Vlaamse schrijver, dichter en schilder * 1886 - 1947 *
14-07-2020
Anton Pieck: een vriend van Vlaanderen - K. Van Camp
Anton Pieck: een vriend van Vlaanderen
Door K. Van Camp uit De Bond van 12/02/1988
Anton Pieck is in de Lage Landen en wellicht ook voor sommigen daarbuiten een populaire kunstenaar. Zijn kalenders, wenskaarten, aankondigingskaarten zijn ruim verspreid en in elk Vlaams gezin is er ongetwijfeld ooit wel één, indien niet talrijke van zijn tekeningen in huis gekomen. Hij is bekend ook door de Efteling, het sprookjespark in Kaatsheuvel, dat door hem ontworpen is. Wie is deze man en doet de populariteit die hij heeft als illustrator van boeken en tekenaar van prentjes en kalenders wel recht aan zijn kunnen ? Neen, zeggen de mensen van de (Vlaamse) vereniging «De Vrienden van Anton Pieck», die met studies, tentoonstellingen en publicaties Anton Pieck ook postuum meer bekend willen maken. Meteen willen ze ook grafisch werk bevorderen, dat de academische, figuratieve en ambachtelijke aanpak voorstaat, zoals ook Pieck zijn kunst zag.
Anton Pieck werd in 1895 in den Helder geboren. Al op zesjarige leeftijd krijgt hij samen met zijn tweelingbroer Henri tekenles bij een plaatselijke kunstenaar. Op tienjarige leeftijd wint hij voor de eerste maal een tekenwedstrijd. In 1917 ontmoet hij Felix Timmermans, die toen als vluchteling in Nederland verbleef. In 1920 wordt hij tekenleraar in Bloemendaal en in 1921 verzorgt hij een illustratie van Timmermans' Pallieter. Hij komt veel naar Vlaanderen en werkt er ook. Hij krijgt dan ook eerst de zilveren, later de gouden Rockox-penning als «Vriend van Vlaanderen». Dat is omstreeks de tijd dat in Kaatsheuvel de Efteling wordt geopend.
Erkenning krijgt hij ook door de toekenning van de ridderorde van Oranje Nassau, later wordt hij ook officier in de orde benoemd. In 1983 wordt er een bronzen afbeelding van hem onthuld in het park van zijn woonplaats en in 1984 wordt in Hattem een Anton Pieckmuseum geopend. Op 24 november 1987 overlijdt Anton Pieck op 92-jarige leeftijd.
Behalve dat eerbetoon tijdens zijn leven is er dus in Vlaanderen een vereniging die zich aan de studie van Piecks werk wijdt, de «Vrienden van Anton Pieck», met als contactadres Christl Crokaerts, Korenstraat, 10 in Nijlen. Met haar en met haar man gingen we praten over de «Vrienden» en over Anton Pieck, «vriend van Vlaanderen».
Wat was de aanleiding voor het ontstaan van een Anton Pieck-vereniging in ons land? Anton Pieck is een populair en ook een vruchtbaar grafisch kunstenaar. De meeste mensen kennen Anton Pieck via de kalenders, de wenskaarten, geboorteprentjes enz.…, verder maar we willen het werk van Pieck ook van een andere kant belichten, de kanten die minder bekend zijn en waarin hij meer waard is dan in de kalenderprenten. Zijn grafisch werk bv., dat is minder bekend bij het publiek, vooral zijn etsen en droge naaldgrafiek maar daarin toont hij zich een fenomenaal ambachtsman. Daarin is hij enig in Europa.
We laten Pieck zien door bv. tentoonstellingen die altijd een groot succes kennen omdat er een publiek is dat de kalenderprenten kent en benieuwd is om de originelen te zien. We kunnen daar tonen dat Pieck nog meer in zijn mars had dan alleen maar de prentjes en de kalenders.
Anton Pieck en Lier In Piecks werk zitten erg veel Vlaamse ingrediënten. Vanwaar komen die ? Daarin heeft de kennismaking tussen Pieck en Felix Timmermans een grote rol gespeeld. Die kennismaking was al merkwaardig genoeg. Op een middag zat Anton Pieck Pallieter te lezen, als er gebeld wordt en daar staat voor de deur de kunsthandelaar Koch, samen met, jawel, Felix Timmermans, met de vraag om Timmermans te helpen bij de technische behandeling van een etsplaatje. Die samenwerking is blijvend geworden en Pieck heeft zelf de tiende editie van «Pallieter» geïllustreerd. De contacten met Timmermans, die eigenlijk schilder had willen worden en ook nog wel schilderde, zijn zelfs van die aard geweest dat bij Pieck invloeden van Timmermans' werk terug te vinden zijn. En dan meer dan alleen maar de thema's : Lier, de druivendragers uit Het Belofte Land en dergelijke.
Ook trekjes van Timmermans' tekentechniek heeft Pieck over genomen, zoals het afronden van de hoeken met kleiner wordende streepjes. Pieck was later overigens tekenleraar en moest niets meer leren. Alleszins komt het Lierse stadsbeeld voortdurend voor in de platen van Pieck. Zo bv. het torentje van het Lierse stadhuis. Ook De Komeet, als herbergnaam, komt vaak voor.
Dat is een Lierse herberg aan de Van Cauwenbergstraat in Lier, nu een jeugdcafé, die de voorkeur had van Pieck omdat ze zo pittoresk slordig was. Hij ging er slapen als hij in Lier was en vond er spinnewebben in de kasten, de muizen liepen er over de houten vloer, typisch de Pieck-stijl dus. Ook de huisjes die op zijn fantasie-platen voorkomen zijn bijna allemaal huisjes uit het Lierse begijnhof. In 1922 heeft hij samen met Felix Timmermans een zeer waardevolle kunstmap uitgebracht, op slechts vijfenzeventig exemplaren, onder de naam «Het schone stille Begijnhof van Lier». Daar zaten tien houtsneden in van Anton Pieck, waaraan hij twee jaar had gewerkt. De houtblokjes daarvan zijn momenteel nog te zien in het Timmermans-Opsomermuseum in Lier, die heeft de vereniging aan de stad Lier geschonken.
Anton Pieck noemde zichzelf zeer bescheiden geen kunstenaar maar een ambachtsman. Jawel, het huldeboek bij zijn negentigste verjaardag had als titel «Anton Pieck, een Ambachtsman». Hij wou die titel vooral gebruiken om het verschil aan te tonen met zijn tweelingbroer Henri, een ware artiest, die daar ook de wat bohémien levensstijl van aannam. Die is tijdens de oorlog in het concentratiekamp van Buchenwald terechtgekomen waaraan hij nadien een indrukwekkende verzameling tekeningen heeft gewijd. Henri was inderdaad de gedegen en bevlogen kunstenaar, Anton Pieck was de ambachtelijk werkende tekenaar. Voor hem was tekenen een vak, het enige wat hij kon, zei hijzelf en dat wou hij dan ook goed doen.
Maar ongetwijfeld was hij alleen maar bescheiden. Hij heeft in het gemeentepark in Bloemendaal een standbeeld gekregen, nog tijdens zijn leven, wat weinig andere kunstenaars ten deel is gevallen. Hij was daar zelf niet voor te vinden en als hij al eens in dat park kwam dan zette hij zijn kraag op als hij voorbij dat evenbeeld van hem ging. Ook met het Anton Pieckmuseum was hij niet erg opgezet. Commercieel inzicht had hij niet. Velen hebben van zijn werk geprofiteerd en hebben er goed geld aan verdiend, maar hijzelf is er niet rijk van geworden. Het is wijlen zijn zoon Max geweest die de zakelijke aspecten van zijn activiteiten wat beredderde.
Nu zijn er wel erfeniskwesties maar onze vereniging heeft alleen belangstelling voor de artistieke nalatenschap. We zullen dit jaar een speciale in memoriam uitgave verzorgen, als huldebetoon aan de nagedachtenis van Pieck, een kunstmap met houtgravures van Frank Ivo Van Damme en met gedichten van o.a. Anton van Wilderode en bijdragen van een aantal mensen die Anton Pieck van nabij hebben gekend.
Anton Pieck en Vlaanderen Pieck had een decennialange relatie met Vlaanderen. Tenslotte behoren Vlaanderen en Holland tot dezelfde Nederlanden. Hij is een man van bij ons. Je kan in heel zijn werk de Vlaamse toets herkennen, ook in de vele ex librissen bv. Toen het eerste nummer van Kunst verscheen, het tijdschrift van de Vrienden van Anton Pieck, hij was toen achtentachtig heeft hij gevraagd met dat werk voor te doen, in geen geval over hem alleen te schrijven maar aandacht te besteden aan de grafische kunstenaars in het algemeen. Dat doet de vereniging dan ook. Ze blijft in de geest van wat Pieck zelf heeft gevraagd, zich wijden aan de hedendaagse grafische kunstenaars en ze krijgt dan ook tal van vragen omtrent diverse kunstenaars, niet alleen omtrent Pieck. Ze heeft ook een voldoende documentatie, boekenkasten vol over wat er allemaal reilt en zeilt in die wereld. Ze geven regelmatig voor de leden van de vereniging grafisch werk uit, ook nog origineel werk van Pieck zelf want daar heeft de vereniging tijdig voor gezorgd.
Ze verzorgen verder de opzoekingen en de catalogisering van Piecks werk, al zal het niet meer mogelijk zijn het complete oeuvre te achterhalen. Boekillustraties zijn vaak niet meer te achterhalen maar ze hebben toch een uitgebreide lijst van boeken waarin hij hetzij de band hetzij de tekst heeft geïllustreerd. Veel werk is in 1978 in de brand van Max Piecks woning gebleven. Ook van de ex librissen is er een redelijk complete inventaris. Pieck heeft daarin heel waardevol werk geleverd. Hij heeft voor twee houtsneden van ex librissen de Dr. Eggerton-Crispin prijs in de VS gewonnen. De inventaris van zijn werk is in opbouw, met het voordeel dat heel wat uitspraken van Pieck zelf zijn kunnen opgetekend worden, en van zijn zoon Max, die aan de vereniging trouwens; nog een aantal van zijn werken heeft nagelaten. Daarbij een aantal waarmee Anton Pieck tijdens de eerste wereldoorlog, toen hij werkelijk armoede kende, van deur tot deur is gaan venten. Dat waren vaak kerkinterieurs, iets wat nogal bevreemdend is, want Anton Pieck had een fysische tegenzin tegenover kerken. Ook dat is een fase uit het leven van Anton Pieck geweest, heel verschillend van de welgedane toestand op het eind van zijn leven, als gepensioneerd ambtenaar die bovendien redelijke inkomsten uit zijn grafisch werk had en erkenning en bewondering oogstte. De idee van de Vereniging is, ooit eens een werk uit te geven over Anton Pieck in Lier. Lier is van zo een overwegende invloed geweest dat het de moeite loont om alleen daarover een werk uit te geven.
De kindervriend Anton Pieck had een heel bijzondere voorliefde voor kinderen. En voor kindersprookjes. Die sprookjeswereld heeft dan zijn veruitwendiging gekregen in zijn tekeningen maar vooral in de opbouw van de Efteling. Net na de tweede wereldoorlog waren de illustraties gereedgekomen voor een uitgave van de sprookjes van Grimm. Die uitgave heeft werkelijk de doorbraak betekend voor Anton Pieck. Van dan af heeft hij meer en meer opdrachten gekregen. Zo is er op een bepaalde dag in 1949 ene meneer Reynders uit Kaatsheuvel bij hem gekomen om een sprookjespark te ontwerpen. Daar zag Anton Pieck nog niet zoveel in.
Maar van lieverlede is de idee, onder het aandringen van Reynders, hem toch gaan bekoren en zo is dan uiteindelijk het Sprookjespark tot stand gekomen dat de naam heeft gekregen van Efteling. Daaraan had hij zijn hart verloren. Tot aan zijn dood is hij iedere week nog naar de Efteling geweest, van Bloemendaal naar Brabant, telkens toch 120 km ver, om daar met voldoening over het Anton Pieckplein te wandelen. Het Efteling ontwerp heeft geleid tot een uitnodiging om iets dergelijks te realiseren in Krakau in Polen. Dat is niet doorgegaan, wat daar van overgebleven is, zijn zijn Polentekeningen : impressies van Krakau en Warschau. Ook van andere reizen zijn er typische tekeningen, als je dan toch wil catalogiseren. Zo zijn Marokkanentekeningen, zijn Italiaanse en Engelse tekeningen. Het pittoreske Duitsland heeft hij nooit getekend, zijn weerzin tegen Duitsland was groot. Dat dateert uit zijn oorlogsperiode waarin hij actief verzet pleegde door o.a. deskundig paspoorten te vervalsen en Joden te helpen onderduiken.
Uit die periode komt de verwijdering met Timmermans, die terzake heel naïef was. Van diverse kanten wordt er op Anton Pieck kritiek naar voor gebracht: zijn stijl is te tranerig, hij maakt van alle architectuur ruïnes en van landschappen sprookjesparken. Hij had inderdaad een voorkeur voor vroegere eeuwen en de schoonheid daarin, zoals wij die nu ervaren. Maar Anton was niet de enige artistieke Pieck. Er zijn in de familie Pieck een viertal kunstenaars: zijn broer Henri, waarvan werk in het Rijksmuseum hangt in Amsterdam; Adri Pieck en Greetje Pieck, die blijkbaar een grote invloed op Anton heeft gehad. De herkenbare, persoonlijke stijl van Anton, die nog niet in zijn vroegere werk te zien is, kan je terugvoeren op die van Greetje, die al kort na de eerste wereldoorlog op 21 jarige leeftijd is overleden. Maar Anton Pieck is en blijft alleszins een heel groot kunstenaar.
DE PALLIETERKALENDERS. HUN ONTSTAANSGESCHIEDENIS OP BASIS VAN DE CORRESPONDENTIE TIMMERMANS - DE BOCK
Door Marc Somers Overgenomen uit het jaarboek 2002 van het Felix Timmermans Genootschap.
Over de acht kalenders van FT die tussen 1926 en 1933 bij uitgeverij De Sikkel in Antwerpen en bij Em. Querido in Amsterdam verschenen werd bijna nooit iets gepubliceerd. Over de totstandkoming ervan weten we erg weinig. Denijs Peeters in Felix Timmermans, tekenaar en schilder (1956, p. 175-182) geeft wel een uitgebreide beschrijving van de kalenderprenten, maar vertelt niets over de ontstaansgeschiedenis.
De enige coherente archivalische bron is de briefwisseling van FT aan de Antwerpse uitgever De Sikkel Eugene de Bock (1889-1981), van wie het persoonlijk archief met de brieven van FT in het AMVC-letterenhuis in Antwerpen berust. De brieven die De Bock richtte aan FT zijn naar alle waarschijnlijkheid verloren gegaan. Contracten zijn evenmin bewaard. Alle hieronder geciteerde brieven van FT bevinden zich in dossier T3465/B. Het formaat en het materiele uitzicht van de kalenders bleef tussen 1926 en 1933 uniform: een kartonnen achterplaat van 37 x 22,5 cm, met bovenaan een lintje voor de ophanging; de kalenderplaten van 33,5 x 19,5 cm werden met drie ijzeren nietjes op het karton vastgehecht. (De formaten kunnen onderling enkele millimeters verschil vertonen.) De precieze oplagecijfers zijn bij gebrek aan bronnenmateriaal niet bekend.
De eerste zeven kalenders zijn met waterverf ingekleurd, de achtste is in steendruk uitgevoerd, zo getuigt Eugene de Bock in zijn Een uitgever herinnert zich (De Sikkel, 1979, p. 51), wanneer hij het afsluiten van de reeks aanhaalt: "Er zal een eind aan komen wanneer de laatste, op aandringen van prof. Kippenberg die een grote verering had voor Timmermans en ze ook in Duitsland wilde verspreiden, in steendruk zal uitgevoerd zijn in plaats van met de hand gekleurd, een ontaarding die door het trouwe cliënteel niet wordt aanvaard. Dat met de hand kleuren had ik in Parijs ontdekt: aan een lange tafel een aantal povere vrouwtjes, ieder met haar eigen kleur aan 't schilderen."
De werkelijkheid is enigszins anders: de onderlinge vergelijking van verscheidene exemplaren van elke kalender leert ons dat de kalenders 1926 - 1931 (nrs. 1-6) en 1933 (nr. 8) in steendruk in zwart-wit werden uitgevoerd en daarop manueel met waterverf ingekleurd. De koppen van de Verhalenkalender voor 1932 (nr. 7) daarentegen werden volledig in kleurenlitho gedrukt.
Wij twijfelen niet aan de verdienste of de ernst van Eugene de Bock als uitgever, maar stippen wel aan dat zijn herinneringen verschenen meer dan 45 jaar na de feiten. De dalende verkoop door de economische crisis - de Verhalenkalenderkostte 45 frank! - veroorzaakte ongetwijfeld de stopzetting van de reeks. Uit een brief van FT aan De Bock van 1 mei 1936 blijkt dat Kippenberg de resterende voorraad wil overnemen, maar dat was meer dan drie jaar na het verschijnen van de laatste kalender. Uit De Bocks uitlating over het inkleuren in Parijs kan men niet met zekerheid afleiden of daar ook de Timmermans kalenders werden ingekleurd. Ons medebestuurslid Frans Verstreken vernam destijds in de vriendenkring rond FT dat het inkleuren wel eens bij Kempische kloosterzusters gebeurde. Maar of dat opgaat voor de zeven kalenders...
Pallieterkalender voor 1926 (De maanden door de seizoenen heen) Een geïllustreerde kalender vergt heel wat voorbereiding en de verkoopstijd ervan is relatief kort. Het product moet immers minstens enkele maanden voor Nieuwjaar op de markt zijn, zodat de promotie en de distributie op vrij korte tijd hun beslag kunnen krijgen. Daar komt nog bij dat de kalender van 1926, als eerste in een reeks, niet kon bogen op een grote naambekendheid, al stond FT' naam ook inzake plastisch werk borg voor kwaliteit.
Op 9 februari 1925 schrijft FT aan Eugene de Bock: "Ik hoop na deze maand aan de platen te beginnen." Een maand later moet hij toegeven: "Aan de kalender nog niets kunnen doen. Dat wordt vast April." (2 maart 1925). De Bock port hem ongetwijfeld aan, want op 9 maart zegt FT: "Ik zal vast probeeren voor paschen uw teekeningen af te krijgen. Deze week ben ik in den dag niet thuis." Half april heeft hij nog maar twee tekeningen klaar. Wat nu ? Hij vraagt uitstel, want de Romereis wenkt, met alle voorbereidingen daaromtrent. Op 18 april 1925 jammert hij bij De Bock: "Maar ik kan het niet verhelpen, het gaat zoo moeilijk! Ik heb nu twee teekeningen af die ik U hierbij stuur. Ik hoop dat ge [ze] zoo goed vindt. Maar het is voor mij een slecht formaat. Ik moet iets bijna vierkantig hebben of langer dan hoog. Ik heb me met vreugde aan 't werk gezet, maar elke minuut heeft men er mij op d'een of d'andere manier afgetrokken, dan weer voor- drachten, drukproeven, correspondentie, boodschappen met het oog op de reis naar Italië. Ja, en nu staan er nog twee voordrachten op het plan, en donderdag a.s. vertrek ik naar Italië ! Zeg eens kan er geen weg gevonden worden dat ge met die dingen in Juny kunt reizen, voor een almanak is april en mei toch nog te vroeg ? Ja ik zit in groote verlegenheid, ik ben bang van uw antwoord. Maar ik heb zoo mijn best gedaan, en ik ben er niet mogen in gelukken het verder dan twee teekeningen te brengen Natuurlijk maak ik de anderen ook, maar 't zal toch niet te laat zijn ? Als ik ze U nu vast in de maand mei lever. Is er dan [no]g tijd, schrijf mij het honingwoord. Ja! Ik zit te bibberen voor uw antwoord, en 'k zweet er van !"
Ter hoogte van zijn uitroep dat april en mei toch nog te vroeg zijn voor promotie noteerde De Bock in de marge "neen". Na de 'appelsienenreis' neemt hij opnieuw contact op met zijn uitgever: "Terug uit Italië. Ik wil di[re]kt aan de teekeningen beginnen. Maar me rap het formaat gemeld ! Moet ik voortgaan zooals die twee ? Of moeten ze minder hoog zijn. Indien ze minder hoog moeten zijn, zend dan die twee terug, dan snijd ik er een stuk af. Zoo niet, dan kunnen die twee al dienen. Ik verwacht rap nieuws, hoe rapper [ni]euws, hoe rapper de teekeningen komen." Een maand lang werkt hij dapper door, zodat hij op 23 juni kan melden. "Vandaag acht dagen hebt ge alles. Ik hoop dat g'er zult van tevreden zijn. Over de koleuren die U soms niet aanstaan zouden, kunnen wij dan nog praten, hoe ze goed te krijgen : Op 2 juli 1925 spreekt FT het verlossende woord. "Eindelijk zijn ze af ! Ik had vast gemeend Dinsdag alles af te hebben, maar die carrokens en die prutserij hebben zooveel tijd gevraagd als de groote dingen. Ik hoop nu maar dat g' er ook content van zijt ! Er zijn er enkelen bij met purper. Als ge dat niet wenscht, daar het toch in steendruk gaat, dan kan die kleur veranderd worden. Maar als ge rood en blauw drukt, verkrijgt ge toch purper. Allo schrijf mij eens een woordeken ! Ik ga rap ne slok koelen wijn drinken, want ik ben muug !"
De Bock reageert enthousiast, waarop FT in een briefkaart van 10 juli met hem nog enkele afspraken voor de druk van de kalender maakt. "Vooreerst doet het mij geno[eg]en dat ge tevreden zijt. Spijtig dat ge niet gezegd heb[t] van dit zwart-wit. Waarom dit niet gezegd bij het terugsturen van Jan. En Mei. Ik zou voorstellen ze zelf te calceeren, maar ik mis er de moed en den tijd. Want ik zit danig in 't werk. Laat ze maar calceeren. Dat gaat uitstekend. Het zijn meestal toch groote lijnen. Het boekske "Er was eens" is ook gecalceerd en het is [ze]er, zeer goed gelukt! Dit boekske is bij Rik Van Tichelen uitgegeven. Spreek hem eens aan voor een calceerder : Het boek van Van Tichelen is het kinderboek met illustraties van FT: Daar was eens. ..vertelsel - rijmkens (1924), een van de drie boeken die tot stand kwamen in de samenwerking tussen FT en Van Tichelen.
De afwerking van de kalender heeft evenwel nog wat voeten in de aarde. Aan de titelplaat wordt in augustus nog gewerkt. Aan De Bock meldt hij op 26 augustus: "Ik wil die tittelplaatletters (sic) [t]eekenen, als ik zie dat ik het formaat niet meer heb. Geeft me dus formaat der breedte en lengte van 't blad. Dan hebt ge overmorgen die teekening." Pas na een maand stuurt hij een ontwerp, dat De Bock duidelijk niet voldoet, daar die een andere titelplaat tekent, of laat tekenen, een stuk dat later evenmin als het ontwerp van FT werd gebruikt. Op 30 september schrijft FT: "Hierbij dan eindelijk de voorplaat. Ik weet niet dat ze goed is. Ik kan geen letters teekenen of geen lijntjes trekken. Zie maar eens wat roode kladden ! Doch die kunt ge door den clicheerder wel laten wegnemen zeker ? Wanneer krijg ik de teekeningen terug ? Ik heb er reeds van beloofd, en ze manen er mij om !"
Pallieterkalender voor 1927 (Religieuze en folkloristische feesten) In de lente van 1926 zetten FT en De Bock de tweede kalender op stapel. Uit een brief aan de uitgever blijkt dat FT op 8 mei 1926 al ver is gevorderd. "Heel serieus, ik moet nog 2 teekeningen maken. Die doe ik morgen. Maandag zend ik U de teekeningen. Maar de getallen heb ik nog niet kunnen maken. Stuur mij een almanak van 1927, want als ik die niet heb, doe ik duizend fouten in die cijfers. Er komen nu nog zeven teekeningen April, Mei, Juny, July, Oogst, Sept, October, November. Daarvan moet October en November nog geteekend worden morgen. Zorg nu maar rap dat ik die almanak van 1927 krijg."
Twee dagen later, op 10 mei, bereikt hij de eindstreep en kan hij aan De Bock schrijven: "Hierbij de zeven andere platen. De processie van Mei, die gij reeds hebt moet de maand Augustus worden. Ik heb met heel de serie van 12 maanden, getracht tafereelkens te maken geput uit de volksgebruiken met geestelijken grondslag, of beter verkleedingen, spelen. Nu toekomend jaar als de omstandigheden het toelaten, misschien niets dan gezichten van Begijnhoven en steden en dorpen, in hunnen seizoenendosch, of anders uw vroeger voorstel: 52 weken, kleine stukskens, maar dan in kleur (anders niet), dat zou dan zoo van alles zijn. Een koei, een speculatievent, een stuk Begijnhof, een mandeken fruit, een uithangbord, een kinderspel, 't portret van Napoleon, een schip, alle in een woord zoo wat van alles. Daar spreken wij dan nog wel eens over. Vindt g'het noodig, dat ik in de cijferskaders, de naam van deze voorstelling geef ? B.V.B. JANUARIE - DE 3 Koningen.
Stuur mij rap, den almanak van 1927, voor geen verwarring in de cijfers te krijgen." De kalender van 1927 is de enige waar onder de aanduiding van de maand nog een extra titel is aangebracht. In Ons Vaderland ( 12 december 1926) verschijnt een recensie in verhaalvorm. De criticus vertelt hoe hij door vrouw en kinderen enthousiast wordt onthaald wanneer hij met een Pallieterkalender thuis komt. "En toen ik hun zei dat dit nu een kalender was en dat ie het heele jaar op de plaats zou hangen die de Noordstar-kalender had ingenomen, toen blonken de oogen van den oudste: 'En elke maand een prentje afscheuren, Pa ? En zijn die prentjes dan voor mij ?' Maar de anderen lieten zich het gerant (*) niet afnemen, ze eischten hun deel op en dan hebben we ten slotte en ten einde raad verloot wie van het Sint-Niklaasprentje en de St-Joris, en de Meiboom en al de andere kostelijkheden de titularis zou zijn. En nu ga je denken een kalender voor kinderen ! Neen, want moeder vond er zooveel pret in als de kinderen en vader vindt hem niet minder leuk als moeder. En als je voor 27 een mooie kalender wil, koop dan deze Pallieteruitgave." (*) gerant: deel dat iemand toekomt.
Pallieterkalender voor 1928 (Het Begijnhof van Lier)
Met de voorbereiding van de derde kalender, gewijd aan het Lierse Begijnhof, start FT al in februari 1927. Op 28 februari meldt hij De Bock de voltooiing van drie tekeningen: "Meer kon ik niet af krijgen. Ge kunt er mee voort. Zooals ge ziet het wordt de schoonste van de drie. Absoluut nu niet vouwen of plooien, en er schoone zorg voor dragen. Plak er nu tijdelijk de kalender onder van 't vorig, of van 't overvorig jaar. Later teeken ik er dan bij.
In april ben ik heelemaal weer vrij. Dit Begijntje is Januarie. Die versierde tafel is Augustus, het druivelaarken is Juny. Ge kunt ze ook noemen. "Op Boodschappen." "De groeiende Wijngaerdt." "De processie komt." Ik hoop dat g'er van tevreden zijt. Ja het geld stuurt ge mij maar over de post."
Het stadje. Pallieterkalender voor 1929 (Stadsgezichten van Lier) De voorbereiding voor de vierde kalender start al in januari. Op 27 januari 1928 zegt FT aan De Bock: "Ik kan niet eerder aan den almanak beginnen dan in maart. Maar dan hebt gij hem ook op 14 dagen heelemaal ! Hartelijk dank voor de vermeerdering van 't honorarium. Bij de productie van de kalender van 1929 duikt tijdens de lente van 1928 een misverstand op tussen de auteur en de uitgever over de reproductie van de kalender bij een steendrukker. Op 12 maart 1928 schrijft FT: "Dat is een abuis van u! Ik moet van die kalender de voorwaarden niet eerst kennen. Ik bedoelde, dat ik zal wachten tot gij den prijs weet van den steendrukker (een prijs waar ik niets mee te maken of te weten heb). Want als die man te veel vraagt [aa]n U, komt er van die kalender niets. Dus schreef ik, "ik wacht tot gij den prijs weet." Ik hoop dat gij dit dus goed begrepen hebt."
De kalender 1929 was in het najaar van 1928 al van de pers. Op 19 oktober maakt FT bij De Bock zijn beklag: "Tot mijn groote verwondering en spijt zag ik eergisteren in Holland mijnen nieuwen kalender voorliggen ! En ik heb nog niets vernomen of ontvangen ! Noch mijne presentexemplaren, noch mijne origineele teekeningen ! Wat betekent dat ? [I]k hoop ze dan ook voor zondag te ontvangen. Doe er 10 ex. bij die ik U betaal tegen de verminderde prijs." Eind 1928, op 22 november, schrijft FT aan De Bock: "Over dit kleinere alman[ak]sken spreken we eens. Daar is me van de standaard ook naar gevraagd." Een plan dat niet werd gerealiseerd, niet bij De Sikkel van De Bock en niet bij de uitgeverij van De Standaard - Boekhandel. Ook het plan om de eerste kalender opnieuw uit te geven werd niet uitgevoerd. Op 19 december 1928 schrijft FT nochtans aan Pieter Van den Broeck (1866-1941), gepensioneerd onderwijzer in Hamme: "Over de heruitgave van den eersten Pallieter-Kalender zal ik bij gelegenheid eens met den uitgever spreken."
In Toerisme (jg. 8, nr. 1), het blad van de Vlaamse Toeristenbond, verschijnt op 1 januari 1929 een lovende recensie van L.D.B. "A1s de trippelende klokkenklanken uit den goeden St. Gummarustoren, zoo fladderen U onmiddellijk bij het omslaan van het titelblad een regenboog van schitterende kleuren uit de teekeningen van Felix Timmermans toe." Na een beschrijving van alle kalenderbladen zegt hij: "Koop den Pallieter-kalender, en kies dan zelf het mooiste uit. De bespreking in Boekengids (1928, nr. 2) door B.G. is vrij positief: "Een teekenaar en kritisch aangelegd kijker zal zeker allerlei bezwaren vinden tegen Timmermans' teekenprocédé - in zoverre dit woord kan gebruikt worden. Persoonlijk hebben we wel iets tegen de werkelijk wat te bonte en gewilde kleurencombinaties. Of Timmermans dan wel de drukker hiervoor aansprakelijk is kan ik niet uitmaken. Maar alles bijeen is het een prettig hoekje kleur aan den wand en een beetje Pallieteriaansch-mystieken geest in de kamer."
Het flamingantische tijdschrift Vlaanderen is uitermate lovend (24 december 1927): "Elke maand lacht ons van den schalkschen humorist een Pallieteriaansch gekleurd hoekje van het beroemd geworden Baggijnhof van het oude Vlaamsche stadje of gemoedelijk tafereeltje uit het leven zijner eenvoudige, vrome bewoonsters toe, terwijl 's kunstenaars fijne verbeelding de overtollige vakjes van den datumrooster met allerlei geestige penteekeningen vulde, waarvan de ont- cijfering telkens weer eenige stonden van stille pret doet beleven. Een kalender voor kunstenaars en fijnproevers, waarvan de uitvoering den uitgever tot eere strekt."
Het landschap. Pallieterkalender voor 1930 Met het nieuwe jaar vangen ook ditmaal de werkzaamheden voor de (vijfde) kalender aan. Felix Timmermans weet dat De Bock hem in het voorjaar aan de mouw komt trekken, zodat hij al op 22 februari 1929 aan zijn uitgever schrijft: "De Pallieterkalender kan eerst in maart gemaakt worden."
Drie dagen later licht hij zijn plannen toe: "De volgende kalender zullen landschappen zijn. Hij heet: Het blijde land." Voor het eerst duikt in de correspondentie een cijfer over het honorarium op. Op 4 maart 1929 vraagt FT: "Heb in orde uw afrekening ontvangen. Ik zie daar voor Pallieter-kalender 1929 - 780.00 fr. Had ge mij vroeger niet geschreven dat U mij 1000.00 fr. voortaan zoudt betalen ? Kijk daar eens naar ? Ik ga nu weer wat op reis. Maar van af 20 maart blijf ik t' huis en ga dan de kalenders teekenen."
Over de kalender van 1930 schrijft FT op 4 juni naar zijn vriend De Bock: "Deze week is de kalender in 't zwart af." Inmiddels hadden de vrienden het plan opgevat om een kalender met koppen en verhalen uit te geven, wellicht bedoeld voor 1931. Uiteindelijk zou die pas eind 1931 als kalender voor 1932 verschijnen. Hij werkt onverdroten voort aan de 'koppenkalender'. Aan het eind van de maand, op 28 juni, schrijft hij aan De Bock: "Ja de proef is goed meegevallen. Ik ben nu bezig koppen aan 't teekenen. Ik maak de definitieve vertelsels naar de koppen. Het beste is dat ik eerst de koppen afmaak en ze u dan ter inzage zend. Is dat niet het beste ?" "Ik ontvang daar even de kalender in 't zwart. 't Is goed meegevallen. Een dezer dagen kleur ik hem."
