Foto
Inhoud blog
  • GOMMAAR TIMMERMANS OVERLEDEN
  • Toespraak bij de opening van uitgeverij
  • Speciale tekening van Felix Timmermans
  • Wat andere kunstenaars over de kunst van Timmermans schreven - Flor van Reeth
  • Intervieuw met Tonet Timmermans - Jooris van Hulle
  • Beste bezoeker
  • Op bezoek bij Tonet Timmermans - Denijs Peeters
  • Timmermans in Baarn - Huub van der Aa
  • Felix Timmermans en Camille Melloy - Etienne De Smedt
  • Ge zijt uw eigen baas en uw eigen koning - Bart Van Loo
  • Boerenpsalm tentoonstelling in Mol
  • Felix Timmermans was voor alles Dichter - Erik Verstraete
  • Laat het nu stil worden - Herman-Emiel Mertens
  • De Stille Timmermans - Marcel Janssens
  • Pallieter - Fons Sarneel
  • Begrafenis van Felix Timmermans op 28/01/1947 - Gaston Durnez
  • Job Deckers en de lokroep van Schoon Lier - Roger Vlemings
  • En waar de ster bleef stille staan - Felix Timmermans
  • De Fé herleeft in Lier - Paul Depondt en Pierre De Moor
  • " E Vloms keuningske " - Gaston Durnez
  • Sint Gommarus - Felix Timmermans
  • Timmermans ter ere, een selectie uit zijn picturaal werk - G. Carpentier-Lebeer
  • Bij de heilige Anna klinkt hardrock-muziek - Frans van Schoonderwalt
  • En als de Ster bleef stille staan... - J.J. Vürtheim Gzn
  • Felix Timmermans, de Liersche Breughel - Caty Verbeek
  • Het afscheid van Felix Timmermans - Redactie
  • De Poëzie van Felix Timmermans - De Nieuwe Gazet 09/08/1947
  • Uniek dat auteur alles van zijn werk heeft bewaard - Frans Keijsper
  • De fijne nostalgie van Felix Timmermans - Rigoberto Cordero y Léon
  • Lier gegroet, nog duizend pluimen op uw hoed - Willem Hartering
  • De Timmermans-tegeltjes - Ward Poppe en Philip Vermoortel
  • Pallieter wint het van Wortel - Gaston Durnez
  • Het spekbuikige Brabant en het magere Kempen land - Marcel Pira
  • De Zeemeermin - Bert Peleman herdenking op 11/07/1986
  • Profiel van Felix Timmermans - Etienne De Ryck
  • Lia Timmermans - zo was mijn vader - Manu Adriaens
  • Felix Timmermans in Waalwijk - Arthur Lens
  • Overeenkomst - Van Kampen
  • Ronald
  • Mooie Faience steentjes van de Fé
  • Mooie opdrachten - uniek materiaal
  • Bij de recente Duitse vertaling van Adagio - Stijn Vanclooster
  • Dit schreef Gommaar
  • Waarom ik van Timmermans hou. (deel 1) - Viktor Claes
  • Waarom ik van Timmermans hou. (deel 2) - Viktor Claes
  • Felix Timmermans - Uit mijn rommelkas
  • Felix Timmermans, zijn succes en zijn schrijversplannen - Redactie
  • Een Tafelspeech en een Interview - Karel Horemans
  • De Muziek in het werk van Timmermans - Louis Vercammen deel 1
  • De Muziek in het werk van Timmermans - Louis Vercammen deel 2
  • Streuvels en Timmermans - Jan Schepens
  • Reimond Kimpe - Joos Florquin
  • Pallieter in Holland - Cees Visser
  • Intimations of Death - Schemeringen van de Dood
  • De Blijdschap van Guido Gezelle en Felix Timmermans. - Gaston Durnez
  • Toespraak gehouden in Hof van Aragon - Philip Vermoortel
  • De schrijver Antoon Coolen in Hilversum - P.J.J.M Timmer
  • Felix Coolen
  • Pallieter verboden - redactie Het Vaderland
  • Over Pallieter. - Voordracht in het Foyer-Concertgebouw op 24 januari 1919.
  • Beste vrienden - redactie
  • 'Ik heb mijn kinderdroom waargemaakt' - Lieve Wouters
  • De man achter GOT - Andy Arnts
  • Gestopt met tellen, Hoeveel boeken ik geschreven heb - P. Anthonissen
  • Liefde is nooit verboden - Frans Verleyen
  • Felix Timmermans overleed vandaag - Bertje Warson
  • Saluut bij een honderdste verjaardag - Marc Andries
  • Timmermans op de planken - Daniël De Vos
  • Gaston Durnez Exclusief - Etienne Van Neygen
  • Vlaamser dan Vlaams. - Hans Avontuur
  • Felix Timmermans en Averbode - G.J. Gorissen
  • Een tweede leven voor Timmermans en Claes - Patrick Lateur
  • Een Brief aan Felix Timmermans - Johan De Maegt
  • Dichter und Zeichner seines Volk - Adolf von Hatzfeld
  • In de Koninklijke Vlaai - Felix Timmermans
  • Fred Bogaerts - Adriaan De Bruyn
  • De Natuur blijft verbazen
  • Kluizekerk sloot definitief - redactie
  • Timmermans heeft geen Fascistisch Bloed - Lode Zielens
  • Om er even bij stil te staan - Etienne De Smet
  • Tekeningen
  • Aan boord met Felix Timmermans - Anton van Duinkerke
  • Gommaar Timmermans - GoT 90 jaar
  • Het Menu - Bonni Konings
  • Onuitgegeven handschrift van Felix Timmermans
  • Zet uw ziel in de zon - Gaston Durnez
  • Stijn Streuvels 70 jaar - Felix Timmermans
  • Anton Pieck: een vriend van Vlaanderen - K. Van Camp
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 1
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 2
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 3
  • Zelfportret - Felix Timmermans
  • Ik had zo graag Felix geheten! - Daniël De Vos
  • Tony Fittelaer: « Kozijn Felix was een buitengewoon mens » - Vandecruys Geert
  • In en over Juffrouw Symforosa - Arthur Lens
  • Bij Pallieter thuis - Redactie
  • Kalender 1932 - Felix Timmermans
  • Mijn eerste boek - Felix Timmermans
  • De Fé vulde een kamer - Martine Cuyt
  • Met Timmermans op literaire bedevaart naar Lier - Jaak Dreesen
  • De Toverfé - Wannes Alverdinck
  • " Er gebeurt iets… Timmermans herdacht " - Jan Vaes
  • Bij Marieke is de Fee nog thuis - Marc Andries
  • Oosters Geschenk van Clara Timmermans (Haiku's)
  • Een soep met vier troostende mergpijpen - Gaston Durnez
  • Met Felix Timmermans op stap door Lier - Jos Vermeiren
  • Professor Keersmaekers over Felix Timmermans - Jaak Dreesen
  • Honderd jaar geleden werd Felix Timmermans geboren
  • Tonet Timmermans overleden 26/03/1926 - 16/04/2020
  • Briljante vertegenwoordiger van de volkskunst ! - Al. Slendsens
  • De goede Fee op zoek naar de Kern - Gaston Durnez
  • Saluut bij een honderdste verjaardag - Marc Andries
  • Een ministadje uit de voltooid verleden tijd - Frans Verstreken
  • Felix Timmermans, Tekenaar en Schilder - Denijs Peeters
  • In defence of Timmermans - Godfried Bomans
  • Hoe Pallieter werd onthaald door Nederlands publiek - Karel van den Oever
  • Adriaan Brouwer - Sirius
  • De Pallieter rel - Lode Zielens
  • Boerenpsalm - Willem Rueder
  • De zachte Keel - Frans Verstreken
  • Feestelijke Groeten
  • Merkwaardige gesprekken - Gommaar Timmermans
  • En als de Ster bleef stille staan - Top Naeff
  • Gaston Durnez - Overleden
  • Felix Timmermans - Rond het ontstaan van Pallieter
  • Een barre winter in Schoon Lier - Henk Boeke en Claus Brockhaus
  • Interview met Gommaar Timmermans - Bertje Warson
  • Felix Timmermans werd onrecht aangedaan - W. Roggeman
  • Gesloten wegens nieuwe schoenen - Toon Horsten
  • Boerenpsalm - Peter Claeys
  • Gommaar Timmermans - Paul Jacobs
  • Ernest Claes - Felix Timmermans en voordrachten in Duitsland
  • De Molen van Fransoo - Felix Timmermans
  • De Vroolijkheid in de Kunst - Carel Scharten
  • Adagio - Felix Timmermans
  • Hoe ik verteller werd - Felix Timmermans
  • Pallieter wordt honderd jaar - Bertje Warson
  • Openingstoespraken - Timmermans-Opsomerhuis 1968
  • Toespraak Artur Lens Archivaris - 1968
  • Toespraak Hubert Lampo - 1968
  • Timmermans als Schilder en Etser - Floris Van Reeth
  • Felix Timmermans, Dichter und Zeichner seines Volk.
  • Felix Timmermans - Theo Rutten
  • Gesprek onder vier ogen - Fred Bogaerts 70 jaar
  • Timmermans over De Pastoor in den bloeienden Wijngaerdt
  • Tooneel te Brussel
  • De vroolijkheid in de Kunst
  • Stamboom van Felix Timmermans
  • Timmermans over "De Pastoor uit den Bloeienden Wijngaert
  • Felix Timmermans over den Vlaamschen humor
  • Adagio - Lia Timmermans
  • De nachtelijke Dauw - Felix Timmermans
  • Felix Timmermans geschilderd door Tony Claesen - 2018
  • De Nood van Sinterklaas - Felix Timmermans
  • De Vlietjesdemping te Lier - Felix Timmermans
  • Pallieter naast Boerenpsalm
  • Pallieter in het klooster - Cees Visser
  • Info FT Genootschap
  • F T Fring bestaat 25 jaar
  • Timmermans en de Muziek - Daniël De Vos
  • Fons De Roeck
  • Is Timmermans Groot ? - Felix Morlion O.P.
  • Renaat Veremans vertelt - José De Ceulaer
  • Vacantie bij de oude boeken - Gaston Durnez
  • Foto's van Oude Lier 1
  • De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt
  • Brief Gommer Lemmens - 11/06/2013
  • 70 jaar geleden ....
  • Overlijden van de Fé
  • Luisterspel Pallieter 2016
  • Bibliotheek van de stad Lier
  • Anton Thiry - Gaston Durnez
  • postkaarten
  • Een Mandeke Brabants fruit
  • Clara Timmermans overleden
  • Covers van Pallieter
  • Pallieter en Felix Timmermans
  • Toespraken 25/6/2016 - Kevin Absillis, Kris Van Steenberge en Gerda Dendooven
  • De Lierse Lente - Ronald De Preter
  • Felix Timmermans - Emiel Jan Janssen
  • Pallieter honderd jaar - Gaston Durnez
  • Adagio - Frans Verstreken (Hermes)
  • Pallieter, een aanval en verdediging
  • Foto's 1
  • Driekoningen-Tryptiek - Jacques De Haas
  • Over Pallieter (25/01/1919)
  • Timmermans' werk in het buitenland
  • De Eerste Dag - Felix Timmermans
  • Het Kindeke Jezus in Vlaanderen
  • Fred Bogaerts - Felix Timmermans
  • De Harp van Sint Franciscus - Gabriël Smit
  • Timmermans en Tijl Uilenspiegel
  • Felix Timmermans ter Gedachtenis
  • De Vlaamse Timmermans - Paul Hardy
  • Timmermans was Einmalig - José De Ceulaer
  • Levenslied in schemering van de dood - Gaston Durnez
  • Expositie in De Brakke Grond te Amsterdam
  • Bij de Hilversumsche Gymnasiastenbond
  • Timmermans als schilder en tekenaar - W.A.M. van Heugten
  • De onsterfelijke Pallieter - Tom Vos
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Felix Timmermans
    Vlaamse schrijver, dichter en schilder * 1886 - 1947 *
    17-08-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans - Knuvelder G.P.M.

    Felix Timmermans (1886-1947)

    Door Gerardus Petrus Maria Knuvelder (Arnhem, 25 januari 1902 - Eindhoven, 29 juni 1982) was onderwijzer in Eindhoven en een Nederlands literatuurhistoricus.

    Bekend is zijn Nederlandse literatuurgeschiedenis in vijf delen.

    Uit de Bibliotheek der Nederlandse Letteren.

    Om de verschijningsdata van zijn werken hoort tot deze periode ook Felix Timmermans. Timmermans debuteerde in 1910 met Schemeringen van den dood. In zijn jonge jaren hield hij zich danig bezig met de lectuur van occultistische en spiritistische geschriften. De invloed hiervan, samen met de indruk die Maeterlincks symbolistische drama's op hem maakten, resulteerde in, enerzijds, de quasi-mystieke Bagijnhofsproken (samen met Anton Thiry, 1911), en anderzijds, de Schemeringen van den dood (1910), dit laatste zijn eerste zelfstandige werk van langere adem; de ‘schemeringen’ zijn vol duistere geheimen en spokerijen. Weinig deden zij vermoeden dat Timmermans in zijn Pallieter (1916) de panische verheerlijker van het vreugdevolle leven van de zinnen worden zou, te gast gaande aan al het genot dat de natuur de ‘dagenmelker’ Pallieter schenken kon. Tegen de voorstelling dat de genotzieke, wel eens grof genietende mens-van-vlees-en-bloed bij uitstek de Vlaming representeren zou, hebben de Vlamingen-zelf op de eerste plaats protest aangetekend. Pallieter heeft dan ook een geheel eigen betekenis in de Vlaamse letterkunde. Timmermans zelf heeft ervoor gewaarschuwd in zijn boek niet een weergave van werkelijkheid te zien, maar de uitbeelding van een ‘verlangen’; de landschappen erin zijn niet reëler dan de hoofdfiguur. Het is een verbeeldingswerk, dat in zekere zin de nieuwe tijd aankondigt, die van het expressionisme: de werkelijkheid vervormend, chargerende beeldspraak, een visie die niet realistisch, maar lyrisch en synthetisch te werk gaat, de schepping van een nieuw wereldbeeld. ‘Het boek - aldus Lissens - is een weelderig brok natuur. Uit de Vlaamse, bepaaldelijk Lierse heimat ontstaan, breekt het krakend en vlammend door de waarneming van het milieu heen en wordt het een visioen, waarin men het laaiende sensitivisme niet meer kan onderscheiden van het beeldende en kosmische expressionisme. Van Nu en Straks is hiermee in de roman voorgoed voorbijgestreefd’. Wat de Van Nu en Straksers niet gelukte, gelukte Timmermans: een type scheppen dat uit eigen kracht voortbestaat.

         Die eigen kracht bestaat intussen stellig niet uitsluitend in een blind aanvaarden en genieten van het aardse en zintuiglijke zonder meer. Pallieter is een levensgenieter, een man die vreugdevol de goede gaven, ook de stoffelijke, van het leven van iedere dag aanvaardt. Maar hij aanvaardt die duidelijk als gaven Gods, gaven die zó, en niet anders, de mens ten dienste geschapen werden. Zijn boek is minder schepping van een karakter dan van een type; het is vooral hymnische lofzang op het door de schepper geschonken goede der aarde.

         A. Westerlinck heeft, in De innerlijke Timmermans, betoogd, en zijn betoog van argumenten voorzien, dat Timmermans-zelf bepaald niet de oppervlakkige levensgenieter was waarvoor velen hem op grond van zijn boeken hebben gehouden, maar dat deze boeken ook getuigenis afleggen van een rijke innerlijkheid en diepe gemoedsbewogenheid. Hij ziet in veel werk van Timmermans veeleer een romantische natuur dan een realistische. Uitgangspunt van zijn behandeling van dit thema is de gedichtenbundel Adagio (1947), maar van dit uitgangspunt uitgaande, wijst Westerlinck telkens op vanuit de gelijke gemoeds- en geestesbeweging geschreven oudere prozateksten. Het romantisch-religieus beleven kwam al bijna direct na Pallieter tot uitdrukking in het volgende grotere werk dat hij schreef Het kindeken Jesus in Vlaanderen (1918). Dit beleven wordt gekenmerkt door een sterk intimisme en een zuivere ingetogenheid. Daarnaast door de warmte die het leven als nabij doet gevoelen, en een krachtig plastisch uitbeeldingsvermogen.


        
    Om detailschoonheid en aantrekkelijke atmosfeer bekoort ook het bescheiden, sobere en gevoelige De zeer schoone uren van juffrouw Symforosa, begijntje (1918). Timmermans' levensliefde verdiepte en verinnigde zich verder, zodat uit zijn werk een vollediger levensaanvoeling ging spreken. De auteur bleef beschikken over een sterke kracht van waarneming, die met zijn innigheid van gemoed tot een zeer persoonlijke en aantrekkelijke eenheid versmolt. In Anne-Marie (1921) leeft de lezer mee met de liefdesidylle uit het kalm-burgerlijke gezelligheidsleven van de achttiende eeuw, in De pastoor uit den bloeyenden wijngaerdt (1923) met een liefdesconflict omwille van de religieuze verscheidenheid, maar vooral met de weelderig rankende fantasie van de zeereerwaarde heer die zijn eigen verbeeldingsrijk te scheppen weet. - Bezwaar kan men maken naar aanleiding van Pieter Breugel, zoo heb ik u uit uwe werken geroken (1928): bij alle kleurigheid en oubolligheid van fantasierijke voorstelling doet het werk de grote innerlijke bewogenheid en de dramatiek van de Brabants-Vlaamse schilder niet geheel tot hun recht komen. Bóven zijn krachten ook greep de verteller met De harp van Sint Franciscus (1931) en het verhaal dat verscheen in de allereerste oorlogsjaren: het verhaal over een Vlaams geslacht De familie Hernat (1941), waarmee hij bedoeld zou kunnen hebben zijn volk moed in te spreken tijdens de bezetting: het verhaalt de geschiedenis van de familie tijdens de Oostenrijkse en de Franse bezetting, met de intermezzi van Brabantse omwenteling en Boerenkrijg, rampzalige gebeurtenissen die echter zijn voorbij gegaan. Postuum verscheen Adriaan Brouwer (1948).

