogen. (toen er van vervuiling nog geen sprake was) (Pallieter) - kinderkopdikke bollen (Pallieter) (= frikadellen die Charlotte maakt voor de kermis) (Pallieter) - het bakkersovenwarme land (Pallieter) - De bomen waren kletsbloot (in de dikke grijze mist; je ziet a.h.w. het water wegspatten als je er met de hand zou op slaan) (Pallieter) - De veldwachter trekt een balkonlip (Minneke Poes)
Ook samengestelde substantieven trompetstem hogehoed-woorden
expressieve vorm Een distelvink tikt gaatjes in de stilte (Minneke Poes) De zotte zon Aan de naar het oosten zotgekromde bomenrijen (kon Jozef zien dat de zee dichtbij was) ( Het Kindeke Jezus)
Bij Felix Timmermans is er geen vrijgevochten schoonheid. Zijn spetterende taalkunst en zijn sprekende, expressieve beeldspraak staan in het teken van de eeuwige waarden van het leven. Op het eerste gezicht is zijn werk realistisch, maar door de aansluiting bij het mythische, door het perspectief dat hij opent op het eeuwige, overstijgt hij dat realisme. Het schone staat dus in dienst van het ware en het goede. Het goede is de liefde tussen man en vrouw, de naasteliefde , de liefde tot God. Het ware is de diepere zin van het bestaan en ook dit mondt weer als vanzelf uit in God. Over die liefde en die opgang naar God wil ik het nu hebben.
In het St.-Jan Berchmanscollege te Diest waar ik 50 jaar geleden mijn diploma van het middelbaar onderwijs kreeg, heb ik dit jaar naar aanleiding van dat jubileum namens mijn klasgenoten gesproken over het verschil in onderwijs vroeger en nu. Denk nu niet dat ik daar de belhamel gespeeld heb. Ik bedoel : ik voel helemaal niet de behoefte om zoals die vele Walschappen, Geeraertsen of Clausen verontwaardigd en verbitterd te reageren tegen de katholieke kerk of de katholieke opvoeding. Integendeel. Ik heb het college bedankt voor onze opvoeding. Wel heb ik een beetje kritiek geuit op bepaalde aspecten van de seksuele opvoeding en daarbij de gewraakte en daarom geschrapte passage uit "Een aangename verrassing" een goed uitgangspunt genoemd voor een les over liefde, huwelijk en seks.
Misschien even toch die passage – die iedereen (her)kent – opfrissen . Pallieter zoekt Marieke en ontdekt haar terwijl ze met twee nichtjes in een ven aan ’t baden is. Hij wordt wild van verlangen en achtervolgt haar. Marieke roept hijgend: "laat mij, laat mij als u blieft mijn kleren halen," Maar hij was te zot om ernaar te luisteren. Hei, hoe heerlijk het roze lijfken van zijn lief, van het kind dat zijn ziel bezat! daar in dat heidepurper! En moe bleef zij staan, kromp zich ineen als voor een groot gevaar, hield de handen voor de saamgenepen dijen, en zag smekend met schaamteblos schuins naar hem op, en vroeg bevend: "laat mij me kleden?" "Het is te schoen man engeltje", zei hij, bukte zich en nam haar op het paard, vol geluk dat blote schone lijf met zijn handen te mogen raken. Hij zoende haar uitermate maar zij hield de ogen toe, zag niet op, hield haar handjes steeds voor de stijve dijen en er rolde een traantje uit haar ogen. "Wat? Traantjes! neeë! da ni!" zei hij, "wij gon a kleren hale", en hij keerde weerom. Toen zag ze hem gelukkig en dankbaar in de ogen, hij gaf haar een lange zoen, en zij sloeg haar malse armen rond zijn nek, en liet haar hoofdje op zijn brede schouders vallen.
Mooi in deze passage is de schroom van Marieke en de zelfbeheersing van Pallieter als hij merkt dat hij in zijn drift te ver zou gaan. Essentieel in de liefde tussen een jongeman en een meisje is het langzaam naar elkaar toegroeien zowel op geestelijk als op lichamelijk gebied. Belanhrijk in dit groeiproces is dat – zoals in de passage uit Pallieter – de drift van de man gelouterd en gekanaliseerd wordt door zijn eerbied voor de schroom van de vrouw. Sex is niets om zo maar uit te leven. Het verlangen naar elkaar en de eerbied voor elkaar moeten een evenwicht vinden. Men moet altijd het geluk van de ander willen.
In de katholieke opvoeding – die in de colleges helemaal in het verlengde lag van de priester-seminaries – werd alleen de geestelijke liefde als menswaardig voorgehouden. Het lichamelijke was volledig taboe. Het is misschien toch niet te verwonderen dat die overdreven vrees voor het seksuele soms tot extreme reacties geleid heeft. Over die belangrijke aspecten van de liefde : eerbied voor elkaar en het geluk willen van de ander, zijn bij Felix Timmermans mooie bladzijden te vinden.
Nemen we eerst even "De zeer schone uren van Juffrouw Symforosa, begijntjen" dat vandaag in het middenpunt van onze belagstelling staat. Hoe fijngevoelig beschrijft Felix Timmermans niet de heimelijk gekoesterde verwachting van Symforosa, haar stil liefdesverdriet en ten slotte haar ondanks alles oprecht geluk omdat ze ziet dat hij gelukkig is, dat hij in zijn roeping zijn geluk gevonden heeft.
Een nog meer gesublimeerde liefde is die tussen Franciscus en Clara in "De harp van St.-Frandiscus". Clara is gekomen om in de broederschap opgenomen te worden en nu stond ze daar voor hem "als een droom."(…) "De wereld rond hen verdween als een smoor. Ze zagen God in elkander. God, die hen bijeenbracht als iemand die zijn twee handen bijeenvouwt om te bidden."
Een wondermooi poëtisch liefdesverhaal is "Ik zag Cecilia komen" (1938). U kent ook allemaal wel de bekentenis van Anton van Duinkerken die het op 3 september van datzelfde jaar al 4x gelezen had en het de volgende nacht om 2 uur onder een lantaarnpaal in Amsterdam voorleest voor de bekende psycholoog en bioloog F. J. J. Buytendijk. "Ik zag Cecilia komen" is een verhaal van de zuivere liefde, vol heimwee naar geluk. Het mondt tegelijk uit in het besef dat hun tere liefde en hun broze geluk uiteindelijk geborgen is in God.
Er is meer in u, en mijn mond prevelt vol verering: Morgenster. Blinkende sleutel van de nacht. Gulden harp. Een litanie van schone dingen. Doch het zijn maar woorden en galmen. Want er is geen ster, geen sterrenbeeld en geen sterrennacht, die heerlijker is dan de blik van uw ogen; er is geen bloem, geen muziek zo aandoenlijk als het zien van uw gestalte. En gij houdt van mij. En gij hebt uw liefde in mijn hart gegoten. Dat is het wonder waarin mijn ziel verdrinkt. Ik weet geen weg met mijn geluk, en ik bid en ik zing en ik ween.
