Foto
Inhoud blog
  • GOMMAAR TIMMERMANS OVERLEDEN
  • Toespraak bij de opening van uitgeverij
  • Speciale tekening van Felix Timmermans
  • Wat andere kunstenaars over de kunst van Timmermans schreven - Flor van Reeth
  • Intervieuw met Tonet Timmermans - Jooris van Hulle
  • Beste bezoeker
  • Op bezoek bij Tonet Timmermans - Denijs Peeters
  • Timmermans in Baarn - Huub van der Aa
  • Felix Timmermans en Camille Melloy - Etienne De Smedt
  • Ge zijt uw eigen baas en uw eigen koning - Bart Van Loo
  • Boerenpsalm tentoonstelling in Mol
  • Felix Timmermans was voor alles Dichter - Erik Verstraete
  • Laat het nu stil worden - Herman-Emiel Mertens
  • De Stille Timmermans - Marcel Janssens
  • Pallieter - Fons Sarneel
  • Begrafenis van Felix Timmermans op 28/01/1947 - Gaston Durnez
  • Job Deckers en de lokroep van Schoon Lier - Roger Vlemings
  • En waar de ster bleef stille staan - Felix Timmermans
  • De Fé herleeft in Lier - Paul Depondt en Pierre De Moor
  • " E Vloms keuningske " - Gaston Durnez
  • Sint Gommarus - Felix Timmermans
  • Timmermans ter ere, een selectie uit zijn picturaal werk - G. Carpentier-Lebeer
  • Bij de heilige Anna klinkt hardrock-muziek - Frans van Schoonderwalt
  • En als de Ster bleef stille staan... - J.J. Vürtheim Gzn
  • Felix Timmermans, de Liersche Breughel - Caty Verbeek
  • Het afscheid van Felix Timmermans - Redactie
  • De Poëzie van Felix Timmermans - De Nieuwe Gazet 09/08/1947
  • Uniek dat auteur alles van zijn werk heeft bewaard - Frans Keijsper
  • De fijne nostalgie van Felix Timmermans - Rigoberto Cordero y Léon
  • Lier gegroet, nog duizend pluimen op uw hoed - Willem Hartering
  • De Timmermans-tegeltjes - Ward Poppe en Philip Vermoortel
  • Pallieter wint het van Wortel - Gaston Durnez
  • Het spekbuikige Brabant en het magere Kempen land - Marcel Pira
  • De Zeemeermin - Bert Peleman herdenking op 11/07/1986
  • Profiel van Felix Timmermans - Etienne De Ryck
  • Lia Timmermans - zo was mijn vader - Manu Adriaens
  • Felix Timmermans in Waalwijk - Arthur Lens
  • Overeenkomst - Van Kampen
  • Ronald
  • Mooie Faience steentjes van de Fé
  • Mooie opdrachten - uniek materiaal
  • Bij de recente Duitse vertaling van Adagio - Stijn Vanclooster
  • Dit schreef Gommaar
  • Waarom ik van Timmermans hou. (deel 1) - Viktor Claes
  • Waarom ik van Timmermans hou. (deel 2) - Viktor Claes
  • Felix Timmermans - Uit mijn rommelkas
  • Felix Timmermans, zijn succes en zijn schrijversplannen - Redactie
  • Een Tafelspeech en een Interview - Karel Horemans
  • De Muziek in het werk van Timmermans - Louis Vercammen deel 1
  • De Muziek in het werk van Timmermans - Louis Vercammen deel 2
  • Streuvels en Timmermans - Jan Schepens
  • Reimond Kimpe - Joos Florquin
  • Pallieter in Holland - Cees Visser
  • Intimations of Death - Schemeringen van de Dood
  • De Blijdschap van Guido Gezelle en Felix Timmermans. - Gaston Durnez
  • Toespraak gehouden in Hof van Aragon - Philip Vermoortel
  • De schrijver Antoon Coolen in Hilversum - P.J.J.M Timmer
  • Felix Coolen
  • Pallieter verboden - redactie Het Vaderland
  • Over Pallieter. - Voordracht in het Foyer-Concertgebouw op 24 januari 1919.
  • Beste vrienden - redactie
  • 'Ik heb mijn kinderdroom waargemaakt' - Lieve Wouters
  • De man achter GOT - Andy Arnts
  • Gestopt met tellen, Hoeveel boeken ik geschreven heb - P. Anthonissen
  • Liefde is nooit verboden - Frans Verleyen
  • Felix Timmermans overleed vandaag - Bertje Warson
  • Saluut bij een honderdste verjaardag - Marc Andries
  • Timmermans op de planken - Daniël De Vos
  • Gaston Durnez Exclusief - Etienne Van Neygen
  • Vlaamser dan Vlaams. - Hans Avontuur
  • Felix Timmermans en Averbode - G.J. Gorissen
  • Een tweede leven voor Timmermans en Claes - Patrick Lateur
  • Een Brief aan Felix Timmermans - Johan De Maegt
  • Dichter und Zeichner seines Volk - Adolf von Hatzfeld
  • In de Koninklijke Vlaai - Felix Timmermans
  • Fred Bogaerts - Adriaan De Bruyn
  • De Natuur blijft verbazen
  • Kluizekerk sloot definitief - redactie
  • Timmermans heeft geen Fascistisch Bloed - Lode Zielens
  • Om er even bij stil te staan - Etienne De Smet
  • Tekeningen
  • Aan boord met Felix Timmermans - Anton van Duinkerke
  • Gommaar Timmermans - GoT 90 jaar
  • Het Menu - Bonni Konings
  • Onuitgegeven handschrift van Felix Timmermans
  • Zet uw ziel in de zon - Gaston Durnez
  • Stijn Streuvels 70 jaar - Felix Timmermans
  • Anton Pieck: een vriend van Vlaanderen - K. Van Camp
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 1
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 2
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 3
  • Zelfportret - Felix Timmermans
  • Ik had zo graag Felix geheten! - Daniël De Vos
  • Tony Fittelaer: « Kozijn Felix was een buitengewoon mens » - Vandecruys Geert
  • In en over Juffrouw Symforosa - Arthur Lens
  • Bij Pallieter thuis - Redactie
  • Kalender 1932 - Felix Timmermans
  • Mijn eerste boek - Felix Timmermans
  • De Fé vulde een kamer - Martine Cuyt
  • Met Timmermans op literaire bedevaart naar Lier - Jaak Dreesen
  • De Toverfé - Wannes Alverdinck
  • " Er gebeurt iets… Timmermans herdacht " - Jan Vaes
  • Bij Marieke is de Fee nog thuis - Marc Andries
  • Oosters Geschenk van Clara Timmermans (Haiku's)
  • Een soep met vier troostende mergpijpen - Gaston Durnez
  • Met Felix Timmermans op stap door Lier - Jos Vermeiren
  • Professor Keersmaekers over Felix Timmermans - Jaak Dreesen
  • Honderd jaar geleden werd Felix Timmermans geboren
  • Tonet Timmermans overleden 26/03/1926 - 16/04/2020
  • Briljante vertegenwoordiger van de volkskunst ! - Al. Slendsens
  • De goede Fee op zoek naar de Kern - Gaston Durnez
  • Saluut bij een honderdste verjaardag - Marc Andries
  • Een ministadje uit de voltooid verleden tijd - Frans Verstreken
  • Felix Timmermans, Tekenaar en Schilder - Denijs Peeters
  • In defence of Timmermans - Godfried Bomans
  • Hoe Pallieter werd onthaald door Nederlands publiek - Karel van den Oever
  • Adriaan Brouwer - Sirius
  • De Pallieter rel - Lode Zielens
  • Boerenpsalm - Willem Rueder
  • De zachte Keel - Frans Verstreken
  • Feestelijke Groeten
  • Merkwaardige gesprekken - Gommaar Timmermans
  • En als de Ster bleef stille staan - Top Naeff
  • Gaston Durnez - Overleden
  • Felix Timmermans - Rond het ontstaan van Pallieter
  • Een barre winter in Schoon Lier - Henk Boeke en Claus Brockhaus
  • Interview met Gommaar Timmermans - Bertje Warson
  • Felix Timmermans werd onrecht aangedaan - W. Roggeman
  • Gesloten wegens nieuwe schoenen - Toon Horsten
  • Boerenpsalm - Peter Claeys
  • Gommaar Timmermans - Paul Jacobs
  • Ernest Claes - Felix Timmermans en voordrachten in Duitsland
  • De Molen van Fransoo - Felix Timmermans
  • De Vroolijkheid in de Kunst - Carel Scharten
  • Adagio - Felix Timmermans
  • Hoe ik verteller werd - Felix Timmermans
  • Pallieter wordt honderd jaar - Bertje Warson
  • Openingstoespraken - Timmermans-Opsomerhuis 1968
  • Toespraak Artur Lens Archivaris - 1968
  • Toespraak Hubert Lampo - 1968
  • Timmermans als Schilder en Etser - Floris Van Reeth
  • Felix Timmermans, Dichter und Zeichner seines Volk.
  • Felix Timmermans - Theo Rutten
  • Gesprek onder vier ogen - Fred Bogaerts 70 jaar
  • Timmermans over De Pastoor in den bloeienden Wijngaerdt
  • Tooneel te Brussel
  • De vroolijkheid in de Kunst
  • Stamboom van Felix Timmermans
  • Timmermans over "De Pastoor uit den Bloeienden Wijngaert
  • Felix Timmermans over den Vlaamschen humor
  • Adagio - Lia Timmermans
  • De nachtelijke Dauw - Felix Timmermans
  • Felix Timmermans geschilderd door Tony Claesen - 2018
  • De Nood van Sinterklaas - Felix Timmermans
  • De Vlietjesdemping te Lier - Felix Timmermans
  • Pallieter naast Boerenpsalm
  • Pallieter in het klooster - Cees Visser
  • Info FT Genootschap
  • F T Fring bestaat 25 jaar
  • Timmermans en de Muziek - Daniël De Vos
  • Fons De Roeck
  • Is Timmermans Groot ? - Felix Morlion O.P.
  • Renaat Veremans vertelt - José De Ceulaer
  • Vacantie bij de oude boeken - Gaston Durnez
  • Foto's van Oude Lier 1
  • De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt
  • Brief Gommer Lemmens - 11/06/2013
  • 70 jaar geleden ....
  • Overlijden van de Fé
  • Luisterspel Pallieter 2016
  • Bibliotheek van de stad Lier
  • Anton Thiry - Gaston Durnez
  • postkaarten
  • Een Mandeke Brabants fruit
  • Clara Timmermans overleden
  • Covers van Pallieter
  • Pallieter en Felix Timmermans
  • Toespraken 25/6/2016 - Kevin Absillis, Kris Van Steenberge en Gerda Dendooven
  • De Lierse Lente - Ronald De Preter
  • Felix Timmermans - Emiel Jan Janssen
  • Pallieter honderd jaar - Gaston Durnez
  • Adagio - Frans Verstreken (Hermes)
  • Pallieter, een aanval en verdediging
  • Foto's 1
  • Driekoningen-Tryptiek - Jacques De Haas
  • Over Pallieter (25/01/1919)
  • Timmermans' werk in het buitenland
  • De Eerste Dag - Felix Timmermans
  • Het Kindeke Jezus in Vlaanderen
  • Fred Bogaerts - Felix Timmermans
  • De Harp van Sint Franciscus - Gabriël Smit
  • Timmermans en Tijl Uilenspiegel
  • Felix Timmermans ter Gedachtenis
  • De Vlaamse Timmermans - Paul Hardy
  • Timmermans was Einmalig - José De Ceulaer
  • Levenslied in schemering van de dood - Gaston Durnez
  • Expositie in De Brakke Grond te Amsterdam
  • Bij de Hilversumsche Gymnasiastenbond
  • Timmermans als schilder en tekenaar - W.A.M. van Heugten
  • De onsterfelijke Pallieter - Tom Vos
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Felix Timmermans
    Vlaamse schrijver, dichter en schilder * 1886 - 1947 *
    07-08-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoe Pietje Vogel aan zijn bijnaam kwam

    Hoe Pietje Vogel aan zijn bijnaam kwam.

     

    Modest Geuens

    (Overgenomen uit het “ ’t Land van Ryen  jaargang VIII  -  1958)

     

                Iedere Lierenaar weet dat het trio Suskewiet, Schrobberbeek en Pietje Vogel - de hoofdpersonages uit “En waar de Ster bleef stille staan” van Felix Timmermans - geen figuren zijn geboren in de rijke fantasie van onze Fé, maar mensen van vlees en bloed, die in de zalige tijd dat Lier nog rijk was aan rasechte typen, het volksleven in ons stadje op niet onaardige wijze illustreerden.

     

                Niet alleen de werken van Timmermans wemelen van plaatselijke beroemdheden, ook doorheen de geschriften van de meeste Lierse auteurs floreren zij als helden in een verhaal. In de meeste gevallen echter hebben onze Lierse pennevoerders op handige wijze de markantste eigenaardigheden van meerdere typen samengevlochten in een enkele persoonlijkheid, of werden de gedragingen en karaktertrekken van aparte figuren in het verhaal op de rug geschoven van één enkel creatuur, door de schrijver dan bedacht met een naam van eigen vinding. Hier was dit niet het geval, alvast niet wat de naam betreft. Suskewiet, Schrobberbeek en Pietje Vogel hebben inderdaad echt bestaan, en ze werden in de wandeling ook door iedereen zo genoemd.

