Een uurtje bij Felix Timmermans.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Uit De Nethe - Katholiek - Vlaamsch weekblad voor Lier en omstreken 21/11/1926.
De Nethe wil geen enkele gelegenheid laten voorbij gaan om hare lezers op de hoogte te houden van alles wat er in Lier zooal gebeurt. Het sukses dat onze stadsgenoot Felix Timmermans zoo juist in Den Haag komt te oogsten met zijn laatste tooneelstuk «Leontientje» scheen ons dan ook de beste gelegenheid om onze lezers eens nader te laten kennis nemen met dezen bekenden schrijver.
Wij laten dus verder onzen medewerker aan 't woord.
Wanneer de berg niet tot Mohamed kwam, ging Mohamed zelf tot den berg.
Wanneer Felix Timmermans ons niet vertelt zonder dat wij het vragen, zullen wij hem alles vragen tot hij ons alles vertelt.
Toen wij dus weer langs alle kanten hoorden spreken over het reuzensukses van een nieuw stuk van de «Fee», namelijk over «Leontientje», dan waren we wel eenigzins gestoord over 't feit dat wij, te Lier, er weeral zoo weinig van af wisten. 't Zal niet meer voorvallen, we zullen ons in 't vervolg op de hoogte weten te houden. Wij hebben reeds de daad bij het woord gevoegd, en met opdracht van «De Nethe» zijn wij in De Heyderstraat gaan aanbellen.
Nog voor ge binnen gaat, kunt ge reeds aan de fijn opgevatte, versierde deur bemerken, dat hier een mensch woont die een beetje van de anderen verschilt. De gang, een prachtstuk, doet u vergeten naar de mat te zoeken om uw voeten af te kuischen. Een breede trap leidt u naar de werkkamer van den schrijver, maar we mochten daar nu niet binnen, waarschijnlijk omdat er geen vuur brandde, want we werden nu in eene «verwarmde kamer» gebracht.
We leggen onmiddelijk het doel van ons bezoek uit, er bij voegende : Mijnheer Timmermans, ge moet u niet haasten hoor, wij hebben tijd genoeg! O neeje, klinkt het schalksch, hier op den hoek van de kas liggen nog wat koekskens van m'n klein gasten. Amuzeert er u maar een bitje mee.
Van dit oogenblik verpoozing maken wij gebruik om de kamer eens in oogenschouw te nemen, ze is zeer eenvoudig en toch zoo lieflijk en aangenaam. Een simpele luster, vervaardigd met de kettingen «waarmee Borms eens was geboeid» zoo beweert de eigenaar een ruim bibliotheekschab met enkele boeken ; een paar kandelaars met een halve flambeeuw in, die enkel bij 't voorbijtrekken der processie worden aangestoken en uitgeblazen... door den wind ; een... wij zullen maar liever zwijgen en dadelijk ons interview beginnen.
Op onze vraag hoe hij eigenlijk op de gedachte gekomen is zijn romans in tooneel om te zetten, en hoe hij Mr. Veterman, zijn medewerker, heeft leeren kennen vertelt Timmermans ons dat hij zich van nature uitgeroepen voelde om tooneel te schrijven.
Vroeger, voor ik ooit met Mr. Veterman in aanraking ben geweest, zegt hij ons, heb ik tooneelwerk geschreven. Zelfs is het stuk «De Zending» geprimeerd. Ook in de «De Nieuwe Gids» is er een verschenen, namelijk «Holdijn». Ik voel dat ik niet alleen moet vertellen en schilderen maar ook iets in werkelijke beelden op het tooneel brengen. Kunst moet geheel medegeleefd worden, niet enkel het zien, het lezen, maar ook het hooren zijn van tel.
Maar dat ik zoo weinig aan tooneelwerk doe, ligt aan het tijdgebrek. Ik heb zooveel werk dat ik me werkelijk zou moeten kunnen in twee hakken om een zeker deel te kunnen doen van al't gene me gevraagd is. Nadat Mr. Veterman, die mij dus reeds kende door mijn werken, mijn boek «Anna-Marie» gelezen had, en mij vroeg om het in tooneel te mogen omwerken, heb ik dit enkel toegestaan onder voorwaarde dat ik kon meedoen, daar ik er zelf al aan begonnen was.
Het groot sukses dat bij 't opvoeren van «Mijnheer Pirroen» (de tooneelomwerking van «Anna-Marie») geoogst werd, gaf natuurlijk ons een spoorslag tot voortwerken.
Daarbij drong Notaris Thuysbaerts, van Lokeren, voortdurend aan om toch een Vlaamsch mirakel-spel te schrijven. En zoo werd een tweede verhaal, «'t Kindeken Jezus in Vlaanderen» omgezet in «en waar de de Sterre bleef stille staan».
Bij de creatie van dit stuk had de vrouw van den bestuurder van «Het Hofstad Tooneel» in den Haag, Mevrouw Annie van Ees, de rol van Onze Lieve Vrouw vertolkt, en deze zoo medegevoeld dat zij bij mij aandrong om nog in een nieuw stuk te mogen spelen.
De bijval van «De Sterre...» en dit aandringen, zouden «Leontientje» doen geboren worden.
