Vlaamse schrijver, dichter en schilder * 1886 - 1947 *
25-02-2008
In de hof van mijn vader - Clara Timmermans
In de hof van mijn vader
Clara Timmermans
(Uit Vlaanderen 93-1967)
Twintig jaar geleden stierf mijn vader. De leemte, die zijn dood in ons leven bracht, lijkt een eeuw diep. Gelukkig kent de herinnering geen tijd en kan ik plots weer bij hem zijn, op een vroege zomermorgen in onze hof.
In mijn geheugen is het alsof het toen meestal zomer was, wat in ons grijs land zeker niet het geval moet geweest zijn. Maar in dat seizoen was vader altijd bij ons, dan moest hij niet op reis om voordrachten en lezingen te houden en kwamen wij, kinderen, voor lange vakanties uit kostschool. Dan waren wij blij een dag te beginnen, want een dag met vader werd een gelukkige dag.
Mijn vader was altijd de eerste beneden en ik zie hem nog staan in de achterdeur. Hij snoof de geuren van de morgen, terwijl hij verse koffie zette. De rook uit zijn pijp krinselde dan vredig in de zilveren lucht en van tijd tot tijd ging hij tot bij de wilde theerozelaar of rook aan een bloeiende heestertak. Onze hof was geen siertuintje; er groeiden enkel dingen in die onszelf konden verblijden. ieder van ons had er zijn gading. Vader wenste een struik seringen voor de lentegeur en de fijne pasteltinten. Grootmoeder kreeg haar rij zonnebloemen voor kippevoer. Voor mama werd een plaats vrijgehouden waar het wasgoed kon bleken en Lia en ik kregen elk een pereboom. Tonet kweekte enkel viooltjes die later naar hartelust mochten verwilderen. Gommaar mocht overal putjes maken voor zijn knikkerspel.
Geregeld bloeiden de muurviolieren met hun diepe honingkleur en geur.
Verder overwoekerde klimop het tuinmuurtje en de kleine poort. Er mocht nooit aan gesnoeid worden van vader, anders verloren de mussen hun plaats voor de nacht. Achter in de hof bleef er altijd een houtmijt staan, omdat er een winterkoninkske zijn nest maakte.
Want vader wilde vooral leven in zijn hof. Er kwam een duiventil, waar sierduiven in en uit vlogen en rondtoerden. Ze kwamen vertrouwelijk op de richel van het open raam heen en weer trippelen en door hun gekir de aandacht trekken.
Er liepen een paar kippen rond (zogezegd om de eieren) die een natuurlijke dood mochten sterven. Er stapte fier een Engels haantje tussen, dat vader bewonderend nakeek. Hij tekende het menigmaal, zelfs de dag van zijn dood maakte hij er nog een vlugge schets van.
Langzaam bewoog er de schildpad tussen het onkruid. De kraai met gekortwiekte vleugels, die Gommaar had gevonden en vol medelijden thuisgebracht, leerde vliegen uit onze pereboompjes. Drie generaties katten, die we niet waren kwijtgeraakt, speelden en vochten er. Tenslotte was er onze luie Pekinees 'Dako', die heilig geloofde, dat hij een boeddhabeeld was en dan ook roerloos en onbewogen tussen al dat gewemel lag te genieten op de zonnewarme plaveien.
De hof was als een gezellige binnenkoer. Wij dronken thee onder de rankende rozelaar en vader luisterde rustig naar het kirren van de duiven, het kakelen van de kippen en het miauwen van de kattemoeder die haar jongen riep. Het was er zo vredig, dat het gezoem van de bijen rond de violieren hoorbaar was. 's Zondags regende het beiaardklanken in onze hof en krinselde het gefluit met bibberingskens van onze goedgezinde gebuur over het muurtje.