     

         Het bezwaar dat tegen zijn werken gemaakt wordt is niet zozeer dat zij aan het anekdotische een ruime plaats toebedelen als wel dat door dit anekdotische - en niet zo heel veel meer - geen recht gedaan wordt aan het onderwerp dat zij geacht worden te behandelen. Kennelijk waren Timmermans' intellectuele vermogens niet toereikend om het niveau van de problematiek, die het onderwerp stelde, volledig tot hun recht te doen komen.

         Tegen zijn vijftigste levensjaar heeft hij echter nog eenmaal duidelijk een meesterlijk werk geschreven, zijn Boerenpsalm (1935): het verhaal van de aarde en van reële mensen op die vaste grond, mensen - met name boer Wortel - die het leven nu niet meer alleen vreugdevol aanvaarden zoals Pallieter deed, maar dit leven reeds in tal van aspecten doorleefd hebben: de zinnelijke en geestelijke aspecten ervan, vreugde en leed, zorgen en bevrijding. In wezen toch ook weer een lofzang op het leven, maar nu het leven in zijn volheid en met al zijn facetten, - lofzang, uiteindelijk, aan de eeuwige oneindige God die dit alles in het leven riep.

         Hiervoor werd al genoemd de gedichtenbundel Adagio (1947), die de neoromantische, inclusief religieuze geaardheid van Timmermans nadrukkelijk tot uitdrukking brengt.

    De strijd tussen het zintuiglijke genot en het zielsverlangen vindt niet zelden in angstgevoelens een weerslag, in schuldgevoel, en in het verlangen naar een uiteindelijk zuiver spirituele beleving. De bundel geeft de neerslag van dit verlangen in het ‘verzinken der ziel in het mysterie van haar eigen stilte en die drang van de dichterlijke intuïtie om achter de zinnelijke vormen de mystieke essentie van de bestaande dingen te ontdekken’.

         Ter uitdrukking van dit verlangen fungeren met name de motieven van de stilte, de nacht en de muziek. Timmermans miste echter de artistieke vormkracht om wat hij zeggen wilde in een eigen spraak te formuleren. Als dichtkunst zijn de gedichten dan ook niet van bijzondere waarde, ze dragen er wel toe bij een veelal nog vertekend beeld van Timmermans te corrigeren en de innerlijke te doen herkennen.

         Deze ‘innerlijke’ Timmermans heeft er ook voor gezorgd, dat hij niet alleen het reëel, maar ook het intiem beeld van Vlaanderen (Brabant) gaf; aan wat aan hem voorafgaande auteurs al hadden doen zien, voegde Timmermans de intimiteit toe, ‘waarin de mensen en het uitzicht der dingen tegelijk reëel en archaïsch verschenen, zoat wij weer plots bewust werden van onze oude adel en de verbondenheid aanvoelden met het beste dat hier tot stand kwam van Jan van Eyck tot Rubens’. Hij kon dit geven krachtens het hem aangeboren vertelvermogen. Hij is een der beste ‘vertellers’ van de zuidelijke Nederlanden, beschikkend over een uitzonderlijk gave om verbeeldingen en gemoedsbewogenheden, geestelijke en zintuiglijke ervaringen adequaat onder woorden te brengen. Zijn natuurlijk talent in dit opzicht heeft hij voortdurend verrijkt, doordat zijn persoonlijkheid verrijkt werd aan en door het leven.

    Hij is geen individualist in de moderne zin van het woord, maar beleeft het algemene leven zeer persoonlijk, gevoelig en bewogen. Deze persoonlijke beleving wordt gekenmerkt door haar natuurlijkheid, die, bij alle erkenning van de smartelijkheid van het leven en de tragiek die het bezit, wezenlijk gelooft ‘in de mens, in de natuur als filosofisch begrip van orde en zinrijkheid, en in God die de eeuwige zin en grond van heel de natuur is’. Daardoor leefde hij vanuit een zeker eenheidsgevoel, dat ook in toenemende mate berustte op een doorleefd gevoel van de verbondenheid van de geest met de menselijke natuur, (al was het angstgevoel, dat voortvloeide uit de ervaring van de menselijke gebrokenheid, hem zeer wel bekend).

    Men kan zich, zoals Westerlinck heeft opgemerkt, een harmonie denken die anders en ook rijker is dan die van Timmermans, een eenvoud waarin de geest ruimer aandeel heeft en waarin talrijker levenswaarden worden geïntegreerd, dit betekent allerminst dat die van Timmermans als primitief kan worden afgedaan. Hij gaf ‘de zuiverste uitdrukking van onzen aangeboren natuurlijken levenszin’, - ons, dat wil zeggen : de Brabantse Nederlanden uit de provincie Antwerpen. Hij is daarvan een der glories krachtens zijn ‘diepe en rijke zielsrijkdom’, krachtens zijn vermogen gewone dingen te zeggen ‘op een manier, waarop niemand anders ze zegt in onze taal en die dan toch de enige manier schijnt, waarop ze zuiver gezegd kunnen worden’.

     

         Herman Teirlinck noemt in zijn Uitvaart van Felix Timmermans van 1947 als de drie die ‘de fraaiste en meest spectaculaire worpen’ gedaan hebben naar een eigen stijl :

    Stijn Streuvels, Karel van de Woestijne en Felix Timmermans (zichzelf laat hij buiten beschouwing). Rijkelijk hebben zij, aldus Teirlinck, geput uit de eigen volkstaal: Streuvels uit de Westvlaamse, Van de Woestijne uit de Oostvlaamse, Timmermans uit de Kempische.

    Maar zij hebben er op uiteenlopende wijze gebruik van gemaakt.

     

         Bij alle kritiek echter die Teirlinck op Timmermans' stijlvermogen heeft, ruimt hij hem een royale plaats in binnen het kader van dit triumviraat.

     

    **********

    17-08-2012 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    16-08-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De vernieuwing van de romankunst - M. Dupuis
     

    De vernieuwing van de romankunst

    1913-1941

    door prof. dr. M. Dupuis


    In de periode tussen de twee wereldoorlogen doen zich in de Vlaamse romanproduktie twee tegenstrijdige tendensen gelden.


    Vooreerst blijkt met Timmermans, Claes en anderen de boerenroman een vaste waarde te worden, die aan de smaak van het grote lezerspubliek tegemoet komt en nadien des te moeilijker van haar voetstuk zal kunnen worden gestoten. Op het eerste gezicht, d.i. naar onderwerp, sfeer en milieu te oordelen, lijken die schrijvers in het voetspoor van Buysse en Streuvels te moeten worden gesitueerd. Maar van hun modellen missen zij het scherpe inzicht in het menselijk tekort, de sociale bewogenheid en de interesse voor algemeen menselijke problemen. Hun voorliefde voor de ‘couleur locale’, de folklore en het strikt regionale sluit hun kunst in een soort van klein-realisme op. Hieraan verlenen lyrisme - bij Timmermans - of epische levendigheid - bij Claes - wel eens een bijzonder cachet, maar zelden komen de intellectuele bekommernissen of de culturele bagage van de moderne mens in deze literatuur tot hun recht.


    Hierop zou pas later een nieuwe generatie die omstreeks 1930 aan het woord kwam en het literaire podium mede bezette, de volle klemtoon leggen. Bewust verzetten deze jongeren, die zich het eerst met Roelants en Walschap manifesteren, zich tegen de traditionele streekroman. Doch dat verschijnsel mag niet worden gedefinieerd als een plotselinge omwenteling. In feite gaat de nieuwe tendens om psychologische, morele en sociale problemen op de voorgrond te doen treden, op vroegere initiatieven terug. Reeds had Van Nu en Straks, in zijn poging om de Vlaamse literatuur bij de Europese geestes- en kunststromingen in te schakelen, de nadruk gelegd op de rol van het intellect en van de cultuur in de kunst, alsook op het belang van de psychologische en maatschappelijke realiteit. Hierbij had tevens het stadsleven als verkenningsterrein zijn intrede gedaan in onze romanliteratuur (De Bom, H. Teirlinck; vgl. iets later ook Elsschot).

    Omstreeks 1910 werd deze stroming, die door de toenemende verspreiding van de streekroman dreigde vast te lopen, opnieuw vooruitgeholpen door de Boomgaard-schrijvers. Maar een beslissende invloed op de romanvernieuwing in 1927 had ook en vooral het expressionisme uitgeoefend.


    Het expressionisme is op dat moment weliswaar reeds voorbij, en de nieuwe romanciers vertonen én opmerkelijke verschillen t.o.v. de avant-garde, én een onderlinge diversiteit die het niet mogelijk maakt ze onder één noemer te brengen. Toch is bij het verinnerlijkings- en verruimingsproces dat de Vlaamse roman dan ondergaat, de fundamentele bijdrage van het expressionisme niet weg te denken. Wel dient erop gewezen te worden dat er in dit geval geen sprake kan zijn van een ‘expressionistische romankunst’. Hoogstens gaan de jongeren, onder impuls van het expressionisme, bepaalde richtingen uit die anders maar weinig toegankelijk zouden zijn geweest. Zelf had het expressionisme slechts weinig romans opgeleverd: het was in de eerste plaats een verschijnsel dat, wegens zijn gerichtheid op het zichtbaar maken van het ik, vooral de poëzie en in zekere zin ook het toneel aanging. Doch in het verlengde daarvan liggen niet alleen de experimentele tendensen die zich in de jaren dertig bij Gilliams en later bij Van Baelen, Daisne en Claus zouden manifesteren, maar ook een aantal hoofdkenmerken van de roman vanaf Roelants en Walschap.


    Een van die kenmerken, dat men zowel door de invloed van het expressionisme als door de afkeer van de boerenroman kan verklaren, geldt de grotere zorg besteed aan de functionaliteit van de verhaalcomponenten t.o.v. een idee, een thematische opzet die aan het hele verhaal ten grondslag ligt. Een psychologisch, filosofisch of sociaal hoofdthema werkt het evenwicht van het geheel in de hand, het legt zijn orde aan de romanarchitectuur op. Waar b.v. de schrijver van streekromans zich vermeide in ellenlange, met nutteloze details doorspekte milieubeschrijvingen, wordt voortaan het decor verbannen - of althans handhaaft men er slechts de aspecten van, die aan de hoofdopzet dienstbaar kunnen worden gemaakt. Ook de impressionistische woordkunst wordt als overbodige ballast overboord gegooid, inzoverre die niet tot uitdrukking van de menselijke inhoud bijdraagt. In navolging van Elsschot, die in vele opzichten een baanbreker is geweest, zetten zowel Walschap als Roelants zich schrap tegen de weergave van de zielloze buitenwereld en houden zich aan een functioneel bericht over nu eens de daden dan weer de karaktertrekken van hun personages. Dat doen zij bovendien met behulp van een soberder, soms direct mededelende taal. Wanneer de buitenwereld door schrijvers als Gilliams of De Pillecyn gerehabiliteerd wordt, dan krijgt deze slechts waarde inzoverre zij als toetssteen fungeert voor een Ik dat als thema centraal staat.

    En wanneer Walschap de introspectie geheel en al door de handeling vervangt, dan ontspruit dit eerherstel van het zintuiglijk waarneembare slechts aan het verlangen, de psyche via haar uitingsvormen aanschouwelijk te maken.


    Het hoofdonderwerp van de nieuwe roman is thans inderdaad de ‘Mens’ geworden. Ook op thematisch gebied was de bijdrage van het expressionisme niet beperkt tot afzonderlijke verschijnselen - zoals b.v. het vitalisme dat bij Walschap en Teirlinck ingang vond. De humanitaire idealen die het verspreidde, droegen hun steentje bij tot een steeds grotere en meer exclusieve belangstelling voor de Mens en zijn situatie in de moderne wereld. Dat wordt inderdaad een gemeenschappelijk doel bij romanschrijvers van even diverse pluimage als Roelants, Walschap of Brulez. De nieuwe roman doet innerlijk sterk levende individuen optreden, van wie de situatie midden in een netwerk van betrekkingen onder de loep wordt genomen. Bij sommigen krijgt het maatschappelijk verband meer reliëf doordat het als het voornaamste element naar voren treedt waardoor het individu wordt beïnvloed (Elsschot, Zielens, Matthijs). Bij anderen valt de klemtoon eerder op de individuele psychologie, de ‘persoonlijkheid’: de mens zoekt dan zijn toestand te bepalen t.o.v. zichzelf, zijn eigen verleden en meestal ook zijn ethische waarden (Roelants, Demedts, Berghen, Lebeau, Van Hoogenbemt). Hoe dan ook: steeds krijgt het denkende en handelende subject de volle aandacht, of het nu als produkt van de maatschappij, als verantwoordelijke deelnemer aan een moreel-godsdienstige proef, als intellectuele vrijheidsstrever (Brulez) of als vorser van zijn eigen onbewuste leven (Gilliams) onderzocht wordt. Overigens gaan al die tendensen, ondanks individuele verschillen en accentverschuivingen, vaak samen bij dezelfde schrijver: zij vormen immers het gemeenschappelijk produkt van een ontwikkeling, en wortelen in een zelfde culturele achtergrond.


    Dat deze geestelijke context voor punten van overeenkomst zorgt, bewijzen verder enkele kenmerken van deze romanliteratuur die met een zuiver literaire vernieuwing weinig te maken hebben, doch eerder een sociale oorsprong hebben. Een daarvan is de voorliefde voor non-conformistische houdingen - een non-conformisme dat overigens beperkt blijft doordat het zich nu eens als gematigd voordoet, dan weer tot verzaken of compromissen leidt. De romanhelden van Elsschot en Roelants komen zwakjes in opstand tegen de verstikkende sleur van de kleine burger - maar zij verzoenen zich met hun beperktheid. De Pillecyn, Demedts en Lebeau verzetten zich tegen de clerus - maar weinig schrijvers verdienen zo duidelijk als de laatste twee de benaming ‘katholieke romanciers’. Walschap verwerpt de cultuur, waarmee hij echter hoe langer hoe meer een compromis aangaat. Brulez' sceptische figuren nemen afstand van alle waarden, doch blijven verbitterd achter Dit schema van het gesmoorde, verzachte of nutteloze verzet tegen het ‘establishment’ lijkt wel typisch te zijn voor de Vlaamse romanschrijvers uit deze generatie.

    Zoals Weisgerber aantoonde, heeft dat verschijnsel o.m. wortels in de maatschappelijke status van de Vlaamse bourgeois (en schrijver). Bij deze zijn inderdaad alsnog tegenstrijdige gevoelens werkzaam aangaande zijn maatschappelijke identiteit en zelfstandigheid. Ook al heeft hij, uit een cultureel en sociaal oogpunt bekeken, alle achterstand bij de Franstalige bourgeoisie ruimschoots ingehaald, toch blijft hij een malcontent wiens idealisme niet op bevredigende wijze door de feiten wordt waargemaakt. Bovendien zit hem niet alleen opstandigheid in het merg, maar achteraf ook het verzaken, het afzien van de begeerde vrijheid: van psychologische ontvoogding is dus nog niet helemaal sprake, de mentaliteit van de malcontent blijft enige tijd nog nawerken - daar komen wij bij gelegenheid op terug. In elk geval hebben wij hier te doen met een verschijnsel waarbij een sociale en culturele situatie zich op collectieve manier voelbaar maakt op het gebied van de romanstof. Dat is ongetwijfeld niet het enige, dat een onderzoek waard zou zijn. Laten wij hier echter volstaan met nog een algemene opmerking wat de romanpsychologie betreft. Hoewel de vernieuwing zich vooral op dat gebied manifesteerde, vallen juist in de psychologische visie remmende factoren en grenzen te bespeuren. Behalve bij Walschap, Gilliams en Berghen blijkt nl. de psychoanalyse bij al die schrijvers geen ingang te vinden. Bij Roelants b.v. zal de psychologische ontleding daar ophouden waar de christelijke moraal hem het zwijgen oplegt. Het is verder geen toeval dat de psychologische roman vaak tevens een ideënroman blijkt te zijn: zo b.v. bij Demedts, Van Hoogenbemt, Berghen of Lebeau. Deze dubbele functie van het psychologische genre zou wel eens het onvermogen of de onwil kunnen maskeren om psychische verschijnselen los te zien van een als onaantastbaar beschouwd waardenstelsel. Op enkele uitzonderingen na wordt - althans vóór 1940 - van iedere verkenning van het onbewuste afgezien, zoals ook de seksualiteit nauwelijks door iemand anders dan Walschap wordt aangedurfd. Terughoudendheid en gematigdheid zijn dus zowel op psychologisch als op sociaal gebied karakteristieken van de nieuwe Vlaamse roman. De nieuwe belangstelling voor de individuele psychologie en het vermengen daarvan met traditionele morele waarden; het verlangen om maatschappelijke vraagstukken tegen een authentieke achtergrond te behandelen; ten slotte de aarzeling om, ondanks het non-conformisme, met de gevestigde waarden schoon schip te maken: al deze wezenstrekken verklaren ook in zekere zin waarom het realisme de gemene deler is van al die schrijvers. Realisme immers impliceert aanvaarding van een gangbaar wereldbeeld zoals dat met de zintuigen wordt waargenomen, en dat in grote trekken overeenstemt met de gegevens van de ratio; verder stelt het een voor iedereen gelijkwaardige zienswijze voorop.