Besprekingen met Mr. Veterman begonnen, en er werd besloten «De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerd» in een tooneelspel om te zetten. De première zou opgevoerd worden in den Haag, ter gelegenheid van het tooneel-jubilieum van Mevrouw Annie Van Ees, gespeeld door eerste-klas akteurs, voor het uitgelezen publiek van «Het Hofstad Tooneel». Het was zeker dat het stuk een enorm sukses zou oogsten, hetgeen ook werkelijk gebeurde.
«Leontientje» is bijna dezelfde opvatting als «de Sterre...» doch er zit eene grootere geestelijke kracht in, namelijk : het offer. In de «Sterre...» zien wij de drie Genaden, waardoor zaligheid kan verworven worden. Suskewiet wordt geleid door zijne kinderlijke liefde. Schrobberbeeck is meer aangetast door de vrees. De Vrees des Heeren zal hem verlichten en doen bekeeren. Pitje Vogel heeft berouw, zijne ziel kan alles niet meer kroppen, hij heeft spijt, hij wil en zal beter worden.
Dat is in enkele woorden de ontleding van «de Sterre..»
In «Leontientje» zien we Isidoor ook bekeeren, doch niet geleid door de kinderlijke liefde, niet door de vrees, noch door het berouw, maar door het offer van haar leven dat door Leonietje gebracht wordt. Alhoewel Leontientje gedurende haar leven het liefdegeluk niet heeft kunnen smaken, sterft ze toch gelukkig, blij om haar offer, en innig overtuigd dat Isidoor na hare dood geen weerstand meer zal kunnen bieden aan de genade, en zich zal bekeeren.
Een bizondere moeilijke rol is wel deze van «Leontientje». Niets uitwendige kleur, altijd even stil, deemoedig, maar toch in kracht moetende winnen, een ware climax met vermindere gebaren. De «Pastoor» is niet gemakkelijk, en moet eveneens in goede handen vertrouwd worden, zooniet haalt hij niets uit. In een woord «Leontientje» is een stuk dat enkel door goede artisten mag vertolkt worden, zooniet haalt de schrijver er geen eer van.
Dat dus Timmermans zijn stukken eerst in goede handen geeft, kan niemand hem ten euvel duiden. De stukken kunnen altijd tot zero geleid worden door nietswaardige akteurs.
Dit wil niet zeggen, verteld Timmermans verder, dat ik het niet zou aandurven een «première» hier te Lier te doen opvoeren, geenszins, doch voor 't oogenblik was ik zedelijk verplicht mijn stuk aan «Het Hofstad Tooneel» in Den Haag te geven.
Op de vraag of hij nog tooneel in 't verschiet had, vernamen we dat Timmermans reeds een plan bezat voor een klucht. Dit zou geen alledaagsche klucht zijn, wel iets om eens hartelijk te lachen, maar ook om ons volk te verheffen en het te verheugen, en het bewustzijn wakker te schudden dat zij Vlamingen zijn.
Verders ligt «Breugel» nog te wachten. Een beetje tijd is er nog noodig en dan zou dit werk rap ter perse gaan.
Daarna zou het de beurt zijn van de beschrijving van het «Leven van Sint-Franciscus».
Tusschendoor schrijft Timmermans ook eenige verhalen en zoomeer. «Werk is er genoeg op den winkel, doch enkel ontbreekt de tijd». Gedurig wordt hij gevraagd als voordrachtgever, hetgeen hij niet kan noch mag weigeren, maar opdat zijn schrijvers-werk er niet zou door lijden, heeft hij thans besloten een vast bepaalde tijdsperiode aan de voordrachten te besteden, en voorts geen enkele buiten die tijd te aanvaarden.
Mijnheer Timmermans, vragen wij nog, zeg ons eens of gij nog schildert ?
Wel om rechtuit te zeggen. Ik heh vroeger veel geteekend en geschilderd.
In 1920 had ik 7 schilderijen, ik verkocht ervan en legde het geld weg om verf en andere gereedschappen te koopen. Ik huurde een kamer op het Begijnhof en vormde daar mijn atelier. Ik meubileerde ze, zette er alles in wat kon noodig zijn voor een schilder en kocht onder andere nen schildersezel. Ewel, ge zult het niet gelooven, maar 't is toch waar : sinds ik mijn schilderezel gekocht heb, heb ik nooit meer geschilderd.
Verder deelde Timmermans ons nog mee dat hij niet schildert voor anderen. Het laat hem heel onverschillig hoe anderen over zijn opvatting denken. Vinden zij het goed en schoon dan is dit ook goed voor hem en voor hen zelf, in het tegenovergestelde geval is het voor beiden spijtig.
De Kruisweg van het Begijnhof, waarvan nog een twee, drietal tafereeltjes bestonden, en dien hij bezig is te hernieuwen vordert steeds, doch nogmaals laat de tijd hem niet toe er gestadig aan voort te werken.
Weer zijn we op het punt : «tijd» gekomen en waarlijk moesten we bekennen, na een opsomming van zijne bezigheden voor deze week, dat zijn uurtjes geteld zijn.
En om Mr Timmermans dan niet verder lastig te vallen besloten we maar 't gesprek te staken, hem te bedanken en te vertrekken.
Een laatste vraag, Mr Timmermans, zijt ge geabonneerd op «De Nethe» ? Zeker, ik ben van de eerste geabonneerden! 't Lezen van «De Nethe» doet me altijd veel plezier.
Na hem nogmaals bedankt te hebben over zijn onthaal, 't gene we hier nogmaals herhalen, zijn we dan vertrokken, hem verzekerende dat we zouden terugkeeren.
***
|