     

                Het komt er voor ons weinig op aan te weten of ze in de registers van de burgelijke stand opgeschreven stonden als zus of zo. Er zou overigens geen mens aan gedacht hebben te vragen hoe Suskewiet eigenlijk wel heette. Wat deed dat er toe? Hij was Suskewiet en daarmee uit. Iedereen kende hem onder die naam best, wat moest ge dan nog meer hebben? Werd hij misschien Suskewiet genoemd omdat hij in de trektijd regelmatig op steek lag, en zich gespecialiseerd had in de vinkenvangst? ...... ’t Kan zijn.

     

                Voor Schrobberbeek was het wat anders. Die droeg in zijn bijnaam de stempel van het huis. Zijn naam was een fabrieksmerk, al werd hij kortheidshalve wel eens simpel weg “De Schrobber” genoemd. Waarom? Dat weet ik niet. Er is soms zo weinig nodig om iemand een bijnaam te geven. Emma, zijn zuster, die een treffelijke en bekwame naaister was, en die bij vele deftige families af en toe verstelwerk ging doen, heeft het de Fé destijds fel kwalijk genomen, dat hij in zijn boeken zo over haar broer had durven schrijven. Dat de vent van tijd tot tijd eens een borreltje lustte, was toch nog geen reden om hem voor het zotteke te houden, vond ze.

     

                Of ons trio werkelijk het onafscheidbaar driespan vormde dat Timmermans afschildert, en dat in de Kerstmistijd met een ster uit zingen ging, is niet bepaald zeker. Dat hoeft ook niet. De schrijver had bepaalde typen nodig en heeft vanzelfsprekend uit de bestaande voorraad geput. Potentieel waren ze stellig voor hun opdracht geschikt.

     

                Maar ik zou over Pietje Vogel vertellen.....

     

                Pietje was metselaar van stiel. Al wie iets van het vak kent, weet dat een metser ook een diender heeft, die de mortel klaar maakt, de metselstenen ter plaatse neerkapt en andere karweitjes opknapt, zonder daarbij te vergeten de onvermijdelijke jeneverkruik van tijd tot tijd eens stiekem boven te halen. Het toeval wilde nu dat de diender van Pietje ook Piet heette. Om alle verwarring uit te sluiten noemde men Piet, de diender, eenvoudig weg “De Dikkop”. Een bijnaam die hij absoluut niet gestolen had, en die zo natuurlijk bij zijn persoon paste, dat geen mens er zou aan gedacht hebben de eigenaar van zo’n volumineus hoofdbestanddeel anders te noemen. Zijn werkmakkers beweerden zelfs dat Piet uit berekening getrouwd was met een weduwe met zeven kinderen, waarvan de oudste kleermaker was. Zo kon hij dan in het vervolg onder de mensen komen met een voor zijn kop speciaal gemaakte klak, want geen enkele winkel kon hem zijn maat leveren. “Niet waar zijn” zei Piet “’t was met mijn volle goesting en uit liefde gedaan”.

                Had Piet, de diender, een bijnaam gekregen die zo voor de hand lag, Pietje, de metselaar, zou “Vogel” worden door zijn bloedeigen schuld. Dat kwam zo:

     

                Hij woonde met zijn wederhelft in het kluizekwartier. Waar? Dat doet nu ook weer niets ter zake. ’t Is voldoende te weten dat het in een volksrijke buurt was, waar de mensen meer op straat leefden dan binnenshuis. Ze schilden hun patatten gezeten op de deurdorpel, de kom op hun schoot en een emmerke water daarnaast, ze breiden of stopten kousen, verstelden de broek van hun vent of stonden doodeenvoudig, de punt van hun voorschoot over de gekruiste armen geslagen, de gebeurtenissen van de dag te bepraten. De vlijtigsten onder hen, die het kantwerken hadden geleerd om een cent bij te verdienen, zaten aan het raam op de stoep voor hun huisje en zongen daarbij dat het kletterde de nieuwste liedjes van de zaterdagse markt. Maar als het kermis was, deed geen mens een klop, de vent niet en de vrouw ook niet. En het was nu juist kluizekermis.

     

                De zondag was voorbij gegaan zoals gewoonlijk met kluizekermis. Veel leven, veel pintjes-pakkerij en een extra-duivenprijskamp op Quiévrain. Maar nu was het maandag, de dag van het eigenlijke nietsdoen.

     

                Pietje, die een levendige jongen was en doorgaans het haantje-vooruit, niet alleen van de straat maar van heel ’t kwartier, kon met de beste wil van de wereld zomaar geen godsganse dag stil blijven. Hij zou iets uithalen waar ze nog lang zouden over spreken. Al een stuk van de voormiddag had hij staan lachen en gestikuleren met een paar kerels uit de buurt, had tersluiks eens naar zijn vrouw en de andere vrouwmensen gekeken en was dan met zijn maats er stillekens uitgemuisd, zogezegd om een pot te gaan pakken. ’s Namiddags na het eten was hij er weer van onder getrokken, wat heel normaal was. Maar dat hij kort daarna lanterfantend en voor zijn eigen een deuntje fluitend terugkwam, was absoluut niet normaal.

     

                - “Wat is ‘t, Piet?” vroeg zijn vrouw die weer  aan de deur hing bij de andere vrouwen, “zijt ge weggejaagd,” - “ ’k ga naar mijn duiven zien ” lachte Pietje en hij pinkte eens tegen de kleine van Trien de Blik. Met veel lawaai zette hij het ladderke tegen zijn duivenkot, kwestie van natuurlijk te doen, en kwam dan op zijn kousen, zo stil als een muis terug in huis. Hij sloop de voorkamer binnen en kroop op handen en voeten onder het venster door naar de kast. Als de deuren maar niet piepen. Neen, ’t viel nogal mede. Waar lag nu zijn zwembroekje? Hij had het vroeger toch altijd gevonden, daar onder die spullen op ’t onderste schap. “Kernonde ! Waar is ze daar nu mee gebleven?” sakkerde Pietje. Hij zocht en zocht, maar niets te vinden. Hij sloot voorzichtig de kast en schoof naar de commode in de andere hoek. Sakker de sakker ! Geen sleutel op ’t slot. Ha ! De schuif is niet gesloten. Na wat zoeken en scharrelen, een onderrok van zijn vrouw opzij geschoven en ’t proper goed onderste boven gekeerd te hebben, vond hij eindelijk onder zijn winterse trui het lang gezochte zwembroekje.

    “ ‘k Heb het !” mompelde hij en moest zich inhouden van lachen. Nu zo stil mogelijk langs achter zien weg te geraken. Het lukte. Zijn vrouw aan de deur was haar vent al lang vergeten, ze had het daar ook veel te druk. Achter over het muurke wippen was kinderspel voor Pietje. Hij was metselaar van stiel en ’t klauteren zat die mannen in het bloed. Nog een muur, nog een en nog een, tot hij eindelijk in het hofke belandde van het laatste huisje van de straat waar zijn twee kornuiten hem ongeduldig zaten op te wachten. Samen trokken ze naar het rommelkot. Daar speelde Pietje zijn kleren uit, trok zijn zwembroekje aan, en daar stond hij in zijn naakte eigendom klaar om de hoofdbewerkingen van het opzet te ondergaan. Flup, een van zijn maats, had gezorgd voor een volle emmer stijfselpap en een kalkborstel. Flip, de andere voor een zak echte kiekenpluimen. Eerst nog een pruim tabak achter de kaak geduwd en Pietje liet zich met liefde en overgave van kop tot teen insmeren met stijfselpap. Dan kwam Flip met zijn zak aangedragen en strooide op het ingesmeerde lijf van Pietje de pluimen uit totdat men zelfs geen spierke vlees meer zag. Daar stond ons Pietje nu als een grote vogel op twee poten. Ze waren zodanig content van hun werk, dat ze van plezier op hun bil sloegen dat het kletterde.

     

                Nu de straat op. Dat was andere peper. “Gene schrik, joeng” zei Flup. Hij trok het achterpoortje open dat uitgaf op een soort beemd. “Geen mens te zien. Vooruit !” En zij met hun drieën buiten, Pietje in het midden. Plechtstatig wandelden ze nu het grote avontuur tegemoet. Opeens kreeg een van de straatbengels dat vreemde wezen in ’t snuitje. “Mannen, komt eens zien ! Ne vogel !” Op een weerlicht stond heel de straat op stelten. Als een vuurtje liep het nieuws van straat tot straat en al wat benen had troepte samen om die vreemde vogel te zien. Pietje, aangemoedigd door dit succes begon opeens te kraaien als een haan. Dat was natuurlijk olie op het vuur. Er werd geroepen, gelachen, gelopen tot de klein mannen op de duur een ronde vormden met het driespan in het midden, en ze scandeerden in koor:

    “Ne vogel ! Ne vogel! Ne grote, grote vogel !”

    Zo ging het straat in, straat uit wijl Pietje afwisselend kraaide als een haan of floot als een merel. Natuurlijk was ook het vrouwvolk van de partij en, zoals dat altijd gaat met vrouwvolk, was hun eerste gedachte: “ ’t zal toch de mijne niet zijn zeker?” Op de duur gebeurde het onvermijdelijke. Pietje kon nu nog zo goed verdoken zitten achter zijn pluimengordijn; Marie, zijn vrouw, kende het postuur en de gang van haar apostel te goed. “Das de mijne !” riep ze opeens, en als een furie schoot ze op het onzalig Pietje af en begon de sukkelaar daar te bewerken met een litanie van de schoonste adjectieven, dat de pluimen als sneeuwvlokken in de lucht vlogen.

     

     

                Van heel haar leven heeft ze Pietje niet meer bij zijn voornaam genoemd. Als ze over hem sprak, dan zei ze niet zoals vroeger “Onze Piet”, “Onze vent” of “Den onze” maar nijdig weg ....”Onze vogel”....En Pietje is van die dag af bij Jan en alleman “Pietje Vogel” blijven heten, en hij is als Pietje Vogel de eeuwigheid ingegaan.

     

    *****

    07-08-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (8 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    06-08-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ontwerp van een glasraam (foto)

    Ontwerp van een glasraam

    06-08-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De enige, de echte, de eeuwige felix Timmermans

    DE ENIGE, DE ECHTE. DE EEUWIGE...
    FELIX TIMMERMANS

    Door Pater J. Callewaert, Dominikaan

     

                In de Nederlandse en in de wereldletterkunde is Timmermans een verschijnsel. Daardoor bedoel ik iets wonderbaars, iets buitengewoons, iets onverwachts, iets verrassends. Het is echter met iets wanordelijks, iets onnatuurlijks, maar iets zeldzaams dat verwondering en tevens bewondering baart omdat het de gewone gang der dingen voorbijstreeft en getuigt van een uitzonderlijke daimon op het gebied van de letterkunde. Wij kunnen zeggen dat het letterkundig werk van Timmermans een stel is van tegenstellingen, van verrassingen en spanningen die uiteindelijk samenvloeien in een evenwichtige synthese waarvan zijn «Adagio» de schone voleinding is en de aller individueelste expressie van de aller individueelste emotie, van de totale en voldragen en volborene Timmermans-persoonlijkheid. Lijk Timmermans, zo is er maar een, maar, datgene wat hij is, is hij volledig en zijne typische eigenaardigheid schaadt niet aan zijne algemene menselijkheid, en ook zijn bonte, losse fleurigheid schaadt niet aan zijne mystieke diepte en zijn oneindigheidsgevoel.

    Wij vestigen de aandacht op de verschillende uitingen, vormen en gedaanten van het Timmermansverschijnsel.

     

    1) Zijn eerste letterkundig werk — zijn jeugdwerk — « Schemeringen van den Dood » veropenbaren ons een Timmermans die gevangen zit in «le mal du siècle », in een ziekelijke doodsangst en een pessimistische twijfel, in een roezig gefilosofeer, in een warnet van theosofie en spiritisme. Dit alles in volstrekte tegenstelling met zijn physiek wezen (zie de bekende portretten met zijn kameraadschappelijke aard, met zijn gemeenschapsleven in «Lierke - plezierke» zijn geboortestad). Maar plots zal hij die lijkwade van zich afschudden. Met een geweldige schreeuw, namelijk zijn « Pallieter », zal hij verrijzen, het leven toejuichen en vieren tot het uitbundige toe. Zijn boek « Pallieter » zal zijn meesterwerk blijven, in deze zin dat zijn hele wezen en zijn hele kunst er in aanwezig zijn.

     

                2) Het boek « Pallieter » was van meet af een reuzensucces en beleefde tal van herdrukken en toch werd het door de meesten verkeerd begrepen. De meesten beleefden reuzenpret aan Pallieter als de natuuraanbidder, de dagenmelker, de levenszatte, de kermisvierder, zelfs als de pantheïst en de zinnelijk losbandige, de materialist en de heiden, of de guitige moppentapper en de folklorist. Vreemdelingen, ook vele Hollanders, dachten dat Vlaanderen een land van Pallieters was. Critici spraken van Breugheliaanse kunst, daardoor bewijzend dat zij ook van onze grote Breughel, van zijn visie, zijn hart en zijn volkse menselijkheid niets begrepen hadden. Die verkeerde opvatting bleef lange tijd opgeld maken. Het wonder van een uitgevochten boek waarvan men de wezenlijke inhoud niet begreep. Het boek Pallieter is toch niets anders als Timmermans zelf, die deze figuur gebruikte om de wonderen van Gods natuur, door de wisseling der seizoenen henen te verheerlijken, om de onvergankelijkheid en onverzadigbaarheid van zijn hart uit te spreken, om zijn heimwee te vertolken over de vergankelijkheid der dingen, om zijn eeuwige vreugdenood uit te schreeuwen, buiten en boven alle aardse beperktheden ; kortom Pallieter is het boek van een kunstenaar die smacht naar de oneindigheid, naar de God, Schepper van hemel en van aarde. De echte betekenis van Pallieter wordt uitgedrukt door de slotzin van het boek : « ...alzo vertrok Pallieter, de dagenmelker uit het Nethe-land, en ging de wijde schone wereld in lijk de vogels en de wind... ». Onze grootste Vlaamse dichteres Hadewijch drukte die visie uit met de woorden : « alle dinge syn mi te inge, want mijn hert is veel te wide ».