In de namiddag klonk er het zagerig wiegelied van de brave buurvrouw, die haar vijf kinderen op de wijs van 'Te Lourdes op de bergen' in slaap heeft gezongen. Vader hield van die vertrouwde geluiden en ik weet nog hoe hij de laatste weken van zijn leven er hevig naar verlangde. Hij was toen zoveel maanden van de buitenwereld afgesloten, van de natuur die hem zo dierbaar was. Wanneer ik 's avonds het venster op een kier opende, kwam met de nachtlucht al eens het verre geblaf van een hond of het kraaien van een haan, die de maan voor de zon hield, dan zei vader: Hoor, dat doet een mens deugd;
die dagelijkse geluiden heeft men nodig in het leven ! Het was ook in die hof dat ons de sterrebeelden werden getoond en de kometen gewezen, en dat wij op maan-eklipsen gingen wachten. Alleen om ons het Noorderlicht te laten zien, klom vader met ons naar de zolder. Dikwijls verlieten we op zomernamiddagen het kleine plekje achter ons huis en trokken op wandel langs de vesten, Begijnebeemden en Nethedijken die we eigenlijk als onze grote hof beschouwden, zo bekend en vertrouwd waren die plaatsen. Thuis betekende 'wandelen' niet 'nietsdoen' of verloren tijd. Als we een lange wandeling gemaakt hadden, waren we tevreden met onze dag. Zoals we fier zouden zeggen 'we hebben vandaag een tekening gemaakt' of 'nu kreeg de rommelkamer eens een goede beurt'. Wandelen betekende een verrijking van het gemoed, een meditatie over het leven.
Het werd vaak een wandeling van een hele dag. Er viel geen tijd te verliezen om een echte picnic te bereiden.
Dat vond vader overbodig en ballast. Wij vonden dat opperbest want dan stopte mama een paar repen chocolade in onze zak. Boterkoeken verkochten ze in elk dorp en vonden we geen dorp, wel dan ging vader een boerderij binnen en kocht van de boerin voor elk een boterham met vet bestreken en bestrooid met bruine suiker.
Vader wandelde langzaam en genietend, bewonderend, langs de zandige Kempen, waar hij tekende en schilderde. Wij gingen ook dikwijls naar het Papegaaienbos. Daar deed hij ons luisteren naar het fluiten van de merel, het roepen van de koekoek of het tokkelen van de specht. Hij leerde ons de verschillende boomsoorten herkennen en zocht mee naar sporen... al waren het slechts de zilveren strepen van een slak. Alles is de moeite waard om te bewonderen ! Alles is schoon ! Nooit zou hij toelaten dat wij in 't wilde weg takken afbraken of diertjes meenamen, die in vrijheid moesten leven. Eerbied en bewondering voor al wat groeit en bloeit en leeft, heeft hij ons bijgebracht. Dat is het vooral wat hij in 'Pallieter' heeft willen uitdrukken : genieten van het leven maar het ook eerbiedigen. Spijtig genoeg schijnen de meeste lezers wel het eerste maar niet het tweede te hebben begrepen.
Vader hield van de echte, onvervalste natuur. In ons huis heb ik zelden gekweekte bloemen zien staan. Wel ging vader, rond einde maart, naar de Begijnevest om er wilde viooltjes te plukken, die moeders lievelingsbloemen waren, en mochten we armen vol boterbloemen mee naar huis dragen. In de schemering geleek onze kamer een wei. De deemstering mocht binnen in ons huis en er zich gezellig nestelen. Zij mocht ons een tijdje gezelschap houden. Vader was niet gehaast de dag te eindigen. De dag mocht ten volle uitbloeien tot hij blauw-zwart in onze hof insliep. Morgen was vader er toch om hem als eerste te begroeten.
Men zegt dat het huis, waarin wij woonden toen ik kind was, een afgrijslijk onbeduidend rood bakstenen huis was. Het was het liefste, het wonderlijkste huis ter wereld. Helder wit was het, met drie arduinen trappen voor de voordeur en een leien dak, dat blauw glansde in de regen en zilver straalde in de zonneschijn.
Het stond in een straat, waar tussen de ronde kasseikens vinnig groen gras groeide en waar de andere huizen behalve dan het Estaminet royal van wolken en sterren gemaakt waren. Ons huis stond op de aarde en toch een beetje in de hemel.
Vanuit het brede raam in het salon zag ik de brug over de Nethe en de bomen op de vest; ik zag de gouden elzekatjes en de witte bloemenkaarsen op de kastanjelaars; ik zag de eikebladeren rood kleuren en de sneeuw op de winterbomen vallen. En het hele jaar door zag ik de mensen, die over de brug gingen. Het maakte mij opgewonden en stil, en lange, lange tijd heb ik geloofd dat dit het leven was, waarover de grote mensen spraken : de mensen die over de brug gingen onder de wisseling der seizoenen.