Luisterend hangt de jagershoren op mijn kamer. Hij luistert naar het einde van mijn leven. Buiten ligt de sneeuw. God ruist in de oneindige stilte. En ook in het lied van uw witte ziel, Cecilia. Heel mijn leven is enkel een verlangen naar u. En 's nachts hef ik mijn handen op naar de sterren waar gij mij staat af te wachten. Ik verlang naar u en gij naar mij. Gij in de dood en ik in 't leven. Ik ben als een duif in een kevie. Maar lang zal het toch niet meer duren, dat ik aan mijn ziekte en aan mijn pijnen zal gestorven zijn. Ik zie reeds uit naar het uur dat voor mij ook de gewijde kaars zal aangestoken worden, en God mijn ogen toe zal doen. Dan vliegt mijn ziel weg naar de klaarte van uw ziel. Dan zult gij nader komen met bloemen in uw haren en bloemen in uw hand. Dan zullen wij éen lied en één stilte zijn. = einde
Wat is zij schoon. Als uit maneschijn en stilte losgepereld. Iets dat niet meer menselijk is, en wat niet lang zal duren.
Een overgang tussen de liefde en het volgende aspect dat mij bijzonder dierbaar is in het werk van Felix Timmermans, nl. de opgang naar God, is de altruïstische liefde in "Driekoningentryptiek", de onbaatzuchtige naastenliefde die de mens bevrijdt en hem opent voor God. De vorige kerstmis hebben Suskewiet, Pitjevogel en Schrobberbeek al hun gebedelde geld en eten aan St Jozef en Maria gegeven.
Waarom ik van Timmermans hou. (deel 2) - Viktor Claes
DRIEKONINGENTRYPTIEK
Doch Suskewiet had zijn leven omgekeerd. Er was altijd wel een helder kooltje vroomheid in zijn hart geweest, doch nu was het tot een wit vuur gegroeid, dat hem in hemelse vervoering trok, en vol schone, zoete gevoelens zette, dat hij bijna niet meer wist of hij vanvoor of vanachter leefde.
"Neen," zei Suskewiet, "ge moet alles wat ge hebt aan God geven. En of ge dat aan arme mensen doet of aan God, dat is eender." Zoals hij verloren op de wereld gekomen was, een vondeling, zou hij eenzaam en verlaten sterven. Alleen de goede schapen bleven bij hem, en kwamen nu en dan eens over de planken zien. De maan klom hoger en hoger, werd kleiner in het klimmen en zuiverder dan zilver. Suskewiet bad maar gewonnen verloren om de genade van Kerstmis nog eens te mogen beleven.
Schoorvoetend begin ik aan het laatste deel van mijn uiteenzetting : de opgang naar God in het werk van Felix Timmermans. Schoorvoetend, want er zijn er die dat al beter gedaan hebben zoals Herman-Emiel Mertens, Ignaas Dom en Albert Westerlinck.
Een belangrijk element in de religiositeit van Felix Timmermans is zijn geloof in de Voorzienigheid, zijn berusting in wat hem door God gegeven is. De mens is klein; hij dobbert in een vingerhoed op de grote oceaan, maar aanvaardt zijn lot, vol vertrouwen op God, want dat is tenslotte het enige dat telt.
ADRIAAN BROUWER – 1948
En nu wacht ik naar het toevallen van mijn ogen. Ik ben misschien geweest wat ik moest zijn? We kunnen er misschien niet aan doen? Of ge heilig zijt, kunstenaar of ketellapper? God blaast u lijk de zaadjes van suikerij op de wereld, en ge moet voor de dag komen met wat Hij u heeft meegegeven.
Er is een gremel eigen wil bij. Bij mij was die wil een vingerhoed op de oceaan, hoe dikwijls ben ik omgekanteld! Een ding kan God mij niet verwijten, dat ik Hem te veel aan de mouw getrokken heb voor tandpijn, geld en andere nutteloze dingen. Ik heb Hem laten doen. Ik ben mislukt als mens. Mijn kunst niet. En het werk is toch de vrucht van het leven. Ik ben dan toch iets komen doen...
Kom, laat het nu stil worden. Wij kletsen te veel over die dingen, 't Komt omdat wij er niets van af weten. Wij zien, om zo te zeggen, alleen de waterspiegeling van de bomen en de huizen. Het water rimpelt, golft, kabbelt, en we denken dat zo de huizen en de bomen zijn. De echte huizen en bomen zien wij niet, zien we nooit. Slechts als het water heel stil kan zijn, zodat g' er kunt op schrijven, kunnen wij ons een gedacht beginnen te vormen, hoe de echte huizen en de echte bomen zouden kunnen zijn. Maar dan moet het heel stil zijn, heel stil in het hart, zonder rimpel, zonder gebabbel...
Zo tegen de dood aan begint het stil te worden. En die stilte komt, ik voel ze als drup voor drup immer voller in mijn geest opstijgen... Dat is iets anders dan brandewijn en belladona! Dat is brandewijn en belladona in 't ècht ! Ik heb maar één wens: zo zachtjes kunnen uitdoven, met de hand van Isabel in mijn hand... (137-138) = einde
Zoals de dichter van de psalmen ervaart Felix Timmermans God in de natuur. De vader van Cecilia schrijftin zijn boek: "Het lied van God" :
"Uw lied doorgost de oneindige ruimte. De snaren van uw harp zijn van ster tot ster gespannen. De melkweg is de zilveren strijkboog in uw handen. Uw zang doorzindert alle wezens en dingen (…)"
Ook Boer Wortel stijgt van de natuur op naar God : Ik ben gaan wandelen in de maneschijn. Het koren stond pikkens gereed, en is er iets hartelijker dan 't koren om in te slapen? Ik heb me daar ergens neergelegd en naar de sterren liggen zien. Ik kan daar dikwijls naar zien. Dan wordt ge zo iets heel anders gewaar. Het wordt stil in uw hart en ge denkt aan dingen waar ge anders geen tijd voor hebt.