    En de heilige Augustinus : « Mijn hart is onverzadigd tot het rust in God ». In Pallieter — maar als lentelied — hoort men reeds Timmermans' herfstavondlied « Adagio ». In Pallieter horen wij een naklank van het hooglied van koning Salomo. Pallieter is een boek bruisend van het geestelijk expressionisme in een zinnelijke taal die druipt van melk en honing maar in elk hoofdstuk hoort men, lijk een ondergronds water, zacht het heimwee van het hart ruisen.

     

                3) Pallieters elementaire zinnelijkheid, levensuitbundigheid, zotbolligheid en zogezegde heidensheid en naturalisme groeien in de verdere boeken van Timmermans uit tot innerlijkheid, geestelijkheid, godsdienstigheid en mystiek. Immers Timmermans was Vlaming van huize uit en voelde intens mede de historie, de psychologie en de kunst van zijn Vlaamse volk. Hij was volks-Vlaams en kon van zichzelf zeggen : « Hier sta ik, ik kan niet anders ». Welnu in elke Vlaming steekt er een stuk Rubens levensnatuurgeweld, op zijn baroks, een stuk Teniers-Breughel, levensvreugde, uilenspiegelachtigheid, met een lach en een traan ; vooral een stuk Memling-Van Eyck, vroomheid, godsvrucht, geboren uit het traditionele katholicisme. Het kan niet anders, wat in het bloed zit spreekt zich uit in de kunst en, wat Vlaamse kunst betreft, in onze verschillende schildersscholen door de eeuwen henen.

    In zijn boeken « Pallieter », « Anne Marie », « Boerenpsalm », « Pieter Breughel », «Adriaan Brouwer», overal liet Timmermans de katholieke levensbeschouwing glanzen. Nog meer in zijn boeken «Het Kindeke' Jezus in Vlaanderen », « De Pastoor in den Bloeyenden Wyngaerdt», «De Harp van Sint Franciscus». En men spreke niet van uitwendige mystiek of van godsdienstig folklorisme. Men spreke niet van komische zielelandschappen zonder meer, godsdienstig getint. Daarop antwoord ik : «De Pastoor in den Bloeyenden Wijngaerdt» is de schoonste voorstelling van het geloofsprobleem en de genadewerking die ik ken. Zijn Franciscus is de fijnste heiligenpsychologie. Het is merkwaardig hoe Timmermans de natuur en de bovennatuur in elkander laat vloeien zonder aan beide te schaden. Er zijn niet vele katholieke auteurs die dit vraagstuk zo delikaat en orthodox hebben opgelost in hun kunstwerken. Zulks hebben de Vlamingen altijd gekunnen. Zo deden het ook onze grootste schilders als daar zijn Permeke en Servaes.

     

                4) Een vierde eigenschap van Timmermans' œuvre, is zijn lyrische kleurenweelde.

    Hij is een schilder bij Gods genade. (De bewijzen liggen voor de hand, een miniatuur schilder, op zijn middeleeuws, gotisch-sober.) Wellicht had hij een groot schilder kunnen worden, 't ware een natuurlijke opgang geweest in de lijn van zijn wezen. Zonderling, maar hij is geworden de schilderende schrijver, de woord- en taalschilder, en in de taal ligt schilderkunst, beeldhouw-architektuur en muziek. De taal is het rijkste en veelzijdigste kunstorgaan. Schilderen wil zeggen : spelen met kleuren. Een schilder vangt God met zijn verf gelijk een heilige met zijn gebeden. Schilderen is de God van alle regenbogen uiteenwrijven op zijn palet. Die kleurenweelde zat hem in zijn Vlaams bloed.

    Hij, Timmermans, zag al de kleuren en van alles de kleuren en hij heeft ze gevangen in zijn taal. Wellicht was zijn taal niet grammatikaal geijkt. Zeker was zij niet Hollands verstard maar zij was vlees en bloed, zon en licht, sap en honing, en bloesemend. Het is bekend dat Timmermans moeitevol schreef ; dat hij schrapte en herschrapte ; dat hij zijn woorden en zijn beelden kneedde tot zij af en geheel de weergave waren van wat hij als kunstenaar zag en voelde. Daardoor is zijn stijl klassiek, evenwichtig, harmonisch.

    Zijn spreuken en beelden zijn realistische grepen ; zijn symbolen zijn lichtrijke flitsen ; zijn gezegden zijn gegrond en in zijn vele beelden blikkert de geest en het tragische en het komische zijn in mekaar gevat. Daarbij, zijn kleurenweelde is er ene gegrepen uit de Vlaamse luchten, wolken, hemelen, morgenden, avonden. Hoe enthousiast hij ook schijnt de kleuren der Italiaanse schilderijen te bewonderen, toch zegt hij in zijn boek « Naar waar de appelsienen groeien » : « De Italianen hebben de zon geschilderd maar geen arme mensen ». Toch zegt hij van de kleuren van Fra Angelico's madonna's : «Ik heb mijn vinger in den hemel gesopt».

     

                5) De kunst van Timmermans is veelzijdig, spijt zijn oorspronkelijkheid en Vlaams verbonden eigenaardigheid. Hij is een sappige malse verteller ; hij is een kleurenweeldige natuurbeschrijver ; hij is een miniatuurtekenaar van het alledaagse ; hij is een goochelaar in zijn kleine korte volks- en kindernovellen ; hij is een wijdingsvolle vertolker van het bovenzinnelijke, vooral van het Onze-Lieve-Vrouwmysterie. Dramaturg zal ik hem niet noemen, daarom was hij te veel lyrieker, maar hij was een groot romanschrijver op zijn terrein. De roman is het heldendicht in proza. De romankunst bestaat hierin dat de held psychologisch uit- en volgroeit tot het einde toe, zonder de tussenkomst van de Deus ex machina. De Vlaamsheid van Timmermans was geen beletsel voor zijn algemeen menselijkheid voor wat men noemt de Europeesheid. De kunst heeft niets te maken met aardrijkskunde maar wel met zielkunde. Gezonde zielkunde is nog iets anders als pathologie en abnormale ingewikkeldheid. Er bestaat toch ook iets als een eenvoudige zieL die niets anders doet als blomme zijn. Grote kunst is altijd eenvoudig en zij peilt naar de kern der dingen en blijft niet staan bij de periferische omschijnselen. De « Pastoor in den Bloeyenden Wijngaerdt», Boer Wortel uit de «Boerenpsalm» en Sint-Franciscus zijn echte mensen en ze staan ten voeten uitgebeeldhouwd, zonder trukken, noch tirelantijnen, gezonde naturen in een wereld van tranen. Scheppen is iets uit niets maken. Welnu, Breughel en Adriaan Brouwer heeft Timmermans geschapen uit zijn bewondering van hunne schilderijen. Men kan over die twee geromantiseerde levensbeschrijvingen misschien twisten van een historisch standpunt uit, van een psychologisch standpunt uit zijn die romans uitstekend geslaagd. Breughel is wel de eeuwige besluitenloze, de eeuwig waggelende matroos op zijn wankelend levensschip, Adriaan Brouwer is wel de eeuwige landloper tussen goed en kwaad, tussen schildersspontaneïteit en luie zinnelijkheid. De innerlijke tegenstrijdigheid, die in deze ondergrondse wereld steeds vecht in de mensen, wordt door Timmermans niet enkel met felle kleuren maar ook met allerlei schakeringen uitgebeeld.

     

                6) Een zesde gedaante van het Timmermans-verschijnsel is zijne eigendommelijkheid. Van waar komt zij ? Uit zichzelf, uit Gods kunstgave hem aangeboren. Uit zijn eigen geschriften valt over zijn herkomst en oorsprong als kunstenaar weinig te rapen of te gissen. Waar en hoe leerde hij schrijven ? Uit z'n eigen. Wie leidde hem binnen in de literatuur ?

    Hij zelf. Tot welke kunstschool behoorde hij ? Tot de zijne, zijne zelfscholing. Tot welke letterkundige club ? Daar zette hij nooit een voet. Hij was immers een huisduif en een zorgzaam familievader. En zijn reizen dan ? Voor hij reisde had hij reeds vele boeken geschreven. Welke waren zijne lievelingsauteurs ? Ruysbroeck en Thomas à Kempis. En zijn kulturele lektuur ? Hij las weinig boeken. Hij had geen voorgangers en ook geen navolgers. Hij was zichzelf. Kunstenaar zonder meer, alles Wat hij wist,' Wist hij door zijn gevoel.

    Hij beleefde zichzelf. Zijn schoonmenselijkheid en zijn kunstenaarsschap vloeiden in elkander. Hij moest uit zijn menselijkheid niet stappen om kunstenaar te zijn. Hij moest geen inspiratie zoeken. Zij was in hem. De smisvlam was in zijn hart. En wonder, der wonderen, deze eigendommelijke schrijver beleefde reuzensucces in Vlaanderen, in Holland bij de pretieuse katholieken en de scrupuleuze calvinisten, in de salons der edelen en der intellectuelen. Ja, een aristocratisch auteur werd hij, die zo dwarsdoor volks was. Vooral de Duits-sprekende landen verwelkomden zijn geschriften en werden zijn grootste bewonderaars. Wie in Timmermans enkel de heimatschrijver en folklorist huldigt, zal moeten tot de konkluzie komen dat het typische eigenaardige Vlaamse levensbeeld juist de aantrekkelijkheid bleek te zijn van het Europees publiek dat hij wist te veroveren.

    Zijne Europese betekenis heeft hij verkregen door zijn Vlaamse intiemheid, door zijn locale kleur, door zijn gehechtheid aan eigen bodem. Timmermans was de eeuwige dichter, die de kinderlijke visie op alle dingen, zowel de kleinste als de grootste, heeft bewaard. Hij was het eeuwig kind waarvoor alle dingen nieuw zijn en dat alle dingen telkens nieuwe vreugde schenken. Het kind in de eeuwige dichter, dat nieuwe namen geeft, alsof het de geijkte namen nog niet kende, die de beschaving op ieder ding geslagen heeft.

    Overal ter wereld neemt men het werk van Timmermans ter hand omdat men er overal iets wezenechts, iets oeroorspronkelijk in ontdekt, iets dat u meesleept buiten de grenzen van de tijd en de plaats. Men leest het omdat het een boodschap brengt, de boodschap dat het leven waard is geleefd te worden, omdat het een geschenk van Gods goedheid is ; de boodschap dat men hemel en aarde niet mag scheiden, zonder aan Gods scheppingswerk te tornen en zichzelf te straffen met een hopeloze problematiek en een levensverscheurdheid, een persoonlijkheidsgespletenheid en een vervreemding van de volksgemeenschap.

    Die boodschap bracht hij zowel in « Pallieter » waarin hij het leven bezong van de probleemloze mens in een paradijs als voor de zondeval, als in « Boerenpsalm » waarin de schaduw van de zonde door het licht van het Godsvertrouwen overwonnen wordt.

    De eeuwige dichter toonde de schil van het leven der zintuigen maar ook de pit van het mystieke leven, « de kern van alle dingen ».

     

                7) De volborenheid en apotheose van Timmermans' literair werk is zijn dichtbundel « Adagio ». Nogmaals een verrassing. Uit de evolutie van zijn prozawerken wisten wij wel dat hij de lijn van de traditioneel Vlaamse christelijkheid volgde, namelijk het harmonisch ineenvloeien van het gezond natuurlijke en het gezond bovennatuurlijke. Wij wisten dat gans het leven van Timmermans niet enkel theoretisch maar ook praktisch kerkelijk georiënteerd was ; dat hij een goed mens was als man, vader en volkse kameraad ; dat hij nooit iemand kwaad deed of over iemand kwaad sprak, met een woord, dat hij een echt christen was, zonder gebaring, gebaar of misbaar, maar wat wij niet wisten en wat wij enkel weten door zijn « Adagio », dat is dat hij zo hoog de weg der christelijke mystiek was opgegaan en dat hij niet enkel een groot dichter was in proza, maar ook een groot dichter was in de gebonden stijl en de vleugelslag van vers, rijm en rythme.