    Doch dat beperkte vormbeginsel, dat op een in wezen conservatieve visie steunt, begint met sommige schrijvers zoals Walschap, Brulez en Gilliams al aardig te slijten. Walschaps Houtekiet b.v. doet een expressionistische gestalte, een mensgeworden idee optreden midden in een utopische gemeenschap. De realiteit fungeert daarbij slechts als referentiekader, als model waar het niet realistische verhaal slechts op indirecte wijze naar verwijst. En in Gilliams' romans is de waarneembare werkelijkheid, zoals reeds aangestipt, evenmin het voorwerp van de aandacht : centraal staat hier het subject waardoor die ervaren wordt. Bovendien is in Elias de orde waar de romanbouw zich naar schikt, niet enkel en alleen die van de chronologie; het is er ook een die aan een andere kunstvorm, met name de muziek, wordt ontleend.

    Duidelijk genoeg hebben wij, met de laatstgenoemde figuren, te maken met voorlopers van de modernistische roman, zoals die pas omstreeks 1940 de Vlaamse literatuur zal binnenstappen met Van Baelen, Schepens, Daisne en later Claus.


    1913-1927

    Hoewel hij ook gedichten (Door de dagen, 1907; Adagio, 1947), toneelstukken (Mijnheer Pirroen, 1922; Leontientje, 1926; De hemelse Salome, 1930; Het filmspel van Sint Franciscus, 1938; De zachte keel, 1943) en bewerkingen van middeleeuwse teksten (Karel en Elegast, 1921) publiceerde, is Felix Timmermans (1886-1947) in de eerste plaats de auteur van romans, geromanceerde biografieën en verhalen.

    Hij debuteerde op dit gebied met de novellenbundels Schemeringen van de dood (1910) en Begijnhofsproken (1912), waarvan de tweede in samenwerking met Anton Thiry ontstond. De titel van de eerste bundel laat al iets vermoeden van de pessimistische sfeer waarvan deze verhalen doordrongen zijn. Deze grondtoon is vooral opmerkelijk daar hij in schrille tegenstelling staat met hetgeen de schrijver ons in het vervolg te bieden zou hebben - in het bijzonder met Pallieter (1916), een lofzang op de levensvreugde. Ook al is het hier de plaats niet om op de mens Timmermans in te gaan, een korte beschouwing dringt zich op indien wij het oeuvre in een geschikt perspectief willen situeren. De doodsobsessie en het ontredderingsgevoel die de schrijver in zijn eerste verhalen tot uiting bracht, dienen wij inderdaad als symptomen van een typische ontwortelingsstemming te zien: met name die van de ongecompliceerde mens wiens veilige denkwereld door bepaalde omstandigheden in de war is gebracht. Geloofstwijfels en later ziekte bezorgden Timmermans de angst die de voedingsbodem van haast zijn hele werk zou worden. Gaf hij zich in Schemeringen van de dood aan vertwijfeling over, dan zou zijn verdere werk blijk geven van zijn verlangen die te bezweren - het koste wat het wil. Hij zou b.v. een romanfiguur scheppen die kommerloos en boordevol levensvreugde is. Elders zou hij belangstelling tonen voor historische figuren die - althans in zijn ogen - hun ‘zwakheid’ als mens in de kunst of in de heiligheid weten goed te maken. Hij zou de psychologie en het intellect mijden en zich hierbij aan Vermeylens ‘more brains’ weinig gelegen laten liggen. Hij zou met onvermoeibare ijver blijven hameren, op gevaar af er zijn romans mee te overladen, op een onvoorwaardelijk Godsvertrouwen, de alomtegenwoordigheid van Gods wil en de blinde berusting in de Voorzienigheid. Insgelijks zouden de heimatliefde, de gehechtheid aan de grond en de traditie steeds weer luidkeels worden bezongen. Al deze elementen, waarmee reeds enkele van zijn hoofdthema's zijn aangegeven, verkrijgen reeds samenhang in de boven geschetste toestand - al zijn hierbij het belang van de traditie en dat van de sociologische context niet uit het oog te verliezen. Hoe dan ook, een verklaring voor een aantal kenmerken van Timmermans' romanwereld dient men te zoeken in de individuele motivering waarop het oeuvre berust, veel minder in het bewuste verlangen ideeën te verspreiden, of zich formeel of inhoudelijk aan te sluiten bij een of andere kunststroming.


    Wie dat niet beseft, zou wel eens geneigd kunnen zijn Pallieter (1916) als een vroege uiting van het expressionisme in de roman te beschouwen. Bij Pallieter zijn er geen psychologische vraagstukken en geen innerlijke verscheurdheid, hij is uit één stuk gemaakt. Men zou hierbij kunnen denken aan de latere, duidelijker onder de invloed van het expressionisme ontstane Houtekiet-figuur bij Walschap, te meer daar ook Pallieter een vitalistische verschijning is die in een soort van voorgeschiedenis gesitueerd is. Pallieter kent bij voorbeeld geen zondebesef, hij geniet van het eenvoudige natuurleven, hij ‘melkt de dag’. Maar hij mag dan geen weergave van de werkelijkheid, maar de belichaming van een idee zijn, toch mist hij de forse consistentie van de moderne vitalist in de trant van Houtekiet. Bovendien ontbreekt hier volkomen het bestaansdynamisme waardoor de mensgeworden idee, zodra die in het bestaan geworpen is, aan een of andere conflictsituatie onderworpen zou worden. Juist hierdoor kan een expressionistische gestalte verwijzingswaarde krijgen t.o.v. een hedendaagse problematiek: zij wordt in haar aanvankelijke gaafheid aan de werkelijkheid getoetst, ondergaat aanvechtingen van de buitenwereld en bewijst, of zij overwint of niet, haar leefbaarheid als utopie. Pas met Boerenpsalm (1935) zou Timmermans een moderne roman schrijven, waarin een Ik tegenover de buitenwereld als bron van problemen wordt geplaatst. Hoe het ook zij, de eendimensionale held Pallieter is al te schraal om conflicten met de realiteit uit te lokken. Ook deze is trouwens even onproblematisch en eendimensionaal als hij, zij biedt geen weerstand. De wereld ligt aan Pallieters voeten, doch slechts als verblijfplaats en als object van beschouwing, niet als dynamisch krachtveld te midden waarvan hij zich als idee waar te maken zou hebben. Zelfs als natuurbeschouwer, ten slotte, hoedt de dagenmelker er zich wel voor, welke moderne problematiek ook aan te snijden: hij doet niets anders dan beamen, projecteert eenzijdig in zijn natuurbeleving een zelfde, sluitende geloofsovertuiging. Pallieter is, inderdaad, geen zuiver heidens genieter. Zijn vreugde om het bestaan midden in de natuur puurt hij slechts gedeeltelijk uit de bevrediging van zijn aardse verlangens. Grotendeels is zijn genot terug te brengen tot dat van de simpele ziel die nergens tegenspraak of tegenstand ontmoet, en die juist daardoor aan zijn beamen van het leven een onvermengde vreugde beleeft. Door de ondubbelzinnigheid van zijn levensvisie en de kantigheid van zijn gedachtenwereld roept Pallieter eerder een geïdealiseerde boerenfiguur op dan een expressionistische gestalte die uit een modern werkelijkheidsbesef voortgesproten zou zijn. Duidelijk blijkt dus reeds dat de inhoud van deze boerenroman niet, zoals dat bij Streuvels wel het geval is, tot een algemeen menselijk, haast mythisch gebeuren uitgroeit. De mens wordt hier niet bij het natuurgebeuren ingelijfd; hij participeert er bijna als buitenstaander aan. Timmermans heeft bovendien ook geen noemenswaardige visie op de maatschappij. Het boerenleven neemt hij noch als zelfstandig verschijnsel onder de loep, noch in zijn verhouding tot andere gemeenschapsvormen, noch ten slotte uit het oogpunt van de maatschappelijke ontwikkeling. Hij beperkt zich tot het opnemen, door een idealiserende lens heen, van taferelen uit het leven in de heimat - Lier, het Neteland. Heimatliteratuur, Biedermeierrealisme, folklorisme resumeren de sfeer van dit werk.

    De volle nadruk wordt er gelegd op o.m. boerse vroomheid en processies, plattelandse types zoals de dorpspastoor en de bigotte dienstmeid, braspartijen onder boeren, openluchtmaaltijden enz. Timmermans doet zich hierbij voor als klein-realist, als miniaturist - een beperktheid die toch weer goedgemaakt wordt door een originele, fantasierijke beeldspraak.

    Veel van deze kenmerken zouden in het overige werk van Timmermans blijven overheersen.

    Van zijn voorliefde voor anekdoten is hij b.v. lang niet af geraakt wanneer hij met Het Kindeken Jezus in Vlaanderen (1917) het Christusverhaal naar een anachronistisch Vlaanderen verplaatst. Een lichte intellectualisering van de anekdote zal zich echter in het vervolg manifesteren, zij het maar doordat het godsdienstige gevoel uit Pallieter in verscheidene vormen toegepast wordt op wat levendiger handelingen, die de waarde van een allegorie of een fabel krijgen. Zulks is b.v. het geval met het kerstverhaal Driekoningentriptiek (1923), waarin drie boeren met Kerstmis het door hen ingezamelde drinkgeld afstaan aan een oude man, een jonge vrouw en een pasgeborene, die zij in een kermiswagen ontmoeten - ieder op zijn manier zullen zij daarna door de genade worden getroffen. De Zeer Schone Uren van Juffrouw Symforosa, Begijntjen (1918), Anne-Marie (1921), De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt (1924) zijn, evenals het latere Ik zag Cecilia komen (1938), romantische liefdesverhalen, waarvan het stramien meestal niet vreemd is aan de - al dan niet bewuste - stilering van een stichtelijke zedenles. Zo geven o.m. zelfverloochening, deemoed, verzaken, vergeestelijking van de liefde hierbij de toon aan.

    De subjectieve en anachronistische behandeling van een historisch gegeven vat Timmermans na Het Kindeken Jezus in Vlaanderen weer op in twee geromanceerde biografieën, namelijk in Pieter Breughel, zoo heb ik U uit uwe werken geroken (1928) en De Harp van Sint-Franciscus (1932). Ondanks het feit dat hij in verband met deze figuren een omvangrijke documentatie bij elkaar bracht, hebben deze werken weinig gemeen met een verhelderend getuigenis. Niet alleen vervalt de schrijver zeer vaak in anekdotiek, maar zijn visie op de hoofdpersonen is sterk intuïtief en vervormend. Dit is geen wonder: evenals Pallieter worden hier Breughel en de Heilige van Assisi opgevat als projecties van mogelijke oplossingen voor Timmermans' primaire levensangst.

    Franciscus vindt een steun en een bestaansreden in het volledig opgaan in de heiligheid, Breughel sublimeert als ‘zwak’ mens zijn levensangst in de kunst. Op dit laatste schema is eveneens de postuum uitgegeven roman Adriaan Brouwer (1948) gebouwd: ook de lichtmis, de levensgenieter ontleent juist aan zijn ‘zwakheid’ zijn scheppende kracht.

    Op een literair veel hoger peil dan al het voorgaande en b.v. ook dan de familieroman De Familie Hernat (1941), staat Boerenpsalm (1935), een boerenroman die terecht als Timmermans' meesterwerk wordt beschouwd. In tegenstelling met wat in Pallieter het geval was, wordt de aandacht hier gevestigd minder op de folkore, de natuur of de buitenwereld dan wel op het innerlijk van de mens. Aanschouwelijk gemaakt wordt de manier waarop Wortel, een meer genuanceerde erfgenaam van Pallieter, met zijn geweten in het reine komt. Wortel is een vrome boer en de beste vriend van de pastoor, maar kent ook vlagen van lichtzinnigheid en van bijgeloof. Een eenvoudig blok zoals Pallieter is hij niet, maar hem wordt ook geen onvermengd gelukkig lot beschoren.

    Hij ondervindt zowel zware beproevingen als diepe vreugden, worstelt met zijn geweten en zijn geloof. Zijn verknochtheid aan de eigen grond en zijn onwankelbaar berusten in de Voorzienigheid helpen hem ten slotte zijn lot aanvaarden. Hoofdzaak is in elk geval dat Timmermans er ditmaal in slaagt, een authentiek mensentype te scheppen en psychologisch geloofwaardig te maken. Niet het minst wordt dit in de hand gewerkt door het gebruik van de ik-vorm en de methode van de biecht a posteriori. Deze werkwijze verhoogt a.h.w. de leesbaarheid van het geheel, doordat Timmermans hier niet probeert een of andere levenswijsheid via een stichtelijk feitenpatroon aan de lezer op te dringen; veeleer schrijft hij die als een geheel van overtuigingen toe aan de persoonlijkheid van Wortel, waardoor zij samenhang verkrijgt. Centraal staat nu inderdaad een Ik, een problematisch individu zoals het zich tot zijn eigen daden, tot de buitenwereld en tot de transcendentie verhoudt. Samen met de versobering van de stijl en de adequate aanpassing ervan aan de eisen van het belijdenisgenre maakt de psychologische samenhang dit werk tot het gaafste dat Timmermans ooit geschreven heeft. Blijkbaar had hij toen de invloed van de vernieuwing na 1927 ondergaan.

    Timmermans was zeker geen alleenstaande figuur. Heimatliteratuur, met als voornaamste kenmerk de voorliefde voor miniatuur en anekdote, vormde werkelijk een stroming, hoewel van geringe literaire kracht. Min of meer in dezelfde trant als Timmermans schreven b.v. ook E. Claes, J. Arras en A. Thiry.


    Jozef Arras (1890-1919) schrijft volksliteratuur, o.m. sprookjes Anders dan Timmermans is hij minder eenzijdig gericht op de veraanschouwelijking van het ‘goede’, en van humor is hij in zijn Gekke sprookjes (1909) en Gekke vertelsels (1924) niet verstoken. Hij publiceerde ook Begijnhofsprookjes (1924), zoals Timmermans in 1912 had gedaan in samenwerking met Anton Thiry (1888-1954). De laatste echter onderscheidt zich door zijn belangstelling voor de kleine stad; hiervan is zijn proza een soort van kroniek. Hij publiceerde o.m. Het schone jaar van Carolus (1920), Onder Sint Gomarus' wake (1924), De Izengrim (1929) en Kiroeme, Kiroeme (1930).


    *********

    16-08-2012 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    15-08-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Fred Bogaerts - Willy Feliers

    Fred Bogaerts, vertellend plastisch kunstenaar,

    door ‘dat kruis in den mensch’ gelouterd.

     

    Door Willy Feliers.

     

         In een trillende lijn of in zachte pastelkleuren gaf Bogaerts een visie op mensen en dingen die je vaak humoristisch-realistisch kunt noemen, ook wel karikaturaal, maar meestal lag er een tragische ondertoon in. Dat hij bij voorkeur kleine lieden tekende, bedelaars en kreupele bedevaartgangers, sukkelaars en zwervers, was niet om mee te doen met een folkloristische mode. Bogaerts had zelf veel droeve omstandigheden meegemaakt en dat bleef hem beïnvloeden.

    (Gaston Durnez, in: Felix Timmermans, een biografie, p. 470)

     

               
    Een leven door twee wereldoorlogen getekend

         Alfred Bogaerts werd op paasdag 9 april 1882 te Schaarbeek geboren.

    Zijn vader, Gustaaf Jos Bogaerts, was een talentvol Liers decoratieschilder die zich na zijn huwelijk te Schaarbeek vestigde. Vader Bogaerts schilderde bloemen en mythologische figuren op porseleinen serviezen die hij in een eigen oven bakte.

    Hij schilderde ook bloemstukken, landschappen en idyllische portretten. De moeder van Fred, Melania van den Bulck, was kleermaakster. Haar ‘haute couture’ viel zeer in de smaak bij de hogere burgerij. Als jonge naaister werkte ze mee aan het bruidskleed van mevrouw Anton Bergmann. Bij de dood van haar zoon, de bekende Lierse auteur Tony Bergmann, werd het lijk in dit kleed gewikkeld. In 1884 vestigde het gezin Bogaerts zich alweer in Lier, waar ze herhaaldelijk verhuisden om uiteindelijk definitief in de Schoolstraat te belanden.

         Alhoewel Fred Bogaerts 31 jaar oud was toen zijn vader op 69-jarige leeftijd stierf, is de invloed van de kunstzinnige vader niet zo groot geweest als men zou vermoeden. De zoon kreeg wel de goede smaak en de kunstzin van zijn ouders mee, maar behalve enig boetseerwerk en een jaar les tekenen was hij artistiek niet actief. Later zou Bogaerts ook geen academische opleiding volgen. Het tekenen zat hem wel in het bloed en hij zal die gave later onder de druk van de omstandigheden autodidactisch ontwikkelen en vervolmaken.

         Zijn vriend Felix Timmermans getuigt hierover : ‘Zonder zijn tocht naar Holland, zonder dit heimwee naar zijn stad en land zou hij zeker nooit aan het schilderen zijn gegaan’. Bogaerts was een fervent lezer in zijn kinderjaren, passie die ook later zijn vrije tijd vulde. Als kind las hij vooral Conscience en Jules Verne. Na de lagere school volgde hij de opleiding voor onderwijzer aan de Lierse Rijksnormaalschool. Hier toonde de jonge student in zijn opstellen reeds zijn fijn waarnemingsvermogen. Dit talent zal een van de belangrijkste kenmerken van zijn latere tekeningen worden.