Aan Onze Lieve Heer, die dat allemaal geschapen heeft en aan de petieterigheid van uw eigen leven. Mijnheer pastoor zegt dat de sterren zo groot als wereldbollen zijn. 't Papier is verduldig, maar swenst ik daar lag, voelde ik toch iets groots en plechtigs over mij komen, zoals in de kerk soms, en toen heb ik mezelf beloofd, van altijd voor God en alleman zo goed mogelijk mijn devoren te doen. (Boerenpsalm)
En voor de pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt zingt de natuur een eeuwig loflied voor de schepper : Voor mij is heel de natuur een kleed, waarmee God zich omgordt, en de versierselen van dit kleed: de bomen, de sterren, de waters, de landschappen en de vruchten, de lente, de vogelen en de wolken; ’t spreekt mij allemaal onwillekeurig van Zijn glorie, Zijn leven en Zijn lijden. Het is muziek voor mij, het ruist gelijk een orgel. Het is een eeuwige Laudate Dominum! (De pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt)
Als de mens het stil maakt in zijn hart, hoort hij God, ervaart hij God in de natuur. Dikwijlswordt dat met muzikale beelden uitgedrukt ( zoals in dit laatste citaat; nog meer in het eerste). Soms weten we dan niet goed meer wie die eeuwige zielsmuziek voortbrengt : God of de mens (zie uit Cecilia 3 paragraaf). Goede muziek verwezenlijkt een contact met de hemel, schept een hemelse sfeer op aarde. Zo is er in muziek een wisselwerking tussen hemel en aarde en kan muziek de uitdrukking worden van religieuze ervaring.
↓ Muziek openbaart iets van de hemel ↓ (de herders horen de naderende muziek van de engelen in de kerstnacht:) Allen luisterden nu naar een ↓ fijn muziek, dat als een dauw over de hemelen druppelde; 't waren korte of lange klanken, hier, dan ↓ daar, dan ginder, lijk langzame regenlekken, die elk een zoete toon gaven als ze de bomen of de aarde ↓ raakten. (Het kindeken Jezus in Vlaanderen)
↑Muziek tilt de mens op naar God ↑ De cello sprak; 't was innig gelijk een zingende mensenstem, ’t klonk lijk uit de waterdiepte omhoog, ↑ 't Droeg de ijlheid van de hemel en jongheid van de lente. 't Was Beethoven, Benoit, Wagner, Palestrina ↑ en Grieg. ↑ Zo dreven ze schoon als in een droom over het water weg, en over het nachtelijke, stille land wandelde ↑ de galm van de heerlijkste muziek der aarde. 't Was alsof God zijn voeten op de wereld had gezet. (Pallieter)
"Wij geloven soms dat het onze ziel is die zingt, doch als Gij daar niet waart zou er geen klank uitkomen" (Ik zag Gecilia komen)
Alles smelt weer samen in de harmonie van God. Mensen, gebeurtenissen, dood en leven, het zijn slechts klanken van zijn lied, waarvoor men zwijgt en dat men slechts al knielend kan beluisteren. (Ignaas Dom – Ik zag Cecilia komen)
Cecilia leest voor uit het boek van haar vader "Het Lied van God" "Uw lied doorgonst de oneindige ruimte. De snaren van uw harp zijn van ster tot ster gespannen. De melkweg is de zilveren strijkboog in uw handen. Uw zang doorzindert alle wezens en dingen en alles neemt er kleur en vorm naar aan: de sneeuwvlok haar kristallen figuren, de vis zijn juist getelde schubben. De dauwdrop glanst ervan, de Alpen zijn ervan opgericht.
Viktor Claes en Gommaar Timmermans
Wij horen het in het afvallen van appelen in de herfstnacht, in de lach der kinderen; wij beluisteren het in elkanders ogen..." Haar stem beeft, haar vinger beeft, haar stem wordt stiller. Een groot licht spat open in mijn hart. Wankel leest zij voort. "Wij geloven soms dat het onze ziel is die zingt, doch als Gij daar niet waart zou er geen klank uitkomen..."
Uit Gereformeerd jongelingsblad; orgaan van den Nederlandschen Bond van Jongelings vereenigingen - 14/07/1922.
De Vlaamsche Prozateur is voor velen een raadsel geworden, ’t Helle licht van 't vreugdeleven geeft hij bij stralen bundels in z’n Pallieter; 't donker van sterven en vreezen sombert door zijn boek "Schemeringen van den Dood". Dan komen verhalen van biddende Vlaamsche mystiek, die weer gevolgd worden door Anne Marie, waarin de humor van het leven worstelt met grootsche tragediën van liefde. Daar zat iets onbegrijpelijks in die opvolging. De contrasten waren in enkele jaren te fel. 't Deed vreemd aan, na den juichenden Pallieter te lezen de gekunstelde doodsmijmeringen in "Schemeringen". ’t Scheen enkele jaren, dat er bij de vraagstukken, die zoo langzamerhand gecatalogiseerd kunnen worden, een Timmermansvraagstuk komen zou.
Willem Kloos maakte zich met z'n kunstenaarshypothese — in elken kunstenaar vele kunstenaars — wel zeer gemakkelijk van deze kwestie af. Hij vraagt niet of 't leven van den schrijver langs andere wegwijzers loopt als vroeger; 't gaat alleen om een andere uiting van de levende spontaniteit. "Er leven gelukkig, vele Timmermans' en in dezen éénen echten kunstenaar en zeer bijzonderen geest... en het heele Nederlandsche volk, met inbegrip van alle Vlamingen ... mag zich geluk wenschen met het bezit van een scheppend schrijver, die de pair kan heeten onzer eigene Hollandsche auteurs" (De Nieuwe Gids 1921 blz. 127). En dat is zoo! Kloos voegt er aan toe — dat mag de aller-individueelste ook vrij doen —: "Ik geef deze waardebepaling greenzins in geestdrift, doch alleen omdat ik haar rustig weet, want voel, de precies-juiste te zijn. Alles wat ik schreef en schrijf (berust) op precies weten en wetenschappelijk denken..."(!) (blz. 128). Bij Querido en Borel vinden we een erkennen van de "Timmermans-Frage", maar een verklaring geven zij niet.
Alleen Frits Lapidoth benaderde wonderdicht de werkelijkheid, toen hij schreef : "Het is, alsof hij (Timmermans) in de jaren 1909 — 1910... zijn weg nog zoeken moest en begon met in de verkeerde richting te gaan". (Nieuwe Courant 22 Mei 1921). Dat de oplossing der moeilijkheid werkelijk langs dezen weg gevonden moet worden, bewijst ons Timmermans laatste boekske: "Uit mijn Rommelkas".
't Boekje, dat er door de typische houtsnede op den omslag uitziet, als een verkooplijst van een antiquair, is vol belangrijke mededeelingen. ’t Geeft in enkele bladzijden het ontstaan van "Schemeringen van den Dood", "Pallieter" en " 't Kindeke Jezus in Vlaanderen". Ongetwijfeld "veel zaken in een kort bestek". Is 't om aan den eersten honger van 't weetgierig publiek te voldoen? Of is de brochurevorm misschien ook hieruit te verklaren, dat we voor ons hebben een tweetal omgewerkte lezingen? Timmermans had zijn boekje met evenveel recht "Confessiones" kunnen noemen, maar hij deed ’t niet, omdat hij dat niet kan. "Uit mijn Rommelkas" en — we zien den Vlaming weer voor ons. Hij kan dat niet anders zeggen, omdat hij nog niet werkt aan filosofen-gebak met theologenconfituren. Timmermans doet de dingen zoo gewoon! En hij wil, dat we ze gewoon lezen ook. Wie in Pallieter en de andere werken allerlei symboliek of quasi-wijsgeerige levenswijsheden ziet, heeft Timmermans niet begrepen.