    Ik zeg een mystieker, wat hij reeds bewees in zijn « Kindeke Jezus in Vlaanderen », « De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt», «De Harp van Sint Franciscus», wat zelfs, op natuurlijk gebied, doorschemert in « De zeer schone uren van zuster Symphorosa » en « Ik zag Cecilia komen ». Een mystieker, ik bedoel niet een mystieker met visioenen, profetieën, wonderdaden, kruiswonden, bloedige littekens, verrukkingen en al die verschijnselen van de ening met God, die beschreven zijn in de boeken van en over de mystiekers als daar zijn Paulus, Augustinus, Bernardus, Theresia van Avila, Sint Jan van het Kruis, Catherina van Siëna, Angela van Foligno, Heinrich Seuse, enz., enz. Ik bedoel dat de 52 gedichten van « Adagio » alle de klank, de kleur en de geur dragen van de grondbeginselen der ening met God als daar zijn : zijn bewustzijn van Gods tegenwoordigheid ; de berusting in Gods aanbiddelijke wil; de dialoog van 's mensen hart met het hart van God, met een woord : het hoogste, het diepste en het volmaaktste gebedsleven. Ik bedoel dat Timmermans in de laatste periode van zijn leven niet het minst onder de indruk van zijn smartelijke verlatenheid en miskenning — zichzelf enerzijds in God als in een schelp heeft teruggetrokken, dat hij zich anderzijds verheven heeft boven alle aardse glorie en alle aardse ook familieliefde, en zeer bewust zijn opgang begonnen heeft naar het zien van God in het eeuwig leven. Ik bedoel nog dat hij die levenslang verborgene en intieme Godsbeleving die haar toppunt had bereikt, kinderlijk, eenvoudig heeft vertolkt in een taal die, als 't ware gezuiverd van alle materie, louter geestelijk geworden was en hemels, en in beelden die de subliemste levensfilosofie suggereren. Ik noem het «Adagio» het priesterlijk brevier van Timmermans. Men spreekt thans van zuivere poëzie. Wij vinden ze in « Adagio » : de zuiverste bewoording van de kern der dingen met daarrond en daarover het weemoedsverlangen naar de oneindigheid, hier op aarde in het dal van tranen.

     

                Zo leefde, zo arbeidde, zo stierf Timmermans. De dood had voor hem geen schemeringen. Na het zonnigste leven — met hier en daar een regen- en een hagelvlaag — wandelde hij aan de hand van broeder de dood, langs regenbogen, de godheid te gemoet.

    Te vroeg brak dat schoonste hart van Vlaanderen als een albasten vaas, maar zijn rijkste en thans volledig rijpe inhoud — want nog veel zou Timmermans geproduceerd hebben — stortte hij uit, als loutere vergankelijkheid in volle overgave voor de voeten van God, van wie hij zijne enige, zijne echte en zijne eeuwige kunstenaarsgaven had ontvangen.

     

    ***

    06-08-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    05-08-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans en Averbode - Renaat Veremans

    FELIX TIMMERMANS en AVERBODE.

    Door Renaat Veremans – Averbode 1957

     

                Het zal dit Jaar de tiende maal zijn dat de trouwe vrienden van Felix Timmermans, in de Abdij van Averbode, zich zullen verenigen om piëteitsvol hun vriend te herdenken.

    Geen betere plaats dan juist de abdij kon voor die innige en steeds ontroerende plechtigheid worden uitgekozen.

    In zijne laatste levensjaren was Averbode het lievelingsoord voor Felix geworden. Daar, in die rustige atmosfeer vond hij peis en vree na de veelvuldige en vermoeiende reizen in het buitenland. Ik heb steeds het geluk gehad die ware vakantiedagen met hem te hebben doorgebracht. Van 's morgens vroeg trokken we al wandelend de bossen in ; bomen, kruid en plant, dit alles werd door hem bekeken met schildersogen. Van één pas; bleef hij stil staan, baalde zijn schetsboek te voorschijn, en op tijd van enkele seconden stond het door hem bekeken beeld, in rake en treffende lijnen op het papier.

                Bijzonder het landschap gezien van op de « Weefberg » trok steeds zijn aandacht.

    Links naar « Den Demer », de vettige weelderige weiden ; rechts naar « De Nete », de dromende dennenbossen en het stille heideland. Dit zo fel kontrasterende uitzicht werd de inspiratiebron tot het ragfijne. verhaal : « Ik zag Cecilia komen ».

                Wij bleven niet alleen te Averbode pleisteren ; ook de omliggende gehuchten en dorpen werden doorkruist.

    De veldweg, niet de steenweg, van Zichem naar Scherpenheuvel, had voor hem een bijzondere bekoring. Felix, die gewoonlijk op zulke wandeltochten weinig van zeggen was, maar dromend, traag gaande, alles bekeek, zoals alleen dichters en schilders dit kunnen, kon dan ineens geestdriftig uitroepen : « Wat schoon land, een echte symfonie van koleuren en klanken, de blauwe hemel met het spetterend zonnelicht, waardoor het goud van het koren nog heviger wordt, en als orgelmuziek de zang van de leeuweriken ! »

                Alvorens we Scherpenheuvel binnengingen, stond daar op 't einde van de veldweg een reus van een boom, met breed opengespreide takken, dragend op zijn stam een Lieve-Vrouwebeeldje ; van hier terugblikkend naar Zichem, overschouwt men in zijn geheel, dit verrukkend golvend landschap. « Dit moet vastgelegd worden ! » — ik hoor het hem nog zeggen, en meteen kwam weer het schetsboek, en begon hij te tekenen, ditmaal niet zo koortsig rap als gewoonlijk, maar traag-gemeten, natuurgetrouw kwam boom en landschap op het papier, onderwijl maar vertellend, dat het hier was dat Leontientje uit de « Bloeiende Wijngaard », geknield voor het Lieve Vrouwke, Haar smekend en biddend kwam vragen dat de geliefde Isidoor zich zou bekeren. Deze tekening is later uitgegroeid tot het bekende schilderij : « Het biddend Leontientje ». Zoals hij enkele ogenblikken te voren op zijn tekening Leontientje had laten knielen voor Onze-Lieve-Vrouw, zo zat Felix een weinig daarna zelf geknield voor Onze-Lieve-Vrouw in haar heiligdom van Scherpenheuvel. Na het devotievol gebed, werden de merkwaardige schilderij en uit het Marialeven van Van Loon bewonderend bekeken. Felix vond het spijtig dat over deze juwelen uit onze Vlaamse schildersschool zo weinig gesproken en geschreven is geworden. Hij was vast besloten daarover een uitgebreide studie te schrijven. Zijn al te vroege dood heeft het hem ongelukkig belet.

                De grote aantrekking in dit schone land van Averbode was voor Felix de witte abdij, en de even witte abdijkerk, die met haar fijnbarokken toren heel het Demerland overheerst.

    Alle tochten die we samen daar deden, eindigden steeds in de abdij, waar, door de spreekwoordelijke gulle gastvrijheid, Felix zich door en door thuis gevoelde.

    Het vredige rustige karakter van Felix harmonieerde zo wonderwel met dit oord van contemplatie en gebed.

                Ingetogen mediterend, en genietend van de heilige stilte, trok hij soms door de witte kloostergangen, van tijd staande blijvend voor een schilderij of prelaatsportret.

    Bij avondschemer vond men hem gewoonlijk in de abdijkerk, geknield voor het beeld van Onze-Lieve-Vrouw van het Heilig Hart, luisterend naar de liturgische gezangen, uitgevoerd door de Witheren vooraan in het koorgestoelte.

    Zijne Hoogwaardigheid, Monseigneur Crets, zou nooit nagelaten hebben, na het noenmaal bij het drinken van een tas koffie, in de gastenkamer een praatje te komen voeren met Felix.

    Gewoonlijk werd er dan over Lier gesproken, vermits Monseigneur zelf zo'n halve Lierenaar was, en hij wist dat Felix een vriend was van zijn broer Frans, die te Lier het edel ambacht der « macecliers » vertegenwoordigde.

    De trouwe vrienden van Felix Timmermans zijn dan ook zeer dankbaar tegenover Hoogwaardig Heer Gisquière, Prelaat van Averbode, die ons toelaat elk jaar, in zijn schone abdij, en door zijn voor ons zo vererende tegenwoordigheid, onze grote vriend Felix zaliger te mogen herdenken.

     

    ***

    05-08-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    04-08-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans De Pelgrim - Flor Van Reeth

    FELIX TIMMERMANS. " DE PELGRIM "

    Door Flor Van Reeth

     

    « Wie het geluk van het leven niet krijgt, zoekt het in zijn dromen.» (F. Timmermans)

     

                De Begijnhofreis die ik met Felix in 1907 deed, bracht ons tijdens de maand augustus te Diksmuide. Zo stonden wij vóór de wijd openstaande grote poort van het wonderschoon begijnhof. De zon straalde in al haar glorieuze zomerpracht. Wij stonden verbluft.

    Alles scheen ons zo onwerkelijk. In het driehoekvormige, voorschootgrote begijnhof heerste een weldoende zalige warmte en vredige stilte. Omheen het groene grasplein stonden twee witgekalkte hofmuurkens, waarachter, stil en vredig, de eveneens witgekalkte huizenrij.

    Door de open poortjes toonden de fijne tuintjes een overvloedige weelde van de schoonste bloemenpracht, waaronder de reuzezonnebloem. Hobbelige kasseiwegeltjes doorkruisten het grasplein en leidden naar de waterput en, langs de hofmuren, naar het witgekalkte kerkje.

                Het was er heilig stil, maar met iets geheimzinnigs, iets onverklaarbaars en onbeschrijfelijks, iets als een paradijsachtige schilderij van Fra Angelico. Verstomd stonden wij daar op te kijken. Dit mysterieuze deed ons hunkeren naar iets dat niet onder woorden is te brengen. Daar was het zuiver reine harmonieuze, de stille vrede, het eenvoudig schone, dat ons beangstigde. Duizenden bijen en allerlei gekleurde vlinders vlogen rond over de veelkleurige bloemkelken, die een fijn voorname geur verspreidden ; over dit alles heen vlogen de harmonieus zingende vogels, als vreugdige guirlandes ten hemel stoeiend.

    « Het is een kristallen gebed », fluisterde Felix. « Kom, laat ons in het kerkske bij O.-L.-Heer gaan » Door de hemelsblauwe poort gingen wij het stemmige kerkske binnen en ondergingen de mysterievolle wijding. Het Licht Gods met zijn zalige inwendige vrede daalde over ons en intens, door het vurige geloof bezield, benaderde ons vanuit het tabernakel het grootste geluk, dat ons begenadigde met de vlam van een groots verlangen.

                Niemand hadden wij tot hiertoe in het begijnhof gezien, ook hier in het kerkske was geen mens aanwezig. Het scheen verlaten op dit rustige middaguur. De stilte werd hier door de tijd gemeten. Hoog boven het orgel hing een grote uurplaat, waarover twee grote vergulde antieke sabels vervaarlijk en langzaam, als bliksems in het ziftend zonnelicht, doeltreffend de weg der eeuwigheid gingen met de tok per seconde, als de zware logge stap van de tijdreus. Opeens werd deze ritmische stilte gebroken door krakende en piepende wielkens en verroest kettingengerammel, en vanuit de donkerte, waar het eikenhouten orgel stond te beven, bonsden, zeer lang gerokken en afgetekend, twaalf doffe slagen op versleten trommelketels. Dit was het middaguur ! ! Alles wat daar beweegloos stond was losgeschroefd. Onmiddellijk en als gelijktijdig klepte met kleine tussenpozen een zeer hoog, fijn zilverklinkend klokske de drie slagen van het Angelus. Het gebeurde door een voor ons onzichtbaar wezen. Door dit geheimzinnige werden wij met schrik bevangen. Wij bezagen elkaar. Vlug knielden wij op een krakende vermemelde stoel, prevelden met bevende lippen het Angelusgebed, groetten eerbiedig en devotieus Jezus in het tabernakel, en verlieten haastig het kerkske.

                Hoe het kwam is niet uit te leggen, maar zonder elkaar nog iets te durven zeggen of te bezien, zijn wij, al sneller en sneller, dit wonderbare oord ontvlucht. Wat er in ons omging is niet te beschrijven, de schrik had ons te pakken. Schrikbeelden gruwelijker dan van Hiëronymus Bosch, Brueghel of Grünewald rezen in onze verbeelding, afschuwelijke, verschrikkelijke dingen, als een laaiend vuur, alles verslindend en verpulverend tot as, noch bloem, noch vogelzang — alles verwelkt. Er bleef in onze verbeelding enkel een apocalyptisch visioen over.

    « Kom, Bruur ! » riep eindelijk al lopend Felix, « laat ons hier zo rap mogelijk weg zijn.

    Hier gaan verschrikkelijke dingen gebeuren.»

    Naar het station ! — Weg van hier ! Nog rapper en rapper lopend riepen wij onderweg gedurig elkaar luider en luider schrikwoorden van de meest gruwelijke visioenen toe.

    Het was ons of miljoenen katten miauwden, neen, kanon- en pistoolkogels floten. Messengevechten. Gedaver van aardbevingen. Over de grote markt lopend, hoorden wij op het klein beiaardeke, door versleten blekken klokskens, zot klankengerammel van een dwaze aria uit een verslenste opera. Een grote zwarte scheper achtervolgde ons al blaffend, schuimbekte van woede en versperde ons de weg door gedurig happen.