Franciscuskalender voor 1931 Na de verschijning van de kalender voor 1930 werkt FT verder aan de koppen. Het is enigszins onduidelijk of die moeten dienen voor een kalender: in de bestaande reeks of voor een publicatie in boekvorm. Op 22 januari 1930 geeft FT aan De Bock zijn jaarplanning door: "Voor dit jaar heb ik dus voor u een heele boel werk te doen. 12 koppen met een blz. vertelsel er bij. Een almanak die voorstelt 12 taferelen uit het leven van St-Franciscus, en dan een kinderboek van 12 plaatjes. Zorg nu dat er niets bij komt."
Het project van de 'koppenreeks' brengt nogal wat zorgen mee bij de materiele afwerking. Twee koppen zijn klaar voor reproductie. Op dat ogenblik zijn FT en De Bock al een tijdje in zee gegaan met een Brussels drukker, Phobel, die aan FT een bericht stuurt, dat vanuit Lier op 22 januari 1930 naar De Bock gaat: "Wij zijn verwonderd niets meer te hooren over het vervolg van deze uitgave. (Bedoeld wordt de twaalf koppen. - FT) Het ware ons zeer aangenaam geweest deze interessante collectie in vorm van boek, album of kalender te mogen voortdrukken. Wij zijn bereid U alle inlichtingen te bezorgen die U nog zoudt wenschen aangaande het teekenen op de plat. Hierbij laten wij U geworden enkele proeven van reproducties naar teekeningen Thiriard. Deze teekeningen waren door den teekenaar op gewoon teekenpapier uitgevoerd en werden door een ander procédé door ons gereproduceerd. Niets zou beletten dat er ook kleuren werden bijgevoegd." De afdrukken van Phobel stuurt FT door aan De Bock. FT voegt er als commentaar nog aan toe: "Voila! Dat is 't. Ik geloof beste Eugeen, dat er nu niet langer moet gezocht worden. En dan kunnen die twee koppen alvast gereproduceerd worden. Wat denkte ge er van."
Gedurende een half jaar blijft het nu windstil inzake de koppen. De kalender voor 1931 is pas in augustus 1930 bijna klaar. Op 9 augustus meldt FT aan De Bock: "Daarmee hebt ge ook de getallen. Dat is weeral in orde. Ik ben blij dat ge de kalender schoon vindt. Druk hem nu maar rap." De nieuwe kalender is succesvol, zodat FT op 6 februari 1931 aan zijn uitgever kan melden: "Overal heeft de kalender in de pers de meesten bijval. Wat ik niet verwacht had. 't Is te wen- schen dat de verkoop er nu beter van gaat, voor u."
De recensie in Boekengids (1931, nr. 3) door B.G. is enthousiast: "Timmermans is dit jaar afgeweken van zijn traditie, en heeft voor 1931 zijn Pallieterkalender veranderd in een Franciscuskalender. Ieder schijnt thans te willen gelooven dat die twee figuren tamelijk dicht bij elkaar staan. Persoonlijk ben ik van een ander gevoelen. Wel heeft de stemming en vooral het uitzicht van den kalender hiermee geen diepe wijziging ondergaan. Elke maand geeft een populaire scène uit de Fioretti. 't Is alles blekkerend en schel gekleurd, would-be naief gekleurd en devotelijk. Maar voor wie nu eenmaal van die dingen houdt kan ik aannemen dat deze kalender een kostelijk bezit is." Het boek in Vlaanderen (1930) vermeldt (p. 153) de kostprijs: 40 frank.
Verhalenkalender voor 1932 (Koppen en volkstypen) Het 'koppenproject' is inmiddels niet gevorderd. De Bock is blijkbaar met een andere Brusselse drukker in onderhandeling. In de brief van 9 augustus 1931 zegt FT: "Heb de Heer van Brussel bij mij gehad. 't Is dezelfde procédé als bij Phobel. Dus geen avance ! In elk geval ik ga twee koppen op die zink teekenen. Als het gaat zal ik ook de andere maken.” Na een lange voorbereiding komt uiteindelijk de 'koppenkalender', de zevende in de reeks, in de loop van het najaar van 1931, tot stand.
Het boek in Vlaanderen (1931) neemt een korte bespreking op: "In het bekende formaat, doch ditmaal in schitterenden veelkleurigen steendruk, twaalf menschengezichten met in één blz. tekst den roman van hun leven. Een nieuwe formule voor de bekende kalender-reeks. Men bestelle tijdig "' (p.140). De prijs is 45 frank.
In het AMVC-Letterenhuis in Antwerpen bevinden zich in het handschriftendossier van FT (T3465/H) de typoscripten van De Burgemeester (januari) en De Majordomo (februari) en de handschriften van Het Riggereditje (maart), De koker (april), Het boerken van Henteren (mei), Mie het lammeken (juni), De profeet (juli), Pier van boekweit- strooi (september), Ster der zee (oktober), Mie Vogel-Petrol-Mie (november), Mieke Lieke (december). Op de versozijde van deze handschriften en typoscripten tekende FT ten behoeve van de uitgever een schets van de betreffende kop om zo de teksten en de koppen met elkaar te verbinden.
Pallieterkalender voor 1933 (Landelijk leven) In 1932 werkt FT aan de achtste en laatste kalender in de reeks, al is hij zich op dat ogenblik daar nog niet van bewust. Op 4 juli 1932 meldt FT zich: "Deze week hebt ge alles in uw bezit. Moet ik ze ook kleuren ?", waar De Bock bij noteert "later".
Op 8 juli gaat een nieuw bericht: "Ik zend u vandaag per zelfde post de teekeningen. Op welke manier nu moeten de dagen der maand er op gebracht worden. Met nummers alleen of zooals vroeger met teekeningskens erbij. Maar dat zal bezwaarlijk gaan, want het gaat nu over twee maanden en dan is de plaatsruimte te klein. Ik vind hier de afrekening over het jaar 1931. Heb ik daar het saldo in mijn voordeel 641,83 Fr. reeds van ontvagen? Ik vind er geen enkele aanduiding van.” Op 12 juli komen nog een paar aanwijzingen: "Zoo als ge verlangt moogt [ge] de afrekening regelen. Hierbij een model voor de cijferteekeningen. Is het zoo van grootte en schikking goed. Stuur het mij weer met uw goedkeuring of de noodige wijzigingen." Uit een ongedateerde briefkaart, blijkens een aantekening van De Bock door hem op 27 juli 1932 beantwoord, leiden we af dat FT blij is dat de jaarlijkse klus bijna is geklaard: "Hierbij dan eindelijk de cijfers. Zorg er nu voor dat dit in 't vervolg niet meer noodig is. Ik ben aan al die vodjes zoo wat uitgeput geraakt, en voor al ik ben het moe. Beter eenige flinke teekeningen, en daaronder een kalender gedrukt."
De kalender voor 1933 is in augustus volledig klaar. FT "maakt nog plannen voor een volgende editie: "Ik heb het idee opgevat, (of kwam het vroeger al van U ?) de toekomende almanak, als g' het nog doet, van eens een ongekleurde te maken. Alleen wit en zwart. Ik denk dat daar iets in te doen is. Natuurlijk dan is 't uitzicht van zulke teekening niet als van een teekening die gemaakt is om gekleurd te worden. Denk er eens op. 't Zij zes of twaalf teekeningen." De kalender voor 1933 is inmiddels verschenen, terwijl plannen voor een opvolger nog geen concrete vorm hebben aangenomen. De crisis in de economie en de dalende omzet in de Vlaamse uitgeverijen doen zich voelen, waardoor de verkoop van de kalenders achteruit is gegaan.
Op 4 januari 1933 stuurt FT zijn nieuwjaarswensen aan vriend De Bock en voegt er deze overweging aan toe: "'t Is te verstaan in dezen tijd, dat er zooveel kalenders niet meer verkocht worden. Wat nu gezongen? Iets nieuws brengen, of slechts honderden exemplaren. Iets nieuws is zeer moeilijk. We kunnen wel een scheurkalender maken van 52 weken, en daar een teekening (wit-zwart) op. Dat kan aardig zijn, maar ik voel mij op 't oogenblik niets geschikt om dit aan te vangen. Die teekeningen moeten toch een postkaart groot zijn. Dit vraagt heel veel tijd. En zou voor u van onkosten veel duurder komen. Begin al maar met de clichés! 52 clichés! 't Zou een duur ding worden. En dit moet ik op voorhand zeggen: daar iets bijschrijven, dat is niet te doen. Ik denk het beste eene oplage van enkele honderden exemplaren te maken. Ik maak nu 6 teekeningen in wit en zwart. Op eenige honderd exempl. gaat ge die zeker verkoopen. En dan stel ik zelf voor, er dan met die almanakken uit te scheiden. Over enkele jaren, als 't God belieft, kunnen wij dan weer eens iets anders doen. B.V driekleurendrukken. Dat zou het beste zijn." Het boek in Vlaanderen (1932) vermeldt (p. 71) de kostprijs: 25 frank.
De kalender voor 1933 is de laatste in de reeks. De hele oplage gaat jaarlijks bijna volledig de deur uit. Bij ontstentenis van contracten of ander archiefmateriaal uit uitgeverij De Sikkel kennen we geen cijfers over de precieze oplage. Op 1 mei 1936 schrijft FT aan De Bock: "Een vraagje: hebt ge nog van mijn almanakken in voorraad ? De Heer Kippenberg van de Insel-Verlag in Leipzig zou die allen willen overnemen.
Van de kalender 1932, verschenen op een ogenblik dat de verkoop daalt, zijn dus nog 867 exemplaren bij de uitgever. De overige uitgaven zijn op dat ogenblik uitgeput of in zeer geringe mate voorradig. Hoe groot moeten we de gebruikelijke oplage inschatten, wanneer we weten dat van de editie 1932 zich nog meer dan 800 exemplaren bij de uitgever bevinden. De oplage, die wellicht met de jaren is gestegen, zal naar alle waarschijnlijkheid een heel eind boven de duizend hebben gelegen, of bedroeg daar misschien een veelvoud van.
Door Felix Timmermans - Die bunte Schüssel, Leipzig - 1933
Men maakt zich vaak een verkeerde voorstelling over een boek en zijn maker. Men gelooft veelal dat een boek zomaar simpel wordt neergeschreven, zo ongeveer als ik tegen mijn vrouw Marieke zou zeggen: 'Ik heb pas een droef verhaal geschreven, nu ga ik iets plezant vertellen.ꞌ Een boek is de inhoud van een hart en men kan niet op voorhand zeggen: 'Nu wil ik eens triestig zijn.ꞌ Een boek groeit lijk een vrucht. Het groeien gebeurt binnenin, het neemt korte tijd in beslag of het duurt jaren. Het schrijven is slechts het plukken van die vrucht. Dan is er nog het sap, waaruit de inspiratie haar voedsel zuigt, en dit sap is voor mijn werk de omgeving. De omgeving is mijn trouwe helpster, en die helpster is de kleine stad Lier. Wij passen uitstekend samen. Lier met zijn witte gevels en rode daken, met zijn vesten, waarop houten windmolens van verre wenken, ligt waar de drie Neten hun kronkelende loop tot een zilveren strik knopen. Ten noorden rekken zich de geheimzinnige dennenbossen over de stille Kempen uit. Het is het land van de eenzaamheid en de deemoed, een stille en arme streek, maar een schoon geloof verguldt het leven van de brave bewoners. Het is het land van Memlinc.
Ten zuiden wiegen de malse Brabantse velden met hun rijke oogsten. Hier heerst uitbundig leven, hier zijn de barokke kerken overladen met lustig gekrul. Ook hier looft men God, maar met een stuk spek in den mond. Het is het land van Rubens. Mystiek en zinnelijkheid, deze beide gevoelspolen botsen in Lier op mekaar, en zo vindt men hier, meer dan ergens anders, die dubbele aard : de herberg naast de kerk, de mystiek-zinnelijke mens, snakkend naar de hemel en het leven vererend, de Vlaming zoals Bruegel hem zo groots en tragisch heeft uitgebeeld. Als ik in dit stadje Lier op de wereld geblazen werd, op de avond van de 5de juli 1886, was ik het dertiende kind van veertien. Ik was een toegift. Voor mij was er geen plaats meer in het trouwboekje, en daarom schreef men mij dan maar op de omslag. Mijn vader was de zoon van een kanthandelaar, mijn moeder de dochter van een smid. Hun huizen stonden recht tegenover elkaar, de liefde versmolt de beide huizen.
Wij groeiden op in kanten. Weldra tekende ik de bloemen van de kantpatronen na en verzon er nieuwe. Al vroeg luisterde ik naar de arme werksters, die hun hagelwitte kant bij ons afleverden, naar hun krachtige taal, kleurrijke gesprekken en ruwe verhalen.
Als mijn werken een zekere humor vertonen, dank ik die aan mijn Vlaamse volk, dat zeer humoristisch is aangelegd en vooral aan mijn vader. Onder humor versta ik niet een oppervlakkig optimisme, maar een optimisme waaronder men de ernst en de tragiek van het leven bespeurt, een ernst waar de vreugde triomfantelijk boven uitgroeit. Het Vlaamse volk was doorheen de eeuwen een tragisch volk, dat een harde strijd om het bestaan voerde om zich als volk te handhaven, dat zich echter door zijn geloof en zijn zelfvertrouwen een opgewekte geest en een dapper hart wist te bewaren. Men bedenke dat Uilenspiegel, waarin de dichter de tragische strijd van Vlaanderen heeft verzinnebeeld, tevens de grootste lacher van de wereld is. Tijdens de oorlog hadden de mensen bij ons maar weinig te eten en vlees was er bijna niet. De maatschappijen — als er drie man bijeen staan, wordt er een maatschappij gesticht — konden geen soupers meer houden, en toch hing het vlees hier en daar verlokkelijk in de vitrienen der winkels. Ik zag hoe de mensen lonkten naar een mals gebraad en voorbijgingen zonder verbittering, zonder woede. Ze tikten simpel aan hun hoed zeggend : 'Dag vlees.' Ook mijn vader was een man met veel humor. Als ik hier een weinig over hem spreek, is het niet omdat hij mijn vader was, maar omdat ik van hem de kunst van het vertellen heb geleerd, omdat hij onbewust meegewerkt heeft aan Het kindeken Jezus in Vlaanderen en andere boeken. Hij was kanthandelaar en verkocht de boerinnen op den buiten de kanten mutsen. Hij trok ermee van hoeve tot hoeve, en kleedde zich altijd in de typische boerendracht met een lange blauwe kiel, een rode halsdoek en een hoge zijden muts. Want van een meneer willen de boerinnen niet kopen, dan menen ze te zijn bedrogen. Daarom kleedde hij zich als boer en dan voelden ze zich niet bedrogen.
Hij moest soms een hele week van huis wegblijven, omdat er toen geen treinen of trams waren. Zo kwam hij op het gedacht de afgelegen dorpen te bezoeken met een hondenkar, met vijf honden bespannen. Ik zie hem altijd nog vertrekken. Hij stond rechtop in het wagentje, hield de vijf tomen in de hand, knalde met de zweep en zong daarbij een lied. De wind blies in zijn blauwe kiel en zo reed hij voort als een Romeins triomfator. Dan bleef moeder met de veertien kinderen alleen en moest tussendoor de niet gemakkelijke kantwinkel verzorgen. Zo was het te verstaan dat zij naar de avond snakte om rustig te kunnen werken. Zodra de eerste ster aan den hemel verscheen, riep zij ons binnen, telde de koppen van haar spruiten en als het getal klopte, zegde ze: 'Stilstaan!' Ze gaf ons haar zegen: 'In de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes. Amen. Allen naar boven!' Wij moesten naar bed al dan niet tegen goesting.
Maar als vader naar huis kwam, gingen we echt gaarne slapen, want hij dekte ons onder en bracht van zijn reizen altijd iets nieuws mee : schone vertelsels en liederen. En dan juist toonde zich zijn humor. Het gebeurde dat hij in een ganse week niet genoeg verkocht had om de onkosten te dekken. Als men dan bedenkt dat moeder thuis met veertien kinderen op de dringend noodzakelijke verdiensten wacht, dan is er me dunkt reden genoeg voorhanden om mistroostig en verdrietig te zijn. Maar hij verloor er zijn goed humeur en opgewektheid niet bij. Niet voor zichzelf maar om onzentwille. En daarin ligt precies de kracht van de humor, dat hij zich op anderen overdraagt. Hij had bij zichzelf kunnen zeggen : dat ze thuis afzien, daar kan ik niets aan doen. Maar hij wilde ons nu eenmaal verheugen. Altijd had hij voor ieder kind van zijn reizen een kleinigheid meegebracht en dat was telkens iets waarmee wij zeer gelukkig waren.
Dat is echter niet gemakkelijk als het geld krap is. Zijn humor vond altijd een uitweg. Zo bracht hij ons op zekeren dag een hoedendoos vol meikevers mee. Er zijn weinig dingen die een kind blijer maken dan vijfduizend meikevers. Maar het is niet altijd mei en zo bracht hij ons op een andere keer Russische rapen mee. Het waren witte knollen met onderaan een staartje en boven een huzarenmuts. Ach rapen, die waren er naast de deur in overvloed, een volle voorschoot voor een paar centen. Deze echter waren in appelsienpapierkens gewikkeld. 'Dat zijn Russische rapen' zei hij, 'ik heb ze in Holland van Russische Joden gekocht.' Ze hadden wel kleur, vorm en reuk van onze rapen, maar de smaak was Russisch. Ik was er zo fier over, dat ik ꞌs anderendaags twee van die rapen mee naar school nam. Mijn vrienden vonden ze nog veel Russischer dan ik zelf. Maar de vertellingen! Dat was een wondervolle tijd. Ik zie ons nog de trap opgaan : een lange rij kinderen. Vader kwam met het kaarsenpanneke achteraan. Als we dan allemaal in 't bed lagen, vertelde hij ons dezelfde sprookjes, die wij nu ook nog aan onze kinderen vertellen: Sneeuwwitje en de zeven dwergen, Roodkapje, Genoveva van Brabant Wij beginnen altijd met: 'Er was eens.' Hij begon altijd met: 'Ik was eens.' Want hij was overal bij geweest. Doch hij trad niet teveel op het voorplan, nu en dan maar wel op het juiste moment.
Als de wolf Roodkapje wilde opeten, kwam mijn vader daar juist voorbij en sloeg de booswicht met een grote bijl dood. Dan wisten wij dat dit monster voorgoed uit de weg was geruimd en wij het niet meer hoefden te duchten. Wanneer hij van de drie koningen vertelde, voegde hij eraan toe: 'En de zwarte laat u groeten'. Met mijn vrienden zocht ik de plaats op, slechts even buiten de stad, waar mijn vader met de drie koningen gesproken had. In mijn verbeelding zag ik ze verder over de veldwegen gaan, voorbij dat boerenhuizeke ginds, doorheen dat mastenbosje trekken en over de Nete varen. Ik zag hoe zich alles in onze streek afspeelde. Hetgeen vader uit het evangelie vertelde, stelde ik mij altijd voor als ware het in de omgeving van Lier gebeurd. Zo was het heel natuurlijk dat ik mij later het verhaal van het kindeken Jezus zo gaarne in ons eigen land voorstelde. Vader leerde ons schone oude volksliederen en speelde voor ons in een klein poppentheater Faust en De Leeuw van Vlaanderen. Doch weldra speelde ik ze zelf met mijn vrienden op de zolder of onder een afdak.
Ik was een slechte leerling, was meestal een der laatsten in mijn klas, doch tot vreugde van mijn moeder nog nooit de laatste geweest. Eens kreeg ik bij de prijsuitdeling zelfs niet een enkel boek als prijs overhandigd. Verdrietig verliet ik het vervelende schoolgebouw. Buiten voor de deur stond mijn vader: een Bismarckgestalte doch zonder diens strenge gelaatstrekken. Ik was bang kletsen te krijgen, maar kijk, hij haalde een pak van acht prijzen te voorschijn en zegde dat de directeur die hem zo juist had gebracht, dat de naamafroeping verkeerd was gegaan en dat ik de vijfde van mijn klas was. Fier vertoonde ik mij bij de familie, die mij als beloning geld gaven voor mijn spaarpot. Als ik nu thuiskwam en mijn jongste zus het geld toonde, wilde zij daarvan de helft hebben. Verbaasd vroeg ik waarom en zij antwoordde: 'Maar dat zijn mijn prijzen van vorig jaar.'
Mijn kindertijd ging voorbij met tekenen, lezen, vertellen. Gelijk bij iedere Vlaming openbaarde zich ook bij mij de tweevoudige aard: een zucht naar realiteit, naar het zinnelijke en een neiging naar mystiek. Mijn westerse mystiek bezweek weldra voor de bedwelmende invloed van het oosten en ik begaf mij aan de studie van het occultisme, boeddhisme, kabbalisme en ik weet niet hoeveel andere ismen. Maar ik durfde niet er een uit te kiezen en ernaar te leven. Schrikgevoelens, levensangst en bijgeloof waren de gevolgen. Hieruit werd het akelige boek Schemeringen van den dood geboren. Het bevat niet één komma levensvreugde. Dan wierp een zware operatie mij hulpeloos op het ziekbed. Ik geloofde de laatste adem uit te blazen, maar ik deed het niet. Een nieuwe levensvreugde zette mij recht. Maar nu niet meer om de sleutel van alle mysteries te zoeken — ze konden mij gestolen blijven — maar om te leven, dankend en bewonderend te leven. En hieruit groeide Pallieter.
Pallieter is niets anders dan de verlossingskreet van een ziel, die zich in de duisternis had ingewerkt en nu vol heimwee naar het licht snakt. De verlossing bestond daarin: eenvoudig en onbevangen als een kind terugkeren naar de natuur met haar velden en sterren, haar wasdom, haar geheimzinnige krachten en hare eeuwige schoonheid. Ik heb de natuur leren kennen aan een dor blad, waarvan niets was overgebleven dan de zachte nerf, en meteen voelde ik in al wat groeit en leeft het broze tuleweefsel, die alles rechthoudt, bezenuwt en vergeestelijkt.
Op dezelfde dag dat ik Pallieter had beëindigd, brak de wereldoorlog uit. Dan kwam de donkere verlatenheid van een verwoeste stad in oorlogstijden over mij. Ik snakte terug naar de jeugd waar alles zo wondermooi was geweest, zo grondig verschillend van de afschuwelijke tegenwoordige tijd. Uit de vertellingen van mijn vader en uit de oude gebeden van mijn schoonmoeder, die bij ons woonde - een goede schoonmoeder - leefden fris en kleurig lijk op gebrandschilderde kerkramen de vergeten voorstellingen van het kindeken Jezus weer op, die ik in mijn hart had teruggedrongen. Ik leefde er zelf bij op, jeugdig als een paasbloem, en ik schreef Het kindeken Jezus in Vlaanderen. Nu beluisterde ik het stadje en ik hoorde het vertellen uit al zijn stenen en glinsterende vensterruiten. Het begijnhof vertelde mij De zeer schone uren van juffrouw Symforosa en ik heb ze naverteld.
Na de oorlog schreef ik Anna-Marie. Het is toch wonderbaar hoe een boek ontstaan kan. Achteraf staat de dichter er zelf verbaasd over. Thuis in mijn rommelkas ligt nog een oud portret uit de Biedermeiertijd, dat een zeer mooie jonge vrouw met weemoedige ogen en een verlangende mond voorstelt. Naar de mode van die tijd draagt zij het haar in drie verdiepingen en een lange kurkentrekkerslok valt over haar rechterschouder. Ik heb nooit geweten wie dit portret voorstelt, maar wel eens geopperd: over deze vrouw zou een schoon vertelsel te vertellen zijn. Op zekere dag zegde mijn moeder, toen dit portret haar in handen kwam: 'Dat is nog familie van ons'. Maar zij wist niet van welke kant. Ik vergat het portret. Een paar jaar later in een winternacht tussen twee en drie uur s morgens, hoorde ik in onze stille straat een man een zeer weemoedig lied zingen. Hij zong het lied zonder woorden, waarbij hij een cello nabootste. Hij bezat een zachte, aangename stem. Ik kon mij niet indenken wie het zijn kon, heb het overigens nooit geweten. Maar hij zong zo gevoelig met een bezielde stem een lied, dat uit een diepbedrukt hart kwam. Ik kende dat lied niet, heb het later nooit meer gehoord, maar het liet me ineens aan Rusland denken, aan iets zeer ver en mystiek, aan de deemoed van de Russische ziel, aan de weemoed van de oneindige steppen. In mijn verbeelding zag ik iconen en de Kaukasus. Zowat tien jaar voordien was er in onze kleine stad een heer uit Rusland teruggekeerd, die een hoge duinzandkleurige pelsmuts droeg.
Dacht ik aan hem? Ik weet het niet. Maar ik luisterde, luisterde tot die stem aan het eind van de straat uitstierf. Dat lied maakte op mij een diepe indruk. Ineens dacht ik aan dat portret, dat vergeten in mijn rommelkas lag. Levendig stelde ik mij voor dat die vrouw dat lied zou gehoord hebben, en hoe zij in de volgende nacht weer weemoedig en angstig naar die stem zou luisteren. Drie nachten achter elkaar zou zich dat herhalen en dat lied zou in haar de liefde voor die onbekende man ontstoken hebben. Enige dagen later zou zij hem bij een of andere gelegenheid ontmoeten. Het kwam zover dat zij op elkaar verliefd werden. Dan ontdekte zij dat hij getrouwd was en in haar ontbrandde een strijd tussen haar liefde en haar geweten. Aan deze strijd zou zij ten gronde gaan.
Daar had ik plots een verhaal, gegroeid uit dit lied en dit portret. Reeds s anderendaags begon ik te schrijven. Het verhaal zou zich afspelen in de goede oude tijd in onze kleine Brabantse stad. Op de tiende bladzijde zat ik op een weer. Zoiets was in ons stadje niet mogelijk, iedereen kent iedereen en men weet, alvorens men zich verlooft, wie getrouwd is en wie niet. Daarom liet ik de vrouw, die ik Anna-Marie heette, uit een ander land komen, uit Italië. Maar onderweg bleef zij steken. Het is mogelijk dat men van Lier naar Italië gaat, maar geen mens komt uit Italië naar Lier. Naar Lier komt men maar per abuis. Daarom vlocht ik een erfenis in het verhaal. Voor een erfenis komt men wel naar Lier. En nu kwam zij. Nu had ik natuurlijk ook een notaris nodig. Ik kende een origineel man, die ik als dusdanig liet optreden. Maar die had natuurlijk ook weer zijn liefdegeschiedenis. Zo kwam van het een het andere. Ik vond het een gunstige gelegenheid ook onze nonkel Rik — alias Van de Nast — als vriend van de notaris te laten optreden.
En waarom zou ik dan de kleine gezellige maatschappij De Dolfijnen, waarover ik onder een andere naam reeds zoveel had horen vertellen, hier niet aanwenden? Waarom dit feit kiezen en niet dat andere? En zo ontstond Anna-Marie uit een onbekend lied en een oud portret van een onbekend familielid. Dikwijls is er niet veel nodig om een boek te doen ontstaan: een vallend blad, een lied of een vogel die door de avondhemel scheert, en tegelijkertijd openen zich voor ons horizonten, die men daarin niet vermoed had. Alleen het schrijven vergt enig geduld en overgave en natuurlijk ook pen en papier. Daarna ontstond De pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt. Ik heb een pastoor gekend die gewoon was zijn verscheidene wijnsoorten met dergelijke uitgezochte namen aan te duiden. Ook de liefde van Leontientje is naar het leven getekend.
Intussen heb ik verscheidene korte verhalen geschreven, die dan samen onder de titel Het keerseken in de lanteern zijn verschenen. Daarin komt ook Het verksken voor. Ik weet nog heel goed hoe dit verhaaltje is ontstaan. Ik ging met mijn beide kinderen — ik heb er al vier en hoop dat het daarbij niet zal blijven — met Cecilleken en Clarreken op een zaterdag naar de wekelijkse markt. Daar is alles te koop wat men maar denken kan: groenten, vlees, haringen, Hollandse kaas, kleren, bloemen en varkens: levende en geslachte. We stonden juist voor de levende. En als de kinderen mij achtereenvolgens vroegen waarom de varkens in hun bloot lijf lopen, waarom hun staartje er als een krul uitziet, dan moest ik als vader het verhaal van het verksken vertellen.
Allerlei aanleidingen voor mijn verhalen stammen van Kaluiken. Kaluiken was een arme schoenlapper uit onze buurt, een echte brave vent. Hij was trommelaar bij de soldaten geweest, was een grote kindervriend en dweepte met vertelsels. Elke avond verzamelde hij mij en andere vrienden rond zijn lamp. En terwijl hij het leer op zijn harde knie zacht klopte, vertelde hij verhalen die hij ook zelf had beleefd, zodat de baron von Münchhausen in vergelijking met hem een kerstekind scheen. Hij maakte het dikwijls zo bont, dat zijn kantwerkende vrouw opsprong en er het woord ' Leugenaar! ꞌ tussen wierp. Geleidelijk kwam dan de tijd van de boeken. Ik bezocht de kunstacademie en stilaan raakte mijn rommelkas vol tekeningen, toneelstukken, vertellingen en gedichten. Ofschoon ik schreef en dichtte, bleef mijn liefste wens eens schilder te worden. Och, schilder worden!
Toen ik een jaar of twaalf was, ging ik op een donderdag met mijn vriend in het Papegaaienbos hazelnoten plukken. Ik weet nog heel goed dat wij over Rubens spraken, omdat ik de vier negerkoppen naar een van zijn gravuren had nagetekend. Terwijl wij zo verder slenterden, bemerkten wij op de steenweg de grote vrachtwagen van de bode naar Antwerpen. Uit beider mond viel de begeerlijke wens: 'Willen we mee naar Antwerpen rijden? ꞌ Antwerpen met zijn vier grote bezienswaardigheden: de Schelde met de haven, de dierentuin, de beroemde poesjenellenkelder en het museum met de vele prachtige schilderijen van Rubens! Het was juist vakantie en donderdag. 'Donderdags mogen wij veral voorniet binnen, zei mijn vriend, wiens tante in Antwerpen woonde. Wij lazen het verlangen op elkanders gezicht. Een tijdlang liepen we naast de wagen mee, als door hem aangezogen. Wij durfden de barse voerman niet vragen of we mochten meerijden, maar we zetten ons zo comfortabel mogelijk in de kettingen onder de wagen, waarin dikwijls vaten werden vervoerd. Daar zaten we dan op de harde schakels als in een schommel, terwijl onze hielen over de bultige kasseien sleepten.
Zo kwamen we na twee uur rijden in Antwerpen aan, waar een politieagent ons meteen van onze schone plaats verjoeg. Mijn vriend die vroeger bij zijn tante gewoond had, kende de weg. Eerst gingen we naar de Schelde en dan naar Rubens. We mochten inderdaad voorniet binnen. Met verbaasde eerbied stond ik rillend voor de overweldigende schilderijen van de Vlaamse Meester. Maar daar vond ik in een andere zaal de werken van Pieter Bruegel de Oude. Och! Ik was diep ontroerd, doch niet meer met het gevoel tegenover een koning te staan, maar als een kind dat plots zijn ouders weervindt. Geen verbazing maar een diep geluk vervulde mij. Ik had dat gevonden, waarnaar mijn ziel verlangde. Daar hingen De opschrijving te Betlehem in een van onze dorpen onder een dikke laag sneeuw, Het bezoek van de drie koningen en De moord der onnozele kinderen in het kader van ons eigen Vlaamse landschap.
Juist zoals mijn vader al zijn verhalen had verteld, speelden de gebeurtenissen van het evangelie zich ook bij hem af in Vlaanderen. Ik had mij tegen dit soort voorstelling verzet en mij daarover een beetje geschaamd, maar nu ik zag dat een Bruegel de moed had gehad die te bezigen, kreeg ze voor mij een heel nieuwe aantrekking. Ik juichte omdat niemand mij het recht kon ontzeggen het voortaan ook zo te doen. Het was als een bevrijding. Ik voelde mij overgelukkig, maar mijn vriend had een berenhonger en wilde naar zijn tante. Ik had ook een berenhonger maar geen tante. Wij gingen dan samen, maar stonden weldra voor een gesloten deur. Het werd stilaan donker en hongerig keerden wij dan te voet naar Lier terug. Wij hadden een weg van drie uur voor ons. Onderweg trokken wij rapen uit de velden, ditmaal geen Russische, om de honger te stillen. Het was zeer laat als wij thuiskwamen, waar een angstige moeder mij niet heel vriendelijk ontving. Maar ik was te gelukkig om mij er veel om te bekommeren. Dat geluksgevoel heeft mij nooit meer in het leven verlaten. Vanaf dat ogenblik tekende en schreef ik (beide deed ik zeer vroeg) onder de invloed van die betovering.
Als men een kunstenaar zo bewondert, wil men ook zijn leven bestuderen. Maar niemand kende het leven van Bruegel. Toen ik dan later in het boek van Karel van Mander het weinige las dat over hem werd meegedeeld en al deze magere gegevens met zijn werk vergeleek, dan rees voor mij het beeld op van een mens met een gespleten natuur, een zwakke, angstige, gesloten mens, die bestendig een innerlijke strijd voerde tussen licht en donker, die nooit kiezen of beslissen kon, die slechts sterk was, sterk als de aarde in zijn kunst, alleen in zijn kunst. Bruegel was voor mij een lamp, die ik als een heiligdom voor mij uitdroeg.