Als de avond kwam, donkerblauw en van fluweel, stond ons huis alleen en stil tussen de sterren, en boven op ons dak rees er een kolom van licht omhoog. Dat waren de gebieden van mijn grootmoeder. 's Avonds zat ze in de keuken naast de kachel. Op de schouw, tussen het blinkende koper van potten en pannen, brandden er twee kaarsen naast een bleke heilige Familie onder een glazen stolp. De vlammen weerspiegelden zich in de ronding van het glas, glansden in het koper en luisterden zoals ik, naar de lange machtige gebeden van mijn grootmoeder. Ik geloofde dat zij groeiden tot torens van licht, die boven op ons huis stonden, die ons vrijwaarden voor nacht en ontij, voor alle gevaren van het kwaad.
ledere plaats van het huis had zijn eigen tijd, zijn eigen licht en karakter. Ik zie het hofje slechts terug op een warme zomeravond. De familie zit in het prieel, waarrond gele wilde rozekens groeien. Mama en de tantes dragen lichte zomerkleren en zijn jong en mooi. Het is er rustig en vredig : het ruikt naar gras en bloemen in de avond, en ergens zingt een vogel.
Ik zit op de knieen van een mijner ooms en hoor hen als uit de verte over iets vertellen.
Het leek mij of in die tuin iedereen gelukkig was en dat, als we allemaal dood waren, wij die tuin mee naar de hemel konden nemen en daar weer in het rozenprieel zitten, met kleren van echte bloemen aan, en vleugels van gouden avondlicht; dat de ooms met hun melodieuze mannestemmen zachtjes konden voortvertellen, terwijl in de verte de vogelen en de engelen zongen.
In de kleine keuken was het zo warm als in een bakkersoven. De grote zwarte kachel gloeide gezellig, blozend en glimmend uit al haar nikkelen garnituren. Zwart Janneke, mijn geliefde dikke kat, lag er onder te spinnen van de deugd. De keuken had verschillende uren; 's avonds werd ze het schrijn van grootmoeders gebeden, 's morgens mocht ik er helpen bij het bereiden van het eten bloem scheppen, koffie malen, of in de-naar-saffraan-ruikende rijstpap roeren. 's Namiddags was de keuken weer anders : Anna onze meid, begon te strijken en te zingen. Met luide stem zong ze oude balladen van liefde en dood. Met de poes op mijn school zat ik betoverd te luisteren en reisde, met de liederen mee, over bergen en dalen naar paleizen of kloosters, waar schone geliefde jonkvrouwen woonden. Een der liefelijkste plaatsen van ons huis was het salon. Dat was het tehuis van mama en papa. Zoals er voor ieder kind een huis was, voor ieder schaapje een stal, voor elke vogel een nest, zo geloofde ik dat er voor elke vader en moeder een salon bestond, met een open vuur in de schouw. Ik treed er slechts binnen in de schemer. Mama zit in de blauw-en-geel-gestreepte sofa bij het brede raam.
Ze heeft bruin krulhaar en is gekleed in een eigenaardige tuniek, met pereltjes bestikt, zoals toen de mode was. Ze schenkt dampend hete thee uit een Chinese pot. Papa zit aan de zware tafel, schrijft en rookt een pijp. Over de tafel, waarvan de gesculpteerde poten dolfijnen voorstellen, ligt een pluchen gebloemde lap, waarop papa telkens weer een inktvlek maakt. Als vader weg is, hang ik de lap om mijn schouders en speel er prinses mee; hij ruikt naar tabak 'Saint Vincent', en naar nog iets waarvan ik nu pas weet, dat het 'Geluk' heet.
Het andere licht van het salon schijnt 's avonds voor het slapengaan. De lamp brandt geelachtig onder de porseleinen kap; de overgordijnen worden dichtgeschoven .en ik zie een andere wereld. De overgordijnen zijn een oerwoud : in vreemdsoortige gewassen, tusen weelderige bloemen en bladeren zitten purperen vogels, papegaaien en grijze dwergaapjes. Straks komt mijn vriend, de westenwind. Hij is geen zwerver zoals grootmoeder zegt, die steeds verder en verder waait, lopend en zoekend om een huis te vinden; de westenwind woont in het Boomlaerbos, dat begint op het einde van onze straat. Hij zal door de reten van het venster waaien, tegen de vreemde bloemen blazen en in de kleurige bladeren ruisen. En later, als ik slaap, zal het gordijn beginnen te leven.
Maar nu, juist voor het slapengaan, zitten mijn zusje en ik, in flanellen ponnekens, op de strijkdeken voor het vuur. We drinken een kop warme melk en eten een soldatenkoek. Mama en papa bekijken ons...
Wij hebben niets anders te doen dan elkaar lief te hebben en zalig bijeen te zijn.