     

         In 1903 werd Bogaerts te Sint-Pieters-Jette aangesteld als onderwijzer. Hij zou daar voor de klas staan tot 1916. Hij was een uitstekende opvoedkundige en kon de kinderen boeien door zijn vertellingen die hij ter plekke illustreerde met tekeningen op het bord. Elke ochtend vertrok hij met de trein van 5.50 uur uit Lier. Tijdens de treinritten verdiepte hij zich in de poëzie van Baudelaire. Van deze lectuur vinden we de neerslag in enkele tekeningen. In Lier ontmoette Bogaerts geregeld De la Haye, Timmermans, Thiry, Veremans, Verschoren en Kimpe.

    Bijna iedere zondagvoormiddag nam hij deel aan de wandelvoordrachten van Pol de Mont in de Antwerpse musea en tijdens zijn vrije namiddagen bezocht hij in de hoofdstad de belangrijkste tentoonstellingen. Zo leerde hij het werk kennen van Eugeen Laermans, James Ensor, Emiel Claus, Emmanuel Viérin en Edmond Verstraeten. Hij stond militant achter de ideeën van de Vlaamse Beweging en ijverde mee voor de vernederlandsing van de Rijksuniversiteit te Gent. Hij bouwde een bibliotheek op met werken van Maeterlinck, J.K. Huysmans, Verschaeve, Multatuli, Tolstoi, Dostojewski, Flaubert, Shakespeare, Lagerlöf, de sprookjes van Grimm, Andersen en de belangrijkste dichters van zijn tijd.

     

         In januari 1914 trouwde hij met Bertha de Weert, zuster van de dichters Ernest en Antoon. Zij vestigden zich in de Boomlaarstraat. In hetzelfde huis zou Felix Timmermans later nog een periode wonen. Bogaerts zette zich altijd in voor de mensen die het moeilijk hadden. Vanuit dit engagement werd hij tijdens de Eerste Wereldoorlog secretaris van het Lierse Nationaal Hulp- en Voedingscomité, dat in ons land met de financiële steun van de Hooverstichting de levensmiddelenvoorziening organiseerde. Zo had hij bijna dagelijks contact met sukkelaars en oorlogsslachtoffers : jaren later zal hij deze mensen in zijn prenten verwerken. Samen met Felix Timmermans, Antoon Thiry en zijn vrouw, reed Fred Bogaerts op 9 november 1918 met een huifkar naar Antwerpen en vluchtte verder met de trein naar Nederland. Bogaerts had zich volgens Timmermans ‘met lijf en ziel in de Vlaamsche activistische beweging’ gestort. Timmermans, die eveneens naar Nederland was gevlucht, keerde al in 1920 terug naar België en betrok Bogaerts' woning aan de Boomlaarstraat 34 te Lier. Fred Bogaerts zelf zou pas negen jaar later de Netestad weerzien. Over deze periode van april 1920 tot maart 1929 zijn we gedocumenteerd door een zeventigtal brieven en kaartjes van zijn vriend Felix Timmermans (nu in het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven (AMVC) te Antwerpen gearchiveerd).

     

         Uit deze geschriften blijkt dat hun wederzijdse genegenheid zich niet beperkte tot een oppervlakkig vriendschappelijk contact. Ze belichten niet alleen een levensepisode van twee Lierenaars, maar er spreekt bovendien Timmermans' verregaande goedheid uit en een onbaatzuchtige liefdadigheid die zichzelf vergeet. Timmermans bezocht zijn vriend regelmatig te Scheveningen nabij de zee en later in Den Haag, tijdens doortochten op voordrachtreizen. (F. Verstreken)

    Met de hulp van Timmermans werd Bogaerts in voorname Hollandse families geïntroduceerd. Hij maakte kennis met de typische Noord-Hollandse sfeer en ontmoette er Anton Pieck en Eduard Veterman. Op aanraden van Timmermans was de inmiddels veertigjarige Bogaerts volop begonnen met tekenen. In de brieven van Timmermans aan Fred Bogaerts lezen we onder andere: ‘Ik zal voor u eens naar 't begijnhof gaan, morgen’ en: ‘Als ik nog eens naar Holland koom, dan koom ik ne gieter thee drinken’. Een brief begint met: ‘Kort, rap en veel!’ en een andere eindigt met ‘een regenboog van groeten van huis tot huis!’ of ‘met een wolk groeten, die juist over Lier naar Den Haag drijft, en daar uiteenwaait boven uw huis vol zegen en nieuwe blijheid’.

         Op 4 februari 1924 schreef Timmermans:  Ik zit ook volop te illustreeren voor boeken, 't Is plezant. Spijtig dat ik niet eens komen kan. Ik zou u veel wenken kunnen geven, want ik begin er zoo stilaan thuis in te geraken. En 'k geloof ook dat gij in die richting slagen zult. Want ge zijt een geboren verteller, daarom kom ik zoo gaarne bij U, en uwe vertellingen van 't Kinderuur tijdens den oorlog bewezen dat fijn! Ook houdt ge van kinderen, en als ge dan wat goesting en teekenlust hebt, dan moet ge kunnen illustreeren. Zijt vooral klaar en zoo weinig détail mogelijk, als ge ze kleurt met vlakke kleuren. De beste leermeester zijn de beeldekens van 1 cent.

         En een paar weken later lezen we: ‘Laat mij u eerst hertelijk danken om de toezending van de drie schoenmakers, en u dan een vlammend proficiat wenschen.’ (citaten samengebracht door F. Verstreken).

         Door toedoen van Timmermans verschenen er in februari 1927 in twee nummers van Hooger Leven artikels van Timmermans, Flor van Reeth en Ernest van der Hallen over het werk van Bogaerts. In 1929 verscheen er een album met 32 tekeningen van Bogaerts met een inleiding van Timmermans. Niet alleen door de naoorlogse omstandigheden, maar ook door hun kunst waren Timmermans en Bogaerts dicht tot elkaar gekomen. Ze hadden dikwijls dezelfde inspiratiebronnen.

         Door zijn ballingschap in Nederland was Bogaerts afgesneden van zijn grote inspiratiebronnen : Lier, het Neteland en de Lierenaars. Het grote heimwee naar het stadje aan de Nete inspireerde hem tot het plastisch oproepen van de pittoreske gebouwen, de sfeervolle waterlopen, de processies, de folkloristische stoeten en de straatmuzikanten. Met potlood en pastel was hij terug in Lier en hij kon deze nostalgische prenten plaatsen in De Haagsche Post, De Groene Amsterdammer en andere uitgaven.

         Bogaerts was een vroom man die meeleefde met de gang van het kerkelijk jaar. Hij prijsde zich gelukkig dat hij toevallig op een paasdag was geboren en nog gelukkiger was hij, toen hij op Goede Vrijdag 1929 (door de ‘uitdovingswet’) kon terugkeren naar Lier. Hij werd in Antwerpen secretaris van het Vlaams Geneesheren Verbond en Het Vlaamse Kruis (Vlaamse equivalent van het Rode Kruis). Hij woonde aan de rand van de stad en zoals zoveel Lierse kunstenaars richtte hij een werkkamertje in op het begijnhof in een huisje aan de Grachtkant. Vanaf 1934 tot zijn pensionering in 1942 werkte hij in Antwerpen als onderwijzer op de Joodse school Tachemoni. Na het einde van de Tweede Wereldoorlog werd zijn pensioen hem (zonder beschuldiging van actieve collaboratie of opgave van enige andere redenen) ontnomen en leefde hij van zijn kunst.

    Fred Bogaerts overleed op 81-jarige leeftijd op 20 november 1963 te Lier.

     

    Pastels en tekeningen

         Niettegenstaande zijn langdurig verblijf in Nederland was Fred Bogaerts een typische, provinciale Lierse kunstenaar gebleven. De kwalificering provinciale kunstenaar had in de eerste helft van de vorige eeuw geen pejoratieve betekenis. Walter van den Broeck schreef in een recent verschenen essay (Op gelijke voet) over dat provincialisme in de kunst :

    Tot voor 1950 kende Vlaanderen een bloeiende provinciale cultuur. In het Lier van Felix Timmermans bijvoorbeeld struikelde je over de schrijvers, dichters, architecten, kunstsmeden, beeldhouwers, kunstschilders, componisten, acteurs, actrices, regisseurs... [Al die artiesten waren niet blind voor wat er in de wereld gebeurde.]

         Zij wisten evenwel uit al het nieuwe datgene te kiezen wat hen bruikbaar leek en pasten het schier moeiteloos in de eigen traditie in. Zij wilden wel in hun tijd staan, maar ze wilden hun publiek niet het nakijken geven. Ze wilden respons krijgen van iedereen, maar in de eerste plaats van hun directe omgeving. Dus niet alleen van de zogenaamde kunstkenners, maar ook en vooral van de gewone man. De ervaringen van hun buren waren hen kennelijk dierbaarder dan de meningen van hun critici. (...) Wie meent smalend te moeten doen over iemand als Timmermans, doet er goed aan te weten dat hij in heel literair Europa wel degelijk voor vol werd aangezien. Het is heus niet toevallig dat, toen in de jaren twintig een comité werd opgericht om de dichter Heinrich Heine te herdenken, naast Duitstalige schrijvers als Thomas Mann, Alfred Döblin, Gerard Hauptmann, Stefan Zweig, Käthe Kollwitz, en ‘Vertretern des Auslandes’ als Benedetto Croce, John Galsworthy, Maxim Gorki, Selma Lagerlöff, Romain Rolland, Armando Palacio Valdés, Rabindranath Tagore en Upton Sinclair, ook Felix Timmermans zitting had.

     

         Zoals we reeds hoger schreven waren de ‘eenvoudigen van hart’, de allerarmsten die door de samenleving werden uitgestoten, en de gewone man en vrouw van het Neteland, van Lier en het begijnhof voor Fred Bogaerts dé bron van inspiratie. Bogaerts gaat op zijn manier met de werkelijkheid om en kleurt ze bij. Hij heeft de vele sukkelaars op zijn prenten met mededogen uitgebeeld zoals het leven ze reeds heeft getekend : gebocheld en kreupel, krom geworden van armoede en ellende.

    Ze krijgen een individuele expressie die in de hele context van de prent past.

    De waarheid, de echtheid zoekt hij bij het gewone volk. Ik denk onder andere aan werken als Dansende boer, Voor 't kapelletje, Het gevecht voor de herberg, De zwerver, Kruisdagen, Beeweg en aan zijn mooiste pastel Gevecht tussen de mageren en de vetten.

     

    Voor 't kapelletje



    Voor 't kapelletje
    (pastel, 1944) is een devote, ontroerende pasteltekening. Links onderaan knielt een man die met opgeheven armen om hulp bidt. In een diagonale, opgaande lijn staan de gelovigen voor het kapelletje, de zwakste achteraan: krom leunend op twee stokken. Bogaerts heeft meermaals die kleine bedevaarten gezien. De figuren zijn uit een intens medeleven op Bogaerts' netvlies tot zijn mensen gegroeid. Om met Timmermans te spreken: ‘Hij is er onbewust toe gedwongen geweest, dit alzoo te vertellen om zijn gevoel over den geest van tegenstrijdigheid in den mensch, en misschien ook in hem, duidelijk mee te delen’.

     

    Gevecht tussen de Mageren en de Vetten.

         Een ‘stuksken’ van het hoofdstuk De Mageren in Timmermans' Pieter Bruegel is opgedragen aan Fred Bogaerts. Op 20 april 1928 schreef Timmermans aan Fred Bogaerts over Pieter Bruegel : Dit boek is verdeeld in kleine stukskens, en vele ervan heb ik opgedragen aan hen die door hun werk of hun manier van leven mij wat van Bruegel hebben geïnspireerd, en natuurlijk is er dan ook een voor u bij, nl. het gevecht tussen de Mageren en de Dikken, dat ge nog zo schoon geïllustreerd hebt.

    Reeds in 1927 maakte Fred Bogaerts een tekening als illustratie bij De Mageren en de Dikken, een fragment uit Timmermans' Pieter Bruegel, dat werd opgenomen in het kerstnummer 1927 van De Groene Amsterdammer. Het fragment werd echter opgenomen zonder Bogaerts' illustratie. In 1944 werkte Bogaerts het thema verder uit tot een grote pastelcompositie, die volgens Frans Verstreken als zijn meesterwerk kan beschouwd worden.

    Voor een beter begrip van Bogaerts' pasteltekening geef ik eerst een fragment uit het ‘stuksken’ De Mageren, opgedragen aan Fred Bogaerts

     

    Voor Fred Bogaerts

         Omringd door spelers, kinderen, volk, armen, kreupelen, kwamen daar de dikke boeren met den lepel op den hoed, zingend, te voet of op wagens, eens laten zien wat ze vanavond zouden eten. Vooraf gingen de knechten en meiden, die op berries en afgehaakte deuren, in tinnen schotels en manden het eten droegen. Een uittarting om de arme mensen in vlam te doen schieten: verkenskoppen, rosbiefen, stapels biefstukken, schapeschouders, verkensribben, speenverkens. Twee knechten schouderden tesamen een worst, een bil dik; twee andere, lijk de druivendragers uit Het Belofte Land, 'nen trossel aaneengeregen oren en poten; twee andere droegen op een afgehaakte deur 'nen berg vette ganzen; andere pronkten met hazen, schone vissen en kransen watersneppen. De vette vrouwen en mannen, die te voet liepen, dansten in zigzag bij 't gespeel van de doedelzakken. Die op de wagens zaten, wierpen centen en koeken te grabbel, en liefst een winkeltje of huizen binnen om de kinderen en de bedelaars daar te zien binnen dressen en wat te horen breken en ze te zien vechten met de bewoners. En dan die bedelaars, groot en klein, mank en kreupel, die meegulpten, meestrompelden met uitgestoken handen!

    De Dikken glansden van pronkerij.


              
        
    Bogaerts heeft Timmermans' De Mageren en de Dikken beeldend ontvouwd. Voor een decor van oude Vlaamse gebouwen, met in het midden een kapel, speelt het hele tafereel zich af in een brede panoramische scène. Links ‘schouderen twee knechten tezamen een worst, een bil dik’ en lopen met de reuzenworst naar het midden van de scène waar het gevecht in volle hevigheid losbarst.

    ‘De Dikken waren nu van alle kanten bedreigd; maar eraan gewoon baas te blijven, sloegen en stampten ze met de blote, os-achtige zekerheid te zullen winnen.’ We zien een Dikken een mager scharminkel in een wurggreep optillen en een tweede ‘vette dikzak’ gebruikt een koppel zware kapoenen als dreigende knotsen om twee Mageren te slaan die reeds op de grond liggen. Achter zijn rug vlucht een Magere weg met een varkenskop. Door de sterke mise-en-scène creëert Bogaerts een evenwichtige dynamische prent die hij in een warm koloriet heeft gegoten.

    Het getuigt van een groot compositorisch vermogen. Verder zullen we zien dat in de periode dat de ‘Reinaertkalender’ wordt ontworpen, bij autodidact Bogaerts het meesterschap over de compositie nog niet op dat niveau staat.

     

    Reinaert de Vos Kalender 1936-1937

         Vóór Bogaerts van de verzekeringsmaatschappij Mercator de opdracht kreeg om een twee jaar (1936-1937) overspannende kalender te maken, had hij al enkele ingekleurde Reynaerttekeningen gemaakt. Voor die opdracht zal hij deze kleine reeks verder uitwerken tot hij dertien prenten heeft : telkens één prent boven twee maanden en een omslagprent. Over de kwaliteit van die kalenderbladen schrijft Frans Verstreken : ‘De uitgave was echter niet gelukkig; het pittige coloriet werd in reproductie flauw en arm. Mocht deze platenreeks ooit in een waardevolle editie op de markt komen.’

                      
    Op de omslag van de kalender staat Reinaert als pelgrim: schalks en pittig. Er valt niet aan te twijfelen : deze vos zal verder een belangrijke rol spelen.

         Veel types die Bogaerts in zijn ander werk een plaats gaf, komen op diverse kalenderbladen terug. Op de eerste plaat : Hoe Koning Nobel, de leeuw, koning aller dieren, zijne onderdanen ten hove ontbiedt om daar den vrede uit te roepen en tevens gerechtigheid te plegen, figureren echter enkel dieren.

    Vele bewerkers en illustratoren plaatsen de Reynaert graag in hun eigen streek, zo ook Fred Bogaerts. De wegwijzer is een eerste hint : Malpertuus situeert Bogaerts twaalf kilometer van Lier. Ook de kleine kerktorens (op verscheidene platen) op de achtergrond kunnen voor kenners van het Neteland en Lier een wenk zijn.

    Deze reeks Reynaertprenten is in Bogaerts' interpretatie een soort parafrase van het Reynaertverhaal. De uitbeelding van de tocht naar de hofdag evoceert door deze eigen inbreng al een nieuwe openingsscène. Reinaert zelf leidt de tocht en heeft de koningskroon, als vooruitblik op de gebeurtenissen die gaan komen, aan zijn pelgrimsstaf hangen.

    Nobel mag enkel volgen en oogt eerder zwak en gelaten.