    « De trein op ! » riep ik. « De trein op ! eender dewelke, eender welke richting. De eerste de beste trein op, met een lokomotief op hoge wielen, al waren deze ovaal, om ons nog vlugger weg te voeren van dit helse visioen. »

                Wij vielen als bezeten van schrik het station binnen, haalden zenuwachtig ons veertiendaags vakantieabonnement te voorschijn, stoven de controle voorbij, en al hijgend klauterden wij onhandig in de eerste wagen, achter de lokomotief, van de daar stilstaande puffende trein, om met de eerste uit dit angstaanjagend oord weg te zijn. Wij waren juist, zieltogend van schrik en vermoeienis, op de houten bank neergeploft, of daar floot de lokomotief, die al zuchtend, puffend en piepend, trekkend en schokkend, in gang geraakte. Wij reden ! En met een zucht van verlichting werden wij verlost uit deze chaos van schrikbeelden. Onder ons hoorden wij de wielen van de wagon over het spoor draaien met schokskens, al lachend tikkelen en tokkelen. Met plezier zagen wij bomen en verre horizonten van ons wegdraaien, feestelijk bewimpeld van de witte stoomwolkjes. Het ging van de ene wissel op de andere en slingerde van het ene spoor op het andere. Na lang rijden, schommelend van de ene kant naar de andere, kwamen wij voorbij een grote logge gashouder, en gleden dan eindelijk sissend het station van Ieper binnen. Hier zouden we overnachten.

                We doorliepen deze statige witte stad, zoekend naar een goedkoop logics. In een der stille straten zagen wij een uithangbord : « In de twee Zotten — logies — men schenkt koffie en neemt drogen strijk aan.»

    « Dit is voor ons », zei Felix plechtig, en we gingen binnen. De waard, waardin en twee dochters, begroetten ons. De gezelligste mensen die men dromen kan. Wij zijn daar aan 't vertellen gegaan. Was het om de indrukken en schrikbeelden uit Diksmuide te verdoezelen en te vergeten ? Ik weet het niet, maar wij zijn van de grootste, verschrikkelijkste verhalen en meest fantastische spookvisioenen naar de meest uitbundige, karikaturale vertellingen overgegaan, en hebben zoveel plezier gemaakt en gelachen, dat die brave mensen, om nog verdere geweldige verhalen te horen, ons dwongen langer te blijven, en per slot moesten wij maar de helft van het verschuldigde voorgeschreven tarief betalen.

     

                Met een dolle helse vaart is Dulle Griet als een bezetene over Vlaanderen heen gestormd. 1914-1918 : de vreselijke lawine van gewapende legioenen heeft, met allerhande verdelgingstuigen, gans Vlaanderen verpulverd tot een puinhoop, alleen nog goed voor het stort, Diksmuide en andere steden van de kaart weggevaagd. Het werd nog veel erger dan wij in ons schrikaanjagend bezoek te Diksmuide hadden kunnen vermoeden.

    Dan is er een bende van bouwers opgedaagd, die de Vlaamse geest versmoorde en alles in stijl «Ancienne Belgique» hebben opgetrokken. Het innig schoon Vlaanderen met zijn vredevolle mystiek werd in een kunstmatig zielloos keurslijf gestoken, om het geestelijk te vermoorden.

                De «Geest» heeft gelukkig het mensdom terug doen trillen, overal openbaarde zich een geestelijk herleven. Léon Bloy had geschreven met donderend geweld, op het demonische werden we door Adolf Retté gewezen, door Giovanni Papini werd een nieuwe Kristusidee ontdekt, Johannes Jörgensen deed ons ontwaken, ook Chesterton liet van zich horen, en nog veel anderen voelden die nieuwe beweging in de kultuur aan. In Vlaanderen bracht het toneel heel wat « avant garde » vertoningen, het wijdingsvolle schone lied «Vlaanderen», door Renaat Veremans, gonsde overal en deed de harten trillen ; tal van boeken werden uitgegeven, o.a. van Anton van de Velde, Michel de Ghelderode, Theophilus, Dirk Vansina, Ernest van der Hallen. Felix Timmermans beleefde reeds Internationale faam. Het idee Vlaanderen herrees ; uit het mystiek schrijn van de IJzertoren straalde er een nieuwe dageraad. Een diep visionaire tijd werd ingeluid : hieruit rezen grootse scheppingen te voorschijn. Onder de stuwing van een geestelijke drang, die een ideale toekomst wou verwezenlijken, kwam de geweldige en fel besproken kruisweg van Albert Servaes tot stand en doken de fantastische visioenen op van de glazenier Eugene Yoors.

                In het klein huizeke « Bij Jan van Ruysbroeck », het wit serene werkkamertje van Ernest van der Hallen. op het Begijnhof te Lier, heerste die atmosfeer van vrede en wijdings­volle stilte. Daar kwam ik stil zitten dromen en schilderen.


                
     

    Felix had zijn werkkamer op de Grachtkant en bracht ons regelmatig bezoek.

    Bij kaarslicht, elk jaar met Lichtmis, beleefden we de hernieuwing van de bezielende geestdrift. Dan droomden we gezamenlijk en beseften dat er met gebundelde krachten moest gewerkt tot eer en glorie van de Almachtige. Toen was het dat Felix spontaan zeide : « Laten wij gedrieën er mede beginnen en pelgrimeren haar de Ideale Schoonheid ». Zo kreeg ons idee zijn bestaan in « De Pelgrim ». We waren het aanstonds eens dat we met twaalf moesten zijn, zoals de apostelen. Felix en ik vonden dat het eerste lid vriend Renaat Veremans moest zijn. Ernest van der Hallen beaamde dit aanstonds. Met de grootste geestdrift werd ons idee door de verdere kunstbroeders begroet. Als een weerlicht zo vlug kwam alles tot stand.

    Op 8 maart schreef Felix mij het volgende : « De pelgrim moet gaan, als ik er mij wat kan mee bezighouden. Maar 't moet !... Ik heb veel werk ! Veel tinteling om te werken. En dezen Zomer moet Brueghel af. En dan de mystiek met hare gouden portalen !»

     

    Op 3 april 1926 uitte Felix zijn innerlijke gemoedsstemming : « 's Morgens heb ik gewandeld langs en om het Begijnhof, de Lente gezien, mijn ziel zong ! Roze appelkokkenboomkens en witte perelaars, en die zegen in de lucht. God was goed en is het nog, en blijft het !... Zalf ! Hemel ! Wierook ! Eeuwigheid van Schoonheid en liefde. Ik kom uit een andere wereld, ik zit hier klein, niets, een zandkorrel in 't heelal, maar gonzend van goddelijke muziek en geloof en vertrouwen. Och, er is over mij een sluis geklaterd van zegen. Ik riek brokken van den hemel in dezen Lente. Ik sta op den dorpel van een nieuw leven, inniger, zoeter, beter, ik proef Angelico, de blinkende sferen wandelen langsheen de sterren, de graal is de H. Communie ! Neen, ik zwijg ! Ge moet eens komen ! Ik moet u zoo danig veel vertellen, of misschien uren en uren zwijgen... Vrede ! Vrede ! »

     

                De eerste tentoonstelling van « De Pelgrim», van 1 tot 31 September 1927 in de stadsfeestzaal op de Meir te Antwerpen, gaf het bewijs der noodzakelijkheid voor een nieuwe kristelijke kunst. De geweldige toeloop overtrof alle verwachtingen. Uit een andere brief van Felix, daterend 20 September 1927, volgende prachtige passus :

       « 't Was gisteren een schoone dag. De wind in de vele boomen en de eenzaamheid daarrond deed mij aan Ruisbroeck en aan H. Geest-geestdrift denken. We moeten die weg nu stevig en frisch op. Alle de beste Kath. Vlaamsche vereenigen ! 't Gaat ! God zit achter ons en wijst de mannekens aan. De kunst moet opnieuw verstaan worden. 't Is een mode geworden dat de kunst niet mag goed of verstaan gevonden worden, zooals ik U gisteren vertelde. Wel, wij zullen ze als vuur onder de menschen dragen. 't Zal een middel zijn voor ons en voor hen. De Pelgrim moet de schoonste brok, de geestelijke wacht van Vlaanderen worden ! Dat zal ! Ons nu al voorbereiden voor binnen twee jaar. Uitzien naar de schepen en ze onze haven binnenbrengen. En een zijn. Geen persoonlijke belangen dienen. En in vreugde en verlanging werken.»

     

                Vele hoogwaardigheidsbekleders en geestelijken moedigden ons aan door hun vererend bezoek. Zelfs Zijne Eminentie Kardinaal van Roey kwam en feliciteerde elk van ons. Wij waren dankbaar en gelukkig. Ons idee kon niet schoner uitstralen, dit werd door de duizenden bezoekers aangevoeld. De inzet was een ware triomf. De geestdrift was zo groot en in onze kinderlijke vreugde zagen wij het onheil niet. Door het koppig doordrijven der te vroege, onvoorbereide en gedesorganiseerde tweede tentoonstelling in de harmonie, de meest onstemmige zaal der stad, in 1929, bracht samen met het internationaal karakter dezer tentoonstelling en veel andere niet te schrijven oorzaken, de onwederroepelijke ondergang. Als echte Pelgrim schreef mij Felix op 13 maart 1930 volgende aanmaning :

                « Wij moeten opnieuw beginnen, kerel, met die Pelgrim, van her opnieuw, al waren we maar met 5 man. Het is een Augiasstal geworden, we moeten er met de zaag aan werken, want schaven kort niet meer. Of heel het ding laten afbranden !»

                We hadden alles zo schoon bedroomd, het was zo recht uit het hart gekomen, vol begeestering, los van alles, zonder geïnteresseerde bedoelingen. Het was alleen een antwoord op de geestelijke wekroep van het door ons opgesteld manifest.

     

                En dan zaten wij wederom met ons gedrieën in het kleine huizeke « Bij Jan van Ruysbroeck », zeer weemoedig, doch niet verslagen, want niettegenstaande dit alles kwamen er toch uit de geest van « De Pelgrim » verwezenlijkingen tot stand, o.a. de meesterwerken van Felix — het was toen dat zijn « Boerenpsalm » verscheen. Ernest verscherpte zijn boodschap voor de jeugd, de Kapel van Heverlee bij de Zusters Annunciaden werd gebouwd; ook andere Pelgrims, die in hun eenzaamheid in hun ivoren torens doorwerkten, kwamen tot inspiratieve vergeestelijkte scheppingen.

     

                Als na de tweede wereldbrand bij Felix de grote beproeving kwam, heeft hij deze geestelijk aanvaard. Zoals reeds van uit Pallieters tijd galmden in de verte de vele jachthorens! Dat schone horengalmen bleef voortleven, nu eens ver, dan eens dicht.

    Zij klonken van uit de donkere bedroomde begijnhofbossen, galmden weemoedig — en Felix luisterde, bad en droomde. Niettegenstaande het rumoer van de nu verdwaasde wereld daalde over hem het grootse Licht in de begenadigde eenzaamheid. Hij zag naar de Kruislievenheer en de jagershoren, opgehangen aan de muur, en dit vervulde hem met vrede, zoals in « Ik zag Cecilia komen ». En al prevelend dankte hij wederom als toen de lijdende Heer-God dat zijn dagen niet effen bleven, en verzuchtte : « Maar God aan 't kruis verstaat mij wel. Hij beziet mij met een oog vol goeden wil, maar hulpeloos.» Hier bedenk ik terug hetgeen Felix zo schoon beschreef en beleefde : « De beschimmelde jagershoren vult zijn holten met mijn woorden, als om ze op een donkeren nacht weer uit te blazen... Luisterend hangt de jagershoren op mijn kamer. Hij luistert naar het einde van mijn leven. God ruischt in de oneindige stilte. Heel mijn leven is enkel een verlangen naar U. En 's nachts hef ik mijn handen op naar de sterren, waar gij mij staat af te wachten. Ik ben als een duif in een kevie. Maar lang zal het toch niet meer duren, dat ik aan mijn pijnen zal gestorven zijn. Ik zie reeds uit naar het uur dat voor mij ook de gewijde kaars zal aangestoken worden, en God mijn oogen toe zal doen. »

    Zes weken vóór zijn heengaan schreef mij Felix in zijn laatste brief :

                « Ik denk altijd, als de vrede des harten maar blijft, maar als die ook weggespoeld wordt, dan zijn het donkere nachten van 't leven. Verlos ons daar van. 't Was te hopen, dat wij weer rap bij elkaar konden komen om de ziel te luchten, want er is veel te zeggen, over wat er van binnen in de zielen gebeurt. Ik heb dat probeeren uit te drukken in eenige gedichten, waarvan gij de meeste kent. Dat boekske zal nu gaan verschijnen, en is reeds ter perse.

                Nu zit ik weer hevig met schildersvisioenen in den kop. Als 't goed weer wordt zou ik eens enige jaren almachtig veel willen aan 't schilderen gaan. Maar wat, weet ik nog niet. 't Zouden symfonieën, cascaden van Salomon moeten zijn. Zoo iets als muziek. — Zooals de ziel de dingen ziet en aanvoelt. In elk geval, ik zit op vinkenslag, en 'k droom en ijver er geestelijk rond. 't Moet nieuw zijn, anders, verlost van aardsche verplichtingen., want kunst kent geen wetten. En daarom mag dan ook iedereen op zijn kop staan draaien, het zot, dwaas of wat ook vinden. Ik zal het doen, vrij, los, van alles en iedereen, zelfs los.van mij zelve. Ik wil mij eens vrij uiten, uit den heele. Dat moet lijk een gebed zijn. 't Gaat tussen God en mij !

                Maar ik voeg er bij, ik moet gezond zijn, 'k moet los zijn van pijnen en gemoedsstoornissen. En als ik dat niet bereiken kan, wil ik er ook niet aan beginnen.

    Allee, we zullen zien en afwachten, en er een bougie voor aansteken !»