De belijdenissen van den jongen Vlaming treffen door hun groote en grootsche openhartigheid. Er ligt hier voor een lateren biograaf schoon werk. Timmermans is ook een slachtoffer geweest van de psychische besmetting onzer dagen. Eén zijner vrienden voelde zich geroepen om den jongen auteur met z'n bruisende levensblijheid te "verdiepen". En Timmermans werd gezegend met Blavatsky, Kabala en meerdere heerlijkheden uit de wereld van spiritueele onmogelijkheden. De dagen van twijfel kwamen, de critiek tegen 't bestaande brak los, de levensblije trok terug, leefde ascetiek, en werd een ernstig lijder aan de ziekte,die men wel "la peur de vivre" (levensvrees) noemt. Gelukkig voor den Vlaming begon hij bij allen twijfel ook te twijfelen aan de kracht van ’t nieuwe en "als van een reukwerk waaide de eerste aandoende goedheid van de dingen der occulte begrippen weg". De tijd van vergelijken kwam, niet van kiezen. Toen stond hij midden in de levensbranding. Daar hielp een klooster hem niet uit. De golven uit de zee van levensvragen zwalpten hooger op en de stilte kwam — als altijd — toen God stilte gebood. Toen waren de doodsbenauwenissen geweken en achter 't laatste hoofdstuk van "Schemeringen van den Dood" was een punt gezet.
Dit laatste verhaal "Het ongekende" werd geschreven te Lier in ’t jaar onzes Heeren 1909. Het Leven was weergekomen, schuchter als een oud vriend, die stilaan in oude vertrekken terug komt. Het wonder was gevallen in de Vlaamsche ziel, als een regendrup in een klagende roos. 't Oude is voorbij: "Ik had van woorden en schijnen geleefd en daarop mijn heilig huizeken gezet". Nu is de waardij van Leven, dat 't de wereld in beweging brengt, alles richt naar zichzelf. Dat gebeurt zonder aanplakbiljetten en propagandabrochures. Leven wil zich uiten, al is 't door de weeën van gewaande onmacht heen. Aan dien machtigen trek ontkomt ook Timmermans niet. Trouwens hij kan er niet aan ontglippen! En hoe zal de kunstenaar zich anders uiten dan in z'n kunst, z'n God anders eeren dan met de glanzen van 't kostelijk kleinood, dat God-zelf hem gaf. Dan geeft Timmermans "Pallieter", dat is zijn juichkreet. Voor mij is dat boek een teleurstelling geweest; bij al z’n schoonheid iets leelijks, een groote klad schaduw op 'n wijd zonnevlak. Pallieter is niets, niets anders dan toomeloos verlangen. "Pallieter is een mensch, die van alles de saus aflikt. Die de dagen melkt." Soms ook de room van eigen ziel afschept. Wij hooren graag een anderen juichtoon, een intenser dankgebed. Er is wel een groot verschil in de levensbeschouwing van den Vlaamschen, Roomsche en den Hollandschen Calvinist. Wie Timmermans leest, houde dit voortdurend in 't oog. Zijn levens-sfeer is de onze niet. Al dwingt ons ook de Vlaamsche prozateur door zijn schoone taal tot luistering naar wat hij te zeggen heeft. Rond "Pallieter" staat een levensworsteling, die velen in dezen tijd voor een groot gedeelte op gelijke wijze strijden. Veel verzwegen ellende vindt zich met pijnlijke nauwkeurigheid beschreven. En 't wonder der Redding kennen wij 't ook? Uit den aard der zaak is dit artikel geen kunstcritiek. De gelegenheid daartoe zal zich echter spoedig voordoen.
Felix Timmermans, zijn succes en zijn schrijversplannen - Redactie
Felix Timmermans, zijn succes en zijn schrijversplannen
Uit Het Volk van 7/07/1937
De strijd tussen stad en land - "De zachte keel" is af, veel ander werk is onderhanden
Felix Timmermans werd 51 jaar en hij vierde zijn verjaardag in Oisterwijk. Voor een persconferentie over zijn spel "De Harp van Sint-Franciscus" was hij in ons land, dat hij de laatste jaren minder vaak bezoekt dan vroeger. En minder vaak ook dan Duitsland, waar zijn boeken meer opgeld doen. Waarom hij niet vaker naar ons land komt? — De reden is eenvoudig, zegt Timmermans. Ik heb maar vier voordrachten. Daar reisde ik mee in Holland. Ik heb ze overal gehouden. Men vraagt mij wel om nieuwe voordrachten — ik kreeg juist nog een aanvraag uit Rotterdam voor een serie van drie lezingen over het Vlaamse volk — maar die zou ik dan eerst moeten schrijven. En drie voordrachten, dat is zes uur: dat is een boek. En ik heb geen tijd om nog een nieuw boek te schrijven. Wat betreft Duitsland ligt de zaak anders. Men vraagt daar geen voordrachten, maar is tevreden als de schrijver leest uit eigen werk Wat ze zelf beter kunnen lezen, moet ik hun komen voorlezen.
Waarom eigenlijk? Om den wilden beest te zien?
Timmermans glimlacht. Even slechts. Hij is minder uitbundig dan vroeger, verstild. Hij houdt bovendien geen voordracht, maar spreekt rustigpeinzend voor zich uit. Boven de volkomen ronding van dikke wangen en ronde kin rijst nadrukkelijk het zware voorhoofd en het krullend haar wordt grijs. De volgende dag wordt Timmermans een-en-vijftig en hij neemt alvast — als het direct geboren gerucht zich een dag vergist — op de rij af aller gelukwensen in ontvangst, maar ook het kleine binnenpretje daarom brengt hem nauwelijks uit de plooi.
Duitse belangstelling Er is grote belangstelling voor literatuur in Duitsland, zegt Timmermans. Bijna al mijn boeken zijn vertaald. Juffrouw Symforosa en Driekoningentriptiek hebben nu samen, zoals ik dezer dagen vernam, een oplaag van 360.000 exemplaren in de Inselserie. "Pallieter" en "Het Kindeke Jezus in Vlaanderen" haalden de 300.000. Slechts drie van mijn boeken zijn niet vertaald: Boudewijn, De Reis naar Italië (de Duitsers hebben nu eenmaal zo'n verlangen naar het zuiden, dat zij mijn heimwee naar Lier, naar het noorden toch niet zouden waarderen!) en Schemeringen van de Dood. Zou niet verstandig zijn, zegt mijn uitgever: men kent mij nu eenmaal daar als den humoristischen schrijver — hoewel ik geen humoristisch schrijver ben, zegt Timmermans met nadruk — en daar moet ik het nu maar bij houden. Dat is beter zegt mijn uitgever.