    Bruin draagt nu nog de galg, maar de kunstenaar geeft hier weer een belangrijke vooruitwijzing: de traan die van Bruins wangen rolt en de tranen die we bij Tybaert en Belyn zien, laten een slechte afloop vermoeden. Zoals in veel van zijn ander werk is ook hier de invloed van Felix Timmermans duidelijk : op de omslag van Timmermans' Boudewijn staat een tranende ezel afgebeeld en in zijn tekst hangen er bij de dieren wel eens ‘groote tranen’ aan ‘bleke wangen’. Op nog andere kalenderplaten zullen we nog meer invloed van Timmermans terugvinden. Dit eerste kalenderblad ademt tevens de sfeer van Bogaerts' vele droeve dagen en jaren ballingschap.

             
        
    Bovenaan het kalenderblad van maart-april 1936 houdt Nobel hofdag: Hoe Canteclaer, de Haan, diep bedroefd ten hove komt en aldaar Reinaert aanklaagt en zijne misdaad aan den koning bewijst. Goed beschermd tegen de felle zon tronen Nobel en koningin Gente onder een baldakijn. Centraal staat de uitbeelding van Canteclaers klacht. Canteclaer, opvallend blauw gekleurd, imponeert met gespreide vleugels en staat bij de dode Coppe als bewijs van zijn grieven tegen Reinaert.

    Door de cirkelvormige plaatsing van de andere dieren creëert de kunstenaar als het ware een arena rond de Coppescène. Deze compositorische handigheid (en de plaatsing van het baldakijn) zien we ook op de openingsprent in Felix Timmermans' Boudewijn (1919). Het is duidelijk dat Fred Bogaerts hier zijn compositie aan Timmermans heeft ontleend.

    Bogaerts ironiseert het tafereel ook enigszins met fantasierijke details : de koningin waait zich koelte toe met een waaier, waar ze zich ook wat achter verbergt, en een soortgenoot van Bruin, een witte ijsbeer, duwt zelfs een ijskarretje.

         Het honingavontuur staat boven de maanden mei-juni 1936 : Hoe Bruin, de Beer, honig snoept, in de klem geraakt en heel het dorp op het lijf krijgt, om halfdood nog te ontsnappen. Rechts boven staat een bloederige Bruin dominant naast de gekliefde boom. Een dulle griet, recht uit een Breugelprent gestapt, belaagt hem met een zeis. De prent is wat uitbeelding betreft, door een diagonale lijn van links boven naar rechts beneden in tweeën gedeeld: onder die denkbeeldige lijn is een stoet dorpers op weg om Bruin ‘op het lijf’ te vallen. Als we die stoet belagers op de voorgrond nader bekijken, zitten we midden in een echte Bogaertsprent. De figuren zijn als het ware vanuit zijn andere prenten op de scène geprojecteerd. De beer zit nog niet in de rivier, maar het ‘wijf’ van ‘de pape’ wordt als vooruitblik al uit de rivier gevist.

    Alhoewel de prent mooi oogt, missen we toch een harmonische plaatsing van de scènes zoals op de middeleeuwse verluchtingen, de Reynaertvolksboekenprenten en de Reynaertillustraties van Gustaaf van de Woestijne.

         De tweede daging : Hoe door Reinaet's verraad Tybaert de Kater in den strop geraakt en deerlijk wordt afgeranseld is qua kleding en uitgebeelde actie van Tybaert braaf. We zijn dan ook in 1936. Bogaerts kiest de fase vóór de fatale sprong. De ‘pape’ is overmoedig, slagklaar en zich nog van geen gevaar bewust. Zijn ‘wijf’ echter houdt de rokken goed samen.

    Achter de muur van de als speelscène opengewerkte schuur, mag Reynaert door het gat loeren. Tybaerts' scherpe poten en expressieve bek vol uitzinnige woede, laten het ergste vermoeden. Hoewel, als we de blik van Tybaert volgen, is eerder de neus (zoals meestal in die tijd) dan het klokkenspel van de ‘pape’ in gevaar.

         De derde daging : Hoe Grimbeert, de Das, te Malpertuus aankomt, om Reinaert aan 's Konings hof te ontbieden, speelt zich af voor een sterke burcht.

    Op de zware trappen zien we een nederige, gebogen Grimbeert Reynaert toespreken. Voor de massieve poort staat Hermeline met een welpje in haar armen. Wat het decor betreft, een totaal andere prent dan de voorafgaande. ‘Reynaerd hadde so menich huus’, maar deze massieve burcht, ‘die beste van sinen borghen’, zal op Bogaerts' verdere kalenderprenten terugkomen en oogt ontoegankelijk.

         Op het laatste blad van 1936: Hoe Reinaert door Koning Nobel tot de galg veroordeeld wordt, wijst de wegwijzer, net als Nobel van op zijn troon, met uitgestoken poot, Bruin, Isegrim en Tybaert de weg naar het galgenveld. Naast de troon zit Boudewijn de ezel.

    Hoewel Boudewijn éénmaal vernoemd wordt in Reynaerts historie (‘Dit sach die ezel Boudewijn’, v. 5691), verwijst deze ezel naar Timmermans' Boudewijn. Rechts van Nobel zit een varken met een pastoorsbefje. Op de openingsprent van Timmermans' Boudewijn figureert ook een varken, evenals op de mooie initiaal (als beginletter) van het hoofdstuk De kamp, waar Forcondet het Everzwijn (Fortadent in Reynaert I) bij de krijgsheren staat die Boudewijn aanmoedigen.

              
        
    Op de volgende plaat is het galgenveld verlaten en dreigend. Bogaerts toont ons: Hoe Isegrim, Bruin en Tybaert, de drie beulen, de galg rechten en hoe Ticellyn, de Raaf, hen spottend de boodschap brengt, dat ze in ongenade gevallen zijn. Onder een dreigende onweerslucht, met op de achtergrond enkel het robuuste kasteel van Nobel, staat de galg bijna recht. Tybaert klautert al de ladder op en kijkt naar Ticellyn, die in de krul van de onweerswolk het slechte nieuws uitkraait.

    De prent oogt als een onheilsdag, zo dreigend als op vele afbeeldingen van kruisigingen.

         Bogaerts werkt graag met wegwijzers (dit is niet nieuw in de Reynaerticonografie) en borden. Op de plaat : Hoe, door Reinaert's toedoen, Bruin, de Beer, en Isegrim, gevangen genomen en ontschoeid worden zit Isegrim aan een paal gebonden onder een bord ‘verrader’, met tegenover hem Bruin, die op zijn beurt aan een zware steen is gebonden. De ezel en het varken zijn weer prominent aanwezig : op de eerste rij kijken ze toe hoe Hersinde ‘ontschoeid’ wordt. In deze uitbeelding zit weinig diepte en gelaagdheid. Daardoor creëert Bogaerts op dit blad ook geen chronologische beeldende vertelling.

         In mei 1937 laat Bogaerts Reinaert op bedevaart vertrekken. Hij gebruikt weer een wegwijzer om ons een hint te geven: Hoe Reinaert ter bedevaart naar Rome trekt en door Belyn, de Ram, belezen wordt en hoe hij door het hof uitgeleide wordt gedaan. Gevolgd door Nobel en een lange rij hovelingen vertrekt Reinaert richting Rome. Opvallend is dat ook hier weer Boudewijn direct na de koning volgt. Op deze prent is Bogaerts er wel in geslaagd diepte en dynamiek te creëren.

         Tussen een stukje muur van de trappen naar de poort van Malpertuus en Nobels kasteel (bijna buiten beeld) raast Belyn als een bolide zijn onheil tegemoet. Hoe Reinaert aan Belyn twee brieven voor Koning Nobel overhandigt en hoe de Ram er fier mede naar het hof snelt en hoe Reinaert zijn buikje vasthoudt van het lachen, schrijft Fred Bogaerts als onderschrift. Belyn snelt met zo'n vaart weg dat het erop lijkt dat zijn lichaam ieder ogenblik de grond kan verlaten. Hij wil als het ware met zijn twee brieven naar Nobel vliegen. Merkwaardig is hier de vermelding van twee brieven : op de vorige prent (het zogenaamde vertrek naar Rome) zien we maar één haas die Reinaert vergezelt. Ik kan voor deze twee brieven geen verklaring vinden.

             
        
    Nobel ontvangt Belyn voor de trappen van zijn kasteel en Bogaerts toont ons : Hoe het bedrog ontdekt wordt bij 't openen van de reistasch, tot groote rouwe van Koning Nobel. Bogaerts is consequent en toont twee hazenkoppen.

    De expressie van Nobels kop suggereert meer ontsteltenis en woede dan ‘groote rouwe’ en koningin Gente verliest haar kroon. Ze loert van achter haar poot met opengesperde ogen naar de bloederige hazenkoppen. Bruin en Isegrim staan hier nog altijd aan hun zelfde paal met bord en steen gebonden. Maar... Bogaerts is hier blijkbaar het decor van zijn achtste plaat vergeten, daar waren paal en steen voor een totaal andere achtergrond geplaatst.

    Deze beeldende vrijheid is niet echt belangrijk, maar toch wat storend.

         We eindigen voor de poort van Reinaerts borghe met het opschrift ‘Malpertus’ : Hoe Bruin en Isegrim in eere hersteld, en Belyn hun overgeleverd wordt. Hoe Koning Nobel, zijn edele gade en Firapeel aan het verlaten Malpertuus aankloppen. Terwijl Nobel en Gente tevergeefs aankloppen aan de poort van ‘Malpertus’ zijn Bruin en Isegrim Belyn al aan het roosteren. Naast de rookpluim zien we weer de twee (bekende?) torens op de achtergrond.

    Dit feesttafereel (links op de prent) wordt op de voorgrond aangevuld met twee dansende broeders van Cuwaert. Op de poort zien we even een humoristische Bogaerts aan het werk: ‘Reinaert de vos’, als jonge snaak afgebeeld, zet ze allen een neus. De cirkel is rond, de eerste plaat zette de toon en nu heeft Reinaert ze allen in de vernieling gewerkt

     

    Waardering

         Het plastische universum van Fred Bogaerts is getekend door tragiek, veroorzaakt door de twee wereldoorlogen en het leed dat hij tijdens en na die rampzalige jaren moest ondergaan: ballingschap, broodroof en armoede. Daardoor toont zijn werk ons vooral de allerarmsten, de lichamelijk gehandicapten en de verschoppelingen.

    Zelfs onder het vleugje humor dat hij soms in zijn werk verwerkt, verschijnt dikwijls de tragiek. Het karikaturale is veelal meer een uiting van de miserie van de mens dan echte karikatuur. Bogaerts zelf zocht zoals Felix Timmermans en veel van hun figuren troost in het geloof. Zijn werk is bezaaid met kapelletjes en mensen die op bedevaart zijn of vol overgave voor een Mariakapelletje staan of knielen.

     

    'k Zocht U altijd buiten mij,

    tot het leven mij verwondde,

    en ik U, o zaalgestonde,

    in mij zelven heb gevonden!

    (Felix Timmermans, Adagio)

     

         Bogaerts is het sterkst, zegt zijn vriend Felix Timmermans, in ‘die prenten die van dat kruis in den mensch vertellen.’ Hij zal veelal de werkelijkheid vervormen in functie van het gevoel dat hij wil uitdrukken. Ook in zijn Reynaertprenten heeft hij dikwijls zijn levensvisie verwerkt.

    Fred Bogaerts was als tekenaar een autodidact. Hij mist de vaste hand van de geschoolde kunstenaar. Zijn figuren zijn niet met enkele rake lijnen, maar met ‘een trillende lijn’ op papier gezet. Hij haalt dan ook niet het niveau van zijn grote voorbeeld Felix Timmermans, die met minder lijnen sterkere prenten creëerde. Bogaerts moet het meer hebben van de sfeer en het tonen van zijn innerlijke, getormenteerde leefwereld die hij vastlegde in prenten vol mededogen.

     

    Geraadpleegde literatuur

    F. Bogaerts, Reinaert de Vos Kalender 1936-1937, Antwerpen, 1935.

    J. De Ceulaer, Kroniek van Felix Timmermans, Brugge, 1972.

    W. Doevenspeck en F. Verstreken, Fred Bogaerts, Lier, 1952.

    G. Durnez, Felix Timmermans, een biografie, Tielt, 2000.

    J. Janssens en R. van Daele, Reinaerts streken. Van 2000 voor tot 2000 na Christus, Leuven, 2001

    F. Timmermans, Pieter Bruegel, in: Omnibus Felix Timmermans, Amsterdam, 1961.

    F. Timmermans, Het werk van Fred. Bogaerts, Den Haag, 1929.

    F. Timmermans, Boudewijn, Amsterdam, z.j. (tweede druk).

    W. van den Broeck, Op gelijke voet. Brief aan cultureel Vlaanderen, Leuven, 2003.

    F. Verstreken, Het gevecht tussen de Vetten en de Mageren. Kanttekeningen bij een werk van Fred Bogaerts, in: 't Land van Ryen, II, 3, (1952), p. 111-121.

    N. Wouters, Bogaerts, Fred (eigenlijk Alfred), in: Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt, Lannoo, 1998.

     

    Met dank aan Peter Everaers (antiquariaat Secundus) voor het verstrekken van de documentatie.

     

    ******

     

    15-08-2012 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    05-08-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Haiku's - Clara Timmermans
                                        

    05-08-2012 om 15:52 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans als schilder - Joh. De Maegt

    Felix Timmermans als schilder.

     

    Uit het Laatste Nieuws, door Joh. De Maegt

     

    Een bezoek bij hem te Lier...

     

    Op dien bruinen namiddag.

    Op dien bruinen namiddag, voorbij ’t Moorke en voorbij de Roode Flesch, voorbij den Sinterklaas op den topgevel, met een ijzeren stang in zijn rug tot steun, voorbij de Fortuin die in ’t goud op een anderen gevel in de Nethe spiegelt, en waar, in de buurt, een schoon ijzeren vrouwken op een lier zit te spelen boven een hoog raam, voorbij het Kruisken, en voorbij het huis waar, in ’t Fransch gebeiteld staat, dat Christiaan II, koning van Denemarken, aldaar vertoefde van 1524 tot1530, daar allemaal voorbij; wij zegden het al, vinden wij Felix Timmermans thuis in zijn huis, en hij zegt :

    - Kunst is gelijk wijn. Ze moet klaar zijn en beter worden met de tijd.

     

    Klaarte en eenvoud.

    - Een kunstenaar, zeggen wij om niet onder te doen, staat tot het leven, gelijk een juwelier tot de ambachten. Hij maakt het leven mooier en versiert het.

    - Maar hij moet er zich voor wachten, zegt Timmermans, overdreven te versieren. Ge moet nooit de grondstof verdoezelen, en achter een versiering mag geen leegte zijn.

    - Simpel zijn menen wij.

    - En klaar, herhaalt Timmermans met nadruk. Ik schuw den schrijver die duister is. Laat ik op mijn beurt klaar zijn. Duisterheden in den vorm, door onmacht, slordigheid of pose – niet de moeite waard. Duisterheden in den inhoud, door de mikroskopische fijnheid van het weefsel of door eigen onvoorbereidheid : die moeten overpeind worden. Komt zij uit duisterheid in den geest van den schrijver – niet de moeite waard.

    - Gij zijt ook schilder en tekenaar, zeggen wij, ge schildert en ge teekent gelijk gij schrijft, met volkse kleuren en krullekes, met tonen, tinten en lijnen van alleman waarin ge uw bezieling legt. Algemeene kunst verpersoonlijkt... of beter, persoonlijke kunst veralgemeend. Mag ik uw muren eens even langs gaan?

    - Ga.

     

    De eerste schildertijd.

    Wij gaan, kijken en zeggen :

    - Ik vermoed dat er twee tijden zijn in uw schilderwerk, gelijk in uw schrifturen. Uw boeken krijgen meer diepte, geven blijk van zoeken naar de ziel, trachten naar hooger. Alzoo uw schilderwerk, dat eerst als met een verzwaard penseel van Breugel gemaakt is. Daar is dat doek met die twee dikke venten die een vracht fruit dragen op een stok...

    - Afgekeken van een gevelsteen, bij ’t Begijnhof, zei Timmermans, in het Land van Belofte.

    - Dat doek is nog buiten verhouding stoffelijk en zinnelijk, oordeelen wij. Uw plezante Drie Koningen, die uitkomen op donkeren achtergrond gelijk drie clowns zoo kleurig, zijn een zeer geestig gezicht. Maar dan is daar die processie, met haar naïeve menschen uit den tijd dat er zulke nog bestonden, en die zoo feestelijk uitlijnen op het vlakke landschap, dat is al lichter en... ik vind niet het woord.

    - Ik zie het als een zondagsdoek, zei Timmermans

    - Dat is het woord... Er is ook iets van schalksheid van Edgard Tijtgat in.

    - Ik maakte ze voor ik iets van Tijtgat zag...

     

    De tweede schildertijd.

    - En dan is er ginder dat zeer mooie Winterlandschap en is er dat bruine Landgezicht : minder fantazie, meer werkelijkheid, en eigenlijk meer kijken naar wat die werkelijkheid aan eeuwige beteekenis heeft.

    - Hebt ge dat Stilleven gezien?

    - Ik heb dat Stilleven gezien, met die fijne schakeeringen in de kleuren. Uw kleuren vergeestelijken. Ze worden eigenlijk serieuzer, gelijk veel in uw Franciskus... Alzoo zijn uw twee tijden : een van zinnelijke fantazie en een van geestelijk realisme.

    - Houdt ge van dit gezicht op Lier?