De literaire betekenis van Felix Timmermans - Hubert Lampo
De literaire betekenis van Felix Timmermans
Hubert Lampo
(Uit Vlaanderen 93-1967)
Ook twintig jaar na zijn dood, kiest wie over Felix Timmermans schrijft, zorgvuldig zijn woorden. Ofschoon ik zelf, dunkt mij, niet tot de voorzichtigen behoor, wier grootste zorg het is meteen de kool en de geit te sparen, kan ik onmogelijk anders, dan mij hier rekenschap van geven. Hieruit besluite men niet, dat welke aarzeling ook er mij van weerhoudt eens temeer onomwonden getuigenis af te leggen wat betreft mijn diepe bewondering voor Timmermans' uvre. Maar hoe wij er ons ook toe verhouden, meegaand of in de contramine, het is nu eenmaal zo, dat wij, niet in de geringste mate wat de literatuur betreft, beïnvloed worden door het intellectuele en emotionele klimaat, waarin wij leven. Nog steeds heerst er rondom Timmermans een sfeer, niet volledig van dubbelzinnigheid of althans aarzeling vrij te pleiten.
Zonder dat zij vat op ons hoeft te hebben, kan men bezwaarlijk anders, dan er rekening mee houden. Niet om opportunistisch de eigen mening naar de algemeen ingang vindende opvattingen te plooien, bedoel ik, doch om er zich daarentegen des te resoluter van te distantiëren en er stelling tegen te kiezen. Distantiëren en stelling kiezen, noem ik het, en ik vestig nadrukkelijk de aandacht op de vrij genuanceerde betekenis van die woorden. Het zou namelijk een grove vergissing zijn zich voor te stellen, dat het naar de exacte waarde schatten van Timmermans' werk een kwestie is van het zoeken naar de gulden middenweg tussen mogelijke overschatting en duidelijke onderschatting.
Wie als kunstenaar aan de straat timmert, staat onvermijdelijk aan onderschatting en overschatting blootgesteld en in de meeste gevallen heeft het gezond verstand wel gelijk, als het de waarheid ergens tussen die beide uitersten zoekt. Wanneer wij alleen zouden rekening houden met wat betrouwbare, zij het daarom niet eensgezinde critici en literatuurhistorici over de boeken van de Lierse verteller plachten te schrijven, en hieruit zo gewetensvol mogelijk het gemiddelde probeerden te distilleren, zou ook dat resultaat wellicht een zekere bruikbaarheid bezitten. Dit is echter een louter theoretische mogelijkheid. Onderschatting of overschatting berusten lang niet alleen op de relativiteit van de letterkundige ijkmaten en de elasticiteit van de persoonlijke goede (of slechte !) smaak. Zij houden ook verband met naar het mythische zwemende gevoelselementen, die deels althans waar het er op aankomt een kunstwerk te beoordelen tot de gebieden van het irrationele behoren.
Het is niet mijn bedoeling (het zou in een tijdschriftopstel trouwens ook onmogelijk zijn !) een analytisch onderzoek in te stellen naar de bijdrage van de volstrekt a-literaire factoren welke, van Pallieter af tot en met de verzen uit Adagio, meestal een onbevangen en vooral uitsluitend op artistieke inzichten berustende benadering van het Timmermansiaans uvre in de weg hebben gestaan. Cultuurhistorisch zou het nochtans een uitzonderlijk boeiende onderneming zijn, die ten volle in overweging verdient genomen te worden op bij voorbeeld het vlak van het universitaire teamwork. Ondertussen houde de lezer het mij ten goede, dat ik de verleiding niet kan weerstaan om mijn bedoeling door een paar te hooi en te gras gekozen, misschien ietwat paradoxaal klinkende beelden te illustreren en mogelijk te verduidelijken. Herhaaldelijk heb ik er mij van vergewist, dat mijn persoonlijke, niet onder stoelen of banken gestoken bewondering voor Felix Timmermans sommigen onder mijn gelovige vrienden enigermate verbaasde. Zij vonden het een dappere, voor een niet-katholiek blijkbaar zelfs excentrieke houding. Een gelijkaardige reactie ontwaarde ik in Vlaamsgezinde kringen waar het mij een diploma van betrouwbaarheid opleverde, waartoe mijn eigen rabiaat, inderdaad ietwat anders genuanceerd