Waar ik in Duitsland de meeste weerklank vind? Juist niet in het katholieke Beieren — daar heeft men zijn eigen boerenhumor — maar in midden-Duitsland. In het protestantse deel tot in Oost-Pruisen. Vooral een boek als De pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt wordt door Protestanten gewaardeerd. In Memel hield ik een voordracht. En zelfs in Kattowitz in Polen ben ik geweest. Overal steeds grote belangstelling, ondanks dat ze weten, dat ik katholiek ben.
Welke Duitse auteurs van het ogenblik ik het meest bewonder? Wiechert, de nationaal-socialist Jooss, Hans Carossa. Timmermans zegt het heel gewoon. Zoals hij het ook heel gewoon vindt, dat Duitsland hem zo sterk waardeert. Voor hem zijn politiek en literatuur twee gescheiden gebieden. Hij gevoelt niet het onzuivere in een waardering, die volgens hem buiten de politiek staat en volgens ons eerder buiten de literatuur. Wantrouwen jegens de geestelijke ondergrond van zijn succes schijnt hij niet te kennen. Eerder meent hij. dat de Duitse belangstelling voor literatuur een vlucht uit de politiek is. Maar — en Timmermans brengt het gesprek van Duitsland over op Europa — : ik word ook elders regelmatig vertaald. In Frankrijk, Zwitserland, Denemarken, Amerika — in Engeland niet — en compleet zelfs in Tsjechoslowakije en Joegoslavië. Merkwaardig. Dwars tegen velerlei literaire appreciatie in het eigen taalgebied in, vormde deze Vlaming op zijn eentje een soort internationale van het boerenboek, die van Amerika tot in Joegoslavië reikt.
En men ziet Timmermans niet langer als een streekschrijver, dien men veelal in het cosmopolitische Nederland met enige geringschatting zijn provincialisme verweet, maar men moet erkennen dat aan ons nationale cosmopolitisme zijn internationaal provincialisme de loef afsteekt. Men spreekt met een Nederlands auteur, die het hoofd is van een machtige internationale boekentrust, met millioenen (aan)delen in alle provincies ter wereld. Het internationale regionalisme overschrijdt de grenzen, waarbinnen het cosmopolitisme nationaal beperkt blijft...
Schrijversplannen. Men weet. dat Felix Timmermans aan een "Familiekroniek" werkt. Hij wil er de typen van allerlei mensen, die hij in Lier en elders ontmoet heeft, in verwerken: Isidoor Opsomer, Kamiel Huysmans en hij wil de geschiedenis geven van een familie van 1760 tot onze dagen. Telkens verschijnen er dus weer andere mensen in, maar telkens met dezelfde inslag. Toch wil Timmermans daar niet de erfelijkheid van bepaalde eigenschappen mee demonstreren: "want in de erfelijkheidstheorie geloof ik niet." Het blijft een inslag, zegt hij. "Af heb ik een bundel kindervertellingen, die in het najaar verschijnt. Eerst zou hij "Op vaders knie" heten, maar dat boek bestond al. Toen "Tussen licht en donker": bestond ook al. "De wonderhoorn"...... was er al in het Duits. Ik denk, dat ik hem nu maar "In 't Halfmaantje'' zal noemen. Eén van de verhalen "De vlucht naar Egypte" verscheen al in Duitse vertaling.
Voltooid heb ik ook een spel: "De zachte keel". Dit blijkt het werk te zijn, dat uit Timmermans' aandacht voor het Lierse verenigingsleven is gegroeid: "De zachte keel" is een zangvereniging. Het spel zal het volgend seizoen zijn première in Keulen beleven. Met veel toewijding werkt Timmermans op het ogenblik aan een idyllische roman, een "lied in proza", zoals hij zegt. Het wordt het verhaal van een pure liefde en de titel is "Ik zag Cecilia komen", de eerste regel van een oud lied. "Ik zag Cecilia komen", het klinkt teer van liefde en tegelijk vol devotie. Ik zou ook kunnen zeggen: "Ik zag Maria komen"......
Timmermans' Jongste plan, het plan, dat hem het meeste bezig houdt, is een roman over de boeren, die in de buurt van de grote stad wonen. De bewoners van vier huizen halfweg op de baan van Lier naar Antwerpen hebben hem daartoe geïnspireerd. Zij werken overdag in Antwerpen, in de haven, maar keren 's avonds naar huis terug om boer te zijn. De schrijver wil de gesplitstheid van deze mensen verbeelden, half boer, half stadsmens, hij wil de strijd tussen stad en land in die figuren laten zien. De verwording van het primitieve. De stad is hier het kwaad, dat alles verslindt, zelfs het land en deszelfs eenvoudige goedheid. Timmermans heeft nog veel meer plannen. Het is het ongeluk, dat ik mij zo gemakkelijk versnipperen laat, zegt hij. Nu kwam er weer die toneelbewerking .van "De harp van Sint-Franciscus" tussendoor: ik dacht het in een week te doen, het duurde een paar maanden. Had ik maar zeven armen, dan zou ik gemakkelijker iets kunnen voltooien......
En zeven andere armen, van een regisseur, een burgemeester, een journalist, een schilder, een kapelaan, een voorzitter van vreemdelingenverkeer en nog een anderen organisator, die vandaag beslag leggen op den schrijver, voeren hem meteen mee. Het spel, een concert, een conferentie, een Brabantse koffiemaaltijd wachten...... Wij moeten Timmermans laten gaan. Wij hebben met hem slechts kunnen spreken, zoals men met een zakenman spreekt: over commerciële successen. De achtergrond bleef onbelicht. Maar Timmermans belooft ons, als hij een volgende keer naar ons land komt. ook daarover te spreken. Over wat hij, de katholiek, waardeert in Jooss, over de "inslag" van de erfelijkheid, waarachter men een Duitse theorie over bloed en bodem kan vermoeden, over zijn lof van het land, die in zijn volgende boek zich wellicht zal uiten in een uitgesproken vijandschap tegen de stad. Hier ligt een groot probleem. Een probleem, dat met een literair oordeel niet valt af te doen. Doet Timmermans volgens velen niet meer mee in de Nederlandse literatuurbeweging, in de ogen van honderdduizenden doet Nederland door hem mee aan een Europese literatuurbeweging. Een probleem dat niet verwaarloosd mag worden.
Een Tafelspeech en een Interview Felix Timmermans en de Rembrandtprijs 1942
Door Karel Horemans uit Volk en Staat – De zevende dag – 28/06/1942
Ter eere van Timmermans.