Zo ligt de wortel van de meeste mijner werken in mijn jeugd. Ook met Sint-Franciscus verging het niet anders. Reeds in mijn jeugd verlangde ik ernaar Italië te leren kennen en de plaatsen te bezoeken waar de grote heilige geleefd en gewerkt had. Het verlangen naar Italië overviel mij destijds bij mijn grootvader. Hij was smid, een oude man met lang wit haar, precies een Sint-Jozef zonder baard. Hij stond in de halfdonkere smidse, niet meer bekwaam te werken, maar het smeden zat hem zo in het bloed, dat hij het niet laten kon. Zijn arm was stijf geworden en als de schoolkinderen hem zo onbeholpen bij het werk zagen, riepen zij spottend: 'Botersmid! botersmid!'
Dan trok hij zich terug in de heldere keuken bij grootmoeder, die meestal bij het venster zat te naaien of te breien. Op de vensterbank stonden vijf bloempotten met geraniums en een pot met een appelsienboompje, waaraan na veel zorg en moeite jaarlijks een zestal rode appelsientjes groeiden van een vingerlid groot. Maar dat boompje was de trots van het huis. Ook ik was er fier op. Als er bij mijn vrienden wonderbare dingen ter sprake kwamen, die deze of gene zou gezien hebben, overblufte ik hen eenvoudig met de woorden: 'Bij mijn grootvader staat een appelsienboom.' Natuurlijk voegde ik er niet bij hoe groot die boom was. Grootvader wist ook zo spannend te vertellen van het land waar de appelsienen bloeien. Daar groeien ze zomaar langs de straten en op de markt, zodanig veel dat de mensen ijzeren hoeden droegen om geen builen op te lopen terwille van de vallende appelsienen.
Hij vertelde ook dat in dat land de heilige Franciscus had geleefd, die aan de wolf en de vogels preekte. Geen wonder dat in mij het verlangen groeide naar Italië te reizen. Maar een verlangen groeit mettertijd en wanneer met Pasen de klokken van Rome terugkeerden en veel eieren meebrachten, waarvan ik een massa in het gras vond. Dan was ik wel gelukkig omdat ik zo braaf geweest was, maar het zou me nog veel blijer gemaakt hebben de pauselijke kippen eens te zien, die deze eieren hadden gelegd.
Bij het lezen van de Fioretti, de bloempjes van Sint-Franciscus, heb ik mij tevens voorgenomen eens over deze heilige te schrijven. Maar ik wilde hem niet alleen als heilige, maar ook als mens schilderen. Het werd me echter duidelijk dat men daarvoor het land moest kennen, dat hem voor zijn gedichten in woorden en daden had aangezet. Maar men is getrouwd, men heeft kinderen, en dan vertrekt men niet zo gemakkelijk. Ik zegde tegen Marieke, mijn vrouw: 'Ik moet absoluut Italië zien, ik wil over Sint-Franciscus schrijven.' Zij antwoordde: 'Ja, meer zei ze niet. Als ik de zaak na enige tijd weer ter sprake bracht, zegde zij tweemaal: 'Ja', zonder meer. Eindelijk verklaarde ik onomwonden: 'Ik reis naar Italië.' En zij antwoordde, gelijk alle vrouwen zouden antwoorden: 'Ik ga mee.' Zo zijn we dan samen naar het land van de appelsienen gereisd en daar heb ik inderdaad de Sint-Franciscus gevonden die ik zocht.
IK HAD ZO GRAAG FELIX GEHETEN! TOONTJE-FELIX CLAESEN EN ZIJN "PETEREN"
Daniël De Vos uit Zilveren Verpozingen van de Felix Timmermans Kring - December 2015.
Dankzij de onvolprezen internetblog van ons bestuurslid Mon Van den heuvel kwamen we op het spoor van één van de petekinderen van Felix Timmermans. In de Sellekaertsstraat in Overpelt wonen mevrouw en de heer Claesen. Wie twijfelt aan het huisnummer, hoeft maar even naar de kleurrijke afbeelding van Het Belofte Landboven de ingangsdeur te kijken: de band van de inwoners met Lier is overduidelijk. De hartelijke ontvangst in de stijlvolle villa stelt ons direct op ons gemak.
Ook de nieuwsgierige, gevlekte hond komt ons verwelkomen. Dat is ons Marieke, steekt mevrouw Claesen van wal. Toen we in Frankrijk woonden, hebben we haar in een asiel gevonden. Ze is echt een heel braaf beest en onze kinderen vonden haar een “lief mieke”. Dat werd uiteindelijk “Marieke”, naar de echtgenote van Felix Timmermans, die mijn man “tante Marieke” noemde. En het huis waarin we woonden, doopten we maar “Pallieter”en zo kregen we een stuk Vlaanderen in Frankrijk.
Onze gastheer werd geboren op 28 maart 1941 als zesde kindje in het gezin van Jos Claesen. Op 1 april 1941 komt Timmermans naar het doopfeest van zijn petekind.
T.C.: Ik ben een oorlogskind, geboren in 1941, en kreeg heel bewust niet de voornaam Felix. Dat lag gevoelig, ook reeds aan het begin van de oorlog. Mijn ouders hebben ook moeilijkheden gekend, omdat mijn vader een neef was van Felix Timmermans. Wij waren een Vlaams-voelend gezin, maar niet overdreven. We waren thuis met 9 kinderen (ik was de middelste in de rij): 2 meisjes en 7 jongens! Vader was enig kind, dus er moest binnen de familie flink gezocht worden om meters en peters te vinden. Neef Felix Timmermans wou dat voor mij wel doen. Hij kwam af en toe bij ons in Geel met zijn gezin op bezoek. Hij voelde zich bij ons goed thuis, omdat mijn moeder Antoinette (Tony) Fittelaer ook kunstenares was en ze praatten dan graag samen overschilderkunst. Moeder heeft ook het portret van mijn peter geschilderd. Het doek heeft lange tijd bij Clara aan de muur gehangen.
Mijn vader Jos, kwam in Neerpelt wonen omdat hij een job kreeg bij de Metallurgie in Overpelt. Vader was familie van Felix Timmermans. Vader sprak altijd over “kozijn Felix”. Onze families kwamen geregeld bij elkaar en er was ook een levendige correspondentie.
Edward Claesen (1866-1951), een neef van vader Jos Claesen (1896-1973), was pastoor van Winkelomheide en literair actief o.m. als dichter. Hij gaf Felix Timmermans de raad om het werk van Stijn Streuvels te lezen. De jonge auteur was er enthousiast over en wenste absoluut in Streuvels’ voetsporen te treden.
T.C.: Ik heet voluit Tony, Felix, Eugene en dat werd dan spontaan Toontje-Felix. Maar ikzelf had dolgraag gewoon Felix geheten!
Felix Timmermans had nog 2 andere petekinderen: er was Felix Van Loock, zoon uit het 2e huwelijk van Angèle Paaps (die getrouwd was met een Timmermans). Deze mevrouw Paaps had vele jaren lang een kantwinkel in Lier en Felix Van Loock is nog steeds actief in de kantindustrie. En daarnaast was er natuurlijk Felix Coolen, zoon van de Nederlandse successchrijver Antoon Coolen.
Portret van Toontje-Felix: bezocht het Sint-Hubertuscollege in Neerpelt – studeerde aan het Sint Jozefinstituut (technische school) in Geel – werd kleurenadviseur bij een verfbedrijf in Hasselt – stichtte zijn eigen bedrijf in kantoormeubelen : Claesen Collection in Lier – verhuisde met zijn bedrijf naar Herentals – begon in 1994 in Zandhoven met de firma CICO welke hij in 2003 verkocht – verhuisde naar Frankrijk. – keerde in 2007, omwille van het heimwee, terug naar Overpelt.
Z.V.: U bent zelf ook schilder? T.C.: Altijd graag gedaan! Als jonge kerel maakte ik ooit een buste van F.T. in papier-maché. Mijn broer had dit beeld in witte lak geverfd en momenteel probeer ik het beeld te bronzeren. Tekenen was van jongs af mijn grote passie en mijn moeder stimuleerde me om te schilderen. Ze kocht mij een ezel en schildersmateriaal. Ik ben beginnen schilderen en ben er nooit mee opgehouden: het was mijn uitlaatklep tijdens mijn druk leven als zelfstandige. Vooral portretten, meestal naar foto’s, zijn mijn specialiteit. Ik ben volledig autodidact. Een opleiding heb ik nooit gevolgd, maar ik heb wel talloze musea bezocht en kon dan uren staan staren naar favoriete doeken. De grote Isidoor Opsomer was zeker één van mijn grote voorbeelden. Meer dan 500 doeken werden het, voornamelijk portretten.
Z.V.: Onze gastheer haalt foto’s boven van een hele reeks schitterende portretten: Rainier van Monaco, een fraaie Hugo Claus, mensen uit Overpelt enz… Het zijn haast foto’s, maar veel mooier en bijzonder gedetailleerd. Het portret van Felix Timmermans staat voor de gelegenheid opgesteld in de veranda. Ook een formidabel zelfportret behoort tot het oeuvre van het sympathieke petekind.
Z.V.: Bent u vertrouwd met het grafisch werk van uw peter? T.C.: Absoluut. En een moeder die schilderde en een peter die schreef én schilderde, dat alles heeft mij enorm gemotiveerd om mijn best te doen. Ooit vroeg mijn peter aan mijn moeder: bezorg mij eens wat gegevens over Toontje-Felix, dan ga ik misschien wel eens iets schrijven over hem (dat was kort voor zijn dood). Zo had er misschien een boekje over mij als knaap kunnen geschreven worden! Ooit heb ik de tekening met de drie sterzangers uit de Driekoningentryptiek, uit zijn laatste brief, als illustratie gebruikt op een nieuwjaarskaart voor mijn klanten. En ik liet ook medailles maken, met de kop van Felix Timmermans vooraan, en op de keerzijde het logo van mijn firma Claesen Collection, als cadeau voor de klanten.
Z.V.: Uw ouders waren ook kunstzinnig? T.C.: Moeder schilderde en mijn vader had aan het Lemmensinstituut gestudeerd. Hij was pianist en was ooit organist in Geel, samen met Armand Preud’homme. Ze hadden samen gestudeerd en de vrouw van Preud’homme was ook van Geel afkomstig. Ikzelf heb aan het Geelse Conservatorium, bij Alice Van Haren, klassieke zang gestudeerd en één van mijn broers zong als tenor bij trouwmissen e.d. Wij zongen dan wel eens samen, begeleid door ons vader op de piano. Klassieke muziek en kunst waren heel normale zaken in ons gezin.
Vader Jos Claesen ijverde in 1927 voor een lezing van zijn neef Felix in Geel. De Lierse schrijver sprak in De Beurs (het lokaal van de katholieke verenigingen) voor de Gheelsche Sociale Kring, en dan nog wel op een zondag, wat hij normaal nooit deed! Toontje-Felix toont ons foto’s, brieven en kaarten die hij zorgvuldig bewaart in een map, en het pronkstuk is natuurlijk de brief van Timmermans aan zijn petekind, van 22 januari 1947, 2 dagen voor zijn overlijden. Het werd zijn allerlaatste brief!
Het is het antwoord op een nieuwjaarsbrief van zijn petekind. Over zijn gezondheid schrijft hij daarin het volgende: Eindelijk weer een beetje aan de beterhand, zodat ik u persoonlijk, met de pen in de hand, kan danken voor uw kort, kernachtig en schoon nieuwjaarsbriefken. En hij ondertekende met: Zeer hartelijk en genegen. Uwen Peteren, Felix Timmermans.
Z.V.: Wat betekent het voor u om een petekind van de grote schrijver te zijn? T.C.: Ik ben daar enorm fier op! Ik zie in mijn herinnering, mijn peter nog binnenkomen bij ons thuis, maar meer is er eigenlijk niet: ik was ook maar 6 jaar toen hij overleed. Ik heb een bandopname van de radio waarop ik zijn stem herken. Als hij op bezoek kwam, was dat meestal op zondag en met het ganse gezin. Ze kwamen dan met de trein. Timmermans vond de trein heel bijzonder: hij vertelde ooit dat hij naar Hasselt had gespoord en dezelfde dag nog had kunnen terugkeren: stel je dat eens voor! Met de auto rijden heeft hij wellicht zelf nooit gedaan. Na zijn overlijden ging ik elk jaar op bezoek bij “tante Marieke”, zo rond de jaarwisseling.
Toontje toont een mooie, zelfgemaakte foto met zijn moeder, tante Marieke, zijn echtgenote Simonne Segers, Maurice Wagner en Clara Timmermans. Marieke woonde toen bij haar dochter Clara. Hij heeft Marieke nog geregeld geschreven, o.a. toen hij op internaat was.
Z.V.: Waren er later nog contacten met de kinderen Timmermans? T.C.: Ik kwam wel eens bij Clara. Gommaar had zijn drukke bezigheden en ik als zelfstandige had ook mijn handen vol. Nichten Lia en Tonet woonden in Oostende, daar was minder gelegenheid tot bezoek, maar we schreven wel nieuwjaarskaarten.
Toontje-Felix bladert door zijn rijke schat aan brieven en kaarten en toont ons een kaart uit Averbode. Vooraan een foto van de abdij, achteraan staan de namen van Jos Claesen, Felix Timmermans en Renaat Veremans. De vader van Tony hoorde dus ook bij het gezelschap dat jaarlijks in de Goede Week naar Averbode toog. Helemaal enthousiast worden we bij het zien van een schitterende familiefoto van Marieke met haar 4 kinderen inclusief de 2 oudsten van Clara!
Z.V.: Heeft u ooit boeken van uw peter gelezen? T.C.: Zeker, ik heb er uren mee doorgebracht. Ik heb er van hem ook enkele gekregen, telkens met opdracht en illustratie. Zoals bijvoorbeeld dit gehavend maar voor mij heel kostbare exemplaar van Vertelsels uit 1944.
Z.V.: Heeft u een favoriet boek? T.C.: Adriaan Brouwer! Het ongelofelijke levensverhaal van een grote schilder!
Tony Fittelaer: « Kozijn Felix was een buitengewoon mens » - Vandecruys Geert
Tony Fittelaer: « Kozijn Felix was een buitengewoon mens »
Door Geert Vandecruys - Uit Het Nieuwsblad van Geel. - 1986.
Als u wat kranten las, zou u het al geweten hebben. 100 jaar geleden werd de Vlaamse schrijver, tekenaar en schilder Felix Timmermans in Lier geboren en dat kon men ook in Geel niet zomaar laten voorbijgaan. Op de komende Geelse boekenbeurs, maar daarover verneemt u elders meer, zullen plaatselijke coryfeeën als Willy Copmans en Jef Van Meensel hun woordje komen «placeren», maar hier moeten ze wijken, sorry jongens, voor een bekende Geelse dame. Tony Fittelaer.
Na wat kunst- en vliegwerk kwamen we immers te weten dat de in 1947 gestorven auteur hier nog een familielid had wonen. Tony Claessen-Fittelaer is haar naam en zij is dankzij haar overleden echtgenoot Jos Claessen verwant met de Lierse familie «Timmermans». Tony, ondertussen 83, is bovendien zelf, maar dat weten de trouwe lezers van dit blad allicht, reeds jaren in het kunstwereldje aktief en kent dus zowat iedereen die hier de laatste 50 jaar met pen en penseel heeft rondgehuppeld. José Aerts (Albert Westerlinck) en Herman Deckers, Renaat Veremans, Armand Preudꞌhomme en zeker ook kozijn Felix, het zijn voor haar duidelijk niet alleen namen, maar ook gezichten en persoonlijkheden Terwijl mijn vermaledijde broer letterlijk en figuurlijk met het fotoapparaat in de knoei zit, stellen wij de vragen. Dit alles niet om superintellectuele dingen te vernemen, maar met als doel de interessante kleinigheden te noteren. En zijn het niet juist die pittoreske details die het leven en denken van een mens kleuren en voor een stuk blootleggen?
Felix Timmermans was niet zomaar een neef voor u, meen Ik begrepen te hebben? Ah, ik zal u dat eens uitleggen. Ik heb Felix voor de eerste keer ontmoet bij de uitvaart van mijn schoonvader. Ik was toen trouwens nog niet getrouwd met Jos, Felix heeft me toen gevraagd een bezoek aan Lier te brengen en zo is die vriendschap dan ontstaan. Ik heb zijn werken kunnen bewonderen en hij wist dat ik ook schilderde en vandaar onze goede kontakten. Ik zal u daar eens een voorbeeld van geven. Ik hield me vooral bezig met bloemen en stillevens, maar op een zeker moment dacht ik toch met portretkunst te beginnen. Ik heb dan mijn vader geschilderd, maar aan mama en mijn man durfde ik mij niet wagen. Mama vond zoiets verschrikkelijk, ze kon niet goed stilzitten en wat mijn man betreft, ja, ik was nogal bang voor een mislukking. En toen dacht ik, als ik nu eens probeer met de kop van Felix, die heeft zoꞌn fijn hoofd vol karaktertrekken. Zo gezegd, zo gedaan, maar zo eenvoudig was dat niet. Eén van mijn familieleden vond mijn eerste poging maar niks. Hij dacht dat ik een circusdirecteur aan het maken was.(lacht) Zoiets is natuurlijk niet erg aanmoedigend. Maar ik beet door, tot ge kon zien dat het Felix was.
En net op dat moment krijg ik een brief van hem met een vraag hoe het met mijn schilderwerken zat. Mijn kinderen en mijn man waren er tegen, maar ik heb hem dat portret opgestuurd en ik kreeg direct een antwoord; «Doe voort, want ge hebt veel aanleg». Dus (lacht), dankzij Felix ben ik dan maar doorgegaan. Of dat eerste portret nog bestaat weet ik niet. Maar een tweede portret van Felix hangt bij zijn dochter Lia thuis. Dat heb ik geschilderd toen hij peter is geworden van één van mijn zonen, die we trouwens Toontje - Felix hebben genoemd. Ik heb toen trouwens nog een foto van hem gekregen, omdat hij zelf niet kon komen poseren. Die hangt daar tegen de muur (wijs in die richting). Je kan het onderschrift nog lezen: «Aan mijn kozijn en nichtje Jos Claessen-Fittelaer uit Geel. Zeer hartelijk. Stad van mijn grootvader.» Zijn moeder Angelina Van Nueten was immers de dochter van een Geelse smid.
Kwam hij soms wel eens op bezoek in Geel? Jazeker, hij heeft hier in de streek zelfs een pak voordrachten gegeven, bijvoorbeeld voor het Geelse Davidsfonds. Dan reden we altijd samen met de koets naar de zaal. Zo herinner ik mij heel levendig dat hij hier in de buurt moest zijn. Hij was bij ons blijven dineren en ik had tong gemaakt met een speciaal sausje. «Nichtje,» zei hij na de maaltijd, «Schrijf dat eens op, dan kan ons Marieke dat ook eens proberen » Ik deed wat gevraagd werd en 's avonds gingen we samen naar de zaal. Groot was mijn verbazing, de mensen hadden dat natuurlijk niet door, toen hij daar begon te vertellen over een nichtje van hem dat goed kon koken. En bij zoꞌn spreekbeurten denkt ge meestal: amai, hoe lang gaat dat hier duren?
Maar bij hem niks daarvan. Het publiek hing aan zijn lippen, dat verveelde nooit. Nog zo iets speciaals. Onafscheidelijk met Felix verbonden waren ook een potlood en een kladboekje. Zo hebben we hier in Geel eens een wandeling gedaan langs Sint-Dimpna en in de Billemontstraat heeft hij vlug dat kleine kapelletje getekend.
Een ander voorbeeld. Voor de viering van ons tante nonneke uit Retie had hij de hele familie geschilderd. Toen het werk af was schreef hij: «Nichtje, nu moet ge komen zien». Wij dus naar Lier. Een heel grote tableau had hijgemaakt. We konden tante nonneke herkennen, die met een gouden kroontje stond afgebeeld tussen haar zingende medezusters. En wij, de familie, zaten rond een grote tafel. Heel schoon. Maar natuurlijk, ge moest er ook om lachen, want hij had vooraan tante Marieke (zijn vrouw) gezet met een enorme strooien hoed op vol bloemen en die had nooit zo'n hoed gehad. En dan vroeg hij: «Awel, wat peinsde ervan?». Ik antwoordde: «Prachtig, prachtig, zeg en die hoed van tante Marieke is buitengewoon gelukt». En dan lachte hij natuurlijk, zoals hij dat kon.
Nadat ik dat tweede portret van hem gemaakt had, wilde hij trouwens ook iets terugdoen. Enfin, ik wachtte en toen hij de eerste keer kwam was ik erg benieuwd. Ik vroeg hem vriendelijk naar mijn tableauke. Hij antwoordde: «Hoe langer ge wacht, des te schoner het zal worden». Maar wat later had hij het bij en het was Schrobberbeek (een vrij surrealistisch schilderijtje, als u het mij vraag, n.v.d.r.).
Ik had natuurlijk iets heel anders verwacht en ik keek nogal sip. «Zijt ge teleurgesteld»? Zegt hij. Ik zeg: «Neen, neen, maar toch...» Dan vertelde hij mij dat het één van de personages uit zijn Driekoningentriptiek was. Nu hebben ze daar al zoveel duizenden franken voor geboden, maar ik geef dat niet af, daꞌs ook voor mijn zoon later. Die heeft trouwens een magnifieke verzameling, waar al veel mensen naar komen zien zijn.
Hoe is uw zoon daaraan gekomen? Mijn man had dat allemaal bijgehouden. Het zat allemaal in een bruin koffertje. Ik dacht eerst, ja, dat zijn allemaal souvenirs van zijn vader, meester Claessen, maar het bleken allemaal brieven en foto's van Felix te zijn, zelfs van toen hij nog klein was. Die verzameling is bij mijn zoon, Toontje-Felix dus. Ik heb onlangs het laatste werk dat ik nog bezat aan mijn zoon gegeven en dat was de schilderij van de trouwfeest van de grootmoeder van de Geelse notaris Bogaert. Dat was de zuster van Felix, nicht Rachel. Ik heb hier ook een album van de familie en daar zit de laatste brief van Felix nog in. Mevrouw Fittelaer glipt nu even weg en ondertussen komen wij even op adem. Zo’n interessant gesprek hadden we eerlijk gezegd niet verwacht. De album blijkt trouwens nog veel meer te bevatten, maar laat ons de draad maar weer opnemen.
«Die laatste brief was gericht aan zijn petekind. En hij schreef, je kan dat hier lezen: «Wat zet mijn petekind zoal uit»? En Jos, mijn man, dacht toen dat Felix daar waarschijnlijk wel iets ging over schrijven. Ik heb hem dan een brief met vier volle bladzijden over ons kind opgestuurd. Groot was mijn verbazing toen ik twee dagen later in de krant zag staan; «Felix Timmermans overleden». En toen zijn we naar zijn begrafenis gegaan, met die Kempische bommeltrein. Het vroor en was glad, op die trein was er geen verwarming en we dachten, oei, daar gaat geen volk zijn.
Het tegendeel was waar. Ik moet zeggen, ik heb heel veel aan Felix verloren. Zo heeft hij net als ik een schilderij van Onze Lieve Vrouw gemaakt. Hij bekeek mijn stuk en zei: «Nichtje, dat is nu juist dezelfde als de mijne». Ik dus naar Lier om dat te bekijken, maar dat trok er in de verste verte niet op. Wist hij dat dan toch zo goed uit te leggen, dat ik op de duur zelf geloofde dat het zo was, als hij zei. Het was een buitengewone mens die veel goeds gedaan heeft en ondanks zijn succes toch heel eenvoudig is gebleven.»
Was hij ook zo’n levendig figuur. Een Breugel? Neen, hij was absoluut geen Pallieter. Hij was zacht, goed voor iedereen, sprak iedereen aan en was ver van hoogmoedig. Ik vond dat een prachtig, voorbeeldig gezin. En Marieke heeft dan nog het geluk gehad nog 90 jaar te mogen worden. Ze is hier nog geweest enkele maanden voor haar dood en toen heeft ze nog van Felix verteld. «Als hij aan 't schrijven was en 't was etenstijd», zo zei ze, «dan ging ik stillekens naar boven en pakte ik hem bij zijn arm. En dan was hij vertederd». Hij zag zijn Marieke doodgraag.
Die kinderen, die mochten daar alles. Ik heb hem nooit horen kijven of kwaad zijn, altijd lief. Als hij aan 't schilderen was, dan mochten ze zelfs helpen. Zo een echte vader, ja. Hij was ook diepchristelijk. Ik herinner me dat we samen eens aan tafel zaten, in Lier dus. En dan stond Felix recht en bad hij hardop waarna iedereen moest antwoorden. Na de maaltijd moest hij naar Mechelen voor de een of andere spreekbeurt. Maar toen hij vertrok kregen zijn vrouw en kinderen een kruiske en een kus. Ik heb dat toen ook gekregen. Dat was heel normaal bij Felix.
Was Felix eigenlijk een rijk man? Ik heb ergens gelezen dat hij de bekende politicus Frans Van Cauwelaert om een Job vroeg. Luister, in het begin was dat erg met Felix, maar later heeft hij goed verdiend. Hij ging spreken tot zelfs in Holland en in Duitsland toe. En het is daarom dat hij moeilijkheden heeft gekend na de oorlog. Hij was dus Vlaamsgezind (Felix stond in 1938 op de lijst van het Vlaams Nationaal Blok n.v.d.r.), maar om te zeggen dat hij iets misdaan heeft tegen de bevolking, neen.
Juist zoals, Armand Preud'homme met zijn Dietse kroon. Felix verkeerde in een zelfde geval Ik ben nog bij hem geweest toen hij te bed lag en toen zei hij: «Nichtje, als ze mij komen halen, val ik dood in de gang. Ik ben onschuldig, heb niks gedaan». Maar hij heeft daar fel onder geleden, da's zeker.
Hebt u zelf zijn verhalen ooit gelezen? Niet allemaal, ik had vroeger de tijd niet met mijn groot gezin. Maar Felix vertelde me veel, zodat ik toch op de hoogte bleef. In de familie was er trouwens geen afbrekende kritiek. Over de verfilming van Pallieter trouwens ook niet. Dat van Preud'homme. «Op de purperen heide». dat vond ik wel spijtig, dat gaf niet echt de sfeer van zijn composities weer. Te gemoderniseerd naar mijn mening. Ik kan Felix wel moeilijk vergelijken met andere moderne schrijvers. Maar, laat ons zeggen, mijn genre is meer Timmermans dan Claus (lacht).
Felix heeft u aangemoedigd en u bent blijven doorgaan met schilderen. Tot op de dag van vandaag? Jawel. Ik heb deze week (en dat is ondertussen ook al veertien dagen geleden n.v.d.r.) nog vier bestellingen gehad. Twee uit Ekeren, eentje uit Kapellen, eentje uit Geel. Ik heb hier nooit iets hangen. De mensen zeggen altijd: «Mevrouw, exposeert ge niet meer?» Ik moet hun dan heel eenvoudig antwoorden.
De laatste keer zijn ze van de Neerpeltse kunstkring werken gaan halen bij mijn zoon. Alleen mijn studies, die heb ik hier tegen de muur hangen. Maar anders, als een werk af is, dan is het gewoonlijk weg, terwijl het nog nat is. Ik heb nochtans veel tentoongesteld o.a. in Neerpelt, in Geel (verschillende keren), Overpelt, Luik, Hasselt, Tongeren, Antwerpen enz., de laatste keer was in Varendonk. Neen, ik heb, net als Felix, ondanks zijn groot gezin nooit stilgezeten.
De band floept af, maar we blijven nog wat zitten en mevrouw Fittelaer vertelt verder over haar familie, haar werken en haar leven. Ze troont ons mee naar het atelier, waar ze duidelijk nog dagelijks in werkt. De stad Lier schijnt ons trouwens voor te zijn geweest, want er is een film in de maak waarin mevrouw Fittelaer ook fungeert. In de woonkamer intrigeert vooral het portret van haar overleden zoon, ook al een kunstenaar. «Je kan zien dat een moeder dat gemaakt heeft», zegt ze en we geloven dat onmiddellijk. Ze doet het licht uit en je merkt het: de ogen van die jongeman krijgen levendige tintelingen.
«Tony Fittelaer poogt in al haar werken uitdrukking te geven aan de emoties die zij ondergaat», schreef Frans Verboven in «Geel van gisteren tot morgen». Felix zou het niet beter kunnen verwoord hebben.
In de zomer van 1917 bracht Friedrich Markus Huebner, die tijdens de eerste wereldoorlog aan de 'Politische Abteilung' te Brussel verbonden was, een bezoek aan Felix Timmermans en vroeg deze een novelle te willen schrijven voor een Flämischen Novellenbuch, dat hij wilde samenstellen. Timmermans werd bereid gevonden om in te gaan op dit verzoek, daar hij reeds geruimen tijd een stemmingsbeeld over het Lierse begijnhof wilde schrijven. Hij dacht aan de twee gezusters Hermans, die hij nog goed had gekend en vroeger buiten de Molpoort woonden. Zij hadden beiden een groten neus, waardoor zij aan geen lief geraakten. Eén ervan werd begijn. Bij het uitbreken van de oorlog in 1914 vluchtte zij naar Engeland, geraakte er verliefd op een Engelsman en trouwde te Glasgow in juni 1915. Na de oorlog kwam zij nog even terug naar Lier, om met de gauwte haar stoof te halen. Terwijl F.T. bezig was met het schrijven van de novelle, werd hij regelmatig afgeleid, het verhaal bleef haperen en de fantasie deed haar werk, tot er op het einde niets meer overbleef van hetgeen hij was begonnen. Uiteindelijk restte hem nog alleen het begijntje.
In zijn dagboek schreef Timmermans: 'Een kunstenaar moet lijk een monnik werken en mag er niet aan afgetrokken worden. Maar wanneer zal dat zijn?' F.M. Huebner beschreef verder het verloop van deze novelle: 'Den Stoff zum Geschichtchen von den sehr schönen Stunden des Beginchens Symforosa trug Timmermans seit langem mit sich herum, als ich, ihn im Sommer 1917 besuchend, vom ihm einen Beitrag zum Flämischen Novellen-buch erbat. Weil es mir der durch Opsomers, auch eines Lierer Kinds, farbenleuchentende Gemälde berühmt gewordene Lierer Beginenhof angetan hatte, sagte Timmermans die Ausarbeitung seines ihm vor der Seele stehenden Plans, der diesem baulichen und stimmungsmässigen Kleinod seiner Vaterstadt huldigen sollte, ohne Zögern zu: vier Wochen später war das Manuskript, aus einen Notizbuch herausgerissene, eng, schmucklos und sondern Anspruch auf völlige Schreibrichtigkeit bekritzelte Bläter in meinen Händen. Das Werklein erschien frühzeitiger auf Deutsch als auf Niederländisch. Es geht jetzt, durch Timmermans mit Kappitel-Initialzeicnungen geschmückt, aufs Neue in die Welt, diese lieblichste Bildansicht einen flämischen Landschaftsganzen, diese zarteste Verklärung des flämischen Menschen, seines Glaubens, seiner naturhaften Schlichtheit, um allen Geistern, die friedlos sind zu lehren, wie nicht Hinausschweifen, sondern nur Einkehr und Stille und Umgang mit einfachen Dingen segnet.' In het Flämischen Novellenhuch van het Insel-Verlag te Leipzig, komen kortverhalen voor van o.m.: Cyriel Buysse, Maurits Sabbe, Stijn Streuvels, Herman Teirlinck, Karel Van de Woestijne, August Vermeylen, Frans Verschoren, e.a.
In het oktober-novembernummer van De Nieuwe Gids, verscheen De Zeer Schoone Uren van Juffrouw Symforosa, Begijntje, enkele weken na het verschijnen van het Flämischen Novellenbuch.
Hoe Timmermans aan de titel van deze novelle kwam, schreef hij zelf in Uit mijn Rommelkas: Vroeger maakten de monniken voor de koningen en prinsen, van die schone boekskens, die zij met bloemen en verven en goud en ook met landschappekens opluisterden: waarin de schoonste gebeden van hun geloof te lezen stonden, en die noemden zij dan: 'Les tres belles heures.ꞌ Als een middeleeuwse monnik heeft Timmermans De zeer schone uren van Juffrouw Symforora, begijntjen, geschreven, dat in 1918 in boekvorm, met foto van de auteur en nawoord, verscheen bij De Nieuwe Boekhandel te Brussel en C.A.J. Van Dishoeck te Bussum. In het nawoord van deze Beiaard-serie schreef F.V. Toussaint van Boelare: ꞌDe merkwaardige kwaliteiten, waardoor Pallieter en Het Kindeke Jezus, zulke bijzondere plaats in onze Vlaamse letterkunde hebben gekregen, vindt men ook haast even gaaf terug in het kortere stukje, dat thans in de Beiaard-serie verschijnt, en dat heet: De zeer schone uren van Juffrouw; Symforosa, begijntjen.