    - Het heeft allicht dokumentarische waarde

    - Het stelt Lier voor aan een kant die nu verdwenen is. Daar was een waterke dat zoo ijl wegging in de verte, dat het u naar de eeuwigheid kon voeren.

     

    Potten en tegelwerk.

    - Ik zie dan nog al die blauwe potten, met teekeningen uit uw boeken er op, die borden met uw figuren, die tegels ook met Leve Marieke... en met overal die eenzame en bescheiden F van u...

    - Ik teekende en schilderde dat allemaal zelf. En ga dat zelf laten bakken in « De Sfinx », te Maastricht. Voor het stadhuis te Waalwijk heb ik zoo een schildering op wandtegels gemaakt, die Chrispinus en Chrispianus voorstelt...

    - En is dat dorpgezicht Breugel niet?

    - Dat is het Noord-Brabantsche dorpke Breugel, waar ik onzen Breugel laat vandaan komen.

    - En dat portret van u op den grond? En die schone, levendige Timmermans-kop op die kast?

    - Dat portret is door Van Rompaey, een schilder uit Lier. Die kop is ’t werk van Achille Moortgat.

    - Zoo is deze kamer een museum van de menschen uit uw boeken en van den mensch die ze maakte.



     



    Elk op zijn manier.

    Hier kan ik komen zitten peinzen over wat ik maakte en niet maakte... Ik kan hier zitten peinzen aan wat anderen schreven, en kan ze bewonderen in mijn binnenste, als zij zichzelf zijn. Zoo Streuvels, die zoo diep met zijn volk en met de grond van zijn volk verbonden is. Ik wou ook zoo kunnen schrijven...

    - Dat zou jammer zijn. Elk zijn manier.

    - Ik doe het op mijn manier, en schilder op mijn manier, en zoek mezelf, mijn taal en den eenvoud.

    - Gij houdt van Lier. Lier houdt van u. Wat is voor u het schoonste in Lier, buiten ’t volk van Lier natuurlijk?

     

    ’t Begijnhof.

    - ’t Begijnhof. Daar ligt het verleden vast, en komt ge de vorige eeuwen tegen.

    - Ei, ge doet mij aan Ernest Staes uit het Pannenhuis, zijn oordjesschool denken. Die lag, gelijk mevrouw Bergmann mij zegde, aan den ingang links, in het pand nummer 3, en niet in de straat ’t Hemdsmouwken. Daar was het dat juffrouw Monnier school hield... Edward Peeters schreef me onlangs - zijn vrouw is een afstammelinge van mevrouw Courtmans en hij kan dus veel weten uit vroegeren tijd - dat juffrouw Monnier eigenlijk « uffra Wabbes » werd genoemd, en niemand anders was dan juffrouw Wappers, zuster van de Antwerpschen schilder. De vader van Tony was toen burgemeester, bekend en zeer graag gezien onder de naam « de Duitse Geus ». In dien tijd was er te Lier een kniedichter, Voorhoofd geheten, die erg arm was en eens vader Bergmann om steun vroeg. Al lachend gaf deze hem ze, op voorwaarde dat Voorhoofd op staanden voet een versje maakte. Voorhoofd dacht even na, en zei plechtig : 
                       
                    
    De Noorderwind is koud,
                    Hij snijdt door mond en neus.

                    De braafste mensch van ’t stad

                    Dat is de Duitse Geus...

     

    Verontschuldig mij. Ik spreek Peeters na, en gij zult dat allemaal wel weten.

    - Wij kregen mevrouw Bergmann vaak thuis. Ik weet dat nog. Ik stond dan aan ons deur te droomen. Zij moet mij voor een lanterfant versleten hebben... Ook dat is al lang voorbij. Kom, laat ons niet melankoliek worden... Even Rooken?

     

    Een laatste vraag

    - Nog een vraag...

    - Journalist !

    - Hadt ge geen journalist willen zijn?

    - Ik ben het geweest. Pas drie weken na mijn opdracht kwam ik met het verslag. ’t Was over een begrafenis... Uw vraag?

    - Waaraan werkt ge nu?

    - Ik maak oude vertellingen af en bereid een roman voor over Lier.

    Nu dampt weer Timmermans zijn pijp voor zijn bekende kop, alzoo door de natuur gemaakt om door Opsomer te worden nageschilderd, bruin, kloek en Liersch.

    In de gang, voorgeborgte van het museum daarbinnen, zien we nog een repliek van De Processie.

    - Niet geslaagd, morde Timmermans, veel te zwaar, ik kan mezelf niet naschilderen, ik kan geen twee keren het zelfde doen. Wat ik eens maakte is zonder belang voor mij, ’t dood... Wanneer keert ge hier terug?

    Als we buiten komen dan speelt daar nog een straal door de ondergaande zon vergeten, vlak voor Timmermans zijn huis en boven Lier, en schildert jonge kleuren op oude muren.

     

    ****

    05-08-2012 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    04-08-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Fee stierf 20 jaar geleden - José De Ceulaer

    De goede Fee stierf 20 jaar geleden.

     

    Eeuwige dichter van de schoonheid der dingen, van de poëzie in het leven van iedere dag.

    Uit de zondag, Het belang van Limburg – 1967.

     

         Twintig jaar geleden, op 24 januari '47, stierf Felix Timmermans. Toen hij begraven werd  lag Lier, de stad waar hij geboren en getogen was, onder een sneeuwvacht, «een laag witte meelsuiker, waarin de zon karren vol robijnen had getoverd», zou hij geschreven hebben...

    Er is nadien over de Fee zeer veel geschreven en zijn eigen dochter Lia heeft in «Herinneringen aan mijn vader» een ontroerend beeld van hem gerekonstrueerd. Maar wie hem nog beter gekend heeft was zijn eigen vrouw Marieke, die wij vandaag in een exclusief interview aan 't woord laten.


    Dit interview is van de hand van José De Ceulaer uit Kessel, bij Lier, die op deze pagina ook een bijdrage wijdt aan de mens en de schrijver Felix Timmermans.

     

         José De Ceulaer, licentiaat Germaanse filologie met een verhandeling over «De motieven in het prozawerk van Felix Timmermans» heeft over zijn streekgenoot na diens overlijden verscheidene bijdragen geschreven en bereidt thans de uitgave voor van een reeks gesprekken met Felix Timmermans, die nog dit jaar bij uitgeverij Van In te Lier zullen verschijnen.

    José De Ceulaer heeft tijdens de laatste levensjaren van Felix Timmermans talrijke gesprekken met hem gevoerd, waarvan hij achteraf de essentie in nota's heeft vastgelegd. Beter dan wie ook in Vlaanderen leek hij ons de aangewezen man om, bij gelegenheid van de twintigste verjaardag van Timmermans' overlijden, deze piëteitsvolle herdenkingsbijdrage samen te stellen.

    ***

          
           Een foto die genomen werd toen de gedenksteen aan het huis van Timmermans werd onthult. Van rechts naar links : Emiel Van Hemeldonck, Marieke, Ernest Claes, Burgemeester Van Hoof, Clara Timmermans met echtgenoot en kinderen.

    Exclusief intervieuw door José De Ceulaer.

    “Ik vond alles goed aan Felix, zegt Marieke...

     

         Op 31 januari 1910 woonde de 24-jarige Felix Timmermans als korrespondent van het Brussels weekblad « Onze Tijd » te Lier een toneelopvoering bij, waarin een zeventienjarig meisje met een biezonder mooie stem optrad. Haar naam was Marieke Janssens. In zijn verslag over de voorstelling sprak Felix Timmermans de hoop. uit «die jonge juffer in kinderrollen nog dikwijls weer te zien». Toen hij haar anderhalf jaar later terugzag, vergat hij de kinderrollen.

    Een jaar later trad hij met haar in het huwelijk. Zij waren samen zeer gelukkig en kregen vier kinderen. Het klinkt als een sprookje... dat plots afbrak op 24 januari 1947.

         Marieke is nu reeds twintig jaar weduwe. De vier kinderen zijn gehuwd. Zij woont alleen in het grote huis aan de stille De Heyderstraat waar ze zoveel lief en zoveel leed met haar man heeft gedeeld. Misschien voelt ze zich wel eens eenzaam, maar als ze dan haar blik laat rondwandelen langs de boekenrekken en langs de wanden met schilderijen en tekeningen van haar echtgenoot in die grote woning vol herinneringen, is het soms alsof het sprookje nog voortduurt.

         Dit jaar wordt ze er vijfenzeventig, maar ze gelijkt nog altijd erg op het meisje met de mooie donkerbruine ogen dat kinderrollen speelde toen ze zeventien was...

     

    Ze vertelt mij over hun eerste ontmoeting :

    - Er was een openluchtkoncert op de Grote Markt. Ik wandelde met een vriendin rond de kiosk. Felix kwam ons tegen en nam zijn hoed af. Dat had iets te betekenen, maar ik dacht dat hij het deed voor mijn vriendin, want ik kende hem niet. Toch bleek de groet voor mij bestemd te zijn. Toen ik hem daarna terugzag, maakten wij een afspraak in een cafe.

     

    - Wist gij niet dat Felix schreef ?

    - Neen, ik kende hem helemaal niet. Ik wist helemaal niets van literatuur af. Felix heeft er mij over verteld. Het eerste boek dat hij mij liet lezen was « Witte Nachten » van...

    - Dostojewski.

    - Juist.

     

    - Wat waren uw eerste indrukken over Felix ?

    - Dat is moeilijk te zeggen : wij hielden van elkaar en maakten huwelijksplannen.

     

    - Wat vondt gij zijn meest aantrekkelijke karaktertrek ?

    - Om het heel eenvoudig te zeggen : ik vond alles goed aan hem.

     

    Haar tweede oudste dochter Clara, de enige die Lier nooit heeft verlaten, loopt even binnen. Als ze in een andere kamer is, zegt haar moeder :

     

    - Zij gelijkt het meest op Felix : zij is ook zo zacht van karakter.

     

    - Was Felix als jongeman een levenslustige kerel of was hij eerder weemoedig ?

    - Ik kan alleen maar zeggen dat wij samen zeer gelukkig waren. Wij zijn het altijd gebleven. Felix was geen Pallieter, maar hij was ook geen pessimist zoals wel eens werd beweerd.

    Hij was altijd opgeruimd, maar niet uitgelaten zoals velen hebben gemeend.

     

    - Hoever stond zijn « Pallieter » toen gij hem leerde kennen ?

    - Hij had toen nog maar enkele losse nota's. Wij spraken samen over zijn werk en hij vroeg altijd mijn indrukken als hij iets geschreven had.

     

    - Deed hij dat later ook nog ?

    - Hij heeft mij alle boeken voorgelezen die hij geschreven heeft.

     

    - Herinnert gij U dingen uit Pallieter die werkelijk gebeurd zijn ?

    - Neen, Pallieter was een fiktie en geen beschrijving van een werkelijk gebeuren.

     

    - Meent gij niet dat het Marieke van Pallieter op u geleek ?

    - Marieke geleek op geen enkele manier, noch innerlijk, noch uiterlijk op mij. Felix heeft haar enkel mijn naam gegeven om mij op die manier in zijn werk te laten meeleven.

     

    - In hoeverre had Pallieter karaktertrekken van Felix zelf ?

    - Mijn man had helemaal niets van de uitbundigheid van Pallieter. Wel voelde hij een diepe dankbaarheid voor het leven dat God ons geeft en hij voelde de schoonheid van de natuur in alle seizoenen diep aan.

     

    - Meent gij dat Felix zich gelukkig voelde toen hij zijn Pallieter schreef ?

    - Daarvan ben ik zeker. Hij was zeer gelukkig toen hij Pallieter schreef.

     

    - Hoe is het boek, waaraan Felix reeds in 1911 begon en dat af was juist voor het uitbreken van de oorlog, uiteindelijk pas in 1916 bij de Nederlandse uitgever Van Kampen terechtgekomen ?

    - Felix had het boek reeds aan verscheidene uitgevers aangeboden, maar het was zo origineel dat ze het niet durfden uitgeven. De zoon Van Kampen zag echter onmiddellijk de waarde van het boek in en was zeker dat het sukses zou hebben. Hij heeft dan ook niet geaarzeld om het onmiddellijk uit te geven en...  het had groot sukses.

     

    - Leest gij soms nog in Pallieter ?

    - Ik heb het altijd een heerlijk boek gevonden en ik lees er nog dikwijls in.

     

    - Is er een bepaalde passage waarvan gij biezonder veel houdt ?

    - Ik weet het niet. Of toch : wanneer de regen wordt beschreven.

     

    - Van welk werk van uw man houdt gij het meest ?

    - Ik heb al zijn werken zien groeien en dus voel ik mij met elk werk innig verbonden. Ik kan dan ook niet een enkel boek uitkiezen, want er zijn er zoveel waarvan ik hou, om verschillende redenen : Pallieter, omdat het mij altijd weer vreugde geeft; De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt, omdat ik het zo stemmig vind; Pieter Bruegel, omdat ik, juist zoals Felix zoveel van zijn schilderijen hou; Boerenpsalm en Adriaan Brouwer, dat ik zo aangrijpend vind; Adagio, waarvan elk gedicht even diep aangevoeld is.

     

    - Krijgt gij nog dikwijls bezoek van vrienden van uw man ?

    - Ach, toen Felix nog leefde, waren wij bijna nooit alleen, maar dat gaat allemaal voorbij...

     

     

    Mevrouw Timmermans is weer alleen met haar herinneringen....

    Zij luistert naar het tikken van de oude hangklok....

    Het is alsof zij altijd « Felix » zegt...

     

    ***

    04-08-2012 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    03-08-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een uurtje bij Felix Timmermans - redactie De Nethe

    Een uurtje bij Felix Timmermans.

     

    Uit De Nethe - Katholiek - Vlaamsch weekblad voor Lier en omstreken – 21/11/1926.

     

        “De Nethe” wil geen enkele gelegenheid laten voorbij gaan om hare lezers op de hoogte te houden van alles wat er in Lier zooal gebeurt. Het sukses dat onze stadsgenoot Felix Timmermans zoo juist in Den Haag komt te oogsten met zijn laatste tooneelstuk «Leontientje» scheen ons dan ook de beste gelegenheid om onze lezers eens nader te laten kennis nemen met dezen bekenden schrijver.

    Wij laten dus verder onzen medewerker aan 't woord.

     

        Wanneer de berg niet tot Mohamed kwam, ging Mohamed zelf tot den berg.

    Wanneer Felix Timmermans ons niet vertelt zonder dat wij het vragen, zullen wij hem alles vragen tot hij ons alles vertelt.

        Toen wij dus weer langs alle kanten hoorden spreken over het reuzensukses van een nieuw stuk van de «Fee», namelijk over «Leontientje», dan waren we wel eenigzins gestoord over 't feit dat wij, te Lier, er weeral zoo weinig van af wisten. 't Zal niet meer voorvallen, we zullen ons in 't vervolg op de hoogte weten te houden. Wij hebben reeds de daad bij het woord gevoegd, en — met opdracht van «De Nethe» — zijn wij in De Heyderstraat gaan aanbellen.

    Nog voor ge binnen gaat, kunt ge reeds aan de fijn opgevatte, versierde deur bemerken, dat hier een mensch woont die een beetje van de anderen verschilt. De gang, een prachtstuk, doet u vergeten naar de mat te zoeken om uw voeten af te kuischen. Een breede trap leidt u naar de werkkamer van den schrijver, maar we mochten daar nu niet binnen, waarschijnlijk omdat er geen vuur brandde, want we werden nu in eene «verwarmde kamer» gebracht.

     

        We leggen onmiddelijk het doel van ons bezoek uit, er bij voegende : —Mijnheer Timmermans, ge moet u niet haasten hoor, wij hebben tijd genoeg! — O neeje, klinkt het schalksch, hier op den hoek van de kas liggen nog wat koekskens van m'n klein gasten. Amuzeert er u maar een bitje mee.

    Van dit oogenblik verpoozing maken wij gebruik om de kamer eens in oogenschouw te nemen, ze is zeer eenvoudig en toch zoo lieflijk en aangenaam. Een simpele luster, vervaardigd met de kettingen «waarmee Borms eens was geboeid» — zoo beweert de eigenaar — een ruim bibliotheekschab met enkele boeken ; een paar kandelaars met een halve flambeeuw in, die enkel bij 't voorbijtrekken der processie worden aangestoken en uitgeblazen... door den wind ; een... wij zullen maar liever zwijgen en dadelijk ons interview beginnen.

     

        Op onze vraag hoe hij eigenlijk op de gedachte gekomen is zijn romans in tooneel om te zetten, en hoe hij Mr. Veterman, zijn medewerker, heeft leeren kennen vertelt Timmermans ons dat hij zich van nature uitgeroepen voelde om tooneel te schrijven.

    Vroeger, voor ik ooit met Mr. Veterman in aanraking ben geweest, zegt hij ons, heb ik tooneelwerk geschreven. Zelfs is het stuk «De Zending» geprimeerd. Ook in de «De Nieuwe Gids» is er een verschenen, namelijk «Holdijn». Ik voel dat ik niet alleen moet vertellen en schilderen maar ook iets in werkelijke beelden op het tooneel brengen. Kunst moet geheel medegeleefd worden, niet enkel het zien, het lezen, maar ook het hooren zijn van tel.

    Maar dat ik zoo weinig aan tooneelwerk doe, ligt aan het tijdgebrek. Ik heb zooveel werk dat ik me werkelijk zou moeten kunnen in twee hakken om een zeker deel te kunnen doen van al't gene me gevraagd is. Nadat Mr. Veterman, die mij dus reeds kende door mijn werken, mijn boek «Anna-Marie» gelezen had, en mij vroeg om het in tooneel te mogen omwerken, heb ik dit enkel toegestaan onder voorwaarde dat ik kon meedoen, daar ik er zelf al aan begonnen was.