Toen tikte de redenaar tegen zijn kristallen roemer, waarin de donkerroode wijn mat fonkelde, en uit de stilte, die het feestelijk geroezemoes verving, verhief zich zijn stem: Het weze mij toegestaan, geachte Fé, u vandaag te huldigen in mijn eigenschap van onbekenden vriend. Ja, Fé, ik behoor tot degenen, wier naam geen klank voor u heeft; mijn kop figureert niet tusschen de andere « Vlaamsche koppen ». Ik heb zelfs niet het voorrecht de ongeëvenaarde stad Lier te bewonen en daardoor van zelf een plaatsje in uw hart te bezitten. Ik ben slechts een lid van de oneindig groote schaar, die u hebben gelezen en die daardoor bij elke aanleiding, en ook wel zonder aanleiding, in warme genegenheid aan u denken. Gij, Felix Timmermans, schrijver van « Pallieter », « Het Kindeke Jezus », « Symforosa », « Anne-Marie » en nog zooveel schoons, gij zijt voor hen als... als... Och, waarmee, geachte vriend — gedoog dat ik u zoo noem — zal ik u kompareeren ofte vergelijken? Ik zal u ten eerste kompareeren ofte vergelijken met een goede pint dobbele gersten. Gij hebt mij verstaan, ik spreek van een goede pint en van dobbele gersten.
Zooals in het gerstenbier de schoone vruchtbaarheid van het Vlaamsche land in tweeërlei gedaante is uitgestort — die van de gerstekorrels, welke goud en kommerloos rijpten in zon en wind, met het rood van de klaprozen, het blauw van de korenbloemen en de wit-en-gele zoetheid van de kamillenbloemen in hun gebuurte. — en die van den hop, een sterke en bittere vrucht: zoo hebt gij. Fé, in u opgenomen de veie volte van het Vlaamsche leven, zijn zonnedronken weelde en zijn wrang leed, en in den grooten brouwketel van uw gemoed is dat geworden iets van tintelend gouden sap met een kraag van schuim, schoon schuim, wit schuim, bijna zoo aanlokkelijk als het bier zelf. Wij houden onze pint, onze groote, volle pint tegen het licht, en het bier fonkelt Wij hebben dorst en wij drinken. Het smaakt frisch, het prikkelt aangenaam en niet te veel, het is een drank om een gezonden dorst te lesschen. En zoo is het ook met uw werk, geachte Fé, zoo is het met uw schoone boeken. Het gebeurt, dat wij even dronken worden van dat joviale genot, en dan komen onze tongen los. Wij loven het bier, hooger dan men ooit den edelsten wijn, gewonnen in de kuipen van de innigste meditatie, in het bijna goddelijke geheim van de diepste kelders, zou kunnen loven. Gij hoort dat, gij vindt het overdreven, maar gij blijft onbewogen in uw helder Liersch gemoed. Gij zijt wijs, en daarom gelukkig, o Felix. Gedoog, dat ik u toedrinke uit dit glas met zijn verfijnde aromen, vermits de gastheer verzuimd heeft ons een pint dobbele gersten voor te zetten. Daar gaat gij!
En waarmee, dierbare Fé, zal ik u verder kompareeren ofte vergelijken? Ten tweede, zal ik u kompareeren ofte vergelijken met een korf vol smakelijk fruit. Zooals die korf, wijd open en gul, voor de begeerige gasten wordt neergezet, zoo hebt gij uzelf gulhartig en zonder komplimenten aan uw dankbare lezers prijsgegeven, telkens met de volle maat van wat in die schoone gaarde gegroeid was en rijp geworden. Daar waren de van weligheid druipende peren en de barstendsappige pruimen van « Pallieter », de zacht-bewaarde mirabellen en pittige hazelnoten van « 't Kindeke Jezus », de weemoedig-blauwe druiven van « Anne-Marie » en «Cecilia», de zuurzoete groene druiven van « Symforosa », de donzige abrikozen van « Pirroen » en « De Pastoor uit den Bloeyenden Wyngaert » de voedzame kastanjes en half-zoete, half-wrange appelen van «Brueghel »; en ja, er prijkten zelfs een paar granaten en appelsienen tusschen dien overvloed uit 't schoone Italië, terwijl ergens in een hoekje, boersch en toch kostbaar, de onder de asch gebraden aardappelen wenkten, het fruit van Wortel uit « Boerenpsalm ». Wij hebben toegetast, o milde gever, en wij danken u. Als wij geproefd en genoten hadden, dan was er soms wel een, die nog sprak van tarwebrood en vleesch, maar wij deden hem zwijgen. Want in u vonden wij alles wat wij voor een overvloedig, verheugend en verjongend natuurfeest noodig hadden; in de vruchten, die gij ons gunde, aten en dronken wij den dauw en de zonnewarmte, den Zomer en den Herfst, aten en dronken wij Vlaanderen in zijn uitbundigste pracht van kleuren en overdaad van smaken, en soms proefden wij ook de bitterzoete kern.
In dat festijn werden wij één met aarde en boomen, wolken en stroom, en dat was een schoon-heidensche kommunie. Maar we voelden ook bij poozen de stille goedheid in ons overglijden van een beloken hofken of een pastorietuin — en dat was een kinderlijk-vroom gevoel. Maar waarmee zal ik u ten slotte nog kompareeren ofte vergelijken? Ten derde zal ik u dan nog kompareeren ofte vergelijken met een boerenkermis. Er is bij u gejuich en lawaai, brooddronken levensvreugd, rijstpap met heele ketels en goudgeel koekebrood van deugd, waarin de rozijnen van humor lokken. Er is zinnenroes zonder haarpijn, zweet van forse lijven en enorme gebaren van mansvolk en vrouwvolk dat Jordaens had kunnen schilderen. Er zijn verneutelde typen voor de bedelpartij aan de kerkdeur en halve zotten voor het vermaak in de staminees, er zijn notabelen om op de deftigste uren met hun roode vrouwen en bleeke zusters over de markt te wandelen. Er is koperen muziek.
En de Bruegelsche grijns is er voor den schralen koster en de deugnieten van misdienaars met hun lompe schoenen, maar ook de verteedering als de witte maagdekens voorbijgaanen de zindering als het Allerheiligste wordt omhooggeheven in de zomerlucht, bij den geur van genoffels en wijnbloemen en het salvo van een klein kanon. Gij, beste Fé, hebt zoowel de zatte vreugd in u van den dans met de boerenmeisjes als de onzegbare weemoed die opwelt, heel even maar, wanneer de kermisdag in teere kleuren wegsmelt en de wereld voor een korte poos, roerloos zou willen dralen op den drempel van den nacht. Gij zijt, veroorloof mij het te herhalen, niet zoo simplistisch als sommige uwer lofzingers, en als ik het waag u te kompareeren aan 'n boerenkermis, heb ik daaraan gedacht; want waarlijk, zoo simpel is die niet, al is haar grondtoon stoere en uitbarstende levensvreugd.