Flamingantisme nooit voordien aanleiding had toe gegeven. Ondertussen heb ik tot mijn niet geringe verbazing mettertijd ook geconstateerd, hoe dergelijke religieuze en politieke imponderabiliën soms door... geografische omstandigheden worden opgevangen. Ook zonder een letter van hem gelezen te hebben is, voor zoverre mij bekend, in zijn geboortestad Lier, van de teerstblauwe liberaal via de boterbloemgele katholiek tot de scharlakenrode socialist, iedereen zowat pro-Timmermans : zij rekenen hem zonder meer tot de hunnen en zijn hierop terecht trots. Het is trouwens precies in Lier, waar men op de meest expeditieve wijze van iedere achterdocht genezen wordt wat Timmermans' situatie in de oorlog betreft. Stel u maar eens voor wat een misère dat geweest is voor meneer Timmermans, zegt mij een cafebaas, al die Duitsers, die hem in die tijd kwamen embêteren en die hij toch niet van zijn drempel kon schoppen. Enfin, het voordeel was, dat hij op die manier een boel mensen uit de rotzooi heeft kunnen helpen... Ook in Antwerpen geniet de Lierse Brabander tot op de huidige dag van een duidelijke cote d' amour : hij had er zijn vrienden in artistieke en intellectuele, politiek of religieus minder gecompartimenteerde middens, zijn stukken werden in de K.N.S. gespeeld en zelfs boven de doopvont gehouden, de K.V.O. creëerde de door zijn vriend Veremans getoonzette, muzikaal en scenisch overigens hoogst genietbare opera Anne-Marie... Naargelang zijn populariteit in ontzaglijke mate toeneemt, gaat echter over het algemeen meer en meer de sereniteit van de critiek teloor. Voor de enen volstaat de uitgesproken Vlaamse, ofschoon eigenlijk typische Brabantse toonaard, samen met de trouwhartige religieuze inslag van zijn proza, om hem tot de grootste uit te roepen onder de groten, die al het overige van de Nederlandse letteren door zijn verpletterende schaduw tot zo goed als niets herleidt. Anderen echter lopen er zich over te ergeren, dat zijn goedleefse Pallieter ten onrechte door het buitenland, Holland inbegrepen, als het prototype van de Vlaming wordt aanvaard, winden zich op omwille van het aan Epinalprentjes herinnerende karakter van sommige zijner verbeeldingen, beschouwen hem als iemand die parasiteert op een voorbijgestreefde folklore, onderstrepen in zijn teksten de echte of denkbeeldige fouten tegen de grammatica en de syntaxis of meesmuilen over de sindsdien alweer volledig gecorrigeerde, trouwens weinig essentiële schrappingen in zijn eerste succesboek.
Niet iedere op zijn geschriften uitgeoefende critiek berust per definitie op een ongunstige vooringenomenheid. Doch onvermijdelijk zullen vroeg of laat zelfs de meest serene commentatoren het slachtoffer worden van de achterdocht, waarop meestal de vruchtbaarheid en het populaire succes van een schrijver onthaald worden. Typisch in dit verband is b.v. het door August Vermeylen in acht genomen voorbehoud, wanneer Timmermans' Pieter Breughel verschijnt. Voor de nochtans betrouwbare estheet en de kunsthistoricus loopt het blijkbaar de spuigaten uit, dat de Lierse self-mademan het waagt zich met de hem kenschetsende vrijmoedige familiariteit in het leven, het werk en de psyche van ons meest indrukwekkende picturaal genie te verdiepen. Achteraf loont het evenwel ruimschoots de moeite de Pieter Breughel naast alle beschikbare, door de luisterrijkste namen gesigneerde kunsthistorische teksten te leggen, die van vermeylen niet uitgesloten, om er zich rekenschap van te geven, hoe Timmermans' menselijke en door de invoelende verbeelding geruggesteunde benadering van het fenomeen Breughel ook de grondigst uitgediepte specialistenbetogen voorbijstreeft. Zolang men mij niet van het tegenovergestelde overtuigt, blijf ik de 'officiële' onderschatting van deze roman, die ik persoonlijk voor een meesterwerk houd, als het meest in het oog springende bewijs voor de misvattingen omtrent Timmermans' schrijverschap beschouwen.
