DRIEKONINGENTRYPTIEK
Doch Suskewiet had zijn leven omgekeerd. Er was altijd wel een helder kooltje vroomheid in zijn hart geweest, doch nu was het tot een wit vuur gegroeid, dat hem in hemelse vervoering trok, en vol schone, zoete gevoelens zette, dat hij bijna niet meer wist of hij vanvoor of vanachter leefde.
"Neen," zei Suskewiet, "ge moet alles wat ge hebt aan God geven. En of ge dat aan arme mensen doet of aan God, dat is eender." Zoals hij verloren op de wereld gekomen was, een vondeling, zou hij eenzaam en verlaten sterven. Alleen de goede schapen bleven bij hem, en kwamen nu en dan eens over de planken zien. De maan klom hoger en hoger, werd kleiner in het klimmen en zuiverder dan zilver. Suskewiet bad maar gewonnen verloren om de genade van Kerstmis nog eens te mogen beleven.
Schoorvoetend begin ik aan het laatste deel van mijn uiteenzetting : de opgang naar God in het werk van Felix Timmermans. Schoorvoetend, want er zijn er die dat al beter gedaan hebben zoals Herman-Emiel Mertens, Ignaas Dom en Albert Westerlinck.
Een belangrijk element in de religiositeit van Felix Timmermans is zijn geloof in de Voorzienigheid, zijn berusting in wat hem door God gegeven is. De mens is klein; hij dobbert in een vingerhoed op de grote oceaan, maar aanvaardt zijn lot, vol vertrouwen op God, want dat is tenslotte het enige dat telt.
ADRIAAN BROUWER – 1948
En nu wacht ik naar het toevallen van mijn ogen. Ik ben misschien geweest wat ik moest zijn? We kunnen er misschien niet aan doen? Of ge heilig zijt, kunstenaar of ketellapper? God blaast u lijk de zaadjes van suikerij op de wereld, en ge moet voor de dag komen met wat Hij u heeft meegegeven.
Er is een gremel eigen wil bij. Bij mij was die wil een vingerhoed op de oceaan, hoe dikwijls ben ik omgekanteld! Een ding kan God mij niet verwijten, dat ik Hem te veel aan de mouw getrokken heb voor tandpijn, geld en andere nutteloze dingen. Ik heb Hem laten doen. Ik ben mislukt als mens. Mijn kunst niet. En het werk is toch de vrucht van het leven. Ik ben dan toch iets komen doen...
Kom, laat het nu stil worden. Wij kletsen te veel over die dingen, 't Komt omdat wij er niets van af weten. Wij zien, om zo te zeggen, alleen de waterspiegeling van de bomen en de huizen. Het water rimpelt, golft, kabbelt, en we denken dat zo de huizen en de bomen zijn. De echte huizen en bomen zien wij niet, zien we nooit. Slechts als het water heel stil kan zijn, zodat g' er kunt op schrijven, kunnen wij ons een gedacht beginnen te vormen, hoe de echte huizen en de echte bomen zouden kunnen zijn. Maar dan moet het heel stil zijn, heel stil in het hart, zonder rimpel, zonder gebabbel...
Zo tegen de dood aan begint het stil te worden. En die stilte komt, ik voel ze als drup voor drup immer voller in mijn geest opstijgen... Dat is iets anders dan brandewijn en belladona! Dat is brandewijn en belladona in 't ècht ! Ik heb maar één wens: zo zachtjes kunnen uitdoven, met de hand van Isabel in mijn hand... (137-138) = einde
Zoals de dichter van de psalmen ervaart Felix Timmermans God in de natuur. De vader van Cecilia schrijftin zijn boek: "Het lied van God" :
"Uw lied doorgost de oneindige ruimte. De snaren van uw harp zijn van ster tot ster gespannen. De melkweg is de zilveren strijkboog in uw handen. Uw zang doorzindert alle wezens en dingen (…)"
Ook Boer Wortel stijgt van de natuur op naar God : Ik ben gaan wandelen in de maneschijn. Het koren stond pikkens gereed, en is er iets hartelijker dan 't koren om in te slapen? Ik heb me daar ergens neergelegd en naar de sterren liggen zien. Ik kan daar dikwijls naar zien. Dan wordt ge zo iets heel anders gewaar. Het wordt stil in uw hart en ge denkt aan dingen waar ge anders geen tijd voor hebt.