Een goede pint, een korf vol lokkend fruit, een Vlaamsche boerenkermis, dat is onbetaalbaar, geachte Fé. Men heeft er u goud voor gegeven (met hoopen, zeggen sommigen), men heeft er u zoopas nog een Rembrandtprijs voor geschonken. En toch staan wij allen, die uw lezers en uw vrienden zijn, nog bij u in de schuld. Wat kunnen wij anders doen dan dit glas tot op den bodem ledigen, op uw gezondheid en lang leven, en hopen dat die gezegende schuld nog van jaar tot jaar moge aangroeien ?' Hierop dronk iedereen zijn roemer met behagen leeg, de Fé zoowel als al de anderen. De onbekende vriend zat neer, naamloos zooals te voren, weer werd er gepraat en gelachen — het feest ging voort.
Jeanne de Bruyn.
Pratend met den feesteling
Het kon niemand verwonderen dat de Rembrandtprijs ook eens te Lier belanden zou. Zij, die van uit Hamburg met zorgzamen blik het kultureel panorama der Nederlanden overschouwen, opdat hun jaarlijksche prijs telkens op de juiste plaats terecht zou komen, hebben immers al lang bemerkt dat de kleine plaatsjes zeer dikwijls de schoonste figuren aan de Dietsche kultuur schonken en de literair-artistieken beteekenis van Lier kon hun dan ook niet zijn ontgaan. Er zijn daar vertellers, schilders, edelsmeden en musici — in 1933 telde Felix Timmermans er ongeveer een zeventigtal, — die er voor gezorgd hebben dat hun stadje in de geschiedenis niet alleen op een glorierijke vlaaikenstraditie moet prat gaan, — zoodat het in deze tijden van voedingsdeficiet met gewettigden trots naar zijn horen van kultureelen overvloed kan wijzen, om van dien beroemden horlogemaker nog niet te spreken ! De Lierenaren vinden het daarom niet meer dan logisch dat de curatoren van de Hamburgsche Universiteit, na de bekroning van een Verschaeve en een Streuvels en na het eerherstel van een Verhulst en een Luyten, de plechtige oorkonde deze maal met een Lierschen naam hebben ingevuld en beseffen best dat die naam voorloopig geen andere kon zijn dan Felix Timmermans, hoezeer zij ook weten dat er minstens zooveel Duitschers als Lierenaren hem kennen en vereeren.
Want de Rembrandtprijs is er inderdaad niet om Nederlanders van beteekenis in Duitschland bekend te maken — in dit geval ware het overbodig geweest Cyriel Verschaeve, René de Clercq, Stijn Streuvels, Willem Mengelberg, Felix Timmermans e.a. te onderscheiden — doch wèl om de banden die de Lage Landen aan het Rijk binden voortdurend in een schoon licht te stellen en er door te bewijzen dat Duitschland weet wat het beste en het schoonste is in den kultureelen rijkdom van de Nederlanden. Niet enkel de Lierenaren, doch wij allen, Nederlanders en Duitschers, zijn vandaag bij de plechtigheid te Antwerpen gelukkig omdat juist nu, op het oogenblik dat de levensvreugde een bizondere aansporing verdient, de onovertroffen zanger van de levensvreugde de feesteling is. Hijzelf zit met heel de kwestie een beetje verlegen : hij denkt maar aan andere Zuidnederlandsche kunstenaars, die op zulke eerebetuiging recht hebben. Van den anderen kant is er natuurlijk een groote vreugde in hem, maar dan speciaal omdat meteen opnieuw de aandacht wordt gevestigd op zijn Lier, waar het volgenden Zondag feest zal zijn. Dien indruk hield ik ten minste over uit het gesprek dat ik enkele dagen geleden met hem voerde. Voor plechtige en woord-getrouwe interviews bleek het geenszins het oogenblik te zijn. Hij had juist, als jurylid voor de toekenning van den driejaarlijkschen poëzieprijs waarvoor hij met vuur en onverzettelijkheid zijn voorkeur voor Wies Moens had verdedigd, een felle strijd achter den rug en wat meer was; hij bleek nog niet bekomen van de verrassing die het plotseling neerdalen van den Rembrandtprijs in de Nethestad had te weeg gebracht.
— Ik zit er nog altijd van te verschieten, zei hij bedremmeld. Ze doen zij zooiets zonder een mensch eenigszins voor te bereiden. Het is met raadselachtige dingen begonnen... Ik open op een morgen mijn brievenbus en haal er een kaartje uit van mijn gebuur, die mij « hartelijk gefeliciteerd met de eervolle onderscheiding! » Van die onderscheiding schijnt alleman iets af te weten behalve ikzelf. Een buurvrouw lacht me op straat met verstandhouding in den blik toe: «Proficiat met dat nieuw plaatske, zulle meneer Timmermans ! » — « Welk nieuw plaatske, madammeke ? Ik heb nog nooit een plaatske gehad.» — « Wel ge weet wel wat ik wil zeggen, meneer Timmermans, dat plaatske bij die doktoors van Hamburg !... » Ik word er hoe langer hoe minder uit wijs, informeer definitief bij den buurman die mij het kaartje toezond en verneem dat ik Rembrandtprijswinnaar 1942 ben! « In de gazet gelezen, meneer Timmermans, leest gij dan geen gazetten meer ? Ik lees natuurlijk gazetten... «Volk en Staat». Ik sla mijn nummer open en vind niets... (Timmermans heeft er natuurlijk van verbauwereerdheid over gelezen ! — Nota van den interviewer). In ieder geval, het was zoo: ik ben Rembrandtprijs-winnaar 1942... Zondag is ’t spel aan den gang. Nu ben ik mijn speech aan 't schrijven. En zoo beginnen wij over de Hansische Stiftung en haar reeds beroemd geworden prijs te praten.
Felix Timmermans heeft er niets dan lof voor over ; hij zegt dat het wellicht de schoonste manifestatie van kultureele betrekking is, die tusschen Duitschland en de Nederlanden totnogtoe tot uiting kwam ; hij spreekt met de fierheid van den Zuidnederlander over zijn «voorgangers-winnaars». Verschaeve, Streuvels, de Clercq... Maar als het gesprek op hemzelf als winnaar komt, oppert hij de vrees dat er andere kunstenaars zijn, die den prijs verdienden en die wellicht arm zijn... Dat is natuurlijk geen kritiek. Wel uit Timmermans enkele woorden die naar kritiek zweemen, maar die moeten wij allemaal bijtreden : hij had het nml. ook over den ouderdom van zoo'n prijswinnaar. Tot op heden waren het tamelijk oude kunstenaars en één overledene, die den prijs verwierven.
— Ik hoop daarin geen bizonder teeken te moeten zien, lacht de schrijver van Pallieter, want als «oud-zijn» met dien prijs samenhangt, — dan is hij zeker niet voor mij. Ik ben nog niet oud, dat men dat niet denk! Ik beschouw mezelf nog, zonder pretentie, als een jonge kracht!