Hier ook zal men te waarderen hebben: die 'fijne geestelijke blijdschap' en dat 'weelderig zingenot, wellend uit ééne bron', welke Maria Viola, tot hare en onze verrukking, in Pallieter, het onvergetelijke boek vond en waarom zij de schrijver, Felix Timmermans, begroette als de wekkende nachtegaal. Zo telt het koor der Vlaamse schrijvers, dat 'morghen 't Vlaams volk wecken salꞌ, meer dan één 'nachtigale soeteꞌ. Doch onder hen onderscheidt zich weer Felix Timmermans door een gans eigen, gans bijzonder, fris-zuiver geluid. Deze novelle werd opgedragen aan Huibrecht van Ael (Lier, 14.11.1895-Binkom, 18.09.1966). Deze opdracht werd alleen weerhouden in de uitgave van de Beiaard-serie (I9I8), Hubert Van Ael had als student aan de Universiteit te Gent, de Aula-studenten Timmermans leren kennen. Tijdens de eerste wereldoorlog was Van Ael een protagonist in de Lierse Vlaamse Beweging en ook bedrijvig in het Algemeen Nederlands Verbond (A.N.V.) Hij was de neef van Bertha Van Ael, de echtgenote van Antoon Thiry.
Op 5 september 1913 schreef Felix Timmermans een brief aan Jozef Muls, hoofdredacteur van Vlaamsche Arbeid, met daarin een aanbeveling om Van Aels letterkundig werk uit te geven. In 1937 vertaalde Van Ael, samen met Timmermans, het pastorale verhaal Das Jahr des Herrn van Karl Heinrich Waggerl. In juni 1919 schreef F.M. Huebner aan Timmermans en vroeg hem tekeningen te willen maken voor de Duitse uitgave. Tijdens zijn verblijf in Scheveningen, ontwierp F.T. de lettervignetten van Jungfer Symforosa voor Insel-Verlag, waarvan deze met 'S' ruim 1 à 2 cm. groter waren.
De vignetten behoren tot de citaten uit de novelle: 'die Zeit is da, den Garten zu bestellen; es ist genau so, als brauchte man nur auf einen Horn zu blasen; Martin... aber Symforosa kann nicht weiter...; sie fühlt seine Augen in ihren Rücken; die susze Regengerinn summt sein Liedchen auf Dächer und Blattwerk; gegen die Mauer der Kirche sitzt ein dicker Gottessohn; dann ist die Zeit um die Trauben zu pflücken; drausen ist alles in Schnee und Finsternis: nun sitzt sie, mit noch ein paar Menschen, im Gebete vor dem lächelnden Bilde.' Met Juffrouw Symforosa heeft Timmerman' ons één van de schoonste en zuiverste novellen geschonken die de literatuur de laatste eeuw heeft voortgebracht. Het is een meesterlijke proeve van het vergeestelijk leven. F.T. heeft hier de poësie van de gewone dingen weergegeven in een simpel verhaal tussen twee eenvoudige zielen. Het is een onschuldige idylle die eerder symbolisch, in weinig woorden, wordt uitgedrukt. Fijn atmosferisch heeft F.T. ieder sfeerbeeld tot in de kleinste bijzonderheden beschreven en wist met zijn illustraties elk detail vorm te geven.
Er werd gewezen op een mogelijk verwantschap met een soortgelijke novelle Op het Begijnhof, waarvan het handschrift de oorspronkelijke titel Grijze Liefde droeg, van Frans Verschoren. Dit kortverhaal verscheen, voor het eerst in 1905 en werd in 1912 opgenomen in Langs de kleine wegen. Bij Verschoren werd een alleenstaand vrouwtje in het geheim verliefd op de klusjesman van het begijnhof. De nacht voor de bekendmaking van het huwelijk, stierf de man schielijk en het vrouwtje droeg de herinnering aan die liefde als een geheim door het leven. Hoe eigenaardig het ook mag blijken Op het Begijnhof behoort tot het beste wat Verschoren ooit heeft geschreven en werd ten dele geïnspireerd door de 'Klappeienꞌ ( De Kommeiren) en 'Processie te Lier' van baron Isidoor Opsomer. Bij Timmermans leefde Symforosa in de geest van het begijnhof en met de godsvrucht eigen aan de begijntjes. Maar een onschuldige liefde kwam haar harterust verstoren. Martienus, de hovenier van het begijnhof, besefte niets van haar zielskwellingen.
Hij leefde voor de zon, zijn bloemen en Onze-Lieve-Heer. Martienus werd haar ontnomen om broeder te worden, maar zij was blij omdat Martienus gelukkig was. In juli 1922 schreef F.T. een brief aan de Mechelse schilder en publicist Frans Perckmans, die het boekje Tante Begijntje en nichtje Clotilda schreef in de trant van Timmermans. F.T. prees zijn streven maar wees op de zwakke punten in het verhaal. Timmermans situeerde in zijn novelle zeer duidelijk de woonst van Martienus: ꞌMaar nu moet Symforosa in ꞌt Hellestraatje komen waar Martienus woont... Een vlaag van zaligheid smakregent op haar neer. Zij moet zich aan de ijzeren staven van het hekken vasthouden.' Nergens op het begijnhof ligt een voorhofje zo zichtbaar aan de straat tussen de staven van het hek, als voor St.-Franciscus aan de Hellestraat.
In dit huisje schreef Felix Timmermans ook Schemeringen van den Dood, toen hij zich aan theosofische en spiritualistische leerstellingen, die hij door omgang met de Lierse kunstschilder en vriend Raymond de la Haye had leren kennen, waagde. Aan de Sint-Margaretastraat, naast het Hemdsmouwken, woonde Symforosa: 'In het stille, donker Hemdsmouwken dat door de klimop-bespreiden muur van het hof gescheiden is, klinkt dof en metaalklinkend een rappe stap en daar gaat het poortje open en juffrouw Muyshondt toont haar witte kap en haar grote, zwarte ogen.ꞌ Mogelijk maakte het muurpoortje deel uit van de ꞌOordjesschoolꞌ van juffrouw Monnier, zoals Tony Bergmann in Ernest Staas, advocaat, de school beschreef. Bij het verschijnen van Juffrouw Symforosa in kreeg de novelle volgens Theo Rutten, weinig aandacht. Wat men schreef was niets anders dan lof. Karel Van de Woestijne stond vrijwel alleen met zijn minder gewaardeerd oordeel: 'Een zeer gevoelige uitbeelding van een al te bedacht gevalletje' was zijn kommentaar. Karel Van den Oever noemde het Timmermans' fijnste werkje. Urbain Van de Voorde sprak van de frisse natuurlijkheid van zuster Symforosa. Ernest Van der Hallen onthaalde het als 'een heerlijk boekske tintelend van leven waar zon en fijne geestigheid in wentelen en trillen.' 'Het is het zuiverste boekje wellicht dat de Vlaamse literatuur sedert 1830 heeft voortgebrachtꞌ, zegde Jozef Muls. 'Het verhaal is reëeler dan de (Begijnhof-) sproken', schreef A.C.S. De Koe.
Gerard Walschap schreef, na het verschijnen van Juffrouw Symforosa in Zilveren Verpoozingen (1924): 'De zeer schone... bieden ter lezing slechts één uurtje, maar dat is ook een zeer schoon uurtje en vele andere uren waard... Het tederste van Het Kindeke Jezus in Vlaanderen leeft in deze 54 bladzijden en doorrilt ze devotelijk: de rijkste taalpracht van Pallieter, hoewel stiller en bezonkener, ligt hier te schitteren. En zo naaldfijn is die gans aparte begijntjes-psychologie ontleed en de vreemd-geheime groei dier begijntjesliefde wordt zo precies beschreven dat de bekroning van deze 'Zeer Schone Uren.' de natuurlijkste zaak van de wereld schijnt. Voor lezers, ontwikkeld genoeg om zich aan het ontstaan van zo menselijk gevoel in een begijntjesherteken niet te ergeren, is dit een kostelijk boekje. Andere reden tot voorbehoud is er niet.'
In 1972 schreef Albert Westerlinck in zijn artikel Ik ging bij Timmermans in de leer: 'Tijdens mijn seminariejaren heeft Mejuffer Symforosa, begijntjen mijn hart gewonnen. Later heb ik het nog tientallen malen herlezen. Het is mij toen duidelijk geworden dat Timmermans in zijn beste proza een dichter is, die door wonderbare metaforen en sfeerschepping de werkelijkheid tot mysterie maaktꞌ. Verder beklemtoonde hij: 'Het getuigt enkel van lompheid zulke poëtische verbeelding te lijf te paan met psychologische ontleding van de problematiek, want de premissen tot het scheppen, van zulk werkje zijn: argeloze eenvoud, simpel geloof, pure poësie. De novelle heeft een poëtische en spirituele puurheid van een moderne Beatrijs... Voor mij is Juffrouw Symforosa het meesterwerk van Felix Timmermans ' In het jaarboek van het Felix Timmermans-Genootschap van 1975 Voor drie frank geluk vervolgde Westerlinck met: 'In het kader van geheel de romantiek is Juffrouw Symforosa het fijnste en volmaakste prozagedicht... In Symforosa krijgen wij een glanzend en subtiel evenwicht tussen zinnelijk impressionisme én poëtische mysterie.' Op 16 februari 1922 kende de keurraad voor de Driemaandelijkse wedstrijd in de Nederlandse letterkunde, samengesteld uit Omer Wattez, voorzitter; Jozef Muls, verslaggever; Karel Elebaers, Jozef Van Mierlo en Louis Schärpe, leden, de staatsprijs voor de periode 1918-1920 toe aan Felix Timmermans voor De zeer schone uren van Juffrouw Symforosa, begijntjen. Op 3 maart verscheen het bericht in de pers en 's anderendaags bedankte de laureaat Jozef Muls voor het nieuws dat hem de staatsprijs was toegekend. Het was de eerste officiële erkenning van Timmermans' letterkundige verwezenlijkingen. Op 19 april bracht Omer Wattez, voorzitter van de jury, onder de titel Meesterwerken onzer Letterkunde, in Het Handelsblad, commentaar uit over de staatsprijskamp. Merkwaardig was wel dat hij geen enkel woord schreef over Juffrouw Symforosa en aldus de indruk wekte dat de staatsprijs werd toegekend aan Het Kindeken Jezus in Vlaanderen. In die tijd deed het gerucht de ronde dat het Koninklijk Besluit waarbij de prijs werd toegekend, zou verbroken worden.
Op 22 oktober werd Felix Timmermans dan gehuldigd in de Lierse stadsfeestzaal Vredeberg, dit op initiatief van het Verbond van de Lierse Toneelkringen, de belangrijkste Lierse kunstenaars, afgevaardigden van deelnemende verenigingen en vertegenwoordigers van alle politieke strekkingen, w.o. schepen Dr. Jules Van Hoof en de latere minister Arthur Vanderpoorten. Niettemin werd het voorstel om F.T. officieel in het stadhuis te ontvangen, door de gemeenteraad verworden. Als feestredenaars kon men rekenen op Herman Teirlinck, Jozef Muls en Kamiel Huysmans, die August Vermeylen verving. Als protest daartegen begonnen de meeste aanwezigen de Vlaamse Leeuw te zingen, toen het Belgisch volkslied werd gespeeld bij de aanvang van de zitting. (Tijdens de feestviering tekende de Nederlandse kunstenaar Isidoor van Mens het portret van F. Timmermans)
's Avonds had er een Pallietermaaltijd plaats: ꞌLot er ons de sâas aflakkeꞌ, zei Pallieter; Een dag later, op 23 oktober, onder de titel De Pallietererige vergissing, schreef andermaal Karel Van de Woestijne in de Rotterdamsche Courant dat Timmermans de staatsprijs wel verdiende, maar dat de toekenning ervan een vergissing was, omdat Het Kindeken Jezus in Vlaanderen en Symforosa verschenen vóór 1918 en dus niet in aanmerking konden konen voor de periode 1918-1920. Juffrouw Symforosa verscheen echter voor de eerste maal in boekvorm in 1918. Op 23 december schreef Felix Timmermans een brief aan Rik Cox, een Vlaamse kunsthandelaar in Rijswijk, o.m.: 'Jongen ik heb wat te vertellen over die huldiging. 't Is me wat geweest met die uitfluiting van de Brabançonne. Alle gazetten woelden tot de weekbladen in Wallonië toe!ꞌ In het verslag van de keurraad van 5 oktober 1923 schreef Jozef Muls, opgenomen in de Verslagen en Mededelingen der Koninklijke Academie voor Taal- en Letterkunde van maart 1926; 'De bedoeling van de jury was niet slechts het werkje Symforosa te bekronen maar, door het toekennen van de prijs, een openbare hulde te brengen aan heel de letterkundige arbeid van Timmermans en in het bijzonder aan Pallieter en 't Kindeken Jezus in Vlaanderen.ꞌ Tijdens het schooljaar 1941-1942 bracht Joseph Maes, leerling van de afdeling Sierkunsten aan de Kon. Academie voor Schone Kunsten te Gent, o.l.v. G. Bontinck, een proeve van bandversiering en boekverluchting van De Schoone Uren van Juffrouw Symforosa, Begijntjen. Buiten het ontwerp voor de kaft, ontwierp hij veertien verluchtingen met passende onderschriften. Tijdens de Gemeenteraadszitting van 22 juni 1960 werd op het Lierse begijnhof een straatnaamwijziging doorgevoerd. De vroegere Nieuwstraat werd Symforosastraat en de hoek van de Nieuwstraat werd Martienushoek. Jan Caesar maakte een kortfilm van Symforosa begijn, welke in 1965 werd uitgezonden door de toenmalige Belgische Radio en Televisie.
In het raam van de Felix Timmermans-herdenking in 1972, werd op 17 en 18 maart, op uitnodiging van het Toneellabo Arleccino, in het stedelijk museum, door Cia van Boort uit Tilburg, een toneelbewerking voor poppenspel van Juffrouw Symforosa gebracht. Deze kleinkunstenares werd in Zaltbommel geboren, vestigde zich in 1940 in Den Haag en opende in 1958 het poppentheater 'De Schelleboom' te Oisterwijk. In 1984 werden n.a.v. de viering ꞌ750 jaar begijnhofleven te Gent', in het Gentse Sint-Elisabethbegijnhof, door het Theater Taptoe, tien opvoeringen gebracht van het poppenspel 'De zeer schone miniaturen van Juffrouw Symforosa, begijntje'. In de ongeveer gelijknamige novelle van Timmermans vond Freek Neirinck de geschikte stof voor dit poppenspel. In zijn scenario wist Freek Neirinck de kern van Timmermans' bekroonde novelle volledig te bewaren en toonde alle respect voor de geest van het verhaal. De regisseur wist een geslaagd samengaan van folklore en poësie, van vrome naïviteit minimal-art en akteerkunst te bewerkstelligen. Vanaf 1984 werd de novelle regelmatig door Vlaamse toneelgezelschappen opgevoerd, zo o.m. te Gent, Lier, Lokeren, Lotenhulle, Melsbroek, St. Niklaas, Steenokkerzeel e.a. De bewerking en regie berustten meestal bij de plaatselijke regisseurs.
Tijdens het Timmermansjaar 1986, schonk op 13 september de Marnixring Land van Ryen, een bronzen Symforosabeeldje aan de stad. Het beeld werd geplaatst tegenover de Symforosastraat aan de St.-Margaretakerk. Het Symforosabeeld, een vrije benadering en uitdrukking van de kunstenaar Roland Rens, leraar aan de Lierse academie voor Schone Kunsten, stelt Symforosa voor bij het oogsten van de rijpe druiven, die ze veilig in haar voorschoot opbergt. De houding van Symforosa en de speling van de wind dragen veel bij tot het gevoel van ruimte en beweging.
Juffrouw Symforosa werd vertaald en verscheen in boekvorm in het Duits door Friedrich Markus Huebner: Die sehr schönen Stunden von Jungfer Symforosa, dem Beginchen (1920); in het Pools door Dra Meyera: Piekne Godsiny siostry Syforozi Beginki (1927); in het Tsjechisch door Otto F. Babler: Krásné čtení o pannč Symforose(1929): in het Frans door Roger Kervyn de Marcke ten Driessche: Les très belles heures de Mademoiselle Symphorose, Béguine (1931); in het Servo-Kroatisch door H. Barrica: Devica Simforosa, Pripovetka (1944) en in het Italiaans door Olga Gogala Di Leesthal: Le belle ore della beghina Sinforosa (1961).
Verder verschenen nog vertalingen in letterkundige bijdragen en andere uitgaven: in het Engels door Nell v. L. Boni; The Very Lovely Hours in the Life of the Beguine Symforosa in The Dial (1922); in het Frans door Betty Colin: Les très belles heures de Mlle Symforose, béguine in Europe(1923), met een nawoord waarin Paul Colin schreef dat Timmermans de klassiekste is van de hedendaagse romanciers; in het Italiaans door G. Prampolini: Le bellissime ore della damigella Symforosa, beghina in La letterature olandese e fiamminga (1927) en in het Zuid-Afrikaans door Dr. F.E.J. Malherbe: Juffrouw Symforosa in Moderne Vlaamse Kortverhale (1935).
Voor de kaft van de Nederlandse uitgaven ontwierp F.T. drie tekeningen: 'Symforosa zittend onder een druivelaar: Symforosa onder een stralende zon met een druiventros in haar hand en deze uitbeelding hernomen in kleur'. Verder heeft men het ontwerp van Jules Fonteyne: 'Symforosa op een ladder bij het afknippen van de druiven. Voor de recente Davidsfondsuitgave opteerde men voor een tekening uit De Pastoor uit den Bloeyenden Wijnpaerdt: 'bloemen met heilige onder glazen stolpꞌ.
Voor de Duitse uitgaven tekende Timmermans een andere voorstelling van Symforosa voor het titelblad: 'Symforosa wandelt blijmoedig neerkijkend naar de mooie tros druiven in haar hand, met een zekere dankbare herinnering aan Martienus.ꞌ Deze uitbeelding vindt men ook terug bij de Franse uitgave. De inspiratie voor dit ontwerp is mogelijk terug te vinden in het hoofdstuk De druiven, bij de Nederlandse uitgave van 1920.
Simpel en karakteristiek is ieder beeld dat Timmermans bij dit kortverhaal geeft. Er is geen willekeur bij deze illustraties, zij zijn niet gemaakt als louter versiersel, maar strengelen zich in het verloop van het verhaal. De tekeningen behoren bij de tekst en de tekst sluit aan bij de tekeningen. Dit komt sterk tot uiting bij de tweede druk van Symforosa (1920). Wie de vele boekillustraties heeft gezien, weet dat Timmermans deze discipline volledig beheerst. Hij weet door zijn eenvoud in de verbeelding, met weinig veel te zeggen. Hij tekent alles zoals hij het ziet, zoals het niemand voor hem heeft gezien, eenvoudig met enkele lijnen. Wanneer men zegt dat de schrijver met zijn taal schildert en daarmede dezelfde effecten bereikt als een schilder met zijn penseel, dan is dit volledig toepasselijk op deze novelle. Bij de eerste uitgave (1918) in de Beiaard-serie, blijkt het moeilijk bij Timmermans' gebruikte verluchtingen een zeker patroon, te ontwaren. Enkel bij de roos in het glas water, de vogel op een tak en de druiventros, vindt men eventuele aanknopingspunten met de tekst: 'Hier zie, steek die thuis in een vaasken: de merel fluit nog enige vergeten klanken; de tijd is gekomen van druiven te plukken! De illustraties voor deze uitgaven zijn echter vrij eenvoudig, maar met een fijne lijn weergegeven.
De illustraties bij de tweede druk (1920) en deze voor de uitgave Zilveren Verpoozinren (1924), zijn van een zeer fijne en mooie structuur en uitvoering. Het zijn kleine vierkantige tekeningen waarin Timmermans de beginletter van ieder hoofdstuk in verwerkt heeft. Deze illustraties behoren geheel bij de tekst: Martienus werkt voort, terwijl Symforosa breit; ze peinst en denkt maar aan Martienus, zijn gestalte wandelt door haar gedachten; hier zie, steek die t'huis in een vaasken, en daarmee geeft hij haar een donkergele, met karmijn gerande roos, de bekoring te weerstaan, houdt ze strak en star de vette vlam in ꞌt oog; Symforosa wacht op de Begijnenvest naar Martienus en wringt haar handen in vertwijfeling; ach Martienus snikt ze… en dan begint ze ineens te wenen met de handen vóór het gezicht: de tijd is gekomen om de druiven te plukken, want ze zijn rijp...; op de tafel, waarrond Symforosa met twee begijntjes aandachtig is naar ' t bonte Gansekensspel; ze was er zeker van hem als broeder weer te vinden... z'is blij omdat hij gelukkig is.'
Vanaf de vierde druk werden de lettervignetten gebruikt die Felix Timmermans tekende voor de Duitse uitgave van 1920: ꞌhet verhaal van een zaaier; een doedelzakspeler onder een knotwilg; de spits van de begijnhoftoren: twee paters die op een berrie een O.-L.-Vrouwbeeld dragen; een man onder een grote regenscherm die door de regen stapt: de gekroonde Ecce-Homo; de druiven worden ingehaald; een man midden in de sneeuw en St. Antonius.ꞌ In 1936 werden nieuwe illustraties ontworpen voor de Duitse uitgaven, thans in vierkantige uitvoering. Het concept komt nagenoeg; overeen met de lettervignetten, maar de voorstelling is enigszins andere. De begijnhoftoren werd vervangen door een wenende begijn tussen bloemen en St. Antonius heeft plaats moeten ruimen voor St. Maarten, de heilige Martienus van Tours. Men heeft deze illustraties zowel met gothische als met romeinse letters, met deze zelfs in 't zwart en 't rood.
De 'Omnibus-uitgavenꞌ werden enkel verlucht met een illustratie uit De harp van Sint-Franciscus: 'Een doorstoken hartꞌ. De recente uitgave van dit kortverhaal door het Davidsfonds werd verlucht met de illustraties uit de Beiaard-serie, behalve de druiventros, en de vierkantige vignetten van 1920.
Bij de Franse vertaling Les très belles heures... van 1931 werden als verluchting vier tekeningen uit Schoon Lier: ꞌde St.-Margaretastraat met kerk; de Kalvarieberg; een begijnhofpoortje en de begijnhofpoort aan het konventꞌ en een akwarel 'Processie op het begijnhof'ꞌ opgenomen. Of andere vertalingen van Juffrouw Symforosa, al dan niet door Felix Timmermans werden geïllustreerd, was niet te achterhalen.
Voor de vijfde druk, uitgegeven bij De Sikkel (Antwerpen, 1930), werd beroep gedaan op Jules Fonteyne om de illustraties te ontwerpen. Voor deze luxe-editie ontwierp de kunstenaar: 'Martienus met zijn rood slaaplijf en zijn blauwe schort, terwijl hij een struik plant; zijn gestalte wandelt door haar gebeden; Martienus staat in zijn hof tussen de rozen en geeft Symforosa een roos; een processiealtaar; Symforosa hoort een stap... 'Zijt gij het?' vraagt de zachte, bedeesde stem van Martienus; Symforosa is aan 't wassen gegaan en zit op de bank. Ze ziet als geschilderd de stonde weer... en de roos in zijn hand; het lamplicht legt een ronde klaarte op de tafel, waarrond Symforosa met twee begijntjes en aandachtig is naar 't bonte Gansekensspel; ze spoed zich verder door de velden, met het blikken korfken aan de arm en de regenschuiler in de hand.
Maar ook andere kunstenaars werden door het grafisch werk van Timmermans aangetrokken. In Het Handelsblad van 11 september 1924, bracht G. Rael een reportage van een bezoek van Tony Van Os en Hergé ( Remi) aan Timmermans en Ernest Van der Hallen. Op 13 juli 1930 verscheen in Le XX Littéraire et artistique, een zelfstandig supplement van Le XX siècle, een artikel van Felix Timmermans: Symphorose et le jardinier met verluchtingen van de later gekende striptekenaar Hergé.
Ondertussen leverde Hergé ook grafisch werk voor de Editions Rex, Leuven. In 1931 verschenen bij deze uitgeverij Les très belles Heures de Mademoiselle Symphorose en Triptyque de Noël. Het is best mogelijk dat Timmermans via Hergé deze novellen bij Ed. Rex publiceerde. Op 26 november 1931, onder de titel A Lierre chez Félix Timmermans, vertelde Léon Degrelle in Soirées over zijn bezoek aan FelixTimmermans, i.v.m. de Franse vertalingen van voornoemde kortverhalen, die door de Ed. Rex werden uitgeven.
Bijdrage uit wereldrevue - Lier, 16 September 1931.
'n Heerlijke Septemberochtend. Lier ligt te lachen in het zonnetje; er heerscht 'n vroolijke bedrijvigheid, de menschen zijn welgemoed en vormen 'n harmonisch geheel met hun huizen, met hun vriendelijk stadje : Lierke plezierke - stadje van poëzie... Timmermans, populaire zoon van Lier, heeft die Liersche atmospheer zoozeer gevoeld, opgenomen en weergegeven, dat men onwillekeurig den indruk krijgt, dat Lier een schepping van Pallieter is. In dat rustig midden, niet ver van de Sint-Gommaruskerk, woont onze sappige, door en door Vlaamsche verteller : Felix Timmermans voor de wereld, « de Fé » voor Lier. 'n Klein bescheiden meiske die op m'n geschel komt opendoen «zal 's efkes gaon zien of Vaoder thuis is». Ik wacht intusschen in 't smaakvol ingerichte salon. Aan de wanden schilderijen en etsen van mystiek en weelderig leven : Breughel, Opsomer, Van Reeth, Toorop, eigen werk... een uitgekozen kunstverzameling. De deur gaat open en daar stapt de Fé binnen, 'n rondborstige, sympathieke verschijning. 'n Ernstig gezicht en toch die tintelende lachende oogen : Pallieter!
Het doel van m'n bezoek is gauw uitgelegd. — U wilt dus 't een en ander uit m'n leven vernemen? Uit m'n omgang met m'n vrienden? Maak U geen illusies! Er gebeuren wel grappige dingen in het leven, maar die komen pas voor de pinnen als ge met vrienden ondereen eens uw avontuurtjes aan ’t oprakelen zijt. Ge voelt daartoe een sterke neiging, 't komt vanzelf en dan zijt ge verwonderd, zooveel grappigs beleefd te hebben. Wanneer ge nu echter op commando u die gebeurtenissen voor den geest wilt halen, dan vindt ge niets en ge zijt weeral verwonderd. Ik zal nochtans m’n best doen. Met Renaat Veremans heb ik op 'n heel eigenaardige wijze kennis gemaakt. 't Was vóór den oorlog, - in 1910 geloof ik - toen er te Lier 'n jubileum gevierd werd. 't Was Zomer, 's morgens om half zeven vertoonde het druk-versierde stadje 'n feestelijk gewoel. Vrouwen in kraakwitte voorschoten keerden de straten en maakten voorbereidselen als voor 'n processie. De mannen in hun Zondagsche plunje zaten al in de «staminee» of stapten op in de schetterende fanfare die voor de gelegenheid in haast bijeengescharreld was. Van jongsaf had ik altijd 'n sterke goesting voor feestelijkheden en was die keer dan ook van de partij. Ik had een hooge hoed op, had m'n gezicht versierd met 'n potsierlijke kartonnen neus en voor m'n buik bengelde 'n klein onnoozel-kinderachtig trommeltje.
Aan den hoek van de Antwerpschestraat botste ik pardoes op 'n jongeling met 'n breedgerande zwarte hoed en 'n artistiek uiterlijk. 't Was de René, ik kende hem slechts van zien - in Lier kennen alle menschen elkander - maar nu was het toch onze eerste kennismaklng. Hij vroeg me wat er te doen was, vertelde daarna dat hij naar 't conservatorium te Mechelen moest gaan en we geraakten in een druk gesprek en 'n hevige discussie over Wagner, Goethe... de René ging dien dag niet naar Mechelen en ik zag maar van verder feesten af. We wandelden weldra, luid babbelend, ver van het drukke jubileumgedoe door de rustige velden. Sindsdien zijn we boezemvrienden en hebben samen al menig avontuurtje beleefd. Nu wil het toeval, dat we nogal sterk op elkaar gelijken wat al dikwijls tot grappige vergissingen aanleidhig heeft gegeven. Zoo kwam men mij gedurende de Vlaamsche kunstweek te Aken verscheidene malen als de toondichter van «Vlaanderen» begroeten, terwijl de René herhaaldelijk verzocht werd z'n handteeken in 'n exemplaar van een mijner werken te zetten.
Hier zwijgt de Fé even. Terwijl hij sprak, was er 'n breede glimlach op z'n lippen gekomen. — Ik geloof dat het Flor Van Reeth is die het driemanschap volledigt? onderbreek ik de stilte. — Ik meende 't u juist te zeggen. Hij is de tweede « druivensappige vriend ». Ook de kennismaking met hem was eigenaardig. 't Was nog in den tijd dat ik lang haar en 'n baard droeg, de tijd van somberheid, van Maeterlinck-stemming, van occultisme, spiritisme en ander «ismen», dat ik eens op 'n wandeling door het rustige Begijnhof 'n schilder aan 't werk zag. Ik bleef staan en zag belangstellend toe. 't Was heel eenvoudig, 'n paar huiskens met 'n poortje, waarachter 'n weg met nog 'n poortje en nog eens 'n poortje tot heel in de verte... Z'n werk pakte me. Ik sprak h'm aan.
— Mijnheer, uw werk doet me denken aan een schilderij dat ik eens op 'n tentoonstelling te Brugge zag : 'n Wit huisje met 'n muur en 'n verre achtergrond, heel sober, niets gezochts... — Ja, vertelde hij, ik ken dat doek. De schilder was geïnspireerd door ’n gedicht. —Holierondijn - van 'n jongen schrijver : Timmermans.
Aangenaam verrast stelde ik me dan voor maar toen nu de kunstenaar zich Van Reeht noemde en vertelde de schilder te zijn van het door mij bedoelde werk, toen had ik voor 't oogenblik m'n tong verloren... Sinds die kennismaking zijn we dikke vrienden geworden. Ik ben toen met Van Reeth op Begijnhofreis door Vlaanderen gegaan. We zwerfden van het eene Begijnhof naar het andere. Tot we in Achel kwamen, waar we gedurende twee weken in de abdij verbleven. De monniken behandelden ons heel goed, alhoewel wij niet altijd met het strenge reglement overweg konden en ons o.a. bezondigden aan 't binnensmokkelen van gelei. — 't Is zeker daar dat u aan « Schemeringen van den Dood » werkte? — Ja. daar zag « De Witte Vaas het leven...» — Zoo vormt u dan 'n artistiek driemanschap van toondichter, schilder en schrijver. — Onvergetelijke uren hebben we samen doorgebracht. Heerlijke oogenblikken, toen ik, voorzien van m'n ebbenhouten fluit met de vrienden door 't wijde Vlaamsche landschap trok. Wat 'n zielesterkende schoonheid van mystiek en zinnelijkheid!...
Hoe ik aan 't schrijven ben gegaan? Vanaf 't oogenblik dat ik kon lezen. M'n eerste lectuur was natuurlijk Conscience. 't Kon dan ook niet missen of m'n eerste opstellen krioelden van «dagvorstinnen» en « filomeelen ». En dat vond ik mooi, zóó en niet anders moest literatuur geschreven worden! Tot ik eens op zekeren dag in 'n stamineeke te Westerloo bij toeval 'n boek in handen kreeg dat ik dadelijk begon te lezen.'t Was « Dagen » van Stijn Streuvels, dien ik toentertijd nog niet kende. De pittige, voor mij geheel nieuwe stijl boeide me en in één adem las ik door tot 't einde. Dat was mooi, dat was frisch leven. Conscience was vergeten - aan dat boek.- dank ik 'n kentering in m'n stijl. Ik heb ook eens Hugo Verriest bezocht. Ik had « Holdijn » geschreven, 'n tragedie in 70.000 verzen. Daar ik veel belang stelde in het oordeel van 'n man, als Verriest, had ik hem dat lijvig document opgestuurd. Weken en weken bleef ik zonder nieuws tot ik eindelijk 'n laconisch antwoord ontving : « Te lang. Kom eens babbelen ».
En ik naar Ingooighem! Keurig uitgedost met m'n hooge hoed op! Ik kende er den weg niet en aan 'n hoeve gekomen, vroeg ik de boerin of ze me ook kon vertellen waar de E. H. Veriest woonde. «Och meneer doktoor, meneer de Paster en is toch niet zieke?» vroeg ze meewarig. Dat «doktoor» was de schuld van den hoogen hoed, dien ik daarna dan nooit meer heb opgezet. Eindelijk belandde ik bij «den Paster van te lande». In z'n vriendelijke zoetvloeiende West-Vlaamsche taal wees hij mij op m'n fouten, haalde er natuurlijk Rodenbach's « Gudrun » bij. Ik had 't verhaal te lang gerokken en te dikwijls van rythme veranderd. «Ieder personnage moet z'n eigen karakteristiek rythme hebben. De zee - of ze woest buldert in de storm of zacht kabbelt in zonneschijn - heeft altijd haar kenschetsend rythme. Iedere persoon - opgewonden, woedend, vroolijk, kalm of melancholisch - wordt herkend aan z'n zielerythme ». Dat had ik uit 't oog verloren. Ik viel dadelijk aan 't werk. Gansch omgewerkt en na 'n amputatie van vijf hoofdstukken verscheen «Holdijn» in de « Nieuwe Gids ».