Ik geloof niet in literaire normen en de hieraan verbonden esthetische of wijsgerige voorschriften. Ieder schrijver apart genomen is voor zichzelf de maat van alle dingen. Artistieke modes, esthetische theoriën, naäperijen van wat elders gebeurt, samenscholen tot agressieve drukkingsgroepjes, wensdromen van dilettanten of welke andere strategische pomperijen en literaire efemerideverschijnselen ook, niets van dit alles blijkt opgewassen tegen het onaantastbare fenomeen van het unieke, geniaal voorbeschikte scheppende individu. Wanneer ik voor me zelf de namen opsom van de schrijvers uit zijn zeer breed opgevatte generatie, valt het mij uiteraard moeilijk, zelfs op grond van mijn volstrekt onbevangen persoonlijk inzicht, een keuze te doen of een soort van rangorde op te stellen. Ik houd onuitsprekelijk veel van de tedere De Pillecijn, de aan geslepen kristal herinnerende zuiverheid van Willem Elsschot vervult mij met diep ontzag en onweerstaanbaar dwingt de hijgend-betogende, broederlijke stem van Walschap mij tot luisteren. Waar precies de grens ligt, die moet overschreden worden vooraleer men het woord 'talent' door het begrip 'genie' mag vervangen, kan ik zelfs niet bij benadering zeggen.
Bijaldien ben ik mij verstandelijk volkomen bewust van de goede gronden, waarop zelfs zijn best geïntentioneerde bewonderaars Felix Timmermans, de veelschrijver (ofschoon ik van veelschrijvers houd), een aantal oppervlakkigheden en nonchalances van klinkt-het-niet-dan-botst-het-wel plegen aan te wrijven.
(samen met de vrienden)
Evenzeer ben ik er mij van bewust, dat er een ogenblik komt, waarop het verstand bij het beoordelen van een kunstwerk hulpeloos verstek moet laten gaan en noodgedwongen zijn taak aan het instinct overdraagt. Ik ben dan ook niet van zins mij zelf een rad voor de ogen te draaien. Hoewel ik mij voorzichtigheidshalve het recht tot argumenteren blijf voorbehouden, leidt er geen weg buiten de bekentenis om : ik houd Felix Timmermans voor een geniaal schrijver, doch geef er mij tegelijkertijd rekenschap van, dat het een overtuiging is, waarvan de wortels uit instinctieve diepten opklimmen.
Slechts een verzachtende omstandigheid kan ik, met het oog op de roekeloze vaagheid van een dergelijk bevroeden, inroepen : in gans het werk van de auteur van Boerenpsalm is er niets, waarvan ik, ook op grond van een toevallige verwantschap, zou kunnen gebruik maken als alibi voor mijn eigen literaire doelstellingen wél integendeel, zo komt het mij voor.
Ik geloof niet, het verschijnsel te mogen onderschatten, dat Felix Timmermans, zij het op grond van de realiteit van zijn Lier van voor 1914 en het zich daaromheen uitstrekkende landschap, door middel van zijn werk een volkomen eigen wereld heeft opgebouwd. Hiermee bedoel ik niet zo zeer apart de verplaatsingen in ruimte en tijd uit o.m. zijn Breughel- en Sint-Franciscusromans, noch het aan onze middeleeuwse schilders ontleende vervreemdingseffect uit Het Kindeken Jezus in Vlaanderen of de duidelijke voorkeur tot de Biedermeyersfeer zoals in Anne-Marie. In die eigen wereld, waar ik het over heb is de historische en geografische omgeving anachronistisch of niet slechts van bijkomstige aard. Hoofdzaak is daarentegen, naast de gewone drie ruimtelijke afmetingen van het fysiek milieu en bovendien de vierde, zuiver historische situering, vooral een vijfde, zoveel als emotionele eeuwigheidsdimensie, waardoor zijn verhalen op bevreemdende wijze vanuit het 'nu' van de lezer toegankelijk worden, wat diens deelneming aan het gebeuren stimuleert. Ik ben er mij van bewust, dat men het ietwat spottend een literaire relativiteitstheorie kan noemen, of het laconisch bestempelen als spijkers zoeken op laag water. Toch houd ik het voor een visie, die grondiger verdient uitgediept te worden met het oog op de vraag, in hoeverre een dergelijke 'eigen', door toevoeging van een aparte dimensie tot stand komende 'eeuwigheidsvatbare' wereld geen karakteristiek van de waarachtig groten ik denk aan het Shakespeariaanse universum zou kunnen zijn ?