        Het groot sukses dat bij 't opvoeren van «Mijnheer Pirroen» (de tooneelomwerking van «Anna-Marie») geoogst werd, gaf natuurlijk ons een spoorslag tot voortwerken.

    Daarbij drong Notaris Thuysbaerts, van Lokeren, voortdurend aan om toch een Vlaamsch mirakel-spel te schrijven. En zoo werd een tweede verhaal, «'t Kindeken Jezus in Vlaanderen» omgezet in «en waar de de Sterre bleef stille staan».

        Bij de creatie van dit stuk had de vrouw van den bestuurder van «Het Hofstad Tooneel» in den Haag, Mevrouw Annie van Ees, de rol van Onze Lieve Vrouw vertolkt, en deze zoo medegevoeld dat zij bij mij aandrong om nog in een nieuw stuk te mogen spelen.

    De bijval van «De Sterre...» en dit aandringen, zouden «Leontientje» doen geboren worden.

    Besprekingen met Mr. Veterman begonnen, en er werd besloten «De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerd» in een tooneelspel om te zetten. De “première” zou opgevoerd worden in den Haag, ter gelegenheid van het tooneel-jubilieum van Mevrouw Annie Van Ees, gespeeld door eerste-klas akteurs, voor het uitgelezen publiek van «Het Hofstad Tooneel». Het was zeker dat het stuk een enorm sukses zou oogsten, hetgeen ook werkelijk gebeurde.

        «Leontientje» is bijna dezelfde opvatting als «de Sterre...» doch er zit eene grootere geestelijke kracht in, namelijk : het offer. In de «Sterre...» zien wij de drie Genaden, waardoor zaligheid kan verworven worden. Suskewiet wordt geleid door zijne kinderlijke liefde. Schrobberbeeck is meer aangetast door de vrees. De Vrees des Heeren zal hem verlichten en doen bekeeren. Pitje Vogel heeft berouw, zijne ziel kan alles niet meer kroppen, hij heeft spijt, hij wil en zal beter worden.

    Dat is in enkele woorden de ontleding van «de Sterre..»

        In «Leontientje» zien we Isidoor ook bekeeren, doch niet geleid door de kinderlijke liefde, niet door de vrees, noch door het berouw, maar door het offer van haar leven dat door Leonietje gebracht wordt. Alhoewel Leontientje gedurende haar leven het liefdegeluk niet heeft kunnen smaken, sterft ze toch gelukkig, blij om haar offer, en innig overtuigd dat Isidoor na hare dood geen weerstand meer zal kunnen bieden aan de genade, en zich zal bekeeren.

    Een bizondere moeilijke rol is wel deze van «Leontientje». Niets uitwendige kleur, altijd even stil, deemoedig, maar toch in kracht moetende winnen, een ware climax met vermindere gebaren. De «Pastoor» is niet gemakkelijk, en moet eveneens in goede handen vertrouwd worden, zooniet haalt hij niets uit. In een woord «Leontientje» is een stuk dat enkel door goede artisten mag vertolkt worden, zooniet haalt de schrijver er geen eer van.

        Dat dus Timmermans zijn stukken eerst in goede handen geeft, kan niemand hem ten euvel duiden. De stukken kunnen altijd tot zero geleid worden door nietswaardige akteurs.

    Dit wil niet zeggen, verteld Timmermans verder, dat ik het niet zou aandurven een «première» hier te Lier te doen opvoeren, geenszins, doch voor 't oogenblik was ik zedelijk verplicht mijn stuk aan «Het Hofstad Tooneel» in Den Haag te geven.

    Op de vraag of hij nog tooneel in 't verschiet had, vernamen we dat Timmermans reeds een plan bezat voor een klucht. Dit zou geen alledaagsche klucht zijn, wel iets om eens hartelijk te lachen, maar ook om ons volk te verheffen en het te verheugen, en het bewustzijn wakker te schudden dat zij Vlamingen zijn.

        Verders ligt «Breugel» nog te wachten. Een beetje tijd is er nog noodig en dan zou dit werk rap ter perse gaan.

    Daarna zou het de beurt zijn van de beschrijving van het «Leven van Sint-Franciscus».

    Tusschendoor schrijft Timmermans ook eenige verhalen en zoomeer. «Werk is er genoeg op den winkel, doch enkel ontbreekt de tijd». Gedurig wordt hij gevraagd als voordrachtgever, hetgeen hij niet kan noch mag weigeren, maar opdat zijn schrijvers-werk er niet zou door lijden, heeft hij thans besloten een vast bepaalde tijdsperiode aan de voordrachten te besteden, en voorts geen enkele buiten die tijd te aanvaarden.

        — Mijnheer Timmermans, vragen wij nog, zeg ons eens of gij nog schildert ?

        — Wel om rechtuit te zeggen. Ik heh vroeger veel geteekend en geschilderd.

    In 1920 had ik 7 schilderijen, ik verkocht ervan en legde het geld weg om verf en andere gereedschappen te koopen. Ik huurde een kamer op het Begijnhof en vormde daar mijn atelier. Ik meubileerde ze, zette er alles in wat kon noodig zijn voor een schilder en kocht onder andere nen schildersezel. Ewel, ge zult het niet gelooven, maar 't is toch waar : sinds ik mijn schilderezel gekocht heb, heb ik nooit meer geschilderd.

        Verder deelde Timmermans ons nog mee dat hij niet schildert voor anderen. Het laat hem heel onverschillig hoe anderen over zijn opvatting denken. Vinden zij het goed en schoon dan is dit ook goed voor hem en voor hen zelf, in het tegenovergestelde geval is het voor beiden spijtig.

    De Kruisweg van het Begijnhof, waarvan nog een twee, drietal tafereeltjes bestonden, en dien hij bezig is te hernieuwen vordert steeds, doch nogmaals laat de tijd hem niet toe er gestadig aan voort te werken.

    Weer zijn we op het punt : «tijd» gekomen en waarlijk moesten we bekennen, na een opsomming van zijne bezigheden voor deze week, dat zijn uurtjes geteld zijn.

    En om Mr Timmermans dan niet verder lastig te vallen besloten we maar 't gesprek te staken, hem te bedanken en te vertrekken.

     

        Een laatste vraag, Mr Timmermans, zijt ge geabonneerd op «De Nethe» ? — Zeker, ik ben van de eerste geabonneerden! 't Lezen van «De Nethe» doet me altijd veel plezier.

    Na hem nogmaals bedankt te hebben over zijn onthaal, 't gene we hier nogmaals herhalen, zijn we dan vertrokken, hem verzekerende dat we zouden terugkeeren.

     

    ***

    03-08-2012 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    02-08-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans was geen Pallieter - José De Ceulaer

    Felix Timmermans was geen Pallieter.

    Door José De Ceulaer

    Uit de zondag – Het belang van Limburg 1967.

     

         Op 5 juli 1886 werd Felix Timmermans te Lier geboren, als dertiende kind van een kanthandelaar. Zijn moeder was de dochter van een smid uit de Kempen en schonk later nog het leven aan een veertiende kind, dat geen vier weken oud werd. Felix bleef dus de benjamin. Als kind was hij dikwijls ziek, zodat hij er maar weinig van terechtbracht op school. Hij heeft later eens verteld dat hij zo' n zwak geheugen had dat hij zelfs « Jantje zag eens pruimen hangen » nooit van buiten heeft gekend. Toen hij vijftien jaar oud werd, had hij pas het zesde studiejaar achter de rug. Verder heeft hij het nooit gebracht. Voor zijn opstellen kreeg hij gewoonlijk « slecht » of « zeer slecht ». Enkele jaren later droeg hij een van zijn eerste schetsen aan zijn vroegere taalleraar op. Niets scheen er op te wijzen dat hij eens de meest gelezen en meest vertaalde Vlaamse schrijver zou worden.

         Zijn sukses was in hoofdzaak te danken aan zijn eerste roman - in de ruime zin van het woord -, Pallieter. Hij voltooide dat werk enkele dagen vóór het uitbreken van de eerste wereldoorlog. Hoewel Willem Kloos het reeds had gepubliceerd in «De Nieuwe Gids», duurde het nog twee jaar voor Timmermans een uitgever bereid vond het boek te laten drukken. Het werd spoedig vertaald in het Duits, het Frans, het Engels, het Zweeds, het Tsjechisch, het Italiaans, het Esperanto en het Fins. Andere werken werden omgezet in het Pools, het Servokroatisch, het Noors, het Hongaars, het Sloveens, het Slowaaks, het Spaans, het Portugees, het Lets, het Hebreeuws, het Zuidafrikaans, het Chinees, het Japans en het Hindi.

         Er verschenen ook fragmenten uit zijn werk in Russische bloemlezingen. Overal werd Timmermans gevraagd om uit zijn werk voor te lezen. Hij sprak in Nederland, Duitsland, Zwitserland, Engeland (in het Nederlands), Oostenrijk, Hongarije, Denemarken en Polen.

    Hij kreeg zelfs een uitnodiging om in Alaska te gaan spreken, maar dat vond hij wel iets te ver.

         Zijn pad liep echter niet altijd over rozen. In de dertiger jaren, de periode van de vernieuwing van de roman in onze literatuur, kreeg hij heel wat kritiek. Met zijn «Boerenpsalm» legde hij de kritiek het zwijgen op. Toen hij kort daarop vijftig jaar werd, verschenen er in tientallen binnen- en buitenlandse kranten en magazines uitgebreide fotoreportages, gelegenheidsartikels en interviews. Tien jaar later ging zijn zestigste verjaardag onopgemerkt voorbij. In augustus 1944 had hij een ernstige hartaanval gehad. Kort daarop was de bevrijding gekomen. Hij werd verdacht van kollaboratie, omdat hij in 1942 de Rembrandt-prijs had ontvangen. Hij lag vereenzaamd te wachten op zijn dood, terwijl hij zijn geestelijk testament schreef in zijn serene Adagio-gedichten.

    Op 24 januari 1947, nadat hij nog geluisterd had naar radio Bern, dat zijn «Kerstmissater» uitzond, stierf hij. Toen hij begraven werd, viel de eerste sneeuw van een late, strenge winter...

         Maar degenen die, uit broodnijd en jaloersheid om zijn sukses, van de voor hen gunstige naoorlogse omstandigheden gebruik gemaakt hadden om te voorspellen dat hij weldra zijn lezers zou verliezen, hadden zich erg vergist. Want de tijd is een rechtvaardige rechter.

    Vele van zijn tijdgenoten zijn reeds vergeten, maar Timmermans wordt nog altijd opnieuw gelezen en vertaald, nog altijd geliefd.

     

    De plotse ommekeer.

         Enkele jaren nadat hij de school had verlaten, kwam Felix Timmermans in kontakt met de kunstschilder Raymond De la Haye, die enkele jaren ouder was dan hij en langer had gestudeerd. Deze hield zich bezig met de studie van de theosofie en de okkulte wetenschappen, die toen zeer in de mode waren. De jonge Felix, die zich altijd aangetrokken gevoeld had tot al wat geheimzinnig en raadselachtig was, begon zich daarin eveneens te verdiepen. Zijn geest geraakte echter zo zeer in de war, dat hij aan alles begon te twijfelen, zwaarmoedig werd en door een soort levensangst - hij noemde het zelf, zoals Maeterlinck : «peur de vivre »- aangegrepen werd.

         In die periode van zijn leven schreef hij melancholiche verzen en de lugubere «Schemeringen van de dood», waarvan één verhaal ontstond tijdens een retraite in de abdij te Ache1. Het toeval wilde dat hij in februari 1911 naar de kliniek moest voor een lichte heelkundige bewerking. Na de operatie kwamen er echter verwikkelingen, zodat hij op een bepaald ogenblik vreesde te zullen sterven. Dat moment bracht een plotse ommekeer teweeg in zijn gemoedsleven. Door het besef dat hij vreesde het leven te verliezen, zag hij voor het eerst de waarde van het leven in. Een intens verlangen om zich te bevrijden van al de problemen die hem tevoren hadden gekweld, maakte zich van hem meester.

    Uit dat verlangen, een heimwee naar een kommerloos leven in direkt kontakt met de natuur, werd zijn «Pallieter» geboren. Onmiddellijk na zijn genezing begon hij een reeks natuurbeschrijvingen te maken.

         Hij voelde echter weldra dat er nog iets ontbrak aan zijn boek : een figuur die met al zijn zintuigen genoot van het leven in de natuur doorheen de wisselende seizoenen. Die figuur noemde hij Pallieter. Het was de mens die hij had willen zijn op het moment dat hij gezweefd had tussen leven en dood : een mens zonder angst, twijfels en onzekerheden. Doordat zijn verlangen naar een dergelijk leven zo intens was, werd «Pallieter» de vitalistische roman van een onverzadigbare « dagenmelker ». Hoe uitbundig Pallieter ook kon zijn, toch kende hij ook momenten van verinnerlijking, van diepe ontroering om de schoonheid, de rust en de stilte in de natuur, van dankbaarheid tegenover de Schepper voor de vruchtbaarheid van de aarde en al de heerlijkheden van de schepping. In die momenten was Felix Timmermans zichzelf. Hij was zelf immers helemaal niet zo uitbundig als vele van zijn lezers hebben gemeend.

     

    Eenvoudig en schuchter.

         Ik heb Felix Timmermans leren kennen in September 1940, toen ik mij had voorgenomen mijn licentiaatsverhandeling te wijden aan de motieven in zijn prozawerk. Van toen af tot aan zijn dood heb ik hem geregeld bezocht en hem niet enkel als schrijver, maar ook als mens leren kennen en waarderen. Hij was een stille, rustige, zachtaardige mens; gezellig en gemoedelijk in de omgang ; meestal opgeruimd, maar ook geneigd tot een zekere weemoed, al liet hij dat uiterlijk niet merken. Hij was helemaal niet zelfzeker, maar eerder schuchter en voorzichtig, zelfs enigszins vreesachtig. Hij had een zachte, enigszins schorre stem, sprak traag en nagenoeg zonder stemverheffingen. Als hij prettige anekdoten vertelde kwam er nauwelijks een schuchtere glimlach op zijn lippen. Hij lachte meer met zijn ogen dan met zijn mond. Hij had een bijzonder scherp observatievermogen : niets ontging hem.

         Wat vooral bij hem opviel was zijn eenvoud, zijn ongedwongenheid. Hij kon niet alleen goed vertellen, hij bezat ook de zeldzame gave te kunnen luisteren. Hij had een ongeveinsde interesse voor al wat men hem vertelde, want iedereen, jong of oud, geleerd of analfabeet, rijk of arm, was voor hem een mens. Hij hield ontzettend veel van de mensen. Zelfs over mensen die hem verkeerd beoordeelden, sprak hij vergoelijkend. Hij kon niemand iets weigeren : daanvoor was hij te goedhartig.

     

    De goede Fee

    Toen Felix Timmermans gestorven was en ik zijn stoffelijk overschot een laatste maal ging groeten, kwam er toevallig een oude vriend van hem binnen : de tekenaar Fred Bogaerts.  Deze stond snikkend bij het doodsbed en herhaalde voortdurend :« Goeie Fee, goeie Fee ».

    Later heb ik beter begrepen waarom die oude vriend zo ontroerd was toen hij mij een zeventigtal brieven toonde die Felix Timmermans hem tussen 1920 en 1929 had geschreven.

         Beiden waren beschuldigd van aktivisme en bij het einde van de eerste wereldoorlog naar Nederland uitgeweken. Hun aktiviteit onder de oorlog was nochtans hoofdzakelijk van rnenslievende aard geweest. Felix Timmermans was voorzitter van de plaatselijke afdeling voor « Volksopbeuring ». Dagelijks zorgde hij voor de « papbedeling » van de Lierse jeugd. Onder het eten vertelde hij en maakte hij tekeningen. Fred Bogaerts was sekretaris van het plaatselijk hulp- en voedingskomitee en legde er de grondslag van het latere « Kinderheil » door een bijkomend rantsoen te bezorgen aan de jonge moeders en de kinderzorg te organiseren.

         In december 1919 kon Felix Timmermans ongehinderd terugkeren, de ballingschap van Fred Bogaerts duurde echter tot 1929. Gedurende al die jaren heeft Felix Timmermans, die zijn intrek had genomen in het huis van zijn vriend te Lier, al het mogelijke gedaan om de terugkeer van Fred Bogaerts te bespoedigen hem ondertussen werkgelegenheid te verschaffen. Toen Bogaerts hem in 1924 zijn eerste tekeningen toestuurde, moedige Felix Timmermans hem aan om voort te doen. Hij gaf hem niet alleen kostbare raad, maar hij beijverde er zich ook voor dat de tekeningen van zijn vriend werden opgenomen in Nederlandse weekbladen. Hoewel hij zijn verhalen meestal zelf illustreerde, zorgde hij ervoor dat «Het Haaske» in «De Groene Amsterdammer» verscheen met tekeningen van Fred Bogaerts.

    Hij deed nog meer. Hij vroeg Bogaerts om hem tekeningen toe te sturen en ging ze zelf zonder enige vergoeding, aan vrienden en kennissen verkopen. In 1927 liet hij in «Hoger Leven» drie bijdragen over zijn vriend verschijnen : een van Ernest Van der Hallen, een van Flor Van Reeth en een van hemzelf.