Later kwam dan «Schemeringen van den Dood» en daarna «Pallieter» en de andere werken. Jeugdwerk is ook «Begijnhofsproken» in samenwerking met Antoon Thiry. Thiry is 'n fijn kunstenaar, die maar al te weinig gewaardeerd wordt. Z'n werken als : Mr. Vindevogel, Pelgrim, Onder Gommarus' wake, zijn echte parels van zuivere kunst. — Werkt u nog veel op uw kamer in het Begijnhof? — Neen, 't is nu drie jaar dat ik er slechts kom om de huur te betalen, en dat is zelfs nu niet meer noodig, want ze komen deze hier ontvangen. Voor m'n laatste werk moest ik op m'n studeerkamer blijven, omdat ik gedurig de documentatie van geschiedenisboeken en bijbel noodig had. — Voor « Sint-Franciscus »? — Ja. In 't «Vertelsel van Sint-Franciscus » verdedig ik geen enkele thesis, stel hem in geen enkel bijzonder daglicht, maar wil zoo waarheidsgetrouw mogelijk die devote geschiedenis weergeven, geïnspireerd als ik ben door de poëzie en het lijden van dien heilige. Ik heb vandaag juist de laatste hand aan de verbeteringen gelegd. Nu nog overkloppen, in October ben ik klaar en in Mei verschijnt het boek. Ik ga nu weer kleinere verhalen schrijven en zal dan ook wel waarschijnhjk m'n kamer op 't Begijnhofje betrekken. Ook hoop ik dan weer wat tijd te vinden om te schilderen.
In de kamer naast het salon hoor ik borden rammelen. Door de deuropening zie ik «Marieke» die druk bezig is dampende schalen op tafel te zetten... Pallietersche geuren vervullen het huis. Ik wil niet langer Fé 's honger op de proef stellen en moet dus met spijt de aangename causerie eindigen.
De burgemeester - januari Stan en Neel Sop waren tweelingbroers en geleken zo fel op elkaar dat er altijd abuizen ontstonden. ꞌt Waren jongmans bij de zestig jaar. Op een zondag deed het nieuws de ronde dat Stan met de weduwe van de mulder ging trouwen. Neel zag er zo 't schijnt geen graten in, maar toen hij kort op dit nieuws zich voorstelde met de kiezing voor gemeenteraadslid, met al de kans van burgemeester te worden, draaide de weduwe haar hart naar de andere kant en vree met Neel. De ene is de andere, zei ze, en dan heb ik toch liever de burgemeester. Nu schoot Stan in zijn furie en stelde zich ook voor als gemeenteraadslid maar op een andere lijst, ook met de kans van burgemeester te worden. 't Was een vinnige kiesperiode, de twee broers tegen elkander. En Stan moet toch de slimste geweest zijn, want de dag vóór de kiezing ging hij de wegen op en zei overal : 'Mensen, ge moet voor mij, Neel, niet stemmen. Het is niet goed dat twee broers in haat komen. Stem gerust voor mijn broer Stan. Ik ga toch trouwen met de weduwe van de mulder zoals gij weet, en ik wil gerust zijn. Stem dus gerust voor mijn broer Stan.' ꞌt Was eerst ꞌs anderendaag als de kiezing ten einde liep, dat Neel vernam wat Stan had gezegd. En Stan werd gekozen, Neel niet. Een maand nadien was Stan burgemeester. De weduwe van de mulder is dan maar terug naar Stan gegaan. 'De ene is de andere, zei ze, en 'k heb toch liever de burgemeester.' Z'is met Stan getrouwd. Neel is er ziek van geworden, maar is er toch niet van gestorven, hij trouwde met een poes van achttien jaar. Ik had gaarne de twee broers getekend, maar daar ze zo fel op elkander gelijken, heb ik er maar een genomen, Stan of Neel ik weet het zelf niet.
De majordomo - februari Hij was de majordomo van het Waterhof. De kasteelheer zat altijd in ꞌt zuiden van Frankrijk. In oktober kwam hij over om een meutejacht te geven in zijn bossen. De majordomo met zijn hogen hoed en zijn wit gezicht was de schrik van de boeren en van allen die van 't kasteel afhingen. Een schrik die voortkwam van zijn te ver gedreven stiptheid. Alles moest juist en op tijd gedaan worden, niet te veel en niet te weinig, juist. Betalingen, leveringen, huur, getal, gewicht, zowel aan hem als door hem was vierkantig stipt. Hij was nooit te vermilderen en nam nooit geen enkele beloning of cadeauken aan. Als hij geren een appel had, ging hij die naar de markt kopen, nochtans dat de bogaard de schoonste was der streek. In zijn administratie wierd het minste penneken opgeschreven en dit trok hij af van zijn loon. Zijn heer, een dikke goedzak, had sinds lang opgehouden hem op zijn te knellende stiptheid te wijzen. Er was aan die man geen zalf te strijken. De boeren zeiden : Hij weet hoeveel blaren er op de bomen staan en hoeveel liters water er in de beken vloeien. Ze noemden hem de marmeren slang. Hij wist alles en was overal als een spook, waar men hem het minst verwachtte. Alle dagen swenst het zeven uren sloeg, draaide hij de lamp van zijn bureel uit. Maar de boeren hadden gezien dat swenst enige dagen het licht later brandde, tot tien uren, zelfs soms tot de morgen in de lucht kwam. Elkendeen zei : Er is iets verkeerd aan 't marmeren serpent. Als ze geld brachten, telde hij het niet meer na. Hij deed een gebaar van het daar maar neer te leggen en bleef verder over zijn boeken gebogen. Enige dagen nadien kreeg de kasteelheer een brief.
De majordomo schreef hen dat de rekening niet klopte, er was een verschil van vijf frank in ꞌt nadeel van zijn heer, dat hij er dag en nacht had naar gezocht om de reden van het tekort te vinden, en daar hij er niet in gelukt was hij hem zijn ontslag aanbood. De kasteelheer schreef hem terug dat hij om die vijf frank zich geen zorg behoefde te maken, zelfs nog voor geen duizend frank. Maar de marmeren slang wou niet langer majordomo zijn. De kasteelheer kwam zelf naar ꞌt kasteel om hem over te halen, niets aan te doen. Hij pakte zijn koffers en ging in de stad achter de kerk wonen, ꞌs Morgens zat hij lang in de kerk en na de noen, of het regende of niet regende, ging hij naar de dreven van ꞌt kasteel wandelen. Hij raapte de afgevallen twijgen op zoals vroeger, joeg de kinderen uit de mastbossen en bleef de schrik van de boeren. Hij schreef brieven naar zijn vroegeren heer over het nalatig gedrag van den nieuwen majordomo, een zwaar bourgonjegezicht, die wel geschenken aannam en achter de boerendochters reuzelde, welke bomen moesten uitgedaan worden en welke sloten gekuist. Die vent was razend op de slang, maar ook vol schrik. Ook de stropers vreesden hem evenzeer als vroeger. Op een keer vonden ze den ouden majordomo dood aan een sloot liggen, het hoofd in het water en ook de rechterhand, die uitgestrekt was naar een stuk fles dat in de sloot lag.
Het Riggereditje - maart Het is een blind, oud peken, maar een levendige in zijn tijd! Hij ziet geen steek meer voor zijn ogen. Maar hij blijft altijd mals en fris. Hij smoort hij zijn pijp om de reuk, menheer, om de reuk. Hij verdient zijn centjes met catechismus te geven aan de kinderen die hem niet goed vanbuiten kunnen leren; en dan ook met stoelen te repareren. Hij kent nog heel zijn Mechelsen cathechismus met uitleg uit zijn hoofd. En al de liekens uit zijn tijd. Hij zingt heel de dag. En daar is geen trouw, geen begrafenis, er mag geen pluim omhooggaan of Riggereditje staat erbij, roert zijn blad voor tien, en doet de mensen hun boekske open tot in 't derde geslacht. Hij is twee keren getrouwd geweest — Er kwamen geen kinderen. Maar nu gaat hij voor de derde keer trouwen met de boerin die hem alle dagen melk brengt. 'Nu zal 't wel lukken!', zegt hij. 'Ze trouwt mij niet uit compassie. Ik kan er wel tien vrouwen krijgen, maar zij is de schoonste. Ik heb hun gezicht maar te bestrelen, en ik weet het.' En in afwachting van zijn huwelijk zingt hij vrolijk : Ja in mijnen tijd dan ging het heel anders, maar ik was een klepper in mijnen tijd.
De Koker - april De Koker is een boomkapper. Met eens uit een boom te vallen was hij een oog kwijtgeraakt. Als er niets te kappen valt stroopt hij. Hij is nog nooit gepakt geweest. Ze zeggen dat de gendarmen zelf schrik van hem hebben. Hij zit geren hoog in de bomen. Zelfs klimt hij zomaar, als hij geen werk heeft; in d'hoogste populieren, uit puur genot. 'Daarboven ben ik dichter bij den groten Baas', zegt hij, 'dan is mijn hert gerust.ꞌ De pastoor zegt hem dat hij O.L.Heer in de kerk moet zoeken. 'Niets', antwoordt hij. 'Ik ken maar enen God, den oude, die van hierboven, de andere dat is een nieuwe, die is veel later gekomen, dat is maar zijnen zoon. En ik heb liever met den vader te doen. Die is baas. 'Hij komt weinig in de kerk, maar hij houdt zijn Pasen. Dan zit er altijd veel volk aan de biechtstoel te wachten. Maar hij komt de kerk binnen op zijn grote klonen, stampt er nog harder mee om te zeggen: 'Hier is de Koker. Hij gaat recht naar de biechtstoel. Malheur als er iemand in zit. Hij trekt hem er eenvoudig uit. Dat is nu niet meer nodig. Als ze de klonen horen, zeggen zal : 'Menheer pastoor, ik kom seffens weer, de Koker is daar.ꞌ De Koker heeft nooit ruzie, maar pas op, als er een andere ruzie zoekt. Dan kunnen er geen tien hem nog niet houden. In de winter stroopt hij. Hij verkoopt de hazen in de stad. Maar menheer pastoor en enige anderen krijgen er een voor niets, en ook de gendarmen. 'Ik zal ze verplichten gestroopte hazen te eten,' zegt hij. Op de ene of andere wintermorgen ligt er een haas op de dorpel der gendarmerie. Die geven hem dan ook niet aan hun hond. 'Zijn liefste dood is, zegt hij, dood uit een boom vallen.' Hij vrijt tegenwoordig met een weduwe met vier grote kinderen. Hij gaat in de lente trouwen. De vier kinderen zijn er al vanonder getrokken in dienst in de stad, uit schrik voor de nieuwe vader.
Het boerken van Henteren - mei Dit boerken was rijk, heel rijk - niet door werken, maar door erven. Hij was al tien jaar weduwnaar, had een dochterken van 18 jaar. Een van zijn knechten wist met het dochterken in ꞌt gevrij te komen. Wist het zover te brengen dat zij moesten trouwen. Nu kwam hij aan de lieve centen. Hij ging het boerken spreken met zijn zondagse dingen aan, en hij draaide triomfant aan zijn moustachken. Het boerken kreeg haast een geraaktheid van kwaadheid en schaamte. Zo nen nietsmandalle, zo nen van honger de muur op, ik breek u in tweeën ! De knecht lachte. En lijk het te verwachten was, ze trouwden, ꞌt Boerken zette hen in een huishouden, er was een trouwfeest met taarten uit de stad. De knecht wierd zat en riep nu in zijn overmoed hoe slim hij geweest was. 'Nu werk ik genen steek niet meer, en uw centen worden de mijn.' Toen stond het boerken recht : 'Polien, zei hij, gaat ge met dien schoelie leven, ja of neen ?' 'Ja ik vader, het is toch mijnen man en...ꞌ 'Goed!', zei het boerken. Meer zei hij niet. En nu ging er geen dag niet meer voorbij of ꞌt Boerken van Henteren gaf een feest. Hij ging in de herbergen, trakteerde voor alleman, riep de mensen van ’t veld om wijn en champieter te komen drinken. Zijn geld moest op ! De schoonzoon had geprobeerd langs notarissenkant aan 't geld te geraken. Het ging niet. Het geld was toegekomen langs vaders zijde toen moeder allang dood was, en ꞌt moederspart was vroeger slechts op enige honderd frank geschat. Het boerken wou geren zijn dochter met haar kinderen innemen, doch die was ook koppig. En hij deed maar op, alles op. Als 't geld verteerd was, verkocht hij een voor een zijn land, zijn koeien, zijn gerief, tot hij zonder een duit op straat stond. Toen was hij een gebroken man geworden, die van den armen leefde. Op ne keer vonden zꞌ hem dood in een hollenboom waarin hij 's nachts sliep.
Mie het Lammeken - juni Zo stond het in de gazetten : 'Verleden nacht is de jachtwachter Franciscus Vereken, van het landgoed St-Jan, door een geweerschot gedood. Men vermoedt dat de misdaad door een of meer wildstropers gepleegd is. Het parket wordt verwacht. Het verdriet van de brave vrouw Vereken is niet te beschrijven.' De moordenaar wierd niet gevonden. Vrouw Vereken is dan naar den baron gegaan.
Ze kwam buiten met twee geweren. Zij wierd de jachtwachtster. 'Ik zal weten wie het gedaan heeft, zei ze. En ik zal mij wreken ! 'Met grote klonen aan, het geweer over den schouder, en de armen gekruist, wandelt zij door de bossen - genen enkelen nacht slaat zij over. Donder, sneeuw, tempeest, zij wandelt door het bos over heel het domein. ꞌt Kan gebeuren dat de wraak zo in haar opkookt, dat ze voor haar verbeelding den ongekenden moordenaar oproept. 'Laat ons denken dat die boom hem zou zijn , zegt ze en dan legt ze in die richting aan en schiet. 'Wie ik in het bos zie, 't is eender wie, is eraan', zegt ze aan de mensen, en z'is de schrik van de stropers geworden. Ze noemen haar het Lammeken. ꞌt Is eigenlijk een wolvin geworden, die elke nacht erop uittrekt om te doden, die niet meer wenst dan dat er eens iemand door ꞌt bos zou komen om hem kunnen neer te schieten. De wraak die zij niet kan uitwerken maakt haar wild en bruut. Haar gezicht is hard en onmeedogend geworden lijk haar hart. Zij loert, sluipt, kent noch schrik noch verlegenheid, en ze vloekt als het morgen wordt: 'Weer een nutteloze nacht voorbij'.
Over heel het domein is er van stropers geen spoor meer. Z'heeft er de schrik onder. Ze weet dat z'haar willen doodslaan, haar huis in brand steken. 'Ze willen, maar ze doen 't niet, ze durven niet. Ne goeie man omverschieten de lafaards dat kunnen ze, maar wie naar mij ne vinger uitsteekt, is zijn gezicht in spijs.' De grote wraak is niet gekomen. Toen ze oud stierf, zei ze op haar doodsbed : 'Ik durf zo, zonder dat ik iemand doodgeschoten heb, niet naar onzen Frans gaan.'
De profeet - juli Van jongsaf zat hij in de boeken. Als hij op stiel was, wierd hij weggejaagd omdat hij te veel droomde. Hij ging van den enen winkel op den anderen, en kon op 't einde toch een koollossersschoen ineengenageld krijgen. Hij gaat den boer op schoenen repareren, en hij woont daar ievers op den steenweg in een oud bareelhuizeken. Hij zegt niet veel bij de boeren, maar als hij iets zegt, dan is ꞌt over ꞌt einde van de wereld. Dan staat hij op, dan komt er lijk vuur uit zijn ogen en met woorden uit St-Jan den Evangelist en van andere profeten, voorspelt hij den groten ondergang. Dat doet hij soms ook in ꞌt openbaar als er veel volk bijeen is. Hij is door God gekozen om het de mensen te komen melden. Zijn huis, daar mag iedereen binnen. Daar komen de landlopers de nacht doorbrengen, de wrakken, de zatlappen die niet thuis geraken, de stropers. Ze kunnen bij hem binnenkomen. Ze krijgen een soort bed en 's morgens koffie. En dan preekt hij van 't einde van de wereld. Zo vond hij eens onderwegen een sloor met een kindje. Een bedrogen jongedochter, thuis weggejaagd en door haar lief in den steek gelaten. Hij nam ze in. Hij zag haar slapen, nen helen nacht zat hij aan haar bed. ꞌs Anderendaags ging hij niet uit repareren. En 's avonds deed hij de deur op slot. Een zatlap kwam rammelen.
Hij deed niet open. En hij zei geen woord over ꞌt vergaan der wereld aan het meiske. Hij zei alleen, dat hij ook zo'n kindeken zou willen hebben. En hij zuchtte, en hij bezag haar; ze was niet heel schoon, maar ze was zo teer en lief tegen dat kind; die teerheid verlichtte haar. Die teerheid doorgeurde hem. En als ze weer zo bezig was haar kind in slaap te doen, toen nam hij haar hand, kuste ze en snikte : 'Ik weet niets, ik weet niets. De wereld mag niet vergaan, de wereld kan niet vergaan. - Laat ons trouwen ! Dat deden ze, en er kwamen veel kinderen.
Bienus - augustus Bienus zijn stukske land komt tot tegen het kerkhof. Als hij zaaide, als hij maaide, dag in dag uit heeft hij mensen zien begraven. Mensen van de stad en mensen van den buiten. Daar ligt een stuk mensen veraard. Hij is er filosoof door geworden en hij leest boeken, troost de mensen en hij heeft wijze spreuken ten beste. Maar als hij op een jaar, door de ziekte die er toen heerste, vier van zijn kinderen daar heeft zien begraven, en 't ander jaar zijn vrouw, dan is het met zijn wijsheid uit, dan heeft hij geen enkele spreuk niet meer te zeggen en 't is gedaan met de boeken. 'Praat, praat, zegt hij, alles is praat.ꞌ Het heeft zijn hart gekraakt. En als hij maait of als hij zaait, om de tien minuten staat hij stil en blijft naar ꞌt kerkhof staan zien. Dit kerkhof, dit kerkhof! Dit is ꞌt enige dat genen praat is. Dit is de grote stilte. Hij ziet en hoort de mensen in hun gedoen, hij ziet ze vrijen, trouwen, kermissen. En eeuwig zegt hij : Praat, praat.ꞌ Zijn leven staat ervan stil; zijn leven en zijn werk. Hij wordt arm, wat kan ꞌt hem deren. Zijn hoeve wordt verkocht; 't raakt zijn knoesel nog niet. Dat is maar praat, alles is praat. De grafmaker is een vrolijke vent en hij delft de graven al fluitende. Maar die krijgt ook zijnen toer. En ze komen Bienus roepen of hij het graf wil delven. Bienus bleef grafmaker, 't Eerste wat hij deed was zijn eigen graf maken. Maar ge sterft niet als ge wilt. ꞌt Graf ligt er al jaren open, 't is vol kruid en wilde bloemen gegroeid. En immer graaft hij voor arm en rijk. groot en klein. Ze gaan hem voor, ze verdwijnen in de stilte. En hij blijft staan in het leven, in het gepraat en ziet met weemoed naar den put, die elke lente opnieuw vol kruid en bloemen groeit.
Pier van Boekweitstrooi - september Hij woonde in de klein boskens aan de Nete. Hij was zo lang en zijn hut zo laag, dat hij zijn kop door 't strooien dak stak om te zien wat er buiten gaande was. Zo zag hij 's nachts naar de sterren. Hij beleesde kwaden huidbrand, maakte zalven en had toverboeken. De kinderen zeien dat hij naalden in zijn ogen had. Als hij een paard bezag viel het om. Op een keer trok hij eruit. 'Ik ga een wijf halen', zei hij. Hij ging naar den burgemeester van ꞌt dorp en zei hem : 'Ze kunnen van mijn huis afblijven, of ze krijgen de cholera... 'Zeven jaar later kwam hij terug op een hondenkarretje en hij had een klein oud wijfke bij met pekzwart haar en schuine ogen, en 't had geen toppen aan haar vingeren, aan haar duimen wel. 'Dat is mijn wijf, zei hij. Daar geloofde niemand een gram van. De mensen zeien dat ze visschubben op haar benen had. Het hutteken was ineengezakt. Ze zetten het samen terug recht. Maar van toen af dierf niemand niet meer hem voor 't een of ꞌt ander geval bezoeken terwille van dat oude wijfken. Ze wisten wel wie het was, maar dierven de naam niet noemen. Zondags reed hij ermee naar de vroegmis. Maar ꞌt volk ging de kerk uit. Tot den duur vroeg de pastoor of ze naar een andere parochie naar de mis wilden gaan. Ze gingen dan niet meer naar de kerk, ook niet naar een andere parochie. Als 't ievers brandde, 't was de schuld van dit wijfke; stierven er koeien, was er ziekte onder de mensen, ꞌt een of ꞌt ander ongeluk, 't was altijd de schuld van die met haar visbenen. Op ne keer toen zij op de baan was met konijnenvoer hadden ze met stenen gegooid tot zꞌ er halfdood bleef liggen. Maar met de kermis in oktober kwam de wraak, ꞌt Regende al dagen. De waters waren gezwollen. Twintig jaar geleden was het dorp eens overstroomd geweest. Maar nu waren er goede dijken. Maar terwijl dien zondagavond de piston in de tenten de koppels deed waggelen, luidde ineens de noodklok. De dijken waren doorgebroken. Grote overstroming. Heel het dorp onder water, tien mensen verdronken. Toen het water zakte, vonden zꞌ in de hut het oud wijfken in ontbinding. Van Pier niets meer te zien. Doch ꞌt gebeurt dat z'hem soms in den nacht tegenkomen op den dijk, en dat is dan altijd het teken dat er weer een overstroming gaat zijn.
Ster der zee - oktober Ster der zee, zo heette de mosselboot, die in de mosselmaanden aan de werf van 't stadje kwam aanleggen. De zoon Piet reed dan met een karretje met mosselen de stad rond. De vader bleef swenst op 't schip. Piet kwam altijd voorbij ꞌt stamineeken Den Eenhoorn. Verkocht er mosselen, dronk er een paar pinten en vrijde met Marcelinneke. ꞌt Was tegen de kanonnierskazerne en er kwamen daar veel soldaten, en zo ꞌt schijnt was Piet haar enig lief niet. Maar wat wist die jongen daar af, als ge zo altijd op een schip leeft, dat heen en weer zeilt! Hij sprak er met zijn vader over. Die was content. Ze zouden dan trouwen en zij op ꞌt schip komen wonen, en de vader zou daar ievers in Zeeland zijnen ouden dag uitvieren. Het schip lag weer aan, 't was in november. Toen hij dien avond in ꞌt stamineeken kwam, zat zij met een kanonnier achter de tafel te vrijen. Enige glazen kapot en kreten van 'k trouw met genen mosselvent. De soldaten zwierden Piet buiten voor hij gestoken had.
Het sloeg in den jongen zijnen kop. Hij moest haar hebben dood of levend. De week nadien toen de boot weer aanlag, vader was er niet bij, sloop hij 's avonds in het Krabbestraatje tegen dat ze van de cinema kwam. Hij sprak haar aan en vroeg van eens mee rond te wandelen. Hij moest haar iets geven. En nu ze weer in zijn armen was, hield ze weer van hem, voor een week of zo. Ze kwamen op de werf. Daar lag het schip. Kom, zei hij. En voor ze kon weigeren, pakte hij haar op, droeg zꞌ over de plank en stopte ze in ꞌt ruim. Direct vaarde hij weg. Tegen den morgen waren ze voorbij Antwerpen; de wind in 't zeiltje, altijd verder, de Beneden-Schelde in, voorbij Vlissingen, nog verder de zee in. Kleiner, kleiner wierd het mosselbootje, den avond en de storm vielen verveerlijk over de wereld. In de lente spoelde er daar ievers tegen Duinkerken een stuk voorsteven aan, waarop ge met moeite de ingebrande letters lezen kon : Ster der zee.
Mie Vogel-Petrol-Mie - november Eerst leurde ze met een stoopke petrol van deur tot deur. Maar van ꞌt begin af had ze een frullemuts op met een vogel versierd, ꞌs Morgens de muts op en tegen den nacht af. Z'had zo verschillige mutsen, een voor in de week, een voor heel slecht weer, een voor zondags en een voor wat nog ? Haar armen waren lang geworden van ꞌt sleuren met de petrolstopen. Ze was proper, werkte lijk een bie en ze verdiende centen. Het was een kapitein. Z'had een lummel van een vent, die niet goed wist wat zweet was en baas wou zijn van de centen die zij verdiende. Eerst zat het er dikwijls tegen, maar Mie zag seffens zijn zwakken kant. Hij dronk geren en als hij veel binnen had was hij een lam, en deed niets anders dan stoefen dat zij zo rijk waren. En om gerust haren petrolhandel te kunnen doen en om rijk te worden, deed Mie hem drinken. Ze gaf hem geld om te drinken. Ze bracht zaterdags een fles beste mee. Hem alle dagen zat maken was d' enigste manier om vooruit te komen. Een ander zou zeggen : 'Hij drinkt ons arm.' Zij zei : 'Hij drinkt mij rijk.' Ze was bij de hand. Ze kende immers commerce. Van petrolstopen kwam het tot een petrolvat, dat ze op een wagenske door de stad voerde. Ze kocht kleine fondskens en die liepen ineens omhoog, dat ze twee huizen kon kopen, het hare en dat van daar nevens. Z'had geluk, maar ze stond vroeg op. Twee jaar later trok een paardje met nen roden ijzeren petrolwagen rond. ꞌt Jaar nadien had ze drie wagens en knechten, voor de dorpen. Een stal met drie paarden.
Heel de straat was van haar. Maar ze droeg nog altijd een frullemuts met een vogel op. En voor zondags, als z'haar purperen zijden kleed aanhad, droeg zꞌ een muts met een echten paradis. Ze reed in een open calèche, zo kwam ze de huishuur ontvangen. Maar ze bleef simpel en ze zat mee in de klein stamineekens van ꞌt kwartier met de kaarten te spelen. 'Ge zijt rijk geworden, Mie.' 'Door hard werken en doordat mijnen vent zo fel gedronken heeft.' Die man dronk nog. Toen kwam de gas. Mie deed een openbare vergadering beleggen tegen het gevaar van de gas. Maar de gas kwam. Zij is nu oud en krom en gaat met een stoksken. Maar zij wil in haar schoon huis geen gas. Petrol, anders niets. En ze draagt nog altijd een frullemuts met een vogel op. Ze dooft uit. En haar man, die nog altijd drinkt, wacht kalm naar die uitdoving, om alles op te kunnen drinken, z'hebben toch geen kinderen.
Mieke Lieke - december Ze was verliefd geworden op een speelman, enen die met viool van dorp tot dorp reisde en hij speelde dan op de pachthoven zo'n schoon liekes dat ze de tranen in dogen kregen. Het was een bleke jongen met een zwarten baard en hij mankte wat. Maar hij kloeg zo van zijn been dat hij niet verder kon. Hij bleef er een week. En Mieke die daar meid was en nog maar 16 jaar, was op die man verliefd geworden en hij op haar. Hij speelde voor haar zo ’n schoon liekes! En de nacht voor hij vertrok, had de boer hen ontdekt dat ze zaten te vrijen. Zij vloog direct weg. Maar zij trok met hem mee. En terwijl hij speelde, ging zij met een baksken rond. Zij sliepen den derden dag bij een boer in een schuur. Maar toen zij ꞌs morgens wakker wierd, was hij weg. Langswaar was Armand gegaan? Ze zocht dagen en dagen. En toen z'op haar dorp weerkwam, wierd zij door haar broer, want ouders hadden ze niet meer, buitengezet en door 't volk weggestoten. Ze dwaalde van hier naar ginder. Ze gaf zich over aan 't slechte om van honger niet om te komen. En altijd zocht ze ondertussen naar Armand. Op ꞌt laatste wierd ze door gendarmen opgepikt en in een verbeteringshuis gestoken van Maria Magdalena.
Toen zꞌer weer buitenkwam op haar eenentwintig jaar, zou ze in post gaan als meid bij een oude juffrouw in de stad. Ze was er nog maar drie dagen of zꞌ hoorde viool spelen in de stille straat. Het was Armand. Ze liep naar hem. Ze kuste hem en ze wou mee. Maar hij kon dat niet doen, zei hij, als elk lief moest meegaan, dan heb ik er een volle straat bij. Daarbij ik ben getrouwd. Toen zei ze haren post op. Ze was gebroken van hart en ging terug naar haar dorp. Ze ging bij de boeren uit naaien en ze zong dan de liekes die Armand voor haar gespeeld had. Ze zong ze als ze over de wegen trok, ze zong ze als ze door de sneeuw ging of bij zomeravond aan haar deur. Dat zingen was haren troost. Dan herleefde ze terug de schoonste uren van haar leven. En iedereen zei dat ze zo gelukkig was.
MIJN EERSTE BOEK Door FELIX TIMMERMANS - Uit: Bibliotheekgids, 1/6/1922.
Als men het ziet liggen, zoo dun als een sneeke kaas; eens zoo hoog dan breed, met zijn verschoten roze omslag, en zijn verschillende letterkarakters, in een mager kaderken, dan denkt men een van die goedkoope beschrijvingen over een heilige, of een litanie, of een H. Hartboeksken te zien; een van die schrale brochuurkens die men verkoopt in de bondieuseries van Scherpenheuvel, Halle, Lier en andere bedevaartplaatsen.
In volgorde staat er op te lezen : Door de dagen 1907 "Indrukken van Polleke van Mher", Lier. - Druk A. Van Hoecke. Dit Polleke van Mher was ik. Als men die omslag omslaat beginnen zonder verder komaf van herhaling van tittel, van eenige bladen wit papier, van inleiding of opdracht, direkt de gedichtjes. Het zijn waarachtig gedichten, rijmen, of beter berijmde voorstellingen, zoo iets als een schilderijtje. Elk tittel in andere letters.
Er zijn 24 gedichtjes in, en als elk gedichtje op één bladzijde hadde gestaan, hadden er 24 bladzijden geweest. Er zijn maar 20 bladzijden. En nu hebben die gedichtjes, nu dat ze zich zonder asem te laten halen, elkander voet bij stek opvolgen, het vertoon van menschen die rap en dicht opeengedrongen met aschwoensdag een kruisken gaan halen.
't Begint met "Dageraad" en 't eindigt met "Avond".
"Dageraad" begint: In het Oosten hangt 'n witte streep, die langzaam openrekt: 't lijkt een plas van troebel nat, waar rooden inkt wordt ingelekt.
en "Avond" eindigt met: En de maan toont haar gezicht, dik opgeblazen lijk 'n pad. Alles slaapt nu ... slechts heel verre rolt een trein weg naar de stad. Dan staat daar nog onder: Lier 1903. Polleke van Mher.
En tusschen "Dageraad" en "Avond" krijgt men tafereelen te zien van: "Sneeuw", "Jacht", "Begijnevest", "Scheresliep", "Schoenmaker", "Dronkerd", "Paters", "Kerstmis", "Vijver", "Orgeldraaier", "Allerzielen", "Oud" enz. 't Is allemaal slechts gezien, louter gezien. En voor zoo goed ik kon, kleurig willen uitbeelden.
Zoo in "Herder" : D'Heete zonne, die heur stralen deur de knoestge takken stak tikte grillge, gouden rondekens op zijn oud soldatenfrak.
"Schoenmaker", en dat wil ik heelemaal overschrijven, omdat het duidelijk het bedrijf en het beeld weergeeft van een oud ventje, dat mij veel schoone vertelsels deed, en veel heeft bijgedragen om mij aan 't schrijven te zetten, want ik was, zelfs toen ik die gedichtjes nog schreef, van zin glasraamschilder te worden.
Bij het raam zit hij te werken op een lage pikkelstoel, nevens hem en voor en achter ligt een oude lederboel.
Hij hermaakt een waterleers, en boort met een gekromde pin, gaatjes door de zool en slaagt er dan een stalen nagel in.
En hij trekt de breede heuvlers met een pekdraad, dicht en straf, neemt zijn mes en snijdt er zuinig hier en daar een stuksken af.
Over 't vlamken van een keersken, op een wrijver smelt hij was, vaagt hem aan de zij der zolen dat het blinkt lijk spiegelglas.
Dan heft hij de leers in d'hoogte en bekijkt ze om en rond, mompelt van tevredenheid en speekt een kladken op de grond.
Alleen maar gezien, te arm weergegeven, en dan, en dat vooral, te erg onder den invloed van Karel Omer De Laey. Deze goede, schoone dichter van "Van te Lande", bekoorde mij zoo door zijn vorm; de korte, ruwe gezonde verzen, de beschrenking van uitbeelding dat ik niet weerstaan kon, verzen die ik al gemaakt had, zooals "Schoenmaker" in zijnen gezonden vorm te gieten. 't Was een zwakte, maar ik ben er blij om, zoo zwak geweest te zijn, ik heb er danig veel mee geleerd, en 't is mij later van grooten tel en veel nut geweest. Ik had een goeden meester, en ik dank het geval dat mij het werk van den helaas te vroeg gestorven dichter liet kennen. 't Was een zuiveringswerk voor mijn romantisme, en nu dit gebeurd was schoof later zelf de persoonlijkheid in den vorm, en wijzigde den vorm. En daarom nog eens dank aan Karel Omer De Laey.
Zelfs een Fransch gedichtje, ik geloof van Francois Coppée, vertaalde ik in dien trant. Hier volgt het: 't Oudste : In de winter, twee klein kindren gaan uit beedlen, hand in hand, 't oudste draagt wat droge korsten brood, geborgen in een mand.