Hoe dan ook, zelfs alleen op grond van het ons vertrouwde spraakgebruik zal niemand het ons euvel duiden, wanneer wij het over 'de eigen wereld' van een schrijver hebben. Ook zonder overdreven bijbelvastheid, zal men daarenboven grif erkennen, dat op een dergelijke wereld in hoge mate het 'in den beginne was het Woord' toepasselijk blijkt. Overdreven origineel klinkt zo'n opmerking weliswaar niet, doch in elk geval herinnert zij ons aan het moeilijk te overschatten belang van het woord en de taal in gans het uvre van Timmermans. Reeds zoveel is er over zijn stijl (kleurig, sappig, mals, noem maar op) geschreven, dat het niet veel zin heeft, er ook nog het onze aan toe te willen voegen. Toch wensen wij deze oppervlakkige bijdrage niet te besluiten zonder uitdrukking te verlenen aan onze persoonlijke mening, dat de genialiteit van Felix Timmermans in aanzienlijke mate verband houdt met de manier, waarop hij het woord hanteert. Ofschoon men dergelijke elementen bij een grondiger onderzcek bezwaarlijk over het hoofd zou kunnen zien, heb ik het ditmaal niet over duidelijk opvallende aspecten van zijn stijl zoals het aandeel van het volkse spraakgebruik met Brabants-Antwerpse inslag of het aanwenden van onverwachte beelden en metaforen. Wat ik daarentegen bedoel lijkt mij nog het billijkst in de vorm van een vrij summiere vraag te formuleren. De vraag namelijk of het waarachtig grote schrijverschap niet zou gekenmerkt worden door het verschijnsel van de polyvalente, op zijn minst dubbele of zelfs drievoudige functie van de taal? In een geval als dit van Felix Timmermans zou ik het als volgt willen zien : de taal als mededeling, de taal als poëtisch-esthetische factoren, waar het ons ten slotte eigenlijk om gaat, schrijvers volstrekt persoonlijke, door hem zelf geschapen, uiteraard einmalige en magisch functionerende taal. Een taal, bij machte een door ons beleefbare realiteit van de geest te scheppen, die ons meteen aanspreekt met een waarachtigheid, welke door haar overtuigingskracht aanzienlijk de alledaagsheid van de gewone reële wereld blijkt voorbij te streven.
DE MEEST ARTISTIEKE MENS DIE IK MOCHT LEREN KENNEN
Gerard Walschap
(Uit Vlaanderen 93-1967)
Het werk van Felix Timmermans heeft mij, van vóór ik hemzelf had ontmoet, het idee ingegeven dat het geschreven is door een goed mens, niet de luide wildebras die Pallieter overigens ook niet is, maar een mens vol behoefte aan innigheid, stemming, atmosfeer, vrede, gezelligheid. Misschien heeft dat onze omgang met elkaar vergemakkelijkt en heeft hij onmiddellijk gevoeld dat ik van hem hield. Ik vergeet nooit dat hij bij een onzer eerste ontmoetingen het portret, dat Albert Van Dyck van mij had getekend, speciaal prees, omdat de inplanting van de neus in het gezicht zo typisch aangaf dat deze geleek op de bek van, zeide hij aarzelend, een vogel. Getroffen door die fijne opmerking, die de tekenaar in hem verraadde en door de takt die hem er van weerhield de vogel waaraan hij dacht te noernen, schaterde ik het uit : Zeg het maar, ik weet het al lang : een uilenbek. Ik droeg toen ook een bril met bolronde, zwartomrande glazen, die het uilachtige accentueerde en Johan Fabricius junior, die mij in die tijd met contepotlood geheel de face heeft getekend, is er door zijn rake precisie toen zelfs in geslaagd zonder enige profiellijn die scherpte te doen opvallen van de uil die ik ben, zij het dan lang niet de grootste.
Ik sprak met Felix Timmermans graag over het schrijven zelf als vak. Wij noemden dat over de stiel spreken en ik hoorde met innige voldoening hoe bezonnen ook hij op het maken zelf van het mooie inging. Hij was ouder dan ik, had veel meer geschreven en bezat meer ervaring. Buitenstaanders zagen in deze technische gesprekken een ontwijdende nuchterheid en dat was het helemaal niet. Elk schilder ziet door het toeval van kleur en borstel schoonheid ontstaan die hij niet heeft betracht en bewust zelfs niet zou kunnen realiseren. Zo ontstaan er bij het schrijven, door het toeval waarvoor wij geen andere naam hebben dan inspiratie, schoonheden die de schrijver zelf verrassen en het zijn juist die wonderen die hem intrigeren en zijn neiging scherpen om te begrijpen wat hij doet en hoe hij het doet. Het technisch gesprek gaat dus juist niet over het technisch overleg, maar over het haast onzegbare dat daar boven uit gaat en ik heb meer dan eens ondervonden dat een schrijver, naar gelang hij meer boekenmaker is, dus meer vakman, minder graag over het maken spreekt en er minder over te zeggen heeft.