     

    Dit was zijn laatste pelgrimsdroom. Als die mij toekwam, is Felix enige weken later de rij gaan vervoegen der Pelgrims in de hemel : Léon Bloy, Frederik van Eeden, Joe English, Rene Lombaerts (aangenomen posthume leden) ; Juliaan De Vriendt (ere-lid), Karel Van den Oever, Jan Hammenecker (werkende leden).

    Ernest van der Hallen, Tony Van Os, Cyriel Verschaeve, Giovanni Papini, Johannes Jörgensen, Sigrid Undset en nog andere Pelgrims zijn hem reeds gevolgd.

    Posthuum liet Felix ons als afscheid zijn heerlijk Adagio na, dat zijn visionaire Pelgrimscommunie is tussen God en zijn ziel.

     

                « Uit stilte en uit sterrenlicht

                wordt dan een altaar opgericht.

                ...alle dingen zingen »...

     

                « De herrst blaast op den horen

                't wierookt in het hout;

                de vruchten gloren »...

     

                « Alle schoonheid is slechts droom,

                maar Gij zijt d' Eeuwigheid !

                Heb dank dat Gij mijn weemoed wijdt

                en zegen ook zijn vruchten »...

     

                « Nu 't stil is, wordt mijn ziel de zeekinkhoren

                waarin ik God, die door de Heemlen bruist,

                beluister, en zijn hoog bestaan kan hooren !»...

     

                « Ik hoor de spheren zoemen,

                Gans 't sterrendal

                probeert Uw naam te noemen, »...

     

                « ach, mijn ziel, ik weet het niet,

                ik heb ineens zoo'n schoon verdriet »...

     

                « Nu komt de wintertijd.

                Ik hoor U door mijn hart en door de rieten zuchten.

                Ik ben. bereid. »

     

    *************

    04-08-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    03-08-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een Kleurvolle Ommeganck - krantenartikel uit 1928

    Een Kleurvolle Ommeganck

    Krantenartikel uit De Standard van dinsdag 12/06/1928

     

    « Tu ne sauras Jamais » is het eene plakbiljet van den dag te Lier  —  en dit gaat om een Amerikaansche film  —  maar de tweede affiche van den dag luidt : Pallieterstoet en plechtige Folkloristische Ommeganck. 't Staat op het zeer groot Programma der kermisfeesten, en er naast is er nog een derde plakbiljet : 3000 frank prijzen voor winkel- en stamineeversiering.

    En dan de triomf aan Timmermans! Zijn portret hangt getooid en bebloemd tusschen appelen, peren en bananen, tusschen meubelstukken en tapisserie, tusschen gazettcn van allerlei pluimage en boeken van allerlei prijzen. Overal Timmermans. De menschen vertellen op straat elkanderen met de eigen smaak en kleur honderd anekdoten uit de boeken van « hun » schrijver, halen met trots aan dat de ingebonden editie van Pallieter 128 frank kost en dat ze

    « Het Kindeken Jezus in Vlaanderen » in Amerika letterlijk verslinden. En bij een Liersche kapper waar ik een noodzakelijke kaakoperatie onderstond werd een commisvoyageur die uit Breda kwam bijna gesteenigd omdat hij dierf vragen wat er vandaag te Lier te doen was.

                "Of ze het hem gezegd hebben ! "

    En De regen is overgegaan. Daar is een klein zonneke gekomen juist genoeg om alles tot zijn recht te brengen, juist genoeg ook voor de zwerm fotografen die te Lier rondliep (ze stonden op de Groote Markt met een twintig tegelijk de Reuzen te kieken) en Felix Timmermans heeft ons na den noen verzekerd dat de keersters in den stoet, die van den Oever komen — of van Klein Venetië als ge wilt, zat waren van geluk. Omdat de regen was weggewaaid.

    De autobussen kwamen zwaargeladen, te Lier toe. Deze die mij uit Oude-God naar Lier voerde huppelde van het zwaar gewicht, er zaten pastoors op en Vlamingen en enkele Nederlanders en – ge zult me misschien niet gelooven  —  een jonge Zuid-Bevelandsche eega met de zoo hartelijk bewonderde muts.

    Onderweg is er dan, in Bouchout geloof ik, nog Jef Van Hoof bijgekomen met een nuttelooze paraplu, en verzonken in muzikale vizioenen.



     

    In de straten van Lier stond het volk zoo dicht opeen dat we, zelfs met de hulp van de meest kordate piottenpakkers die de orde organiseerden, nog niet in de De Heiderstraat geraakten. We hebben dan de stoet gezien van op de stoep van het prachtig barokken stadhuis. Burgemeester Van Cauwenberghe had er de journalisten hartelijk het welkom toegewenschst, den schrijver huldigend die Lier tot in de uithoeken der wereld onthuld had :

    Felix Timmermans, en wijzend op het ongeschonden Vlaamsch zijn van Lier waardoor tevens zijn kleurvolle zeden waren behouden gebleven.

    Toen kregen we nog milde Liersche vlaaikens op de maag, om heelemaal in de Liersehe stemming te geraken, tot er dan een heel kleurfeest kwam aangewandeld ; de keersters  —  jonge, half-jonge, half-oude, maar allen levenslustige vrouwen, van Klein Venetië  —  die met vollen mond een jubileelied van Piet Van Pehorgh en Netteke Verstraete zongen waarvan Timmermans de woorden, het rijm en de muziek had gemaakt.

     

    De Lijkbidder van Lier als Cupido

    Er was alles in den stoet wat Timmermans had voorspeld en nog meer. Want dit is geen folklore : dit is rasecht Vlaamsch volksleven, de duizenden op straat leven het mee, en op de trappen van het Stadhuis stonden zelfs de meest precieuse Vlaamsche journalisten te dansen. Men mag deze stoet niet beschrijven. Ik tenminste verzaak er aan. Alleen wil ik onder de aandoenlijkste momenten verhalen : de huifwagen van Pallieter en Marieken met onderaan een heel duiven- en kiekenkot,Marieke met fijne kalflederen schoentjes, de vier seizoenen die rond Pallieter wandelen waaronder de winter met een klein parapluske met watten vlokskens en de herfst-kinderen met gulden lokken. Charlotte is de. elfde reuzin van Lier geworden, maar Charlotte wandelt drie keer in den stoet en één keer heeft ze ons spek met eieren gepresenteerd.

    Buitengewoon kleurvol is de groep van "En waar de Ster bleef stille staan", zoo 'n soort van wandelende vertooning van het Vlaamsche Volkstooneel. En Anne-Marie! Er waren eerst een twintigtal teedere kindjes als Cupido, en dan Cupido zelf : een hooge hoed, een flinke knevel en kwaje oogen, vleugelkens op den rug, zware boerenschoenen, een lieftallig bleekblauw zwembroekske, lange witte kousen, een gezicht van Assche-Woensdag en een boog (met pijltjes). Eenig, sensationeel, onvergetelijk! Toen Cupido zijn gezicht zoo beminnelijk mogelijk naar ons keerde, en een pijltje schoot dat langs de kleine snor van schepen Van Hoof wegvloog, heb ik onzen Rotterdamschen kollega binnen in, het stadhnis op een stoel moeten dragen : hij dreigde een breuk te krijgen.

    En ze hebben ons verteld dat de man die voor Cupido speelde de lijkbidder is van Lier en de eenige man in den stoet die betaald wordt!

    Tussehen al dit kleurvol, lustig gedoe, danste ook de Liersche karnaval : ultramoderne dames achter de kinderen van Peperkoek-Zondag, achter den wandelenden toren, achter de maagd van Lier die op een leeuw met trillende tong zit. En de muziek van den Lierschen karnaval speelt « Mon Paris, beau Paris », tusschen de tonen van de fijfermuziek voor de reuzen : de reus die komt, de reus die komt! En des winters als het regent.

    Ja, des winters als het regent, maar dat zal te Lier niet zijn. Daar hadden zachtmoedige gevechten plaats tusschen de varkensblaas van de paardekensrijders en het mee-juichende volk op straat, daar ging een gebocheld manneke dansen met de reuzin, en tot de ontzetting van Bernard Janssens viel Goliath bijna op zijn neus omdat hij te diep wou buigen voor een fotograaf.

    Aan het slot waren er twintig caleizen.; In de eerste zaten de vergulde helden van den dag : Piet Van Peborgh en Netteke Verstraete, en de meester ging hen feliciteeren. In de andere caleizen zat de familie, met goud in het knoopsgat, een dikke sigaar met bandje in den mond, en de armen feestelijk opengelegd. Toen ook de ondervoorzitter van het feest voorbijreed — een zekere meneer Felix Timmermans — gingen er hoeden in de lucht, de moeders die hunne zuigelingen op den arm in slaap klutsten zeiden tot hunne jonge kinders : « Dor is hem », en dan kwam er een beetje politie. Om den stoet te sluiten.

    We zijn hem daarna. nog een tweeden keer gaan zien. Maar we hebben dadelijk dit begrepen : zooals dit sedert de Vlaamsche beweging nog nooit werd bereikt, is hier het werk van een hoogstaand kunstenaar in het hart van het levende volk geschoven.


      
     

    Schepen Van Hoof heeft ons nog langs het echte Pallieterland gevoerd : veel gras, hooge boomen, het Begijnenvest met de Nethe, Nethe-water, Nethe-booten en Nethe-zwanen. Als ge vraagt waar de Begijnenbosschen zijn toonen ze u plechtig het verre weiland, rijzige grashalmen en iets dat op een root boomen gelijkt. Inderdaad, de Begijnhofbosschen.

    Dan de Grachtkant van het Begijnhof. Geen dokument, geen kunst-historie: leven en nog eens leven! Daar is de Soete naem Jesu, de V Evangelisten, ginder is het huizeke waar Timmermans gewoond heeft, daar de kamer met bleekblauve blafeturen waar Frans Bogaerts komt inspiratie zoeken. En daar woont waarachtig ook nog — want 't staat op het deurke geschreven — Meester (Mr.) Jan Van Ruisbroeck. Advocaat en procureur. Die Meester Jan? vraagt een Nederlandsch collega. We hooren later dat daar een jong Vlaamsch literator met wapperend haar woont.

    Nog zien we de Begijnhofkerk, een zang van katholieke levensvreugde, een steenen kantate van de monumentale Vlaamsche diep menschelijkheid uit de contrareformatie.

    En we geven, allen, in koor, Constant Leurs gelijk die met zijn twee handen slaat op den rondbollenden, uitbundigen en weeldevormigen steen der magnifieke vrome Begijnhofpoort en uitroept : Mijnheren, uit de vreugde van dezen katholieken steen werd Pallieter geboren.

     

    J.B.

    ********

    03-08-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    02-08-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans Herinneringen - Jozef Muls

    Felix Timmermans Herinneringen

     

    Door J. Muls

    ---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

    1957, tien jaar later.

    Reeds tien jaar is het geleden, dat de grote Vlaamse schrijver, Felix Timmermans, zijn laatste woord “Ik ben bereid ...” tot de heer fluisterde, en dat hij ‘langs regenbogen Gods stilte te gemoet’ is gegaan.

    Ieder jaar heeft, in het najaar, een herdenkingsplechtigheid plaats in de witte abdij van Averbode, waar Felix Timmermans zovele uren in deugddoende stilte heeft doorgebracht.

    Tientallen vrienden van de overleden schrijver komen die dag naar de abdij van Averbode.

    ---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

     

                Toen de Duitsers in mei 1940 ons land binnenvielen, had Felix Timmermans een nieuw boek op het getouw : DE FAMILIE HERNAT.

    Toen hij er mee klaar kwam, schreef hij op de laatste bladzijde van zijn handschrift : «Geëindigd op 21 februari 1941 ». Dit kurieus verhaal van een Vlaams geslacht verscheen nog tijdens de bezetting.

                «Habent sua fata libelli». Toen Pallieter met zijn uitbundige levensblijheid tijdens de eerste wereldoorlog op de markt werd gebracht, was het een opluchting uit de gedruktheid over al de Nederlanden. Het boek werd letterlijk verslonden. Dat kon de schrijver niet voorzien.

    Onder het werk, in de afzondering van een begijnhofhuisje, heeft hij wel nooit gedacht dat zijn geschrift een hart onder de riem zou steken van zijn taal- en landgenoten. Zo werd hij onbewust de heerlijkste « weerstander ». De omstandigheden hadden zijn literaire daad gemaakt tot een overweldigend nationaal sukses, dat weldra een wereldsukses moest worden.

    Met De Familie Hernat ging het anders. Er werd nauwelijks over gesproken. Wij hadden toen in Noord en Zuid andere katten te geselen. Maar is het niet merkwaardig achteraf beschouwd, dat, terwijl de Duitsers hier met hun zware laarzen rondliepen, Felix Timmermans rustig doorging met een verhaal dat speelde onder een andere bezetting, de Oostenrijkse, weldra gevolgd door een nieuwe, de Franse, die twintig jaar lang zou duren met de rampzalige intermezzo's van de Brabantse Omwenteling en de Boerenkrijg? Door al die politieke gebeurtenissen heen, die Europa en de wereld schokten, leefde in gemoedelijke provinciestadjes van ons land een geslacht dat groeide, en het was of er daarbuiten niets gebeurde. Er werd gefuifd en geboemeld. Fortuinen werden verkwanseld in roekeloze liefdesavonturen. Welke ook de meesters van het uur waren, een familie had zich vrij uitgeleefd tot haar rampzalige ondergang en het uitzicht der dingen werd in niets gewijzigd.