En ze leidt het kleinste zoetkes wijl z'het droevig-stil beziet, gaat van huis tot huis, doch nievers waar men iets aan 't koppel biedt.
't Oudste belt nu aan een woning met versiersels, rijk en groot, en hier krijgen z'elken dag een dikke snee korentenbrood.
Efkens blikt ze op heur zusje... trekt een roode neusdoek uit heur zak, zet hem aan den neus der kleine en zegt haastig "snuit". En hoe ik er toe kwam, die gedichtjes in boek (met een je) uit te geven ? hoe ik zoo maar seffens een uitgever vond? Wel in die jaren 1903-1905 verscheen er te Lier alle weken een kunstbladje "Lier Vooruit!". Daarin verschenen wat wetenschappelijke opstellen, wat over tooneel en schilderen, alles in groote letters gedrukt, want kopij was er te kort. Ik stuurde mijn gedichtjes in, ze wierden aangenomen. Week voor week, soms alle drie weken, verscheen er wat van, ze wierden gaarne gelezen, en op een Nieuwjaar, die van 1907, wist de uitgever, geen ander nieuwjaarscadeau aan zijn abonnenten te doen, dan de gedichtjes bijeen te verzamelen en ze bij het nummer van "Lier Vooruit" te voegen. Er waren geloof ik circa 200 abonnenten, ik kreeg een 50 tal boekjes, en daarmee beleefde mijn eerste boek zijn eerste, maar zijn laatste uitgave! En alhoewel het gebrekkig is, ben ik toch blij dat 't als een kreupel, gemankeerd madeliefke op de wereld is komen piepen. Niet opdat anderen het zouden lezen, want zullen er nog 10 boekjes van bestaan ? ik geloof het niet. Maar ik ben blij als ik het kan vastnemen in al zijn schamelheid, omdat het mij zulke zoete herinneringen verwekt, en ik dan weer den schoonen, naieven tijd beleef van het voelen zwellen en deinen der eerste kunstenaarsemoties.
De Fé vulde een kamer Gommaar Timmermans loopt helemaal in de voetsporen van zijn vader
Door Martine Cuyt in de Gazet van Antwerpen van 9/08/1997
Lier – Zodra Gommaar Timmermans een beetje wandelbaar was, nam papa Felix hem mee op zijn dagelijkse tochten. Vijftig jaar na de dood van de schrijver zoeken we zijn zoon op in Lier, de biotoop van de Timmermansen. Gommaar wandelt zijn vaderwandeling nog bijna dagelijks. Hij heeft net als pa destijds een werkkamer met uitzicht, maakt comic strips en columns. De appel is niet ver van de boom gevallen. "Ik was verschrikkelijk graag bij onze vader", zegt Gommaar Timmermans (67)."Hij was onze wereld. Of zoals een vriend het ooit zei: 'De Fé vult een kamer'. Zijn aanwezigheid was inderdaad kamer vullend. Ik voelde me goed bij hem. Verscheidene mensen voelden zich goed bij hem. Zo goed. dat ze hem zelfs hun leven kwamen vertellen. Hij was een man die vertrouwen wekte.
Wat is je vroegste herinnering aan je vader? Gommaar Timmermans: Ik moet zowat vier zijn geweest. We waren met vakantie in Blankenberge. We logeerden boven een schoenwinkel, maar ik herinner me vooral de pekinees met jongskes. We gingen er met zijn allen eentje kiezen. Toen de vakantie voorbij was, bleek het pekineesje niet groot genoeg om hij zijn mama weg te halen. We zijn dan zonder pekineesje naar huis vertrokken.
Maar jullie bleven niet zonder pekineesje? Neen. Mijn vader had gezegd dat we het later zouden ophalen, wat niemand echt geloofde, maar hij deed het. Met een hondenmand zijn hij en ik het hondje gaan oppikken. Je moet weten dat Blankenberge vroeger verder weg lag dan nu. De trein betekende een volle dag onderweg.We moesten via Antwerpen op de Linkeroever zien te geraken.... Ik had een tipzakje vol zwarte drop gekregen en had het beestje ook maar getrakteerd. Vader zal in de trein de hele tijd te lezen en had dat niet gemerkt. Moeder heeft de snoep uit zijn pelsje moeten knippen.
En vader boos? Ik heb hem nooit echt kwaad geweten. De enige reprimande die wij kregen, was toen we te laat thuis kwamen. Hij was een heel ongerust mens, maar kon veel hebben. Ik was niet de allerbeste leerling. En ik ben verschillende keren van school gestuurd omdat ik het te bont had gemaakt. Zijn antwoord was dan: 'Ach. Die schoolmeesters toch' en 'Jongen, wat er inzit, komt er wel uit'. Bij goed weer schreef hij wel eens een briefje 'dat ik door familieomstandigheden niet kon komen'. En dan gingen we wandelen.
Je was zijn wandelgezel? Van zodra ik een beetje wandelbaar was. zeg maar 5, 6, 7 jaar, ging ik haast dagelijks met hem zijn toer doen. Mijn zusters zaten toen op pensionaat. Vader was een trage wandelaar. Hij wou alles opnemen: de mensen, de weerspiegeling in het water, het landschap. We liepen telkens ongeveer dezelfde wandeling. Soms gingen we iets drinken op de Grote Markt. Ik een limonade, hij een Cinzano. Op zondag trokken we verder. Ik herinner me de plak chocolade die moeder meegaf voor onderweg, de bokaal en het netje om aan de grachtkant vlinders en salamanders te gaan vangen. We liepen dan altijd richting Hof der Ringen.
Maakte hij notities tijdens het wandelen? Neen, of ik heb het niet gemerkt. Maar hij had wel altijd een stukje potlood bij. Hij liep constant met notaboekjes van de bank of van kelners op zak voor als hij een schetsje wilde maken. Als hij er echt op uit trok om te tekenen nam hij een blok mee, waterverf en een kroes om water uit de gracht te scheppen. En ik maar marbelen ondertussen.
Je wist dat hij schilderde,wist je ook dat hij schreef ? Dat heeft een tijdje geduurd. Toen ze op school vroegen: 'Wat doet uw vader?', heeft een van mijn zussen eens geantwoord: 'Hij schrijft brieven'. Hij werkt bij de post? Vroegen ze dan. 'Ja, dat zal dan wel'. Er werd nooit over gesproken.
Wanneer is het beginnen dagen? In de jaren dertig had hij al veel succes. Hij kreeg ook nogal wat bezoekers over de vloer uit Lier, Nederland, Duitsland tot uit Zwitserland. Hij maakte tijd voor zijn lezers. We hadden het toen onderhand wel door.
Had hij bepaalde schrijfrituelen? Hij schreef vaak in de voormiddag, maar pinde zich daar niet op vast. Soms zat hij ook 's middags of 's avonds te pennen. Hij schreef zelfs onderweg, toen hij voor lezingen in Duitsland was. Mijn moeder heeft eens een brief gehad waarin stond dat hij tot middernacht had geschreven aan 'Boerenpsalm'. Als hij een ingeving had, moest hij die noteren. Hij schreef in huis, maar leefde er ook. Hij bemoeide zich zelfs met de keuken. Hij sneed het gebraad. Hij vond dat hij confituur maakte als geen andere, en maakte die dan ook goed en graag.
Herinneringen zat? Ik herinner me de ochtenden en de geur van koffie, waar hij zo van hield. Hij hielp mijn zus Tonette en mij naar school. Hij troostte ons. Wij moesten elke dag worden getroost voor we naar school vertrokken. Vader was zwaarlijvig. Als hij speelgoed voor ons kocht, was dat altijd iets waar je bij kon gaan zitten: een stoommachine, een elektrische trein, een toverlantaarn.
Leerde je pa je lezen? Vader zat avond na avond te lezen, maar heeft ons nooit verplicht. Ter gelegenheid van mijn plechtige communie kocht hij me de hele reeks van Jules Verne. Weet je dat ik die nog graag herlees? Ik hou van die statige taal van rond de eeuwwisseling. En die koene kapitein van 15 jaar sprak me wel aan, natuurlijk. Toen ik die leeftijd had, heeft vader wel eens tegen me gezegd: 'Ge moet Maeterlinck eens lezen, "La vie des abeilles". Hij las veel Frans in die periode.
Hij heeft toch ook vertelsels speciaal voor jullie geschreven? Het heeft lang geduurd voor ik besefte dat het verhaal over het varkentje voor mij was geschreven. Hij sprak daar niet over. Hij las ook niet voor. De enige die hij heeft voorgelezen was mijn moeder. Stukken uit zijn boeken. Tenzij hij al lezend eens een natuurbeschrijving tegenkwam die hij bijzonder geestig vond, dan durfde hij die wel eens te tonen.
Hoe ben je zelf in de pen geklommen? Heel toevallig. Op mijn achttiende had ik een oorlogsjeepje gekocht. Ik had bij moeder geleend, zat met andere woorden in de schulden. Ik kreeg de gelegenheid om kinderverhalen te schrijven voor een jeugdblad. Ik tikte toen met twee vingers en wat eronder op het blad verscheen, waren dolle dingen, die kant noch wal raakten, maar ze vroegen er nog en nog. Toen mijn jeep afbetaald was, ben ik gestopt met schrijven.
En toen jeukten de stripverhalen in je vingers? Ik heb vijftien jaar strips of eerder comics getekend. Ik was erg geïnspireerd door de mannekesbladen van destijds en door houtsneden. Ik ben dan een figuurtje beginnen zoeken. Het waren tekeningen waar weinig actie speelde, de tekst maakte het verhaal. Door ziekte heb ik een jaar niet getekend en nu schrijf ik weer meer dan ik teken. Ik vind die GoT-column in Knack wel fijn om doen.
Wat heb je buiten het teken- en schrijftalent nog van je vader? Hij kon urenlang naar de wolken kijken. Ik ook. Ik hou van de regen zoals hij. In de zomer stond hij vaak aan de achterdeur te luisteren naar de regen op de perenbomen of hij ging net dan wandelen. De kwaliteit van de regen hoor je als hij in water plenst, vond hij. De liefde voor dieren heb ik ook vast van hem. Al hadden we maar een tuintje van 150 vierkante meter, er zaten tien kippen plus haan op, plus Engelse haan, sierduiven, een pekinees, en afhankelijk van seizoen tot seizoen, minder of meer jongere poezen. Tel daarbij nog een kauw en een schildpad.
Heb je ook slechte herinneringen aan Felix Timmermans? Eerlijk gezegd, niet één.
Zijn er vragen die je hem nu zou willen stellen, mocht het kunnen? Nee, behalve de vragen die je toch niet stelt. Ik wilde aan mijn moeder ook wel vragen hoe het voelde om ouder te worden, maar dat doe je niet.
Op de komst van het Timmermansstandbeeld wordt niet overal in Lier enthousiast gereageerd. De vriend van collaborateurs en nazi's brengt pijnlijke herinneringen boven, luidt het? Ik ben ervan overtuigd dat die mensen heel slechte herinneringen aan de oorlog hebben. Maar ik denk dat ze met een verkeerd beeld van een aantal dingen zitten. Hadden ze moeite gedaan om mijn vader beter te leren kennen, dan hadden ze gezien hoe hij echt was. Hij heeft natuurlijk vaak voor lezingen in Duitsland gezeten. En als er een Duitse fan gelegerd was in Antwerpen en vroeg om zijn boek te signeren, dan liet hij die inderdaad binnen. Ook Picasso, Ernst Jünger en Jean Cocteau hebben ontmoetingen met Duitsers gehad. Vraag is hoe reageert men erop? Mijn vader was een bijzonder zachtmoedig man. Hij was antimilitaristisch. Tegen uniformen kon hij niet.
Met Timmermans op literaire bedevaart naar Lier - Jaak Dreesen
Met Timmermans op literaire bedevaart naar Lier De straten zijn zacht geëlleboogd. Ze hebben gemoedelijke krommingen
Door Jaak Dreesen uit De Bond van 6/06/1997
De Lierse Schapenkoppen Geen stadje dat de jongste dagen meer in de kijker stond dan het Lier van Eric Gerets en Felix Timmermans! Ook «De bond» was er even op bezoek, maar dan wel vóór dat daar de feestvreugde losbarstte. Bij het Davidsfonds verscheen een boek dat «Met Felix Timmermans door Lier» heet en een «literair-toeristische gids» wil zijn. Auteurs van die gids zijn Gommaar Timmermans (zoon van Felix) Jan Lampo (zoon van Hubert) en oud-archivaris van de stad Arthur Lens. Binnen in dit blad vindt de lezer een lyrisch verslag van de presentatie van dat boek en van een korte tocht door het zon beschenen stadje, maar we moeten dat zeker eens overdoen, het smalle boek in de jaszak. Er valt immers binnen loopafstand verschrikkelijk veel te bekijken en te genieten. Hiernaast prijken de Schapenkoppen van Lier. Geef toe dat de Lierenaars blijk geven van zelfspot door het onderwerp van hun spotnaam in plaatijzer te laten vereeuwigen (nou ja)...
Dat we het zo kort na de voetbaltriomf van dit «provinciestadje» over LIER hebben, is toeval. Een paar dagen vóór dit fantastisch sportief evenement was het Davidsfonds immers op het stadhuis te gast voor de presentatie van een nagelnieuw boek. Titel: «Met Felix Timmermans door Lier» en daaronder de namen van de drie auteurs: Gommaar Timmermans (zoon van Felix) Jan Lampo (zoon van Hubert) en Arthur Lens (helemaal zichzelf)
Een nieuw boek over Lier? laten we met de uitgever zeggen dat het gaat over «een boeiende literair-toeristische gids, geschreven door Timmermanskenners met een warm hart voor zijn geboortestad.» Zo een boekje is het precies, je kan het (want het is een smal boekje) makkelijk in je jaszak steken, en dat moet je zeker doen als je Lier wil verkennen aan de hand van teksten van bovengenoemde kenners. Maar bovenal moet je de tekstfragmenten van Felix himself lezen!
Maar laten we met Jan Lampo beginnen. Die bekende op de persconferentie ronduit niet te weten of hij de boeken van de Fee nog wel ter hand zou hebben genomen als het Davidsfonds hem niet had gevraagd mee te werken aan het nieuwe boek. «In de kringen waar ik vertoef en waar ik mezelf toe reken,» zei Lampo openhartig, «is het bon ton Buysse en Walschap te vereren en niet Timmermans.» Maar ja, nu moést Jan dus wel, en... «De hernieuwde confrontatie met boeken die ik twintig jaar geleden met plezier las, en de lectuur van andere waar ik toen nog niet aan toekwam, was in ieder geval een prettige verrassing. Het werk van Felix Timmermans werkt nog altijd.»
Zeg dus maar dat Jan het gezegd heeft. Hij zei er overigens ook bij waarom Timmermans' werk het nog altijd doet. «In iedere regel die de schrijver aan het papier toevertrouwde, gebeurt iets.» Er gebeurt iets met de taal verduidelijkt Lampo: «Timmermans bedenkt een beeld dat ons in ons hoofd doet zien wat hij bedoelt. Hij maakt de wereld aanschouwelijk. Hij slaagt erin de woorden onder stroom te zetten, om ze de gekste, de verrassendste, de mooiste buitelingen te laten maken. Ze vertonen hun kunsten en wij kijken geamuseerd toe, tot ze ons plots bij de lurven pakken en ons ontroeren, of (maar dat is eigenlijk hetzelfde) ons op een speciale manier leren kijken.»
Zo vertelt de jonge Lampo over die goeie Timmermans die een halve eeuw geleden is gestorven. Geen wonder dat Jan met plezier aan die literair-toeristische gids meewerkte. Maar toch: moet een lezer Lier kennen om het werk van de Fee beter te begrijpen? «Nee, natuurlijk,» zegt Lampo: «Een literair oeuvre is een berg woorden en in feite hoeft men niet te weten door welke straten en pleinen die geïnspireerd zijn. Maar het is wel prettig om dat te weten: het drukke literaire toerisme in het buitenland bewijst dat.» En prettig is het! Na de persconferentie loopt zoon Gommaar aan het hoofd van een kleine stoet het stadhuis uit, de markt over, richting Begijnhof. Onderweg wijst en toont en vertelt hij honderduit. Ik heb Felix Timmermans nooit in levende lijve gezien maar het zou met niet verbazen dat Gommaar z'n evenbeeld is, goedlachs als hij is en artistiek begaafd en begaan met de mensen en houdend van de goeie dingen van het leven. Elders in dit nummer vertelt hij hoe hij met z'n vader langs de Lierse straten struinde. Ik vind het aandoenlijk proza omdat het laat zien met hoeveel tederheid deze zoon terugdenkt aan zijn vader: «... Ik was ziek. Mijn vader zat naast mijn bed. Het was valavond. Om mij te troosten vertelde hij over zijn jeugd en de fratsen die hij en zijn vrienden hadden uitgehaald...»
Lier dus, en zijn mensen, zijn stadhuis, zijn straten, stegen, steegjes, pleinen, kerken, enz. Felix Timmermans schrijft daarover in het verhaal over zijn stad dat Schoon Lier heet, maar vooral doet hij dat, helder of versluierd, in zijn romans, verhalen en novellen. Op welke pagina je de nieuwe literair-toeristische gids ook openslaat, overal liggen de alinea's van de Fee te glanzen en te fonkelen. Over Lier dus en zijn bewoners, maar vergis je niet! Niemand was zich beter bewust van het «venijn van de kleinsteedse roddel» dan juist Timmermans. In De Familie Hernat schrijft hij:... «Heel Nivesdonck verkneukelde zich in het schandaal Zoiets is een buitengewoon geluk voor een kleine stad, waar ze elkander kennen en elkander geen geluk wensen. Ze likken en zabberen eraan, dat het een genoegen is om te zien. In Antwerpen, in Brussel, in Gent hebben de mensen theaters, concerten, stoeten,bals. In Nivesdonck hebben ze niets anders dan hun venster. Het uitzicht op de straat, de mensen die voorbijkomen en het nieuws dat die mensen rondom zich bij hebben, liefst met een reukje eraan. Daar wachten ze op, daar zitten ze voor op vinkenslag. De éne beloert de andere om hem in de klem te krijgen. Dat zijn hun feesten. Die feesten houden hen wakker, spits en levendig. Door dit nieuws floreert de gemeente, wordt er meer bier geschonken in de herbergen, meer koffie bereid en meer koek gekocht voor de koffieklets, een nieuw lint of een nieuwe pluim op de hoed, om Madame Zus of Zo te bezoeken, want die weet gewoonlijk alles tot in de puntjes...» Zulk een proza dus staat er in «Met Felix Timmermans door Lier» en het is een waar plezier dit te lezen.
Later op de dag lopen we met journalist Gaston Durnez nog even door de stad. Hij laat ons het beeldje zien van Juffrouw Symforosa en de steegjes eromheen; we zien de Zimmertoren en het Begijnhof, de Werf (waar Gommaar woont) en de Sint Gummaruskerk waarover Timmermans schreef:... «Er is veel licht, 't komt van overal gegoten, vanuit de zielaanzuigende hoogten, van alle kanten, van overal …» Tussen de markt en de kerk ligt de Rechte straat waarover Fee vol goedmoedige ironie bericht: ...«Maar zie! Ze noemt zich eerst fier «Rechte straat» en vooruit! Maar ze botst op een huizeken met een witte krulgevel, blijft staan, versmalt, en komt verbaasd in 't portaal der kerk terecht. De enkele straten die echt recht zijn, zijn ’t omdat ze niets tegenkwamen, en ze vervelen er zich om...»
In het smalle boekje (voor in de jaszak dus) staan ook veel tekeningen van Timmermans:een poort, een bruggetje, een pomp, het Begijnhof, de kerktoren, enzovoort. En natuurlijk hebben de auteurs van de gids daar pal tegenover de foto's gezet van hoe dat er allemaal in het echt uitziet. De lezer ziet hoe Felix in zijn tekeningen, net als in zijn proza, soms een loopje met de werkelijkheid neemt, maar daar trok hij zich terecht niks van aan. Literatuur gebruikt de werkelijkheid maar vervormt haar naar believen! We ronden ons bezoek af en drinken nog een koffie met Gaston Durnez die met een groot en deskundig enthousiasme over Lier en Timmermans vertelt. Geen wonder, want... Gaston heeft een groots project op stapel staan: hij schrijft de biografie van Timmermans! Dit monnikenwerk is bij deze begaafde journalist overigens in zeer goede handen.
Een half mensenleven lang al is Gaston met Timmermans en zijn werk vertrouwd, en haast even lang vertelt hij aan wie het horen wil dat Timmermans méér is dan wat zovelen in hem zagen en nog zien: een folklorist.
Frans Verleyen van Knach heeft recent zijn generatiegenoten en alle andere literatuurliefhebbers aangepord om hun mening over deze heimatschrijver toch eens te herzien. Ik wacht met ongeduld op het boek van Durnez, maar het zal nog wel even duren eer het van de pers rolt. Immers: wie een biografie schrijft, ontdekt steeds weer nieuwe gezichtspunten en samenhangen. «Ik lees nu de boeken die Felix Timmermans in zijn tijd ook moet (kan) gelezen hebben,» zegt Durnez. «Je merkt dan dat zo een boek als Pallieter perfect in een literaire traditie past. Alles hangt met alles samen...»
Voor de literair-geïnteresseerde toerist zeggen we nog eens dat Met Felix Timmermans door Lier van de hand is van Gommaar Timmermans, Jan Lampo en Arthur Lens en dat het een uitgave is van het Davidsfonds. Als die toerist straks Lier doorkruist, kan hij – kijkend door de ogen van Timmermans - het volgende noteren: ...«De straten zijn zacht geèlleboogd. Z'hebben gemoedelijke krommingen, nemen een bevallige draai, alsof ze 't zo ineens liever deden bij een goede inval. Ze zijn niet gelegd, getrokken, gemacquetteerd, niet op staal gekocht. Ze zijn gegroeid. Gelijk de takken van een boom, gelijk een beek al krinselend haar weg zoekt door het landschap.»
Door Wannes Alverdinck uit het tijdschrift Vrijbuiter van 1ste jaargang nr. 2 - 1998
Zelf betrap ik mij er in de winterop steeds naar dezelfde rituelen te grijpen. Ik herlees Tolkiens 'In de banvan de Ring' en Timmermans 'Pallieter'. Ik heb daar nooit bij stilgestaan, tot ik enkele dagen terug een sublieme bespreking las van het meesterwerk van Tolkien. Daarin deze prachtige gedachte over de kracht van de verbeelding : « In 'In de Ban van de Ring' loont Tolkien (...) aan dat er een verdedigings- en ontsnappingsroute bestaat (voor de fascinatie diehet materialisme op de mens heeft in de gedaante van een schitterende ring, waarmee veel goeds kan gedaan worden, maar die je door haar macht verandert in een eerzuchtig monster): de feeërieke fantasie. In het essay 'Het verhaal van de feeën', geschreven kort na 'de Hobbit' deed hij reeds opmerken dat fantasie een poort opent op het andere tijdperk, en als men er doorgaat, zij het slechts voor een moment, men zich buiten onze tijd bevindt, zelfs buiten de Tijd. Het denkbeeldige leidt ons naar het eeuwige, het ontastbare, het onveranderlijke, leidt ons naar de Traditie. De deur halfopen op deze vergeten dimensie kan toelaten dedrukkende realiteit van ons af te werpen, maar ook om de wereld van de Traditie terug in onze beredeneerde wereld te brengen. »
Kunst is pas echte Kunst wanneer zij niet enkel het leven weet uit te beelden, maar het ook weet te scheppen. Deze boutade is een beetje goedkoop, maar voor Timmermans lijkt ze wel uit het leven gegrepen. De kracht van zijn verbeelding heeft niet alleen onsterfelijke figuren als Pallieter, Cecilia, Brouwer, Brueghel, Boer Wortel en talloze andere gestalte gegeven, maar heeft ook van een zwakke dweperige jongeman die met veel moeite zijn lagere school had afgemaakt, een beetje kon tekenen en niet zonder fouten kon schrijven een zelfbewuste kunstenaar gemaakt die z'n eigen ster volgde. Wie hem die zotte idee had ingeblazen is moeilijk te achterhalen. Zeker is dat talloze beelden en thema's in het latere werk van de Fee reeds aanwezig waren in de vertelsels van zijn vader.: Jozef en Maria op de vlucht langs Vlaamse wegen op de rug van de ezel Boudewijn, om er maar één tenoemen.
Ook zeker is dal de jonge Timmermans niet alleen stond in zijn eerste artistieke vliegoefeningen. Frans Verleyen noemde de kring die Felix frekwenteerde niet zonder reden de X-generatie van 1910. Samen met onder meer de etser en luministische schilder, Raymond de la Haye, de beginnende schrijver Anton Thiry en de architect Flor van Reeth, bepraatten ze de problemen van die tijd en zagen ze enkel verlichting in een andere levenshouding die open stond voor het mystieke en het occulte. Ze werden vegetarisch, maakten lange wandelingen in de Netemeersen, die Felix plastisch 'hun salon' noemde, ze speelden Beethoven in het maanlicht en declameerden verzen van Goethe en Byron. Vanzelfsprekend was ditjeugdig romantisme nooit. Stel u voor: dit gedachtengoed in een klein provinciestadje waar je sociaal en religieus streng in het oog werd gehouden door je buurman van naast, boven en onder je. Timmermans zou nooit kunnen wennen aan zoals hij het noemde, het 'Beest' van de publieke opinie. Een vrijblijvend gefladder rond enige modieuze gedachten was het evenmin. Timmermans was zijn tijdgenoten ver vooruit met zijn actieve strijd voor het behoud van historische gebouwen, bomenrijen en waterloopjes in zijn geboortestad. Timmermans was zich niet alleen van zijn onmiddellijke leefomgeving bewust, maar ook van het grotere geheel.
Als zelfbewuste Vlaming van 19 jaar ging hij in een ophefmakend krantenartikel in tegen de euforie van 75 jaar België : « t' Is waar, nu zijn wij 75 jaar vrije Belgen. Maar in de naam van God toch ! Wie heeft het gedacht gekregen Walen en Vlamingen bijeen te duwen en hen te betitelen met Belgen ; Belgen bestaan er niet.»
In 1911 bracht een simpele operatie de 24-jarige Timmermans opde rand van de dood. De Meester van de Stemmingen, zoals Timmermans later genoemd zal worden, had juist een boekje gepubliceerd met verhalen, doordrenkt van occultisme, verrotting en dood.(*) Hier werd Timmermans geconfronteerd met de donkere kant van de verbeelding en haar destructieve kracht. Wanneer hij er onderdoorgegaan was en gestorven, zou hij slechts een voetnoot in onze literatuurgeschiedenis geweest zijn, weliswaar een interessante voetnoot: 'Felix Timmermans, de laatste romanticus'. Timmermans was echter uit ander hout gesneden. De bron ontsloot zich eindelijk. Zijn lichaam en ziel dwongen hem de wonderen van alle dag te zien. In zijn ziekbed voor het raam zoog hij het leven op. Het was lente buiten hem en in hem. De kracht van zijn verbeelding deed de rest: hij herschiep het leven in een machtige ode aan de natuur en het dagdagelijkse levensgeluk. 'Pallieter' werd geboren, een groots werk dat de wereld zou veroveren !
Van hier af is slechts één lang citeren op zijn plaats. Want eenschrijver eert men het best door zijn verhalen te drinken. Zijn ongekunsteldheid en tekentalent - de Fee achtte zichzelf in de eerste plaats een schilder - deden hem reiken naar de meest wonderlijke beelden om zijn gedachten vleugels te geven. Maar zijn werk is te rijk om er simpelweg uit te citeren. Lees het ! In 'Pieter Brueghel, zo heb ik u uit uwe werken geroken' schreef hij doelend op deze universele maar door en door Vlaamse schilder:' Een boer zal er zijn plezier aan hebben, maar de grootste denker zakt er in weg. Een uitspraak die ook geldt voor Timmermans zelf, die andere universele, maar door en door Vlaamse schilder. In zijn eerste werken 'knettert' zijn taal wel wat te veel voor wie er niet gewoon aan is.
Het Fortuin 1900
Er zitten toch al ettelijke jaren tussen hun schepping en nu. Daarom dat ik de geïnteresseerde lezer zou aanraden te beginnen met 'Adriaan brouwer' : de levensbiecht van de schilder van pistaveernen en rabauwen. De schilder die de goot moest voelen om zijn ster te kunnen volgen. Voor degenen die rust en stilteop prijs stellen, is er de poëtische novelle 'Ik zag Cecilia komen' : het verhaal van twee mensen die aangeraakt door de liefde enkel de dood op hun weg vinden. Een prachtig verhaal zo mijlenver af van de kille atmosfeer van 'Schemeringen'. Tussendoor kan je af en toe eens grijpen naar 'Minneke Poes' : korte sfeerbeelden van een zomer doorgebracht in een Kempisch dorp. Het zijn kleine lachjes die doortrillen in een drukke straat, kerstlichtjes. Wie deze werkjes uit heeft, zal ook de rest wel aanvatten: Brueghel, het Kindeke Jezus in Vlaanderen (ook voor ketters een festijn), Anna-Marie (het liefdeskabinet van Timmermans), Driekoningentryptiek (het overbekende 'En waar de Ster bleef stille staan' is er de toneelbewerking van), talloze vertelsels (uren vertelgenot voor wie kinderen heeft) en kortverhalen, de 'Kerstmissater' laat voor wie het nog niet door heeft zien dat de Fee geen katholiek programmaschrijver is, maar een authentiek mens en kunstenaar met oog voor het zinnelijke.
Onvergetelijk is 'Boudewijn'. Een uniek kleinood in de nederlandse literatuur. In de traditie van de Middeleeuwse Reinaert en volledig in rijm, hangt Timmermans hier het Vlaamse volk een spiegel voor : de ezel Boudewijn is 'door zijn aard' enkel goed om te dienen. Toch slaagt hij er in (in het verhaal wel te verstaan) zijn ketenen af te werpen. Onvergetelijk is ook Boerenpsalm, het rijpste werk van de Fee : psychologisch het meest uitgebouwd, geen woord teveel en echt doorleefd. Om deze roman te kunnen schrijven 'was er verwisseling van licht en donker nodig'. De op zijn laatste ziekbed gecomponeerde gedichten -postuum verschenen onder de titel 'Adagio' -hebben zijn donkerste uren in een wonderlijk licht gezet.
In dit artikel moest eigenlijk ookiets komen over zijn laatste levensjaren, over de repressie, over zijn houding tegenover godsdienst en heidendom, zijn sociale bewogenheid, het activisme en zijn opvattingen over kunst en poëzie. Wie daarover meer wil lezen, kan heelder bibliothekenaanboren. Wie dat niet ziet zitten, raad ik twee kleine werkjes aan. Ze kunnen gemakkelijk in je binnenzak , maar zijn toch alomvattend. Van Gaston Durnez is er 'De Goede Fee' in 1986 verschenen in de Aktueel-reeks van Grammens en van de pas overleden Frans Verleyen is er 'De Gezonken Goudvis - Felix Timmermans en De Moderne Tijd'. Het laatste werkje is wel het meest merkwaardige dat over de schrijver verschenen is. Het is eerlijk en baanbrekend. Eerlijk omdat de schrijver geen illusies moet koesteren. Toen hij het essay schreef was hij al ongeneeslijk ziek. Baanbrekend omdat hij het aandurft Timmermans te zien als een modern schrijver, (een schrijver van alle tijden ware juister geweest, maar tja !).
Twee citaten wil ik jullie niet onthouden : « Hij de 'zogenaamde folkloreschrijver was te modern. (...) dat brave, pijp rokende en ietwat buikige mannetje had, zonder enig diploma, zo van die gedachten in zijn kop. Slimme, progressieve academici hebben, decennia lang en met groot talent, zijn gebrek aan veranderingsdurf of humanistisch formaat bekritiseerd. Van die kritiek ben ik jarenlang het slachtoffer geweest, tot ik op die toevallige winteravond nog eens een boek van hem vastnam en verbaasd herlas wat ik al sedert dertig jaar vergeten had willen hebben. Maar wat ik terugvond was 'une intelligence qui passe par l'émotion', een moeilijk te verklaren schranderheid die alleen op verborgen gemoedsgolven kan drijven.»
«Minneke Poes begint zo : Vredig slenteren witte wolken, dik van geluk, door den zondagmorgen, aan de vertelselblauwe lucht. De rust rekt zich uit over de mastebossenlanden, en hangt voldaan van eikeboom tot eikeboom langs de dijken van de edelrechte vaart. Slechts heel ver duikt er een kerktoren op, die nu eens wit en dan weer donker wordt. De zondag zit ook in de molen, met op zijn rechtstaande wiek een vogelwip voorde boogschutters. Een distelvink tikt gaatjes in de stilte. En op het glanzend vlies van 't diepe water ligt de hemel genietend op zijn rug met waterleliën tussen de vingeren. Een telefoonpaal, die naar schepen riekt, zoemt binnensmonds gazettenieuws.