Aan Onze Lieve Heer, die dat allemaal geschapen heeft en aan de petieterigheid van uw eigen leven. Mijnheer pastoor zegt dat de sterren zo groot als wereldbollen zijn. 't Papier is verduldig, maar swenst ik daar lag, voelde ik toch iets groots en plechtigs over mij komen, zoals in de kerk soms, en toen heb ik mezelf beloofd, van altijd voor God en alleman zo goed mogelijk mijn devoren te doen. (Boerenpsalm)
En voor de pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt zingt de natuur een eeuwig loflied voor de schepper : Voor mij is heel de natuur een kleed, waarmee God zich omgordt, en de versierselen van dit kleed: de bomen, de sterren, de waters, de landschappen en de vruchten, de lente, de vogelen en de wolken; ’t spreekt mij allemaal onwillekeurig van Zijn glorie, Zijn leven en Zijn lijden. Het is muziek voor mij, het ruist gelijk een orgel. Het is een eeuwige Laudate Dominum! (De pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt)
Als de mens het stil maakt in zijn hart, hoort hij God, ervaart hij God in de natuur. Dikwijlswordt dat met muzikale beelden uitgedrukt ( zoals in dit laatste citaat; nog meer in het eerste). Soms weten we dan niet goed meer wie die eeuwige zielsmuziek voortbrengt : God of de mens (zie uit Cecilia 3 paragraaf). Goede muziek verwezenlijkt een contact met de hemel, schept een hemelse sfeer op aarde. Zo is er in muziek een wisselwerking tussen hemel en aarde en kan muziek de uitdrukking worden van religieuze ervaring.
↓ Muziek openbaart iets van de hemel ↓ (de herders horen de naderende muziek van de engelen in de kerstnacht:) Allen luisterden nu naar een ↓ fijn muziek, dat als een dauw over de hemelen druppelde; 't waren korte of lange klanken, hier, dan ↓ daar, dan ginder, lijk langzame regenlekken, die elk een zoete toon gaven als ze de bomen of de aarde ↓ raakten. (Het kindeken Jezus in Vlaanderen)
↑Muziek tilt de mens op naar God ↑ De cello sprak; 't was innig gelijk een zingende mensenstem, ’t klonk lijk uit de waterdiepte omhoog, ↑ 't Droeg de ijlheid van de hemel en jongheid van de lente. 't Was Beethoven, Benoit, Wagner, Palestrina ↑ en Grieg. ↑ Zo dreven ze schoon als in een droom over het water weg, en over het nachtelijke, stille land wandelde ↑ de galm van de heerlijkste muziek der aarde. 't Was alsof God zijn voeten op de wereld had gezet. (Pallieter)
"Wij geloven soms dat het onze ziel is die zingt, doch als Gij daar niet waart zou er geen klank uitkomen" (Ik zag Gecilia komen)
Alles smelt weer samen in de harmonie van God. Mensen, gebeurtenissen, dood en leven, het zijn slechts klanken van zijn lied, waarvoor men zwijgt en dat men slechts al knielend kan beluisteren. (Ignaas Dom – Ik zag Cecilia komen)
Cecilia leest voor uit het boek van haar vader "Het Lied van God" "Uw lied doorgonst de oneindige ruimte. De snaren van uw harp zijn van ster tot ster gespannen. De melkweg is de zilveren strijkboog in uw handen. Uw zang doorzindert alle wezens en dingen en alles neemt er kleur en vorm naar aan: de sneeuwvlok haar kristallen figuren, de vis zijn juist getelde schubben. De dauwdrop glanst ervan, de Alpen zijn ervan opgericht.
Viktor Claes en Gommaar Timmermans
Wij horen het in het afvallen van appelen in de herfstnacht, in de lach der kinderen; wij beluisteren het in elkanders ogen..." Haar stem beeft, haar vinger beeft, haar stem wordt stiller. Een groot licht spat open in mijn hart. Wankel leest zij voort. "Wij geloven soms dat het onze ziel is die zingt, doch als Gij daar niet waart zou er geen klank uitkomen..."
**********************
|