                Felix Timmermans is niet meer daar om het ons te zeggen, maar ik meen dat hij zijn boek schreef om zichzelf en zijn landgenoten gerust te stellen, dat ook de Duitse bezetting zou voorbijgaan als de vele andere die haar waren voorafgegaan, en tegelijk wekte hij weer eens de liefde voor het vaderland en de mensen die er het eeuwige Vlaamse leven voortzetten.

                Maar de sociaal hardvochtige en bekrompen tijd, die wij sedert de bevrijding hier hebben gekend, had tot gevolg dat Felix Timmermans, die heel zijn leven had geijverd om het heilig aanschijn van zijn land te verheerlijken, als een «inciviek» werd behandeld.

    Het was slechts de toestand van zijn toen reeds stervend hart die heeft verhinderd dat hij achter slot en grendel werd gezet om er geduldig te wachten tot het een krijgsauditeur zou believen om zich met zijn zaak bezig te houden. Hij kreeg huisarrest en wie hem voortaan nog wilde bezoeken, moest voorbij een agent der veiligheid die de wacht hield bij zijn deur. Toen zijn raadsman en verdediger bij de bevoegde instantie ging informeren wat er eigenlijk zou gerequireerd worden tegen de beminnelijke auteur van «Pallieter », naar het woord van Vermeylen « vol van de sappen van onze grond, vol van den geest van ons volk... het symbool van de moderne Vlaamse Literatuur », dan kreeg hij voor antwoord in het meest dorperige plat : « da's de doed, he ! ».

                Het is gelukkig niet gebeurd. Maar Felix Timmermans heeft zijn drempel niet meer levend overschreden. Toen hij onder het baarkleed lag, om naar de Sint-Gommaruskerk te worden gedragen, was onze nationale veiligheid voor goed verzekerd.

                Terwijl ik zijn lijkdienst bijwoonde, kwamen de herinneringen aan onze vroegste betrekkingen weer naar boven. Ik had hem nog niet ontmoet toen hij reeds verzen zond naar

    « Vlaamse Arbeid », en ik geloof werkelijk dat hij in dit tijdschrift heeft gedebuteerd. Bij zijn eerste bezoek op onze redactie bleek het dat wij dezelfde gedachten hadden. Wij waren toen verdiept in Sar Péladan en Joris Karel Huysmans. Wij dweepten met de Franse kathedralen die wij nog moesten gaan zien. Wij verkeerden met dezelfde vrienden : Raymond de la Haye, de kunstschilder en filosoof, Rene Veremans, de componist, en Flor van Reeth, de architect, die voor mij het Brabants landhuis bouwde, waar ik thans nog woon. Ik trok op ontdekkingsreis naar Lier. Daar liep het vol schrijvers en kunstenaars : Opsomer, Bogaerts, Thiry, Arras, Verschoren, Reimond Kimpe, zij dweepten met hun stadje, hun begijnhof, de verouderde mensjes die er woonden. Het was enigszins morbiede liefde, gekruid door de literatuur van Maeterlinck, Georges Rodenbach, Van Lerberghe, Verhaeren. Men wou de indrukken beleven die Delaunois in het kloosterland van Leuven had opgedaan. Men wilde de zwijgzame en mysterieuze verschijningen van Xavier Mellery of Fernand Knopff terugvinden. Le Cloître van Verhaeren had de trappistenabdijen van Westmalle en Achel in de mode gebracht. Het waren bevliegingen van estheten die zich wensten af te zonderen van de burgerman. Het ging niet zonder een zekere levensmoeheid, die het somberste pessimisme baarde, waaruit in 1910 Timmermans' eersteling, “Schemeringen van de Dood”, ontstond.

                Hij moet toen ook gevoeld hebben dat het zo niet langer kon. Hij wilde van de literatuur genezen. Onverwacht kreeg ik zijn bezoek, te Antwerpen. Hij kwam mij vragen of ik hem aan geen baantje kon helpen. Hij had voor de gelegenheid een hoge hoed opgezet. Dacht hij zo bijzonder fatsoenlijk voor te komen of wenste hij met dat feestelijke hoofddeksel een veroverende indruk te wekken bij een mogelijke baas ? Ik durfde het hem niet te vragen. Ik deed maar of ik het heel gewoon vond, maar gaf hem de raad met schrijven door te gaan, omdat hij het toch geen maand zou uithouden in welke betrekking ook.

                Ik kreeg af en toe nog een gedicht voor de « Vlaamse Arbeid », waarin de naklank te vernemen viel van Omer Karel de Laey's Flandria Illustrata, maar zag hem lange tijd niet meer. Hij moet intussen de geestelijke bevrijding gevonden hebben. Het heette dat hij aan een groot nieuw werk bezig was. Het zou “Pallieter” worden. Hij zond zijn handschrift naar Willem Kloos. De eerste fragmenten verschenen in de Nieuwe Gids, nog voor de oorlog, in 1914. De uitzonderlijke betekenis was er toen nog niet van opgevallen. Wij moesten eerst een grote wereldontreddering meemaken : op het gevaar af onze laatste illusies in de mensheid te verliezen.

                Het boek verscheen in 1916. De grote mensenslachting was nog aan de gang. Ik lag toen in een hospitaal te Barcelona. Op een ziekbed, in een vreemde stad, heb ik Pallieter in zijn geheel gelezen. Een vriend uit Holland had mij de eerste uitgave toegezonden. Ik werd plotseling weer voor de volheid van het bewonderende leven gesteld. Ik was in Vlaanderen, ademde de lucht, rook het water der rivieren, zag de wolken varen door de hemel, de groene weiden en de gouden korenvelden lagen voor mij uitgespreid, de boomgaarden hingen vol blozende appels en rijpe peren, onder bloeiende kerselaars en ruisende populieren bewogen daar mensen met wie ik vertrouwd was, die mijn taal spraken : Marieke, de goedige dorpspastoor, de wit-gepoeierde molenaar, de blinde bedelaars en boven allen uit rees de Adamische mens, Pallieter, die weer vertrouwen schonk in het leven en de liefde.

                Kort daarop, in 1917, kwam de nieuwe verrassing : “Het Kinderke Jezus in Vlaanderen”. Ik las het boek te Parijs onder de bommen die de « Gotha's » er neerdropten. Ons land verscheen er in die mystieke en tevens ruige sfeer die ons bekend was uit de Vlaamse Primitieven en de Oude Breugel. Ik vernam later hoe het boek ontstond in de donkere oorlogsavonden, wanneer de mensen, zonder lamplicht, angstig samenhokten bij het rozenkransgebed. Wij dachten dat Gezelle en Streuvels ons land ontdekt hadden, maar zij waren niet tot die intimiteit doorgedrongen, waarin de mensen en het uitzicht der dingen tegelijk reëel en archaïsch verschenen, zodat wij weer plots bewust werden van onze oude adel en de verbondenheid aanvoelden met het beste dat hier tot stand kwam van Jan van Eyck tot Rubens.

                In 1918 kregen wij “De zeer Schone uren van Juffrouw Symforosa”, begijntje, dat kristalheldere proza, het zuiverste boekje dat in de Zuidnederlandse literatuur sedert 1830 verscheen. Felix Timmermans verwierf ervoor de grote Staatsprijs. De juryleden waren Prof. Scharpe, Pater Van Mierlo, Om. Wattez, Karel Elebaers. Mij werd de taak opgedragen verslag uit te brengen voor de Regering. De Fee werd gevierd in zijn geboortestad. Van alle kanten waren zijn vrienden en bewonderaars toegestroomd. Er werd een banket gehouden in de Eikenboom op de Grote Markt en terwijl wij nog aan tafel zaten, konden wij door de open ramen het vuurwerk zien afsteken op het nachtelijk plein, waar duizenden stonden te kijken en de toren van het stadhuis en de oude huizen telkens. opleefden in de gloed der opspuitende lichtfonteinen.

                Kort daarop kwam de Fee bij mij op bezoek. Hij had, zorgvuldig verpakt, tussen twee kartons, een oud glasraampje meegebracht als souvenir. Het waren scherven van de gebrand-schilderde ramen die hij, na het bombardement van Lier in 1914, op de vloer der Sint-Gommaruskerk had opgeraapt. Hij had ze door een vakman weer laten in lood zetten en men kon tussen de oranjekleurige fragmenten nog duidelijk een blauwe Madonna met het Kindje herkennen. Ik zie ze hier nog hangen tegen het venster waar ik te schrijven zit.

                Felix Timmermans had nu zijn publiek gevonden. Jaar op jaar verschenen zijn boeken : Boudewijn, Anne Marie, De Pastoor van den Bloeyenden "Wyngaert, Pieter Breughel, de Harp van Sint Franciscus, de heerlijke Boerenpsalm, Ik zag Cecilia komen. Hij mocht schrijven wat hij wilde. De mensen zaten er op te wachten. Wanneer hij geen groot boek klaar had, dan gaf hij een klein : Uit mijn Rommelkas, Pijp en Toebak, Bij de Krabbekoker, Het Keersken in den Lanteern, Schoon Lier. Men wilde hem horen over 't is gelijk wat.

    Het was steeds sappig en van eigen bodem. Heel Holland dweepte met hem. Er is geen stad waar hij niet gelezen heeft. Hij werd in de schouwburgen gespeeld, want zijn boeken waren reeds voor het toneel verwerkt. Hij schreef er zelf stukken voor : Driekoningentryptiek en Waar de Ster bleef stille staan. Hij werd weldra in alle Europese talen vertaald. Hij moest lezingen gaan houden in Duitsland, Engeland, Frankrijk, Zwitserland. De wereld vernam zijn woorden en gedachten over de korte en lange golven. Hij was in het buitenland de meest gelezen Belgische auteur, de roem zou ik zeggen van de natie.

                Terwijl de veiligheid nog de wacht hield aan zijn deur, legde hij de hand aan zijn laatste roman : Adriaan Brouwer. Ik heb dat handschrift gezien. Het waren kleine cahiers, langs een kant beschreven, maar overal doorgehaald en met toevoegsels op de blanke zijden. Felix Timmermans paste het woord toe van Boileau :

     

                Vingt fois sur Ie métier remettez votre ouvrage :

                Polissez-le sans cesse et le repolissez,

                Ajoutez quelquefois et souvent effacez.

     

                Hij bleef aan de arbeid tot het bittere einde. Maar hij beleefde donkere dagen. Hij zat in de put. Het ging weldra niet meer. Wij wisselden toen brieven. Om hem aan het werk te houden — het enig middel om tegen het verdriet in te groeien — had ik hem de raad gegeven verzen te schrijven. Hij moest niet aan literatuur denken en het als een spel beschouwen.

    Hij heeft het gedaan. Zo ontstond zijn aandoenlijke zwanenzang, Adagio. Ik kreeg de stukjes een voor een toegezonden. Zij verschenen in Dietsche Warande en Belfort. Toen het laatste klaar was, kreeg ik het ook en hij schreef erbij : «... Daarmede sluit dan de eerste reeks af. Als ik gezond kan worden, hoop ik nog wel wat te doen. Ge kunt niet geloven hoe dankbaar ik U ben, voor het spontaan aanvaarden van deze gedichten. Ik hoor er hier en daar goed over spreken. Ik dank dat aan U ! Ik schrijf U daar later meer over... »

    Dat was gedateerd 10 juli 1946. Op vrijdag 24 januari 1947 ontsliep hij kalm in de Heer.

    Op zijn doodsprentje stond een stukje uit Adagio te lezen :

     

                            De kern van alle dingen

                            is stil en eindeloos.

                            Alleen de dingen zingen,

                            ons lied is kort en broos.

     

                            En donker zingt mijn bloed,

                            van heimwee zwaar doorwogen.

                            Ik zeil langs regenbogen

                            Gods stilte te gemoet.

     

    Er wordt soms wel eens gevraagd wanneer België Felix Timmermans in eer herstelt.

    Het heeft geen belang. Voor Vlaanderen en de wereld hoeft hij niet in eer hersteld te worden. Hij leeft voort in de dankbaarheid van duizenden harten overal.

                Toch hebben wij gezien dat de oude spreuk, niemand is profeet in het eigen land, nog altijd waarheid inhoudt. Het « eigen land » betekent dan de toevallige constellatie die Dante veroordeelt en hem dwingt in ballingschap te gaan sterven. Wanneer iemand uit de schare oprijst en niet tot de regerende oligarchie behoort, deze veeleer negeert om zichzelf te blijven, dan wordt die enkeling gevaar voor de bewindhebbers en hoe hoger hij rijst, hoe gevaarlijker. Voor de gezagvoerders is de Profeet de zoon van de timmerman uit Nazareth, en er kan voor hen niets goeds komen uit dat nest. Het « volk » denkt anders en richt standbeelden op, in alle steden van Italië, voor de grote zwerver die in Ravenna ging sterven.

                Zo zal het wellicht ook Timmermans vergaan. Hij had geloof in zichzelf. Hij heeft niet aan anderen gevraagd hoe het moest. Hij was de onbedwingbare, de onbestuurbare.

    Men moet er omheen gaan als rond een monument. Het waren maar alledaagse dingen die hij vertelde, maar het sprak tot een ieder, zoals de lente, de zomer, de herfst, de winter. Dat zijn ook maar alledaagse dingen. Met zijn werk schonk Timmermans ons een Flandria Illustrata, waarin mensen leven met hun hartstochten, met hun goede en slechte neigingen, met hun geniepige of edele gevoelens. Dat eeuwig-menselijke blijft.