Hoger schrijven, kan niet. Zou er in de wereldliteratuur iemand anders bestaan hebben die met de eenvoudigst mogelijke woorden, herkenbaar voor zowel de volksmens als de professor, een zo direct contact weet te leggen tussen lezen, zien en voelen ? Zelfs de fluorescerende Latijns-Amerikaanse verteller Gabriel Garcia Marquez brengt zijn Columbiaanse geboortedorp Macondo niet even afdoend in beeld. Niet alleen bij deze twee mensen heeft Timmermans iets gedaan dat buiten Tijd en orde staat. Hij heeft aangetoond dat de kracht van de verbeelding alles kan overwinnen.
****************
(*) 'Schemeringen van de Dood' kwam uit in 1910. Zulke verhalen waren populair in die tijd. Merkwaardig genoeg heeft Hubert Lampo, een kenner van fantastische verhalen en een groot romancier, er op gewezen dat minstens één verhaal uit de bundel, 'De Kelder', gemakkelijk de vergelijking met het beste werk van E. A. Poe, de meester van dit genre, kan doorstaan.
" Er gebeurt iets… Timmermans herdacht " - Jan Vaes
" Er gebeurt iets… Timmermans herdacht "
Door Jan Vaes uit Kultuurleven van 1997.
Als de stad Lier dit jaar, naar aanleiding van de 50ste verjaring van het overlijden van Felix Timmermans, heeft uitgeroepen tot een Timmermansjaar, is dat in de eerste plaats om nog eens hulde te brengen aan iemand die niet alleen door zijn werk - zijn proza, zijn gedichten, zijn tekeningen, zijn schilderijen - de bewondering van zovelen heeft afgedwongen, voor zichzelf en zijn oeuvre. Maar er is een tweede reden: Lier heeft aan Timmermans enorm veel te danken. Is het Timmermans niet die meer dan wie ook, de aandacht van zijn lezers heeft gefocust op zijn geboortestad, waaraan hij zoveel prachtige bladzijden heeft gewijd:? Er is wellicht geen enkele schrijver geweest die met zoveel liefde zijn geboortestad heeft bezongen. De ode aan Lier is Schoon lier (1925). Lyrisch beschrijft hij daarin het alledaagse leven, de bonte Lierse bevolking, de kunstenaars, feesten, kermissen en processies. Het beeld dat hij van Lier creëerde is tot vandaag overeind gebleven: Lierke Plezierke. Maar wat ook na al die jaren overeind is gebleven, is de belangstelling voor Felix Timmermans en zijn werk. Een halve eeuw na zijn dood wordt Timmermans nog steeds gelezen: niet alleen in Vlaanderen en Nederland maar ook in andere taalgebieden.
Kunst moet gelukkig maken' In de eerste helft van de 20ste eeuw was Felix Timmermans de populairste Vlaamse schrijver. Geen enkele Vlaamse auteur was Vlaamser dan hij, geen vond een ruimer lezerspubliek buiten de grenzen van het Nederlandstalig gebied. Zijn werken werden verspreid tot in Japan en China. Hij is nu nog altijd de meest vertaalde auteur in Vlaanderen. Ook na zijn overlijden is zijn populariteit niet verminderd. Dat Timmermans nu nog zoveel succes heeft weten uitgevers, boekhandelaars, bibliothecarissen beter dan wie ook. Hij heeft een constant en vrij groot lezerspubliek. Hij was een auteur die bewonderd, gewaardeerd en bemind werd en wordt. Al spelen zijn verhalen zich af in een reeds ver verleden - ze ontstonden uit de tijd van zijn eigen jeugd, nu zo'n eeuw geleden - toch beantwoordt zijn werk kennelijk nog altijd aan een aantal verzuchtingen en een aantal behoeften. Ligt de verklaring van zijn blijvend succes niet in het feit dat zijn boeken de mensen geluk kunnen schenken?
In Adriaan Brouwer lezen we de reactie van Brouwer, toen hij bij Rembrandt op bezoek was geweest en zijn schilderijen had gezien: "Men werd als beter bij deze man en bij 't zien van zijn werk, zoals bij 't horen van schone muziek", en: "Ik voelde mij gelukkig. Kunst moet iemand gelukkig kunnen maken."
In 1973 schreef zijn vrouw Marieke in de inleiding van het Felix Timmermans-nummer van het tijdschrift Vlaanderen: "Er werd en wordt nog steeds veel geschreven over mijn man als kunstenaar. Wat hij echter betekend heeft als mens, als echtgenoot voor mij en als vader voor mijn kinderen, zal nooit iemand onder woorden kunnen brengen. Zijn werk wordt nog altijd geapprecieerd en gelezen en ik geloof dat het komt omdat die boeken de mensen gelukkig kunnen maken. Hij heeft ook in zijn leven mij en de kinderen en al zijn vrienden gelukkig gemaakt door zijn diepe innige goedheid. Dat was zijn grote kracht." Felix Timmermans is in de eerste plaats ongetwijfeld zelf een gelukkig mens geweest. Bevreemdend is het wel dat vele van zijn verhalen geen gelukkig einde kennen: Pallieter verlaat de streek van zijn vreugde. Anne-Marie sterft, Leontienje sterft. Cecilia sterft, Adriaan Brouwer sterft. Boer Wortel wordt overstelpt met alle mogelijke tegenslagen... Maar daartegenover staat de tevredenheid, de berusting en de stille aanvaarding, het geluk dat is geweest. Zo is Wortel ondanks al zijn ellende gelukkig.
Wanneer hij zingend van zijn werk naar huis komt. "dan voel ik mij rijk, meester, groot en gelukkig". Adriaan Brouwer vindt dat hij als mens mislukt is, maar "Mijn kunst niet. En het werk is toch de vrucht van het leven. Ik ben dan toch iets komen doen... Kom, laat het nu stil worden. " "Wat Felix Timmermans vertelde, heeft een eigen sfeer en is ingegeven door een persoonlijke kunstenaars-wijsheid. Wie een zin leest van om het even welke roman of verhaal van Timmermans, kan er niet aan twijfelen: dat is 'een Timmermans'. Waar anders dan bij hem kan men lezen: "Fijn vogelgefluit regende nu uit de onzichtbare bomen". "De maan was nu zuiver kristal", "De bomen glommen groen lijk kikkers". "De hemel was als antiek blauw porselein" "De haan kraaide met een kousebandestem", "Terwijl hier de zon een vinger licht door het venster steekt"...- Hij beschikte over een unieke woordenrijkdom en bezat de kracht om op een persoonlijke en originele manier beelden te verwoorden. Zijn stijl is zeer herkenhaar en daardoor had zijn werk een grote impact op zijn lezers. Timmermans lezen is en blijft een genot. Professor August Keersmaekers schreef in zijn essay Felix Timmermans. Wonder van eenvoud: "Zoveel verdriet, jawel, maar hoe blij-verrassend "gedaan'! Daarin zit het geheim van Timmermans' kunst... Nieuw en fris omdat de schrijver het zo schoon gedaan heeft. En daarom maakt zijn kunst de lezer gelukkig."
'ER GEBEURT IETS' Op 25 januari is het Timmermansjaar officieel geopend. Het Lierse herdenkingscomité heeft tal van activiteiten, projecten en manifestaties gepland. Zo wordt o.m. een wedstrijd uitgeschreven voor een Felix Timmermans-buste, toert René Verreth (Mechels Miniatuur Teater) - onmiddellijk na de première waren reeds 49 voorstellingen uitverkocht! - rond met zijn schitterende theaterproductie 'Adriaan Brouwer' , en organiseert het Davidsfonds op zondag 25 mei 1997 een dagje-uit in Lier... De blikvanger wordt ongetwijfeld het tentoonstellingsproject 'Er gebeurt iets...' De titel van dit artistiek initiatief verwijst naar een van de schilderijen van Timmermans. Vijftig jaar na zijn dood rijst de vraag naar de betekenis van Timmermans voor de huidige generaties.
Is hij meer dan een folkloristische figuur uit de jongste Vlaamse geschiedenis? Is hij meer dan een toeristisch boegbeeld van een kleine burgerij-Stad? Hoe ver reikt de betekenis van zijn oeuvre binnen het Europa van morgen, en wat met de Vlaamse identiteit: Tot het vinden van antwoorden op deze en andere vragen wil dit project een aanzet zijn. Twaalf installaties vormen één tentoonstellingscircuit, dat zich integreert in de bestaande culturele infrastructuur van Lier (Stadhuis, Stadsarchief, Stedelijk Museum van Campen-Caroly en Timmermans Opsomerhuis). De genodigde kunstenaars komen uit heel Europa: Fred Eerdekens, Jozef Legrand, Wim Delvoye, Sabine Gross, Kocheisen en Hullmann, Irene en Christine Hohenbüchler, Herman Maier Neustadt, Jean Paul Deridder, Pierre Bismuth, Els Dietvorst, Veronika Pot. Hun vormentaal is heel uiteenlopend: van interactieve computer en video installaties tot sculpturen, olieverven, foto's... Er is ook geen stijleenheid te bekennen. Er is een veelheid van indrukken die alle naast elkaar de toeschouwer uitnodigen tot het ontwikkelen van een eigen nieuwe kijk op het werk van de auteur-kunstenaar. Krachtlijnen in de tentoonstelling zijn op dit ogenblik van de voorbereiding: het klimaat van de tijd waarin Timmermans leefde, de populariteit van zijn oeuvre en de beeldende kracht van zijn taal. Van bij de aanvang is daarbij ook het verlangen geuit dat deze manifestatie„een brug zou slaan tussen de generaties.
Parallel met deze tentoonstelling wordt in het Stedelijk Museum Wuyts van Campen-Caroly een overzicht getoond van Timmermans' plastisch werk (schilderijen, tekeningen en grafiek) uit private en openbare verzamelingen. Hier zal het tentoonstellingsproject 'Er gebeurt iets...' een dialoog aangaan met het verleden (het aanwezige patrimonium) en met het heden (de interventies van een aantal jonge kunstenaars). Een analoge situatie treft men ook aan in het Timmermans-Opsomerhuis. De bestaande educatieve document-tentoonstelling over Timmermans blijft behouden en wordt uitgebreid met de reconstructie van zijn werkkamer. Van 25 mei tot 21 september 1997 kan men deze tentoonstellingen bezoeken.
'DE GEZONKEN GOUDVIS' Door een toeval begon Knack-hoofdredacteur Frans Verleyen vier jaar geleden Timmermans opnieuw te lezen. Na de lectuur van meer dan 100 pagina's uit De harp van Sint-Franciscus stelde hij zich de vraag waarom hij Timmermans chirurgisch had verwijderd uit zijn hersens en vervangen door Updike, Böll, Marquez, Joyce... Hij ging op zoek naar het volledig oeuvre van Timmermans en werd getroffen, niet alleen door het vermogen van Timmermans om "een verhaal in onthutsende taalbeelden om te zetten" maar ook door het ontginnen van voor zijn tijd en zeker in zijn katholieke omgeving zelden ontgonnen thema's: pantheïsme (of variaties erop), hedonisme. New Age-achtige mystiek, ecologie, pacifisme, sociaal onrecht en een prettige ironie tegenover het sterk door de Kerk gekleurde volksleven." In het onlangs in boekvorm gepubliceerde verslag van zijn herlezing stelt Verleven de vraag waar eigenlijk het verschil ligt tussen Timmermans en Claus.
Dit 'bescheiden boekje' werd geïllustreerd door Gommaar Timmermans en is opgevat als een aftastend vooronderzoek van het 'modernisme' bij Timmermans. Verleyen schreef het vanuit de gedachte dat de Fé in een aantal opzichten werd misbruikt door katholieken, flaminganten, folkloristen... en in de hoop op nieuw onderzoek over wie Vlaanderens meest gelezen auteur in werkelijkheid was. In dit voorjaar verschijnt de literair-toeristische gids Met Felix Timmermans door Lier, waarin Timmermans optreedt als een exclusieve, eigenzinnige stadsgids. De lezer wandelt letterlijk door zijn feestelijk, kleurrijk proza en ontmoet zijn personages op de plaatsen zelf waar zijn boeken zich afspelen. Fotograaf Herman Ricour zorgt voor de vele illustraties die de lezer Lier met andere ogen laten bekijken.
Vijftig jaar na zijn dood is Felix Timmermans nog altijd springlevend. Wat kan een auteur meer wensen dan dat zijn figuren onder ons levend aanwezig blijven? "Pallieter' is een algemeen aanvaard Nederlands woord geworden, en wie pallietert er af en toe niet graag? Figuren als juffrouw Symforosa, Leontientje, Cecilia, Suskewiet en Pietjevogel zijn algemeen bekend en blijven de verbeelding en het gemoed van veel mensen aanspreken. Ongetwijfeld zal dit overlijdensjubileum mensen aanzetten om het werk van Timmermans (opnieuw) te lezen.
De meest vertaalde Vlaamse schrijver heet Felix Timmermans. En toch heeft men jarenlang geprobeerd hem dood te zwijgen. Na vijfentwintig jaar is het tijd dat daar een eind aan komt. De Post doet dit vanaf volgende week met de publicatie van « Pallieter» als feuilleton. De eerste keer dat dit gebeurt.
Vijfentwintig jaar reeds. Het gaat rap Voor velen is het pas net gisteren. Of eergisteren ten hoogste. Vijfentwintig jaar geleden, de 24ste januari 1947, stierf Felix Timmermans. Midden in de Winter. Het sneeuwde zachtekens over Lier. Er zat een floers om de doodsklokken. Lier treurde in stilte. Niet erg officieel, want de Fee was volgens repressiemaatstaven een beetje aangebrand geweest. Al zal Felix Timmermans zelf wel nooit begrepen hebben hoe men tot die mening gekomen was. Hij had in 1942 de Rembrandtprijs in ontvangst genomen. Toen men in '45 een huiszoeking bij hem kwam verrichten, vroeg men : «Wel, waar zit die Rembrandt nu ? » Timmermans was ondergedoken. Herstellend van een hartaanval. De schok was te hevig. Het werd uiteindelijk zijn dood.
Verrassing Felix Timmermans' leven is één grote verrassing geweest. Hij was geen erge goeie leerling. Lager onderwijs maakte zijn schooltijd af. Opstellen kon hij volgens de meesters niet. Maar hij werd de meest vertaalde Vlaamse schrijver aller tijden. En dat succes duurt nog steeds. In de enge Vlaamse literaire wereld werd hij met koppige hardnekkigheid benijd. Timmermans is eigenlijk tot de literatuur gekomen via de schilderkunst. Dat zal overigens niemand die zijn schilderachtige stijl kent verwonderen. Nog geen twintig jaar, ontmoette Felix de schilder Raymond De la Haye. Langs De la Haye belandde hij in de sfeer van het occultisme. Een zware neerslachtigheid was het gevolg. Het werd een onvervalste Weltschmerz. Daaruit ontstonden de donkere verzen uit «Schemeringen van de dood». Na een lichte heelkundige bewerking kwam de ommekeer in 1911.
Toen leerde hij ook Marieke Janssens kennen. De ontmoeting gebeurde op de Lierse jaarmarkt. Eerder had hij het meisje gezien in een toneelopvoering. Het werd een grootse idylle. « Pallieter » kreeg gestalte en in 1912 trad het paar in het huwelijk. De toekomst barstte voor Timmermans open. « Pallieter» werd daar de uitbeelding van. Een genieter van het leven in al zijn aspecten. Het snelle succes van « Pallieter » werd door een aantal collega's in de literatuur met afgunst bekeken. Men zei en schreef, dat Timmermand weinig meer dan een volkskunstenaar was. « Kijk daarbij maar eens naar zijn schilder- en tekenwerk », zei men. Timmermans reageerde met « Boerenpsalm ». En daar wist men niet zo direct een tegenwoord op. De jaren vóór zijn dood, terwijl hij vereenzaamd lag te sterven, schreef hij de prachtige Adagio-gedichten. Dat is gróte literatuur. «Pallieter» is dat ook, maar op een andere manier. «Pallieter» bereikte zonder moeite het volk, omdat het hoop en moed betekende in de donkere oorlogsperiode.
Het werk van Timmermans greep naar het gemoed. Ook al om de grootse poëzie van zijn proza. Denken we hierbij maar eens aan een «Ik zag Cecilia komen» en «De zeer schone uren van Juffrouw Symforosa, begijntje». Lier en omgeving. De Nete, de beemden daarrond. Dat was de wereld waarin de personages van Timmermans evolueerden. Gehecht aan de grond. Als Pallieter op het eind van het boek met de huifkar de wijde wereld intrekt, noemt hij een handvol Lierse grond mee, als een heilige relikwie.
Leesverbod Er is heel wat te doen geweest rond de uitzuivering van « Pallieter ». Uit Vlaanderen was de eerste reactie alom positief. « Pallieter » werd een verademing genoemd in de benarde ogenblikken. Hoe de tijden kunnen veranderen, wordt duidelijk als men hoort dat Nederland het boek vies, plat en heidens vond. Uiteindelijk werd in Nederland een diocesaan leesverbod tegen het boek uitgevaardigd. Er werd zelfs van godslastering gesproken. Timmermans bracht enkele milderingen aan. Zo komt het dat enkel in 1930, 1966 en zopas de originele versie verscheen. Er heerst trouwens nog meer verwarring in deze zaak. Velen denken dat « Pallieter » op de index heeft gestaan. Dat is helemaal niet zo. Er is enkel een aanmaning gekomen van het Roomse Heilig Officie. De brief ging echter te Mechelen in de schuif en kwam er niet meer uit. Men heeft zelfs gepoogd het geval een politieke uitleg te geven, maar dat bleek al vlug niet houdbaar. Deze uitleg had immers een actie van Franstalig België gevergd, tegen de Nederlandse invloed op Vlaanderen. En daar is helemaal niets van te merken geweest. Hoe dan ook, thans wordt er met de hele kwestie nog alleen maar eens goed gelachen. Marieke brengt met haar schoon bloot lijf de gemoederen niet meer in verwarring. Zij wordt niet langer met een paar puntjes afgedaan als zij uit het water klimt.
En Weekblad De Post brengt dus ook vanaf volgende Week de originele « Pallieter » als feuilleton. Het is de eerste keer dat dit gebeurt. Fier dat we dan ook zijn. Als een gieter.
Het oeuvre Felix Timmermans heeft heel veel geschreven. Naast de al geciteerde werken vermelden we nog : « Driekoningentriptiek » (1923), dat later met Ed. Veterman bewerkt werd tot het bekende toneelstuk « En waar de sterre bleef stille staan », « Anne Marie » (1923) op toneel « Mijnheer Piroen », « De pastoor uit den bloeyenden wijngaerdt », « Het keersken in de lanteern », « Pijp en Toebak», «Bij de Krabbekoker», « De familie Hernat », « Pieter Breugel », « De harp van Sint Franciscus », en « Adriaan Brouwer », het werk dat mij persoonlijk het sterkst getroffen heeft. En tot mijn vreugde vernam ik dat dit ook zo was met Gommaar Timmermans. Wat dan toch een referentie kan zijn. Een boek over Jan van Eyck werd door de dood de pas afgesneden.
Duur schrijver Een ander verhaal over Timmermans is het eindeloze herschrijven dat hij beoefende. Drukproeven stuurde hij volkomen veranderd terug naar de uitgever, die daar dan prompt een pak grijze haren meer bij kreeg. Zelfs nieuwe drukken werden grondig veranderd. Letter voor letter nageplozen. Een beetje maniakaal. Schools. Gelijk de oorspronkelijke manuscripten, opgetekend in schoolschriften met een linnen omslag, de bladzijden vlijtig in twee verdeeld. «Ze zeggen dat dat nu niet meer zou gaan,» vertelt Marieke. « Dat steeds maar herzetten zou te duur komen, want dat is handwerk. » De meeste uitgevers voorzien overigens in hun contracten dat extra zetkosten op de rekening van de auteur komen. Er zijn er dan ook maar enkelen meer die deze herschrijverij-op-proef beoefenen. Hubert Lampo bij voorbeeld. Maar dat is dan toch altijd nog maar een klein wijzigingske vergeleken bij Felix Timmermans.
De liefde van Marieke Wie anders dan Marieke, de vrouw die zovele jaren aan Timmermans zijde leefde, zou ons beter over hem kunnen vertellen. We zijn haar gaan opzoeken thuis. Gommaar (GoT), de tekenende zoon, was er ook. Er zijn nog drie kinderen, dochters : Lia (schrijfster), Clara en Tonet.
Hoe Marieke Fee leerde kennen « Het begon toen ik met mijn nicht over de kermis hier in Lier wandelde. Ge weet, er was een kiosk waar muziekmaatschappijen uit de omgeving hun kunde kwamen laten horen. De jeugd liep dan altijd maar om die kiosk heen. De jongens in de ene richting en de meisjes in d' ander. Ergens kwamen ze mekaar dan tegen. Op die keer was er een jongen die zijn hoed afnam en me groette. « Die is zeker verkeerd, » zei ik tegen mijn nicht. Maar een paar dagen later kwamen we diezelfde gast op straat tegen. En hij nam weer zijnen hoed af. « 't Is ene van de Timmermansen, » zei mijn nicht. « Die ken ik niet, » zei ik. « Nog een paar dagen later en die jongen kwam op me af en vroeg of hij me eens kon spreken. We hebben dan een afspraak gemaakt in een café.» Zo leerde Marieke Felix Timmermans kennen. Het was in 1911. Marieke was toen 19 jaar.
Timmermans had toen al « Schemeringen van de dood » geschreven en werkte hard aan wat zijn bestseller zou worden, «Pallieter». « Felix heeft heel lang aan « Pallieter » gewerkt. Hij was er al aan bezig toen ik hem ontmoette. We hadden dan nog een jaar kennis vooraleer we trouwden. En daarna werkte hij er nog aan. Ik deed toen het meeste werk om de kost te verdienen. « Goed, we trouwen, » zei hij, «maar ik moet tijd hebben om te schrijven.» — «Ge zult gij tijd hebben,» zei ik. « Ik maakte kantwerk in die tijd. Felix heeft trouwens ontwerpen daarvoor gemaakt. Dat deed hij al eerder. Bij hem thuis hadden ze een kantzaak.»
Marieke draaft kwiek over en weer in het grote huis aan de Lierse De Heyderstraat. Zij haalt koffie aan en Lierse vlaaikes. Het is haast alsof zij de hemel te rijk is dat zij nog eens tegen een jongere over haar Fee kan praten. Marieke is wat vereenzaamd. In een televisie-interview, een paar jaar geleden, liet zij zich nogal bitter uit over het feit dat zoveel vroegere vrienden en kennissen zich niet meer laten zien. Het werd een stil huis langs een stille straat. Al willen enkele buren zich nog wel snel even herinneren dat zij Felix Timmermans gekend hebben. Maar het wordt een beetje gefluisterd, alsof zij nog altijd bang zijn voor iets. Marieke lacht er allemaal eens mee. « Neem nog een vlaaike, » zegt zij. Haar gezicht bloeit open. Het is niet te geloven dat zij tachtig is. Zij moet inderdaad een mooi meisje geweest zijn.
Is Marieke Marieke ? « Felix bracht van overal gebak mee, maar liefst van al had hij toch zijn Lierse vlaaikes, » lachte zij. Of Marieke nu het Marieke uit « Pallieter » is ? « Ach neen, ik geloof het toch niet. Ik was daar veel te schuchter voor. Ik was geen « erge », gelijk men dat in Lier zegt. Trouwens, Felix was ook Pallieter niet. » Gommaar: « Vader was eerder een melancholiek type. » Marieke : « Hij was zeker niet uitbundig. Hij teerde helemaal op de kunst. Dat ging toen zo met die mannen, alles was kunst. Felix ging wel alle dagen wandelen op de Begijnhofvest. Naar het « salon ». Dat was een mooie plek aan het park die hij zo noemde. Maar dat is nu allemaal weg. Felix hield heel veel van de natuur. Hij moest het allemaal zelf zien. » Marieke is duidelijk nog steeds sterk ontroerd wanneer zij over haar Felix spreekt. Hij is veel te vroeg gestorven voor haar. Voor ons ook. Vijfentwintig jaar geleden al. Amper 60 jaar oud. Het huis zit nog vol herinneringen. Al is er veel elders verhuisd. Naar het Timmermans - Opsomer-museum aan het park te Lier.
De werkkamer is er voor een groot deel nog. Met o.a. een enorme kast Timmermanguitgaven. Vertalingen in tientallen talen. Gommaar: « Er is een constante belangstelling voor vaders werk gebleven. Bij Van Kampen verschijnen er regelmatig omnibussen. Ook een prachtige jubileumuitgave. En in Tsjechoslowakije is net een nieuwe vertaling van Pallieter op de markt. » Marieke : « Er komen hier regelmatig nog mensen aan de deur die vragen of het hier een museum is. Ze verschieten dan dat Timmermans' vrouw aan de deur komt. Niet lang geleden kwam hier een hele autobus uit Wiesbaden aan met een vracht bloemen voor mij. Ik krijg ook nog regelmatig brieven. »
Wie is Pallieter ? Er worden heel wat zaken over Felix Timmermans verteld. Met Pallieter heeft hij zich een imago op het lijf geschreven. Als hij dan al geen boemelaar is, dan wil men hem toch graag zien als een smulpaap. Marieke weet daar niks van : « Hij at gewoon ». Gommaar: « Als we gingen wandelen nam hij wel een zak kweeperen mee. Hij gaf wel graag een feestje. Het ging er dan om, dat men bijeen kon zijn. Dat gebeurde bij de minste gelegenheid.» Timmermans was een verzamelaar. Al had hij weinig verstand van die dingen. « Hij hield alles bij. Hij stapelde maar op. Wat hier allemaal in huis gestoken heeft! Er zijn daar een paar museums mee te vullen, » Heel veel tekeningen en schilderijen zijn er ook in het Timmermanshuis te zien. In de werkkamer het ontwerp voor een glasraam dat bestemd was voor een Liers café, maar nooit op die plaats van plezier geraakte.
Telkens komt Lier terug in zijn werken. De geschiedenis ook dikwijls. De heilige Gommaar is een vaak terugkerende figuur. Hij is de Stichter (althans volgens de legende) en patroon van Lier. Hij liet met zijn broeksband een boom weer aaneen groeien. Om welk feit hij aanroepen wordt tegen breuken. Marieke: « Tegen alle breuken, o.a. ook huwelijksbreuken. » Verder in een kader vele kleine tekeningen. Die tekende de Fee tussen 45 en 47 op zijn ziekbed. Ze zijn zo klein omdat dat gemakkelijk was. Dat ging met een klein afscheurboekje. En Marieke gaat met haar hemels grote bewondering verder ; « Felix die kon zo gemakkelijk tekenen ! Dat ging vanzelf. Als iemand een handtekening vroeg, dan maakte hij daar een tekeninkske bij. In een handomdraai. »
« Pallieter» is een bestseller zonder weerga geworden in het Nederlands taalgebied. En toch heeft het niet veel gescheeld of het was nooit tot boekpublicatie gekomen. Eerst verscheen de roman in afleveringen in het literaire tijdschrift (onder leiding van Willem Kloos) « De Nieuwe Gids ». De oorlog van 1914-18 maakte dat het laatste deel er niet meer kwam. Ondertussen was Timmermans de uitgevers aan het aflopen : « Het manuscript is wel bij een twaalftal uitgevers geweest. Ze durfden niet. «Pallieter» was iets volkomen nieuws. En het was nogal gewaagd. » De Post:« De toenmalige Van Kampen wou eerst ook niet. Hij had bezwaar tegen het feit dat in « Pallieter » een man zijn naam in de sneeuw plast. » Marieke: « Hihi! Er is daar van alles over gezegd. » Uiteindelijk heeft Van Kampen dan toch toekomst in het boek gezien. En dat was goed bekeken. Timmermans werd beroemd. « Op een keer reed hij ergens in Nederland met de tram. Tegenover hem zat een meisje een boek te lezen en daarbij hardop te lachen. Felix keek wat nader en merkte dat het « Pallieter» was. Zoiets kon hem zo'n deugd doen. »
De eerste reis De beroemdheid bracht mee dat Timmermans lezingen ging geven. Over de hele wereld. In 1934 ging Marieke voor de eerste keer eens mee op een grote buitenlandse toer. Ze belandden eerst in Wenen. Midden in de nacht werd Marieke wakker: « Hoor eens, Felix, er rijden precies zware brouwerskarren over de brug.» Maar het waren geen karren, het waren kanonnen. Die dag was de Oostenrijkse kanselier, Dolfuss, door de Nazi's vermoord. En 's ochtends waren de straten afgesperd met Spaanse ruiters. Van de lezing kwam niets in huis. «We hebben dan gelukkig nog een Bruegheltentoonstelling kunnen zien in een kelder en reisden dan maar door naar Boedapest. » De Post : « Felix Timmermans is de beroemdste Lierenaar, maar wij zien nergens een monument voor hem. » Marieke glimlacht een beetje weemoedig: « Er was er eentje, maar na de Bevrijding is dat op een nacht verdwenen. Men zegt in de Nete gesmeten. Nu is er wel een museum. En misschien komt er toch nog wat. » De jubileumviering zou een gelegenheid zijn. Overigens, wat heeft Timmermans mispeuterd ? Hij had het «ongeluk» een talentrijk en beroemd schrijver te zijn, lang voordat de Nazi's hier belandden. Zijn «fout» is geweest, dat hij blijven schrijven is. Timmermans is niet gestraft geworden na de oorlog. Er werd wel een huiszoeking verricht. Er werd over hem geroddeld. Hij heeft het niet meer kunnen dragen. In 1947 stierf hij. Geknakt.
Sedertdien leeft Marieke alleen met haar herinneringen. En de kinderen zwermden uit. Het huis is groot. Niet leeg. Gevuld met de geest van Felix Timmermans. Buiten is het dik grijs weer. Herfst. Gelijk tranen op een kristal glas tinketonken de klokken van Sint Gommarus en de Kluiskerk de middag over de Lierenaars. De Nete is dichtbij en stinkt. Maar daarachter ligt nog het weiland waarin Pallieter op zijn Brabants paard rondtoerde. Voor blote Mariekes is het te koud. Maar we keren volgende zomer terug. Met de hondsdagen.
Oosters Geschenk van Clara Timmermans Een papieren parasol
Door redactie Gazet van Antwerpen van 27/03/1982
Toen wij enkele jaren geleden een kursus Japans volgden, was een van onze grote problemen het vinden van boeken over Japanse literatuur. Een hele vriendenschaar zocht met ons mee, maar de oogst was ontmoedigend mager. Wij voelden ons dan ook eerder skeptisch gestemd toen iemand plots met «iets over een soort Japanse gedichtjes» kwam aandraven, fier als een gieter, maar zich verder niet bewust van de ware inhoud van het boek, laat staan van de onuitwisbare invloed die het op ons zou hebben. Het boek heette «Haiku – Een jonge maan».
Het openbaarde ons een wereld vol onvermoede schoonheid: haiku. Het werd ons brevier! In de «Woorden van dank» waarmee Clara Timmermans haar «Papieren Parasol» inleidt, beschrijft zij een vrijwel identieke ervaring met «Haiku - Een jonge maan». Ook Clara Timmermans kreeg het boek toevallig in handen en ook zij die toch wel met dichtkunst vertrouwd is - raakte niet meer uit de ban van de haiku – poëzie. «Ik ging met het boek slapen, stond ermee op, nam het onder de arm mee op wandel. Ik las eruit voor aan iedereen die in mijn buurt kwam, gaf een haiku te horen als morgengroet, schonk haiku bij de koffie. In één woord, ik was ervan bezeten»...
Wij lazen deze passage met verrassing en vreugde. Het was voor ons een onverwacht weerzien met een geliefde vriend. Dat iemand als Clara Timmermans na deze haiku - belevenis zelf haiku's ging schrijven, lijkt ons een eer, logisch gevolg; dat zij er juweeltjes van maakte, is al evenmin een verrassing. Zij verzamelde haar 5 - 7 - 5 - versjes onder «Een Papieren Parasol», waaraan de Uitgeverij Orion - Colibrant heel Oosters een fel oranje kleur gaf.
5-7-5?
Wat betekent 5-7-5. en vooral, wat is haiku ? Het is moeilijk een juiste definitie te geven van deze subtiele, door Zen geïnspireerde. Japanse natuurversjes. «Haiku» wordt wel eens vertaald als «schertsend vers»: hai: scherts, grapje, geestigheid. ku; vers, zinsnede, lijn. Veel verder komt men met deze vertaling niet; men kan er zich hoogstens mee behelpen. De haiku dichtkunst ontwikkelde zich vooral onder invloed van Bashoo(1644 - 1694). Haar onvolprezen meester. De versjes bestaan uit slechts zeventien lettergrepen, op drie lijnen gerangschikt (5-7-5).Het is eigenlijk één enkele zin, een soort momentopname, waarin de sfeer een zeer belangrijke rol speelt.
Haiku is wars van alle sentimentele woorden of mooie adjektieven, alleen van belang is de betekenis, de geladenheid der woorden. De sobere, realistische pennetrekken zijn van een bedrieglijke eenvoud. Zij verbergen een gehele wereld van Oosterse religie en poëtische ervaring. Haiku wordt wel eens vergeleken met de sublieme Chinese inktschilderingen: een paar essentiële penseeltrekken en voor de rest het blanco blad, de ruimte waarin de geest als het ware voort mijmert en voor zichzelf het ontbrekende invult. Het grondbeginsel van de haiku - kunst is een diepe genegenheid tegenover de natuur en tegenover al wat leeft. De verzen worden gerangschikt naar de seizoenen en bevatten meestal een seizoenwoord of een aanduiding die onmiddellijk met een bepaald jaargetijde wordt geassocieerd.