En dat is hij ook. Hij schijnt nog maar aan het begin van zijn schrijversloopbaan te staan, — zoo spreekt hij over al wat hij reeds geschreven heeft. Hij schijnt de wereld nog maar pas goed te bekijken. — zoo vertelt hij over allerlei wedervaringen op reis en in eigen land. Het is een lust voor oor en oog hem te hooren vertellen en men moet over een betere pen dan die van een journalist beschikken om dat ongeschonden weer te geven. Om te vertellen hoe Timmermans in het station van Düsseldorf een ticket nam voor Lier... en in Parijs aankwam ; om te vertellen hoe hij, vóór de overwinning van het nationaalsocialisme, in Weenen kwam om er een voordracht te houden… en gevangen werd genomen ! ; om te vertellen hoe de biograaf van Brueghel onze boerkens en hun doening ziet, enz., enz...
Dan toont Felix Timmermans me de boeken, die hijzelf geschreven heeft, doch nooit gelezen : in het Tsjechisch, Slowakisch, Spaansch, Italiaansch, Zweedsch, Deensch, enz. Boeken in mysterieuse letterteekens gedrukt, doch aantrekkelijk door hun voorbeeldig technische verzorging en de eigenaardige, vreemde illustraties. Pallieter, Het Kindeke Jezus in Vlaanderen, Anne-Marie en Driekoningen-tryptiek hebben in deze talen, evenals in het Duitsch, het Fransch, het Engelsch, enz., opgang gemaakt. Pallieter spant wel de kroon; overal is hij met open armen ontvangen geworden,... behalve in Amerika. Daar verscheen hij in een net kleedje met een voorrede van Hendrik Willem van Loon en met teekeningen van Anton Pieck, maar op het oogenblik van zijn verschijnen woedde er de geheelonthoudingsmode — en vermits in dat boek nogal wat pinten worden weggezet...
Tot gansch deze wereld is Duitschland voor Felix Timmermans de toegangspoort geweest. Prof. Kippenberg van Insel Verlag — die zelf Het Kindeke Jezus in Vlaanderen vertaalde — bracht de groote uitgeverijen van andere landen in kennis van het werk van den Zuidnederlandschen verteller. Deze laatste heeft er, naast de verwerving van veel roem, ook veel mee geleerd. Het is gebleken dat zijn werk in verhouding het drukst gelezen wordt in Joego-Slavië en Tsjecho-Slowakije en, zonder verhoudingen in acht te nemen, méér dan in Frankrijk; dat sommige zijner boeken in Skandinavië zeer verspreid zijn, doch geen enkel in het Noorsch verscheen ; dat men in Italië boeken vertaalt zonder de auteurs daarvan te verwittigen, wanneer het werk reeds tien jaar oud is ; — en dat het schoon Nederlandsch, dat schoon Liersch! in al die talen veel van zijn kleur en zijn warmte verliest, zelfs in het Duitsch, deze taal die zoo dicht bij de onze staat, waarin de oorspronkelijke zin soms verrassende wendingen ondergaat... Over dit alles vertelt Felix Timmermans, kalmpjes en met een bescheidenheid, die bijna ongepast is voor een Rembrandtprijswinnaar.
Het kost wel niet veel moeite het gesprek uit die atmosfeer van uitgevers en vertalers naar zijn eigen oorspronkelijk werk over te hevelen, doch het liefst spreekt hij nog over het werk van anderen. Wie zijn geliefde schrijvers zijn? Hij leest veel in Shakespeare, herleest en herleest Beatrijs en Reinaard de Vos, bezit een brevier met een twaalftal van de meest religieuse Gezelle-verzen, beschouwt Karel van de Woestijne en Rainer Maria Rilke als zijn voornaamste lievelingsdichters, schat het stilistisch talent van Ary Prins zeer hoog, vindt Michel de Ghelderode ’n zeer curieuse vent en verwijlt vaak in de essays van Ralph Waldo Emerson... Ziedaar een litteraire voorkeur, waarbij velen, die Timmermans uit zijn boeken kennen, verwonderd zullen opkijken. Over eigen werk is hij, met recht!, niet beschaamd. Doch hij spreekt er in simpele woordekens over. Het meest houdt hij van Symforoza, «omdat daarin alles het klaarste staat uitgedrukt ». Het schoone vertellersdoel van Felix Timmermans: alles zoo helder mogelijk, zoo klaaromlijnd dat het sprekend, levend en tastbaar vóór den lezer oprijst, uit te drukken. — Juist daarom schrijf ik moeilijk, zegt hij. Eens dat ik « het beet heb » gaat het vlot en vloeiend van der hand. Maar ik kom er niet gemakkelijk toe de woorden te vinden die kern-treffend en in scherpe contouren de dingen voorstellen zooals ik ze zie. In Symforoza is mij dat, meen ik, het schoonste gelukt.
Ook nog in andere boeken, luidt mijn antwoord. Maar hij glimlacht en herinnert aan de kritiek op zijn Brueghel. — Dat is toch wonderbaar, zegt hij, hoe zulk een boek, zooals die Brueghel, dat door de kritiek slecht ontvangen wordt, zooveel trek vindt bij het publiek, terwijl mijn Boudewijn spijts de goede beoordelingen der critici, toch maar niet kan inslaan. Dat zijn de wisselvalligheden in de wereld van boek, lezer en kritiek. Die interesseeren Felix Timmermans ook wel een beetje, maar bijlange niet zoozeer als de wisselvalligheden des levens. Sinds eenigen tijd houdt hij het oog gericht op «zoo een droom van een leven», dat hem uitermate boeit : dat van Adriaan Brouwer. Hij begint thans aan de geweldige levensgeschiedenis — zooals hij 't zelf uitdrukt — van dezen schilder en zal het in den ik-vorm vertellen in den laatsten brief, dien Brouwer van uit de gevangenis schreef. Dat is echter werk voor de komende maanden; er werd nog niet veel aan gedaan. Voorloopig moet Felix Timmermans nog ter beschikking blijven van zijn tallooze bewonderaars, van de feestvierders en van de curatoren der Hamburgsche Universiteit, die vandaag te Antwerpen zijn.
Intusschen kunnen wij ons verblijden in Minneke Poes, Timmermans' laatste werk, dat dezer dagen bij Buschmann het licht ziet. En intusschen verblijden wij ons vooral in de plechtige feestzitting, die heden te Antwerpen plaats grijpt, en in het naderend geluid van de vroolijke klokken, die Zondag a.s. in den St. Gommarustoren speciaal voor Felix Timmermans over Lier en over het land aan de Nethe feestelijk, met reden en liefst zoolang mogelijk zullen luiden.
Ik ben Mon Van den heuvel
Ik ben een man en woon in Lier (België) en mijn beroep is op pensioen.
Ik ben geboren op 19/06/1944 en ben nu dus 80 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Felix Timmermans - Geschiedenis van Lier in de ruimste zin genomen.