     

    ***

    02-08-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    01-08-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Pallieter naar Canossa ! - Frank Van Waes

    PALLIETER NAAR CANOSSA!

    Door

    Frank Van Waes

     

    Uit het tijdschrift NU, jg I, nr 3, december 1927

    (de uitdrukking naar Canossa sturen : zich onderwerpen aan ...)

     

     

    Uit Brussel wordt aan de ,,N. R. Ct." gemeld, dat Felix Timmermans, gehoor gevend aan herhaalden aandrang, thans besloten heeft, binnenkort een uitgave van  "Pallieter" het licht te doen zien, waaruit alle passages geweerd zijn, die voor Roomsch-Katholieken stootend geacht kunnen worden.

     

     

    Pallieter!

    Ho! Pallieter!

    We hebben allemaal gesmuld van deze sappige, uitbundige levensgenieter, deze franke, lustige, welige zoon van Vlaanderen, Uilenspiegel en Lamme Goedzak in een persoon tesamengekomen. Zelfs zij, die van oordeel waren, dat de tijd de kunstenaar andere problemen opdrong, dat een boek als deze "Pallieter" niets beeldde van de donkere, sombere tijd, waarin het ontstond en enkel een stuk onverdragelijk egoïsties individualisme was — zelfs zij konden zich niet onttrekken aan de bekoring, die uitging van deze lachende, zij het oppervlakkige wijsgeer, deze vrije, lustige zwerver, eer een symbool dan een levend individu, eer een landelijke, aardsc god dan een mens. Pallieter, zoon van Pan, zoon van de aarde en de natuur, zonnekind, kind van het malse, wijde, golvende land van Vlaanderen! Luide, blijde, olijke geest, stormachtig, meeslepend als het gejaagde lied van sterke voorjaarswind door ontluikende bossen. Pallieter, de Vlaams-Katholieke heiden .... Die God liefhad in zijn schone aarde, in de bomen, in het stromende water, in de malse boter en het schuimende bier, in de dampende, welgekruide maaltijd, de dravende paarden, de poezele, vruchtbare vrouwtjes, in heel de vreugde van te leven. Carpe diem!   Melk den dag! .... De reine, wie alles rein was, die schaamteloos zijn mocht, omdat geen bijgedachten scholen achter zijn ronde woorden en dolle daden. Ach, deze Pallieter, deze vrome dagemelker, deze innige proever van het wonder gods, dat het mensenleven is. ... Hoe alle gevoel tot zoete zang werd op zijn smullende tong.... Welk een diepe devotie sprong vrij naar voren in deze schallende lofliederen op het heerlijke leven, dat God de mens gegeven heeft om te leven!... Is het een heidense gedachte, te geloven, dat God behagen moet hebben gehad in deze lachende lofzanger zijner werken? ....

     

                Ho, die brave, luide, prachtige weidespringer, die godsdronken levensverkondiger Pallieter! .... Ach, Onze Lieve Heer, is tegenwoordig een zo streng en beginselvast lid-van-kerkgenootschappen geworden! .... Van een argeloos schepper-van-schoonheid werd hij een in 't zwart gedost despoot, met zalvende stem en dreigend omhoog gestoken paraplu, waarschuwend tegen alle vreugden des vleeses, die allemaal zonden zijn en hevig verwerpelijk voor zijn somber aangezicht. De dienst gods behoort te geschieden met uitgestreken gelaat, in kale ruimten, met afgedekt licht en Onze Lieve Heer moet een grote, onverklaarbare voorliefde gekregen hebben voor huilerige intonaties, lang uitgerekte en aanzienlijk vals aangezette vokale prestaties, voor hoog gesloten kleding en lelijke vormloosheid in alle denkbare verschijningen, dik pathos en verdoemenis van al wat hij zelf in het leven geschapen heeft tot verheuging van zijn schepselen. Wie Zondagsmorgens bij zijn radiotoestel zit en luistert naar onderscheiden dominees in onderscheidene landen, verbaast zich iedere maal opnieuw om de jammerende en toornende huilstemmen al dezer verkondigers van de grote schepper, die zonder onderscheid hun Heer aangenaam menen aan te doen door de nabootsing van een onmannelijke droefenis, waaraan het onmogelijk is te geloven voor ieder, die dominee vóór en na de dienst in opgewekte stemming mocht aantreffen.

                Het katholieke geloof heeft immer iets veel blijmoedigers gehad dan het sombere, zwarte, keiharde protestantisme, dat z'n toppunt vond in het levens- en vreugde-vijandige calvinisme, deze strakke caricatuur van een zachtmoedig en ootmoedig Christendom. Het katholicisme had de schoonheid lief, genoot van sierlijk ceremonieel, rijke gewaden, kleurig licht, schone zang in schone kerken vol schilder- en beeldhouwwerk, vol van de eindeloze droom van schoonheid, waarin alleen de sfeer groeien kon, die het mogelijk maakte, dat zinnen en geest samen naar hoger regionen vlogen en de goddelijkheid beleefden.

    Het katholicisme was zinnelijk en vergeestelijkt, het was alles in alles, het wilde alles in een zijn. Het ontkende de zinnen niet, noch verloochende ze. Het duldde de dwaasheid en stond mild tegenover de zonden van de jeugdige mens, de dolle overmoed van het lente-geprikkelde bloed...

                Maar ach... de wereld is vol verwarring en overal raast de concurrentiestrijd. Het katholicisme moest in deze kille, noordelijke streken de wedstrijd wel aangaan met de strenge calvinisten, die bereids de naam hadden de gepatenteerde zedelijkheid in pacht te hebben.

    Het organiseerde haastig — en onhandig — een Eer-en-Deugd-dienst, die geen gelegenheid verzuimde zich en zijn meesters pijnlijk belachelijk te maken. Het was uiterst betreurenswaardig, maar het bewees althans, dat het katholicisme niet minder moorddadig achter de slechtigheid aan zat dan deze model-zedemeesters van het concurrerende calvinisme. Zij schoren de duivel om strijd zijn sierlijke knevels af en zagen naijverig toe, dat hun helft onberispelijk kaal bleef! ....

     

    En daar kwam Pallieter.

     

    Deze dwaze, vrome, zinnelijke Pallieter, en zong de lof van God met een schaterlach en een kreet van blijdschap. Heel zijn eindeloze vreugde — wat was het anders dan het gebed van een argeloze, een hymne aan de goede vader, die het hem zo plezierig gaf in de wereld?

    Maar de pastoors boven de Vlaamse grens keken al aanstonds zuur. Deze brooddronken zanger van de verhevenheid der levensvreugde stond hen niet aan. Hij zei zo maar alles ronduit. Hij huichelde niet, hij teemde niet, hij snotterde niet van aandoening over eigen braafheid en anderer verstoktheid, hij jeremieerde niet over de missies in Indie, de invloed der vervloekte socialen, de moeizaam voortstruikelende coalitie en het gezantschap bij de paus. Hij stond het volk geen deemoed en heilige (en niet minder heilzame) armoede te prediken. Hij galmde niet van een wraakzuchtig God, veeleisend tot in het onbestaanbare, onredelijk tegenover de onvolmaakte schepselen zijner handen. Hij stond daar maar met allebei zijn blote voeten in de welige grond van Vlaanderenland en voelde, dat het leven door zijn bloed joeg en lachte met stralende ogen en zong joelend zijn driftige vreugde uit — en dat was heel zijn dank- en eredienst aan Onze Lieve Heer....

    Het is duidelijk, dat Pallieter geen genade kon vinden in de ogen van de hedendaagse calvinistiese katholieke pastoors.

                Nou ja, goed! Dat hoeft ook niet en zij mogen zich een God voorstellen zo hard en strak en vreugdeloos als zij zelf willen. Zij mogen ook hun volgelingen afraden en zelfs verbieden het boek te lezen. Volwassen mensen moeten ten slotte zelf uitmaken, wie zij volgen, naar wie zij luisteren willen. Het doet er alles niets toe, zolang er geen krachtmiddelen gebruikt worden van andere dan geestelijke aard. Het doet er zelfs niets toe, dat vrijer gestemde geesten zich groen en geel ergeren over de mishandeling van de geestesvrijheid, de aanslag op de verantwoordelijke onafhankelijkheid van de volwassene: Pallieter was er, en geen duizend preken en dekreten konden hem uit de wereld helpen.

     

    Pallieter was er en bleef.

     

    Felix Timmermans, goed katholiek, had zich misschien wat verbaasd om de herrie rond zijn boek, zich geërgerd om de benepen kleingeestigheid, de vuilheid van gedachten, de kledderigheid van de argumenten tegen zijn werk. Maar hij had het gewrocht uit het liefste, het echtste, het waarachtigste van zijn wezen en hij mocht eerbied eisen voor dat werk, dat oprechte, diep-vrome Vlaamse werk, dat rook naar de aarde en het eerlijke zweet van het ruige land. Hij zou nooit het dwangbuis dulden, dat deze bekrompen zedemeesters hem wilden aanleggen .... Hij had geen vuiligheid geschreven, rnaar een puur en eerlijk kunstwerk, waar hij voor staan wou en dat hij niet liet beduimelen door innerlijk vieze apostelen van de huichelachtige buitenkant-zedelijkheid ....

                Ach ja!... Zo dachten wij toch? Zo had het toch moeten zijn? Felix Timmermans kon toch nooit ook maar in een klein onderdeel toegeven zonder zelf te bekennen een pornograaf te zijn? ....

    En nu... gaat hij zijn Pallieter .... in overeenstemming brengen .... met de ideeën van zijn bezwadderaars! .... Hij geeft dus toe, dat hij ,,voor Rooms Katholieken" stotende passages heeft geschreven .... Hij geeft toe hier en daar .... een vuilschrijver geweest te zijn ....

    Het is weinig minder dan walgelijk. Van beide zijden. Van de Katholieke geestelijkheid, die in calvinistiese geestdrijverij het beste in haar eigen kinderen laakt en verstikken wil, die voortgaat een belachelijke voogdij over volwassenen uit te oefenen en daarmee het onontkoombare noodlot te sneller over zich afroept. Van Timmermans, die niet verontwaardigd opspringt en zijn smuigeme belagers ferm om de lange oren kletst met al de gezonde argumenten, die hem ten dienste staan, maar als een gehoorzame knechtennatuur het hoofd buigt, als een bangelijke hond kwispelstaartend de niet zeer zindelijke handen likt, die hem slaan .... Hij heeft besloten zijn boek te zuiveren van alle passages, die .... Ajakkes! hij heeft besloten Pallieter te kastreren en hem dan naar Canossa te sturen .... Ad majoram Dei gloriam! .... En het is te vrezen, dat hij er zelfs dan nog geen keizerrijk mee winnen zal! .... :

    Het is een weeë historie, die ten overvloede nogmaals aantoont, hoe vol naargeestige tendensjes onze tijd is, en hoe ver de ketterjagerij gaan durft en welk een succes zij te bereiken weet.

    Ik heb "Pallieter" nooit voor een groot kunstwerk gehouden. Maar ik heb het, ondanks alle bezwaren, steeds liefgehad als een zuivere uiting van een blij en beminnelijk, ruim en gezond mensenhart, een oprecht getuigenis van een natuurkind, dat zijn hemelse vader niet beter meende te kunnen eren dan door zoveel mogelijk te smullen van zijn milde gaven overal rondom.
    De ongezonde, zwoele, broeise, ziekelijk geprikkelde sexualiteit van de zedelijkheidsbezetenen heeft de overwinning behaald over de gezonde, levendige en levende, bloedrijke en prachtige menselijkheid van Pallieter ....

    De kunstenaar aan de ketting .... Er zal wel braaf gejuicht worden over de voorbeeldige gehoorzaamheid van deze zoon der H. Kerk. Deze overdreven christen, die zichzelf een klap in zijn gezicht geeft als een verdacht spoedig ontrust filisterdom hem eerst sloeg. Maar ik vind het een schouwspel, waar je hart in je lijf bij omdraait ....

    Een lief tijdperkje, waarin wij leven! ....

                                                                   ******

    01-08-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Foto

    Archief per maand
  • 05-2023
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 02-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 09-2021
  • 08-2021
  • 07-2021
  • 06-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 02-2021
  • 01-2021
  • 11-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 06-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 01-2020
  • 12-2019
  • 11-2019
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 12-2018
  • 11-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 07-2018
  • 05-2018
  • 04-2018
  • 03-2018
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 05-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 10-2016
  • 09-2016
  • 08-2016
  • 07-2016
  • 06-2016
  • 04-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 06-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 05-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 04-2009
  • 09-2008
  • 06-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 12-2007
  • 10-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 01-2006
  • 05-1982


    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Over mijzelf
    Ik ben Mon Van den heuvel
    Ik ben een man en woon in Lier (België) en mijn beroep is op pensioen.
    Ik ben geboren op 19/06/1944 en ben nu dus 79 jaar jong.
    Mijn hobby's zijn: Felix Timmermans - Geschiedenis van Lier in de ruimste zin genomen.

    Een interessant adres?

    Mijn favorieten websites
  • Thuispagina Louis Jacobs
  • Guido Gezelle
  • Ernest Claes Genootschap
  • Oscar Van Rompay
  • Felix Timmermans Genootschap
  • Schrijversgewijs
  • Kempens erfgoed

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!