Clara's haiku's Al deze haiku – kenmerken vinden wij terug in de « Papieren Parasol ». Uit de lente haiku's van Clara Timmermans kozen wij: De hyacint knop breekt de zware grond open en bloeit zonder trots. Geen mooie of sentimentele woorden om het wonder van de hyacintknop, de voorbode van de lente en hier het seizoenwoord, op te luisteren. Elk jaar presteert de broze hyacint het, dwars door de zware en ijskoude grond heen te breken en toch bloeit de bloem, in al haar schoonheid, zonder enige trots. Geen schilder zou volgend zomertafereeltje kunnen weergeven: Eenzaam in het duin. Blij om konijnesporen Ik ben niet alleen. Een stille mijmering van iemand die de natuur lief heeft, met een duidelijke invloed van Bashoo. Slechts zeventien lettergrepen zijn nodig om de hele sfeer van een zomeravond en de bijna tastbare aanwezigheid van Clara's vader, Felix Timmermans, weer te geven: Bij dit open raam rookte vader zijn pijpje. Insekten zoemen. Bij de herfst past een zucht als deze, in één zin neergeschreven: Van al mijn dromen is alleen de rust van de natuur gebleven. En van «schertsend vers» gesproken: Toch nog één vreugde. Mijn savooien zijn mislukt De koolwitjes niet. En nogmaals Clara Timmermans' diepe genegenheid voor de natuur en voor al wat leeft, in dit prachtig versje, een Bashoo waardig: In onze houtmijt woont een winterkoninkje. Hoe maak ik nu vuur? Wij kunnen natuurlijk onmogelijk alle haiku’s uit "Een papieren parasol" citeren. Wij kozen degene waarin naar onze mening typische haiku - eigenschappen gemakkelijk waren te herkennen. Ook dachten wij dat zij een goed beeld gaven van Clara Timmermans' waardevolle bijdrage tot deze — in het Westen te weinig gekende — vorm van poëzie.
Een Papieren Parasol lijkt ons eens te meer een bewijs dat ook een westerling een haiku - mens kan zijn. Er is inderdaad a1 heel wat geredetwist over de vraag of deze zo typisch Japanse dichtkunst wel door westerlingen kan worden beoefend. Maar voor ons staat het vast: in Vlaanderen kan het ook... En wij weten dat wij in deze mening worden bijgetreden door mensen als Bart Mesotten, die zelf haiku's schreef («Dag, Haikoe» en «Dag, Pauwoog») en bovendien voorzitter is van een haiku-centrum in ons land.
«Een Papieren Parasol» werd ook vertaald in het Japans, door de Japanse dichteres Maria Assumpta Mitsue Hisatsune, die uit haar verre vaderland naar Vlaanderen kwam om er onze taal te leren. Reeds eerder vertaalde zij Felix Timmermans’ «Adagio» -bundel en zij maakte van het boek — wij hadden de eer het te mogen recenseren — een biezonder stijlvolle uitgave, met de voorname soberheid van een ikebana - kunstwerk. De parasol was bij haar ongetwijfeld in goede handen.
Een soep met vier troostende mergpijpen - Gaston Durnez
Een soep met vier troostende mergpijpen
Door Gaston Durnez uit De Standaard van 24/12/1996
"Het leven is een soep met vier troostende mergpijpen in: de drank, de liefde, de toeback en de kunst. En daar heb ik het mijne van genomen! Heb ik nu verkeerd geleefd? Daar zullen wij God en de mulder laten beslissen. Maar het zat in mijn bloed gegoten van zo te zijn".
Deze veel geciteerde vergelijking kun je lezen op de eerste bladzijde van Adriaan Brouwer, de laatste roman van Felix Timmermans. Het boek vertelt het leven van de grote zeventiende-eeuwse Vlaamse schilder, die ook een grote wildebras was. "De goede Fee" verwerkte er zoveel van zijn eigen inzichten in, dat men de roman wel eens zijn geestelijk testament heeft genoemd. Voor hem was het verhaal onder meer een aanleiding om zich, op zijn levensavond, te bezinnen over een probleem dat hem vaak heeft beziggehouden: "de waarom" van het leven en Gods wegen die onnaspeurbaar zijn.
"God blaast u lijk de zaadjes van suikerij op de wereld, en ge moet voor de dag komen met wat Hij u heeft meegegeven. Er is een gremel eigen wil bij..."
Nu wij binnen enkele weken de vijftigste verjaardag van Timmermans' overlijden gedenken, heb ik dat "testament" nog eens gelezen. Het verraste mij, dat de roman nog zo goed stand houdt. Ongetwijfeld behoort hij tot de top van Timmermans' werk. Zijn directe en toch zo kleurrijke taal, het thema en de dramatiek, spreken nog altijd aan. Niet verwonderlijk dat een toneelman als René Verreth er door getroffen werd. Verreth heeft er een monoloog uit gepuurd die hij in het Mechels Miniatuur Theater en daarna elders in het land gaat vertolken. Adriaan Brouwer, geboren in 1605 of 1606, was de zoon van een tapijtontwerper uit Oudenaarde. Na een rumoerige jeugd schijnt hij, bij het beleg van Breda, deelgenomen te hebben aan de strijd van de geuzen tegen de Spanjaarden. Daarna trok hij als toneelspeler naar Amsterdam, kwam terecht in de kring rond Frans Hals, reisde in 1631 met een groep acteurs naar Antwerpen en schilderde ondertussen zodanig, dat hij al vroeg erkend werd door de grote artistieke kanonnen van die tijd, van Rubens tot Van Dyck en Jordaens.
Inspiratie voor de herbergtaferelen en vechterstonelen, waarin hij als geen ander gespecialiseerd was, kon hij putten uit eigen rijke ervaring. Hij belandde in de gevangenis maar werd er na acht maanden uitgehaald door Rubens. Toen de Spanjolenvriend hem daarna gastvrijheid aanbood, weigerde Brouwer en hernam zijn herbergzaam leven. In januari 1638 stierf hij, tijdens een pestepidemie, in een Antwerps armengasthuis, zo'n 32 jaar oud.
Meer dan één Vlaamse schrijver heeft de figuur van Brouwer uitgebeeld, maar kenners zweren bij het boek van Timmermans. Hij begon er aan in 1942 en in maart 1944 was amper een dertigtal bladzijden klaar. De Fee herschreef en herschreef. Dat was bij hem niet zo uitzonderlijk. Vaak bewerkte hij zijn teksten. Dit keer scheen het wel moeizamer te gaan. De sfeer van de oorlog en zijn eigen wankele gezondheid zullen daar de oorzaak van zijn geweest.
Op 5 mei 1944, enkele maanden voor de Bevrijding, was de roman voltooid. De omstandigheden waren natuurlijk niet gunstig voor publicatie en de kunstenaar liet zijn werk liggen. Toen hij na de oorlog ziek was en het huis niet meer verliet, nam hij het handschrift voor de zoveelste keer door. Hij zou het boek zelf niet meer zien. Postuum verscheen het in afleveringen in een tijdschrift en daarna, in 1948, in boekvorm. De zesde druk beleefde het in de recente prachtige Davidsfondsuitgave van Timmermans' volledige werk.
Trouw de historische levenslijn volgend, liet de schrijver Adriaan Brouwer zélf zijn biecht spreken. De kunstenaar tekent zichzelf als een zwerfzieke loslever, die zijn verf het liefst op basis van Oudenaards bier wou maken, maar die ook een bevlogen en sterke vakman was, ondanks alles altijd op zoek naar iets méér: "Het leven is vuil en lelijk, ik ook, maar tussen de plooien zit er iets goddelijks en 't is dat wat wij er met onze verf willen uithalen en laten zien".
Timmermans legt ook de klemtoon op Brouwers' rebelse aard, op zijn verzet tegen De Spanjaarden en tegen de geestedwang. Ik kan mij levendig voorstellen, dat hij, bij publicatie onder de Duitse bezetting, censuurmoeilijkheden zou hebben gekregen. Toen ik dat onlangs tegen vrienden zei, bekeken ze mij ongelovig. Timmermans zit inderdaad voor velen nog vast in aloude zwarte clichés. Wat Felix zélf er over dacht, vond ik zopas terug in de herinneringen van zijn vriend Mark Edo Tralbaut. Welbewust heeft de schrijver in zijn werk gelegd wat wij er nu in lezen: "Wanneer mijn Brouwer verschijnt, zal men er de drang naar vrijheid op vele plaatsen in gewaar worden. Voor de goede verstaanders zal het als een hymne aan de vrijheid klinken. Veel fantasie is er zelfs niet voor nodig om in die bezetting uit zijn tijd een ander te herkennen."
Met Felix Timmermans op stap door Lier - Jos Vermeiren
Met Felix Timmermans op stap door Lier
Door Jos Vermeiren uit Liers Tijdschrift van 18/07/1986.
Toen ik zowat 15 jaar terug, "Boerenpsalm" van Felix Timmermans las, dacht ik bij mezelf: "Ik word boer!" Daarvan is niets in huis gekomen. Wat echter gebleven is, is een flinke dosis nieuwsgierigheid naar de achtergrond van Vlaanderens meest gelezen auteur. Een bezoek aan Lier zou me heel wat wijzer maken. Het bleek al gauw dat de figuur van Timmermans onlosmakelijk verbonden is met het stadje. Dat beeld werd eens te meer versterkt toen ik gedurende een paar uur het Timmermanspad volgde. Als toemaatje presenteren we je een kort gesprek met één van de drie dochters van Timmermans. En naast de gevierde schrijver hebben we uiteraard nog andere trekpleisters op het menu staan zoals de Zimmer-toren, het Begijnhof, de wandeling langs de Nete, het stadhuis, de Sint-Gummaruskerk, de Sint-Pieterskapel, de Pallieterroute... Kortom, Lier ademt sfeer uit. Daar kan je niet omheen.
DE ZIMMERTOREN Als kind bezocht ik ooit de Zimmer-toren. Ik begreep er toen geen sikkepit van. Wie Lier wil verkennen zal dit kunstwerk van "cijfers en uurwerken" zeker niet versmaden. Dat de Zimmer-toren een internationale uitstraling kent hoeft geen betoog. Bij mijn bezoek stuitte ik op Engelsen, Duitsers en Nederlanders. Het is evenwel nuttig om vooraf een en ander door te lezen, zodat men reeds een idee heeft over het hoe en waarom. Tenzij men zich echt de nodige tijd gunt en rustig, aan de hand van de brochure (te koop in de Zimmertoren) de verschillende "wijzerplaten" aan een nader onderzoek onderwerpt. Louis Zimmer (1898-1970) wist het heelal tussen vier muren te vangen. Hij bouwde zijn astronomisch uurwerk in oude Sint-Corneliustoren te Lier. Dank zij een ingenieus uitgewerkt mechanisme krijgt de bezoeker op een overzichtelijke wijze een inzicht in de volmaakte orde van het heelal. De Zimmer-toren geeft uit op het Zimmerplein. Bij zonnig weer (en de zon was van de partij bij mijn bezoek) kan men op één van de talrijke terrasjes zijn inwendige mens versterken en zijn dorst lessen. Vanop het plein heeft men een mooi zicht op de Zimmer-toren.
HONDERD JAAR FELIX TIMMERMANS Precies honderd jaar geleden aanschouwde Felix Timmermans het levenslicht. Niemand kon op dat ogenblik vermoeden dat uit de kleine Timmermans een gerenommeerd schrijver en artiest zou opgroeien. Inderdaad,op dit ogenblik wordt zijn gezamenlijk werk liefst in 27 talen vertaald. Een weergaloze prestatie voor een Vlaams auteur. Zijn belangrijkste werk, althans volgens velen, is het alom gekende Pallieter. Maar daarnaast telt Timmermans uiteraard nog vele andere pennevruchten. Ik vroeg aan de schepen van cultuur, de heer Moors, hoe een en ander tot stand is gekomen.
"Het initiatief, om naar aanleiding van de honderdste verjaardag van Felix Timmermans een herdenking te organiseren, werd genomen door de heer Herman Vanderpoorten, ex-burgemeester van Lier en gewezen Minister van Staat. Er werd o.m. een herdenkingscomité opgericht waarin naast de burgemeester en de schepen van cultuur, diverse andere afgevaardigden uit de culturele organisaties van Lier, alsook enige familieleden van Timmermans, zetelden. Dat resulteerde, mondde uit, in verschillende evocaties rond de gevierde auteur. U herinnert zich allicht o.a. de inhuldiging van het nieuwe Pallieterbeeld op 25 mei jl. Het ontbreekt onze stad derhalve niet aan belangstelling. Ter illustratie: het museum Met Pen en Penseel telde de 24e juni jl. reeds zijn 10.000e bezoeker".
HET TIMMERMANSMUSEUM Met Pen en Penseel is het museum waar de lezer van Felix Timmermans moeilijk voorbij kan. Het museum zelf biedt een ruim overzicht van zowel het literair als het picturaal werk van de auteur. Want Timmermans was een veelzijdig mens: naast het schrijven van boeken hield hij zich ook bezig met het vervaardigen van schilderijen, etsen en grafieken. Men krijgt hier de gelegenheid om de "andere kant" van Timmermans te bewonderen. In combinatie met de talrijke tekeningen van de hand van de auteur kan men er diverse citaten uit zijn boeken lezen. Tevens treft men er zeldzame familiefoto’s aan waaronder Timmermans op zijn sterfbed, foto's van Timmermans met andere auteurs (Ernest Claes bv.) enz. De geïnteresseerde kan zich bovendien een prachtig uitgegeven boek aanschaffen (groot formaat, kostprijs 450 fr.) waarin de figuur van Felix Timmermans wordt belicht. De tekeningen en schilderijen in het boek zijn van Timmermans zelf.
HET TIMMERMANSPAD Wie een broertje dood heeft aan musea en dus liever in de open lucht kuiert, vindt ontegensprekelijk zijn gading in het Timmermanspad. Het bijhorend boekje, kostprijs 60 fr., verkrijgbaar bij de Dienst voor Toerisme, is beslist geen weggegooid geld. Wel integendeel, via het hoekje krijgt men de nodige uitleg voor onderweg. Bovendien is het pad, totale lengte 5.100 m, volledig bewegwijzerd met zeskantige borden in de Lierse stadkleur, wit-rood, zodat de wandelaar slechts de pijlen hoeft te volgen die de wandelrichting aangeven. Hier en daar rijst er soms even twijfel omdat de pijl bv. rechtdoor wijst, terwijl het boekje aangeeft dat er rechts dient gegaan te worden. Maar dat kan de pret niet bederven.
Het meest onder de indruk raakte ik door het Begijnhof. Je waant je wel in een middeleeuwse oase van rust en stilte. "De zeer schone uren van juffrouw Symforosa, begijntjen" kon ik me meteen nog levendiger voorstellen. Opvallend was ook de vriendelijkheid van de mensen, overwegend oudjes had ik de indruk, die daar wonen. Wanneer ik aan enkele van hen de vraag stel of zij Felix Timmermans persoonlijk hadden gekend, knikten zij dapper van ja. De wandeling vervolgt langs de Nete. Zowat halfweg komt men aan een gezellig café, meer dan welkom, de brandende zon van die dag in aanmerking genomen. Op een gegeven ogenblik kom je voorbij het woon en sterfhuis van de meester. Je moet echter goed opletten, want je bent er zo voorbij.
De volledige tekst op de muur luidt als volgt: "hier werkte en overleed Felix Timmermans - 1886-1947". Wanneer je aan de Sint-Pieterskapel komt loopt de wandeling ten einde. Ik had er ongeveer 2 uur voor nodig, met inbegrip van een drankje en een babbel onderweg...
*************
Vader kon ook weemoedig en stil zijn… Clara Timmermans
Kan u even in het kort de relatie beschrijven die u hadmet uw vader? Als kind heb ik mijn vader altijd beschouwd als mens.Het beeld van de kunstenaar kwam pas veel later. Ik herinner mij nog levendig dat hij steevast bezig was aantekeningen te maken op briefpapier. Toen men mij in de school de vraag stelde: "wat doet uw vader?", antwoordde ik "brieven schrijven". Aanvankelijk dachten wij dat hij bij de post werkte. Hij kon erg intens met iets bezig zijn. "St.-Franciscus" bv. dat liet hem niet los. Hij vertelde en tekende erover. Later waren wij op de kostschool, zodat we niet alles dag aan dag hebben meegemaakt. Aan mijn moeder las hij echter vaak voor.
Wanneer is het bij u doorgedrongen dat uw vader een vermaard auteur was? Rond de leeftijd van 12-13 jaar is dat begonnen. Er waren heel wat mensen die bij ons te gast waren, waaronder ook andere schrijvers zoals Karel Jonkheere en Richard De Wachter. Naarmate we ouder werden hoorden we meer en meer over vader spreken. We lazen tevens kranten waarin hij vermeld werd enz. Een hoogtepunt was de première van de opera "Anne-Marie": daar zijn we met zijn allen, dus mijn broer en mijn beide zusters, naar toe geweest. Dat was heel opwindend omdat wij meisjes onze eerste avondjurk droegen.
Was uw vader zelf een Pallieter of levensgenieter? Neen, niet direkt. Hij genoot van de kleine dingen van het leven: wandelen, tekenen, fruit eten en bloemen bewonderen en uiteraard schrijven en lezen. Maar hij was ook graag in de keuken bezig. Men vergeet wel eens dat hij ook heel weemoedig en stil kon zijn. Dat gebeurde vaak wanneer hij heel geconcentreerd met zijn werk bezig was. In feite is hij heel zijn leven een zoeker geweest. Hij las veel over "godsdiensten" en vergeleek ze onderling. Hij haalde er uit wat voor hem nuttig was.
Bent u zelf literair actief? Eigenlijk ben ik als zangeres van wal gestoken, ik heb immers conservatorium gevolgd. Toen ik zelf kinderen kreeg, ben ik er mee gestopt. Dan ben ik beginnen te vertellen wat uitmondde in kinderboeken. Momenteel hou ik me bezig met Haikou-verzen (d.i. een Japanse vorm van dichtkunst) Tekenen doe ik eveneens.
Hoe voelt dat aan dochter te zijn van zo’n beroemd iemand, want Felix Timmermans is wel een monument in de literatuur. Ik ben altijd heel fier geweest op mijn vader. In de eerste plaats was hij een aangenaam mens, en dat was doorslaggevend in mijn kindertijd. Als kind waren wij soms onhebbelijk tegen de bewonderaars van mijn vader. Het gebeurde wel eens vaker dat er vreemdelingen over de vloer kwamen, wij beschouwden ze als indringers. Wij wilden vader voor onszelf. Uiteraard waren er intieme vrienden zoals Renaat Veremans en Flor Van Reeth, wiens bezoek wij erg op prijs stelden. Het was kenmerkend voor vader dat hij tijd maakte voor de mensen. Nooit stuurde hij iemand door, vandaar dat hij erg in beslag genomen werd door die drukte rond hem.
Tot slot: wat rekent u zelf tot het beste werk van uw vader? "De zeer schone uren van Symforosa, Begijntjen" vind ik zijn volmaaktste werk. "Adagio", vind ik het meest ontroerende omdat mijn vader daar het diepste van zichzelf heeft ingelegd. Ook de woorden die hij in zijn boek "Adriaan Brouwer", de schilder in de mond legde, waren heel sterk verbonden met de persoon van vader. Dat was op het einde van zijn leven, en in die context werd het een prangend boek. Wij voelden aan dat er iets ging gebeuren. Daarom vind ik het boek nog steeds ontroerend om te lezen.
Professor Keersmaekers over Felix Timmermans - Jaak Dreesen
« Een taalmonument van grote beeldende kracht en poëtische originaliteit» Professor Keersmaekers over Felix Timmermans
Door Jaak Dreesen uit De Bond van 29/06/1990
Even buiten het nijvere centrum van Duffel woont professor August Keersmaekers, hoogleraar emeritus aan de UFSIA-Antwerpen en lid van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Zeventig is hij. Hij oogt monter en heeft nog plannen in petto alsof hij honderdzeventig worden wil. Bij het Davidsfonds is zeer recent zijn essay over Felix Timmermans verschenen dat « Wonder van Eenvoud » heet. Felix Timmermans ? Wordt die nog gelezen ? Door wie (niet) ? Was dat geen groene jongen avant-la-lettre ? En herinnert professor Keersmaekers zelf zich de allereerste kennismaking met het proza van Timmermans nog ?
Ja. dat weet de prof nog heel precies: «Achttien was ik, en ik las «Het Keerseken in de Lanteern». Mijn vader passeerde en vroeg argwanend: moogde gij dat wel lezen, manneke ? Je moet niet vergeten dat Timmermans toen al een zekere faam van stoutheid had. Diverse werken kregen een strenge kwotering, en een titel als «Keerseken in de Lanteern» had voor mijn vader kennelijk iets louche. Ja, wij lazen veel thuis. Allemaal samen rond de ronde tafel bij het licht van de petroleumlamp. Vader met «Bei uns in Deutschland» van Nest Claes... Ik zie hem daar nog zitten.
U hebt de lust van lezen dus van geen vreemden ? Nee. Ik las veel. Toen ik nog student was, het hele werk van Snieders, Anton Coolen, Van Eeden, Van Schendel, Aart Van der Leeuw. Alles wat er tot dan toe verschenen was van Walschap...
En Timmermans dus ook ? Ja, maar niet direct alles. Over Pallieter was ik ook niet zo in de wolken. Ik vond dat je er als verhaal niet zoveel aan had. Later werd dat anders, al hield ik mij toen vooral bezig met de literatuur van de zeventiende eeuw. Bredero ja. Ik heb zestig onbekende gedichten van hem gevonden en daarmee heel z'n biografie overhoop gegooid. Nu ben ik met Constantijn Huygens bezig. Had ik maar meer tijd !
Zware melancholie en een explosie van vreugde
Terwijl u dan tussendoor toch een essay over Felix Timmermans hebt geschreven ? Het Davidsfonds geeft het proza van Felix Timmermans opnieuw uit en ik zou daar een begeleidend boek bij schrijven van circa 90 pagina's. Dat zijn er wel wat méér geworden, want zo een essay deint uit als je eraan bezig bent... En terwijl je al die werken herleest en er dan over schrijft, krijgt zo een auteur natuurlijk weer vaste contouren en een scherp gezicht. Je ziét hem voor je ; je schrijft over hem zoals je hem «uit zijn werk geroken hebt», om Timmermans zelf te parafraseren.
U kijkt naar de jonge Timmermans en u ziet de droefgeestige, gekwelde auteur van «De Schemeringen van de Dood» ?Ja. Je moet niet vergeten dat de jongeling Timmermans thuis niks om handen had. Hij had zeeën van tijd om te piekeren. En die melancholie, die Weltschmerz, dat hing in die tijd in de lucht. Alles was geladen met zware symboliek en grote somberheid. Ten diepste was Timmermans ook zeer weemoedig, en hij is dat ook altijd gebleven. Boerenpsalm is een optimistisch boek, maar het leven van boer Wortel is ontzettend hard. Ik zag Cecilia komen is een wat tragisch verhaal, en dat geldt voor heel wat andere werken. Het wonderlijke is nu juist dat, hoe zwaarmoedig die verhalen ook zijn, ze toch een blijmoedige indruk nalaten. Je weet dat Timmermans ziek werd toen hij 25 was. Een operatie met onverwachte verwikkelingen. Dat greep hem zeer aan. Het is maar daarna dat hij opeens besefte dat hij «van woorden en schijnen geleefd had.»
Daarna ging hij anders schrijven ? Ja. Pallieter bijvoorbeeld. Hij noemde dat «een schreeuw van vreugde over alles wat 'n mens kan waarnemen.» Je ziet dan ook hoe hij in dat boek alles wil beschrijven : land, landschap, wolken, water, dieren, insekten... Toch beleefde hij ook in die jaren weer zware tijden. Hij trouwde bijvoorbeeld met Marieke, terwijl zijn ouders daar helemaal niet mee akkoord gingen. Eerst een grote somberheid, dan een explosie van vreugde en geluk, en daarna berusting en een stille melancholie : zo was dat het leven van Timmermans, ja. En die weemoed vind je nog het zuiverst verwoord in de verzen van Adagio.
Het landschap van en rond Lier moet hem toch ook beïnvloed hebben ? O, ja. De Nete en alles wat daarrond lag. Ik ken de Nete zoals ze nu is, maar zelfs met al het asfalt ernaast en de kanalisering, het rechttrekken van bochten, enzovoort, blijft de rivier bekoorlijk en het landschap indrukwekkend. Ik heb dat ook nog maar recent ontdekt. Ik reed op een avond eens per fiets langs de Nete, ik zag de velden, de weiden, en ik hoorde opeens een vreemd gezoef en ik zag twee grote zwanen overvliegen. Dat was een echt Timmermans-moment, ja. Als je goed kijkt, zie je op zo 'n ogenblik de paarden van Fee door de weiden klauwieren. Timmermans, en zijn jonge, vrijpostige en wat rebelse vrienden-artiesten, noemden dat Nete-landschap overigens hun «salon»...
Terwijl het stadje Lier natuurlijk ook een echt Timmermans-decor is ? Inderdaad. Lier was een heel romantisch stadje met z'n toren, het stadhuis, de straatjes, het begijnhof. Ook wie nu door Lier loopt, herkent het decor uit de Timmermans-boeken. Maar er was - en is – natuurlijk ook het kleinsteedse, het bekrompene, de roddel, de achterdocht. Timmermans voelde zich wel verbonden met het volk, maar dan toch in eerste instantie met de underdog, de gewone volksmens, de oude mannen die vaak zo schitterend konden vertellen. Heel wat van zijn woordenschat en van die prachtige vergelijkingen heeft hij daar vandaan. Die kleinstad, ja. Daar telde je alleen maar mee als je geld had. Dat was de maat der dingen en dat zie je ook in de boeken van Timmermans. Vooral dan in De Familie Hernat. Die vileine karakters in dat boek...
Schrijven met een schilders blik
Timmermans had wat u in uw boek noemt, een Schilders blik. Dat is formidabel, ja. Zijn passie voor vorm en kleur. Hij kan, bij manier van spreken, geen figuur beschrijven of je ziet ze hem schilderen of tekenen. Hij kan het eenvoudig niet laten ! In Het Kindeke Jezus in Vlaanderen schrijft hij op haast een volle pagina hoe een volkomen onbelangrijke bijfiguur eruit ziet...
Is Timmermans dan een schilder die ook schrijft, of een schrijvende schilder ? Ik denk dat hij zelf zou antwoorden : «Ik was een schilder maar ik schreef ook.» Hij wilde oorspronkelijk schilder worden. En hij zegt ergens : ik moet de dingen eerst voor mij zién vooraleer ik erover kan schrijven.» 't Is overigens opvallend dat hij volkse figuren kleurrijker beschrijft dan, bijvoorbeeld. Onze Lieve Vrouw. Die blijft onbestemder, etherischer. Het is alsof de schrijver veel meer schroom heeft... Maar die schildersblik is van groot belang voor zijn werk, ja. Die grote gevoeligheid voor vorm en kleur, zijn proza overrompelt, vonkt, slaat gensters. Het is uniek.
U spreekt ook over de goedheid van Timmermans en over zijn begrip voor de zwakheid van de mens. Dat is een constante in zijn werk. Er gaat van elk van zijn boeken een soort van bemoediging uit. Misschien had hij die mildheid van zijn moeder of van zijn vader ? Timmermans kende de mensen ook goed. Hij wist dat we in de grond allemaal maar dompelaars zijn. Hij kende de relativiteit van het menselijk streven.
Vroom was hij ook ? Ja, dat denk ik wel. Maar het was geen onnozele vroomheid. Hij zag de dood voor ogen en dacht aan wat daarna zou komen. Iemand sprak hem ooit over een of andere grote kunstenaar, maar Timmermans zei: « 't Is veel belangrijker een goed mens te zijn » Hij had ook een groot respect voor de menselijke zwakheid. Terwijl hij anderzijds ook verschrikkelijk scherp kon zijn ! In zijn bitterste boek, De Familie Hernat, staat een brief van de jonge weduwe Helène aan rentmeester Ruytenbroeckx die druipt van het meest venijnige vergif. Wie in zijn oeuvre tot één zulke brief in staat is, die moet iemand met z'n pen haast letterlijk de grond in kunnen boren. En Timmermans zou dat ook gekund hebben ! Ooit heeft hij, op aanraden van zijn vrouw, een kritiek aan het adres van een recensent kapot gescheurd omdat Marieke zei : «Fee, jongen, als ge dàt publiceert, dan komt die man dat nooit meer te boven.» Zijn vroomheid en zijn mildheid maakten hem niet blind voor grof onrecht.
Het grote verwijt dat de literaire kritiek Timmermans toestuurde was: «hij heeft geen psychologische diepgang.» Vindt u dat verwijt terecht ? De figuren van Timmermans worden niet psychologisch uitgerafeld, dat is waar. Maar het zijn wel mensen van vlees en bloed. Ik herinner me m'n reactie toen ik, als achttienjarige, Boerenpsalm las. Ik zei: « Zo 'n boer bestaat er niet! » Maar ze bestaan wel degelijk. Ik heb ze, later, leren kennen. Boeren die filosofeerden, humorist waren, van hun veld en van hun dieren hielden...
Toch noemt men Claes en Timmermans heimatschrijvers, terwijl er van het werk van Walschap lijnen lopen naar de moderne Vlaamse literatuur ? Tja. Ik heb Walschap onlangs nog herlezen en voor mij moet het beste van Timmermans niet onderdoen voor het beste van Walschap. En de taal van Walschap staat heus niet zo ver van die van Timmermans, geloof me. De ene schrijft rechttoe-rechtaan en met grote vaart, en voor de andere - Timmermans dus - is het verhaal als dusdanig niet zo belangrijk, maar wat hij met de taal doet, dat is toch formidabel! Ik begrijp niet dat men daar zo minnetjes over wil doen. Terwijl we toch spreken over een groot auteur die het hart van z'n volk heeft geraakt en succes en roem oogstte in het buitenland. Wij zijn geboren onderschatters van het eigen erfgoed.
Het beste werk van Timmermans doet niet onder voor het beste van Walschap. Een taal die glanst en fonkelt.
Maar bent u er werkelijk van overtuigd dat ook de jonge generatie Timmermans nog (graag) leest ? Op de scholen komt hij nauwelijks nog ter sprake, dunkt me ? Tja, wat leest men nog wel op de scholen in deze tijd van verdwazing ? Wat moet een leraar Nederlands nog doen ? Wat krijgen de studenten aan de universiteit nog te lezen ? In Antwerpen begint de literatuur na 1950, nu is dat misschien al '60 geworden... Het is toch godgeklaagd dat zelfs de minister van Onderwijs eraan heeft gedacht het vak geschiedenis niet langer meer verplicht te stellen ? Terwijl het noodlottig is voor jongeren als ze elk historisch perspectief gaan missen.
Timmermans is uiteindelijk vrij eenzaam gestorven... ? Dat klopt, ja. Je weet dat hij na de oorlog beschuldigd werd van een soort van intellectuele collaboratie met de Duitsers. Ik denk eerder dat hij het slachtoffer is geworden van zijn grote populariteit, bij ons maar ook in Duitsland. Dat maakte dat Duitsers — ook simpele soldaten — hem opzochten voor een gesprek, een handtekening, enz. Het is waar dat hij de Rembrandtprijs aanvaardde die door anderen principieel geweigerd werd. «Maar ja,» zei Timmermans, «die tweehonderdduizend frank vind je ook niet onder de staart van het paard, en ik had dat geld toen nodig». Hoe dan ook : het werd eenzaam rond Timmermans na de oorlog. Hij leed aan een hartkwaal. Rond hem woedde een hetze. Adriaan Brouwer, zijn laatste werk verscheen in 1948. Het werd doodgezwegen, terwijl het toch een markant boek is...
Vormen de verzen van Adagio dan een afronding van zijn leven ? Dat kan je wel zeggen, ja. Heel zijn weemoed zit daarin en zijn mildheid. Het stilaan afstand nemen ook. Die verzen zijn, vaktechnisch gezien, niet zo sterk, al is Timmermans eigenlijk zijn leven lang een dichter geweest. In Pieter Breugel bijvoorbeeld zitten hele prozaflarden die gedichten lijken. Er spreekt een enorme vreugde om het woord uit! En het is precies dit laatste dat je ook NU nog op haast elke pagina van Timmermans kan terugvinden. Iedereen die met taal bezig is, moet dat toch weten ? Toen het boek hier in Duffel werd voorgesteld, vertelde Francis Verdoodt uit het werk van Timmermans. Je hoorde daarin de vreugde van de auteur zoiets te hebben geschreven ! Terwijl hij, vooral bij de aanvang, vaak taalfouten schreef en stilistisch onzuiver proza. Maar toch : er lag een GLANS over dat proza. Het fonkelde.
Timmermans ? Hij schiep een taalmonument van grote beeldende kracht en poëtische originaliteit. Wie zijn eigen taal liefheeft, moet Timmermans (her)lezen...
Ik ben Mon Van den heuvel
Ik ben een man en woon in Lier (België) en mijn beroep is op pensioen.
Ik ben geboren op 19/06/1944 en ben nu dus 80 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Felix Timmermans - Geschiedenis van Lier in de ruimste zin genomen.