    In 1929 leidde hij een uitgave van «het Werk van Fred Bogaerts» in. Aldus zorgde hij ervoor dat het werk van zijn vriend reeds voor diens terugkeer overal bekend was. In 1926 was de vrouw van Fred Bogaerts ziek en zijn kinderen zouden dat jaar hun kommunie doen.

    Felix Timmermans vond er iets op om hem op een delikate manier uit de nood te helpen : hij stuurde hem geld op om een geschenk voor de kinderen te kopen. Hij beoefende de ware naastenliefde, zonder dat iemand het wist.

    Toen hij in Nederland eens een spreekbeurt moest houden voor een liefdadig doel, schreef hij dat hij liever had dat dit niet zou vermeld worden : « want dit is van mij zo aanstellerig, voor een liefdadig doel».

    Uit zijn korrespondentie met Fred Bogaerts heb ik de bevestiging gekregen van wat een eenvoudige vrouw mij eens heeft verteld :

    « Ik heb nooit een betere mens gekend dan Felix Timmermans ».

     

    Gelukkig maken

    Het geheim van het sukses van Timmermans' werk bij een zeer ruim lezerspubliek zit in het feit dat de lektuur ervan een geluksgevoel opwekt. Dikwijls krijgt men de indruk dat vele schrijvers enkel schrijven om hun lezers met hun eigen problemen te bezwaren. Timmermans daarentegen maakt zijn lezers gelukkiger. Talloze brieven die hem werden toegestuurd bewijzen dat. Eens schreef hem een Duits meisje dat ze haar stervende vader uit « Pallieter » had voorgelezen om het afscheid lichter voor hem te maken.

    De Nobelprijswinnaar Herman Hesse schreef na de dood Timmermans een brief, waarin hij herinnerde aan het geluk dat de lektuur van Pallieter hem had verschaft Enkele jaren geleden kreeg ik zelf een brief van een Engelse dokter, hoofd van een kliniek voor geestesgestoorden. Hij vroeg mij inlichtingen over de Engelse vertalingen van Timmermans en schreef mij welke gunstige invloed de werken van de Vlaamse auteur op zijn patienten hadden.

     

     

    Poëtisch proza.

         Kan het werk het werk van Timmermans de eenvoudigen van harte en zelfs de simpelen van geest gelukkig maken, het heeft ook nog andere karakteristieken. De belangrijkste kwaliteit van zijn proza lijkt mij de poëtische visie op de buitenwereld. Zoals een kind bekeek hij de dingen alsof hij ze voor het eerst zag en gaf hij ze namen alsof er nog geen woorden voor bestonden. Daarin ligt de originaliteit van zijn beeldspraak. Een van zijn meest poëtische prozawerken is wel « Ik zag Cecilia komen ». Anton Van Duinkerken schreef ooit een brief aan Timmermans, waarin hij vertelde dat hij die novelle reeds viermaal gelezen had en ze op een nacht onder een lantaarn volledig voorgelezen had aan een kollega-hoogleraar. Een Zwitsers kriticus, Dr. Streicher, gaf aan zijn essay over de Lierse auteur de titel :

    « Timmermans, der ewige Poet ». Hij was inderdaad de eeuwige dichter van de schoonheid der dingen, van de poëzie in het leven van elke dag.

     

    Inspiratie

         Felix Timmermans vond zijn inspiratie niet in de tijdsproblematiek. Slechts terloops maakte hij hier en daar een zinspeling op het tijdsgebeuren. Meestal schreef hij vanuit zijn herinneringen. Hij beschreef zijn kleine stad zoals zij was in zijn jeugd en schreef de verhalen die zijn vader, zijn familieleden en zijn buren hem hadden verteld toen hij als kleine jongen in de lange winteravonden bij de warme kachel zat te luisteren. Hij verwerkte die vertellingen met zijn eigen fantasie. Hij ging meestal uit van een anekdoot, maar bij het schrijven vervaagde die en bleef er bijna niets van over. Beginnen was voor hem altijd het moeilijkst, want hij schreef niet gemakkelijk. Hij heeft mij verteld dat hij sommige werken tot twintigmaal toe opnieuw begon. Meestal was hij niet helemaal tevreden over het resultaat, achteraf zag hij zeer goed in waar en wanneer hij had gefaald.

    Zo noemde hij « De Familie Hernat » een onvoltooide symfonie. De drie werken waarvan hij zelf het meest hield waren : «De Zeer Schone Uren van Juffrouw Symforosa», «Pallieter» en « Boerenpsalm ».

     

    Veelzijdigheid

         Albert Westerlinck heeft Felix Timmermans eens « een briljante vertegenwoordiger van  de volkskunst » genoemd. Hij heeft zich inderdaad nooit losgemaakt van het gewone volk, hij heeft zich nooit superieur gevoeld. Zijn kijk op het leven, op mensen en dingen, was niet die van een intellektueel, maar die van een doodgewone man uit het volk. Hij kende zijn  spraakkunst niet, maakte stijlfouten en beging fouten tegen de schrijftechniek. Maar hij schreef spontaan, had een ongerepte kijk op de dingen, die soms verrassend nuchter was en ook dikwijls verrassend poëtisch. Dat kwam zowel tot uiting in zijn gedichten als in zijn romans, in zijn beschouwend proza en zijn pittige toespraken. Wanneer zijn toneelstukken het volk aanspreken, dan is dat niet omdat hij een specifieke toneelschrijver was, want de meeste van zijn stukken werden door andere auteurs bewerkt, terwijl hij zelf er enkel voor zorgde dat de atmosfeer van de oorspronkelijke verhalen en romans erin bewaard bleef.

         Technisch zijn de talrijke tekeningen, schilderijen, linosneden en glasramen die hij maakte, helemaal niet perfekt. Soms zei hij zelf, dat hij niet kon tekenen. Maar hij beleefde er ontzettend veel genoegen aan. Hij wilde aanvankelijk schilder worden, en meer dan eens heeft hij verklaard dat hij liever tekende en schilderde dan schreef. Schrijven kostte hem moeite, schilderen niet. Mijn verhalen zijn schilderijen, zei hij eens, mijn schilderijen vertellingen. En toch heeft zijn grafisch en plastisch werk weer een eigen charme : het is naiëf en spontaan. In alles wat hij deed en voortbracht, was hij zichzelf. «Ik kon niet anders », zei hij. Het klinkt als een verontschuldiging, maar het was zijn grote kracht. Al wat hij deed, deed hij met het hart. Dat milde, warme hart, dat zo rijk was en zo broos.

     

    ******

    02-08-2012 om 16:42 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    01-08-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dissertatie over Timmermans - Joris Eeckhout

    Een Nederlandse Dissertatie over Felix Timmermans.

     

    Uit De Morgenpost – Antwerpsche uitgave van De Standard – 15 februari 1928

     

    Door Joris Eeckhout.

     

         Tezamen met een uitnoodiging tot het bijwonen van thesen- en dissertatie-verdediging van den heer Th. Rutten, aan de Leuvensche Alma Mater, op heden woensdag 15 Februari, gewerd mij de bij Wolters uiterst keurig uitgegeven, dissertatie zelf. In het «Voorwoord» richt doctorandus Rutten zijn oprechte dank aan de Faculteit van Letteren en Wijsbegeerte die hem 't voorrecht heeft willen geven, als eerste tot Doctor in de Nederlandsche Letteren aan de beroemde Leuvensche Universiteit, met een proefschrift over een Vlaamsch schrijver te promoveeren. Na lezing van zijn dissertatie, is het ons een aangename plicht, den heer Th Rutten te danken voor de zeer mooie, feitelijk verrijkende hoofdstukken, gewijd aan leven en werk van Felix Timmermans.

     

         Een dissertatie over... Timmennans! 'k Zie er enkelen, niet weinigen misschien den neus opkrullen. Een thesis over een nog levend auteur! Alsof er niets meer te ontdekken viel in onze middeleeuwsche litteratuur, of in den Renaissance-tijd. En dan, de zeventiende en achtiende eeuw te onzent : een open boek voor onze historiografen? Daar valt, ongetwijfeld, uit vroegere literaire perioden nog heel wat op te diepen; misschien zelfs, is, met het oog op een of ander tijdvak, de heele literair-historische behandeling te... herschrijven. Maar ook dit staat vast : waren we door tijdgenooten ruimer ingelicht geworden over leven en werk van menig thans nog onvoldoende bekend schrijver uit verleden eeuwen, er zouden thans stellig niet zooveel open vragen gebleven zijn op 't gebied der Nederlandsche literatuurgeschiedenis. Ook met de geschiedenis van wie nog niet tot de geschiedenis behooren, kunnen wij ruimschoots ons voordeel doen. En 't nageslacht niet minder.

         Ook over vijftig jaar zal het niet zonder belang zijn te weten, hoe Timmermans' tijdgenooten oordeelden over zijn werk; hoe dit paste in de lijst van leven en milieu, van geest en techniek van den schrijver en tijd. Zoo wordt morgen tot geschiedenis gewijd, wat heden slechts bezwaarlijk dien naam dragen kan. Maar, dan moeten ook van heden af, alle bruibare ellementen worden samen gebracht. De geschiedenis immers rijst zoo maar niet als bij toverslag uit den grond. Laten we dus dankbaar zijn, wie niet alleen theoretisch, maar ook praktisch uitmaakt, dat : contemporame litteratuurgeschiedenis wetenschappelijk volkomen te verantwoorden is.

     

                        
        
    «Wij
    wilden — aldus doctorandus Rutten — leren begrijpen wat daar zo gaaf en gemakkelijk maar voor 't grijpen ligt, en laten zien hoe Timmermans begon en hoe hij gekomen is tot de hoogte waarop hij nu staat. Dus hebben wij getracht zijn levensgeschiedenis op te bouwen, belichtend zijn afkomst en kultuurmillieu, zijn opvoeding en gevoelsaanleg, zijn temperament en karakter, 't levensgevoel waaruit hij schept voor later tijd, zijn houding tegenover het leven, heel zijn aard, zijn persoonlijkheid en zijn werk. »

     

         Het belanrijkste deel van deze dissartatie wordt dan ook ingenomen door de studie van wat Timmermans schreef. « Hoe zeer ook de wortels uit één hoofdwortel gesproten dooreengestrengeld liggen, de takken gaan uiteen. Zoo ook voor 't literair werk, waarvan de wortels zitten in den levende mens, die al zijn hoedanigheden en mogelijkheden bezit, maar vandaag eene laat vooroptreden, morgen 'n andere en overmorgen allebei, om in de schakering der werken gemeenschappelijk van oorsprong te blijven. »

         Daarmee is een kunstmatige indeeling naar chronologische rangschikking volkomen, verechtvaardigd. Wij zochten telkens naar perspectieven door zijn werk, die op de toekomst een zoeklicht konden werpen. Zoo werd het hoofdstuk dat Breughel kon heeten als vanzelf 'n terugblik en de Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt 'n samenvatting en 'n hoopvol vermoeden. »

     

    Deze disssertatie is verdeeld over twaalf hoofdstukken.

    Vooraan een noodzakelijk-vrij-uitvoerig — immers niet alleen voor geleerden en vakkundigen werd deze studie geschreven — situeeren van Felix Timmermans in de Vlaamsche letterkunde. Een viertal flink geborstelde litteraire tafereelen : herleving en opbloei der Vlaamsche letterkunde bij den overgang der eeuw; literaire bedrijvigheid in Vlaanderen toen Felix Timmermans opgroeide; Vlaamsch volk en Vlaamsche schrijvers; verandering van geestesgesteldheid en het optreden der Vlaamsche letterkundigen na den oorlog.

         Daarop volgt een hoofdstuk over Timmermans' medewerkers, lees : Lier en’t populair element. « Timmermans is Lierenaar, archeoloog, ’n wonderlijk-vruchtbaar levend folklorist en kunstenaar rond alles heen. Hij is meer. » Hij is inderdaad ook wat « Zijn Meesters » van hem gemaakt hebben. Hier wordt onderzocht : de algemeene geest van Timmermans' werk in 't licht zijner eerste opvoeding allereerst; en tweede : hoe 't herscheppende talent bij hem het herscheppende voorafgaat. Invloed o.m. van Breughel, Streuvels en De Laey. Dan komen aan de beurt : Timmermans' artistenjaren. Eerste kenmerk : overspannen verbeeldingen. Gevolg van pseudo-mystieke lezing. Maeterlinck meer gegeerd dan Ruusbroec. De literaire produkten van dien tijd : beloftevolle inleidingen. (Begijnhofsproken, Holdijn, Schemeringen van de Dood). De heer Rutten gewaagt op blz. 64 van Lecomte (lees Leconte) de Lisle’s bekend stuk en dat hij als volgt laat eindigen op : « Et je me suis baigné sept fois dans le néant divin » ; het moet zijn : Et retourne à pus lents vers les cités infimes. Le coeur trermpt sept fois dans le Néant divin.Poèmes Antiques, blz 292.

     

         Met Pallieter wordt Timmermans volkomen zichzelf. « Pallieter heet het in het vijfde kapitel, werd niets anders dan ’n dichterlijke uitbeelding van het verlangen naar leven in ’n onbereikbare idealiteit, 'n droom naar een gestyleerd aardeleven. ’t Spreeks dus vanzelf, dat er aan dit beeld generlei schaduw is; hij kon toch niet naar lijden verlangen. De grote kracht — en zwakheid — ligt juist in de eenzijdigheid. » En verder : « Geheel oorsponkelijk is Pallieter. Als objectief humoristies karakter heeft hij 'n plaats bezet in de letterkunde naast Reinaert en Uilespiegel, die ook in Vlaanderen leefden.» In de volgende drie hoofdstukken gaat het over : Het Kindeke Jezus in Vlaanderen, De zeer schoone Uren van Juffrouw Symforosa Begijntjen, Boudewijn, Anna-Marie, Uit mijn Rommelkas, Schoon Lier, 't Keerseken in de Lanteern, e.a.

    Het negende hoofdstuk heet : « Timmermans die naar Breughel en als Breughel keek. » Daarover meer bij 't verschijnen van Timmermans' « Peter Breughel », dien den schrijver aldus begroet : « En gij, o Peter, Bruegel, Patriarch, gij zijt de lichtende Mozeszuil, die ons voorafgaat naar 't Beloofde land; dat is : waar mensch en kunstenaar elkaar begrijpen. » (Wanneer zullen wij in Utopeia aanlanden?)

         Aan « Den Pastoor uit den bloeyenden Wijngaerdt » wordt het tiende hoofdstuk gewijd.

    Zeer gevat wordt hier getuigd : « Dit werk kan 't begin zijn van 'n nieuwe periode in zijn literaire bedrijvigheid. Zonder twijfel is ook hier weer de persoonlijke intellektuële kracht nog niet overtuigend. Maar de stroom van z'n gevoelens kon hier wijd uitstromen in de brede bedding van die oeroude christelijke waarheid : de gemeenschap der Heiligen. Zo is deze versterking van Timmermans' katholiek bewustzijn voor z'n kunst van 't hoogste belang, en zij kan hem, indien hij de waarde daarin gelegen weet te benutten, rijke kunst voor alle eeuwen doen scheppen.» Daarop volgen opmerkingen over visie, stijl, taal en spelling.

    Een nog ietwat uitvoeriger behandeling hiervan, ware zeker niet ongewenscht geweest.

    Het slotkapittel stelt Timmermans tegenover de kritiek; hoe haar orakels luiden leert het opschrift : « Een hoofdstuk uit Timmermans' literaire roem ».

         Met nota's en een zeer volledige bibliografie wordt deze dissertatie besloten.

    Een uiterst interessante bijdrage tot dieper kennis en ruimrer waardeeren van Felix Timmermans' œuvre, door iemand, die aan fijnen litterairen takt een wetenschappelijk-stevige opleiding paart.

     

         Dit is onze hoofdindruk. Wij treden in geen bijzonderheden; en wel om een dubbele reden. Ons werd immers de tijd niet gegund tot diep instudeeren; en, zelfs ware deze voorhanden geweest, hoe zouden we 't aandurven, met ons houten sabeltje en blikken geweertje te lijve te gaan, wie daar, van kop tot teen, zoo prachtig uitgerust, ten strijde trekt?

    Een wensch nog : wie schenkt ons een dissertatie over Streuvels en van de Woestijne ?

     

    ************

    01-08-2012 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Foto

    Archief per maand
  • 05-2023
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 02-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 09-2021
  • 08-2021
  • 07-2021
  • 06-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 02-2021
  • 01-2021
  • 11-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 06-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 01-2020
  • 12-2019
  • 11-2019
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 12-2018
  • 11-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 07-2018
  • 05-2018
  • 04-2018
  • 03-2018
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 05-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 10-2016
  • 09-2016
  • 08-2016
  • 07-2016
  • 06-2016
  • 04-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 06-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 05-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 04-2009
  • 09-2008
  • 06-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 12-2007
  • 10-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 01-2006
  • 05-1982


    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Over mijzelf
    Ik ben Mon Van den heuvel
    Ik ben een man en woon in Lier (België) en mijn beroep is op pensioen.
    Ik ben geboren op 19/06/1944 en ben nu dus 79 jaar jong.
    Mijn hobby's zijn: Felix Timmermans - Geschiedenis van Lier in de ruimste zin genomen.

    Een interessant adres?

    Mijn favorieten websites
  • Thuispagina Louis Jacobs
  • Guido Gezelle
  • Ernest Claes Genootschap
  • Oscar Van Rompay
  • Felix Timmermans Genootschap
  • Schrijversgewijs
  • Kempens erfgoed

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!