Hij weet er alles van, er zit voor hem niets raadselachtigs in dat hij zocht te doorgronden. Hij beleeft aan zijn werk ook minder pijnlijke vreugde waarvan hij graag nageniet; wanneer hij van zijn tafel opstaat, laat het werk hem los.
Felix Timmermans was het er met mij over eens dat schilderen gelukkiger maakt dan schrijven, maar met mijn verklaring van dat feit, namelijk dat een schilder minder zeggen kan, dat schrijven menselijk meer engageert, ging hij niet akkoord. Hij had daarvoor een argument dat ik niet kan weerleggen : Bekijk een schilderij van Breughel en schrijf dat dan eens, dat kunt ge niet in een boek zo dik. Ik antwoordde dan wel : Lees Pallieter en schilder dat dan eens, dat kunt ge niet in honderd schilderijen, maar ten slotte was dat geen antwoord. Het wees op de onoverdrachtelijkheid tussen beide kunsten, het bewees niet dat een schilder minder zeggen kan, al ben ik daar nog altijd diep van overtuigd.
In de Academie zaten wij bij voorkeur naast elkaar en maakten caricaturen van onze collegas. Hij was mij daarin ver de baas. Als illustrator van zijn boeken had hij een eigen manier, waarin hij grote vaardigheid had verworven. Wij hadden prachtige modellen aan pater Salsmans, die sliep en goed stil zat, prof. Carnoy en andere sympathieke baarddragers en terwijl ik nog aan mijn eerste schets zat te peuteren, soms schaakmat gezet door een model dat lont had geroken, schoof hij mij twee, drie rake caricaturen toe, die soms werkelijk enig waren.
Ik heb al de winden waargenomen en geregistreerd die grote bomen, zoals hij er een was, altijd moeten opvangen. De ene nijdas beeldde zich in er mij genoegen mee te doen, de andere hoopte dat ik er in mijn wekelijkse rubriek gebruik zou van maken en publiceren wat hij zelf niet durfde schrijven. Ik zal ook nu geen geroddel oprakelen en slechts klaar en duidelijk zeggen dat mijn bewondering voor de schrijver er nooit door verminderd is en mijn achting en genegenheid voor de mens toegenomen, wegens de houding die hij daar tegenover aannam. Ik heb Felix Timmermans nooit, over wie dan ook, kwaad horen spreken.
Toen ik enkele jaren na de oorlog in de stadsfeestzaal van Amsterdam, na Lia Timmermans enkele woorden zeggen moest over haar vader, begon ik speels met de verklaring dat Lia hem niet zo goed gekend had als ik, omdat zij toen nog te jong en hij haar vader was. Ik meende dat toen oprecht en ik meen het nu nog altijd. Wie een mens heeft ontmoet op momenten die zijn werkelijke waarde tonen, moet niet dag voor dag met hem hebben omgegaan en, al is er altijd een decalage tussen de concrete mens en de kunstenaar, in zijn kunst is de mens het waarachtigst, omdat hij daarin bovendien is wat hij in het concrete niet heeft kunnen zijn. Op grond van die dubbele kennis houd ik de schrijver van 'Juffrouw Symforosa', 'Pallieter', 'Het kindeke Jezus in Vlaanderen', 'De pastoor van den bloeienden wijngaard' en 'Adagio' voor de meest artistieke mens die ik mocht leren kennen, een zeer groot kunstenaar en een diep, goed mens.
Ik heb Felix Timmermans slechts in de laatste jaren van zijn leven gekend. Onze eerste ontmoeting in zijn ruime voorplaats die toen, wegens de kolenschaarste, ook zijn werkkamer geworden was (hij schreef er aan een kleine tafel onder een van de ramen) dateert van in de winter 41-42. Het is te lang om vertellen hoe ik bij hem belandde; ik wil alleen zeggen dat mijn vriend Nand Monchy, toentijds secretaris van de Bedrijfsgroepering Kolen te Mechelen, thans Nationaal voorzitter van het C.M.V., er niet vreemd aan was en, door zijn spontaneïteit, ook bewerkte dat tussen Timmermans en mij verdere contacten en vriendschap zouden tot stand komen. Ik was toen inderdaad nog gehecht aan het Ministerie van Economische Zaken waar ik, in moeilijke omstandigheden, steeds beroep kon doen op mijn toenmalige eerst-aanwezend inspecteur, de huidige senator Karel Van Cauwelaert. Monchy wist zulks en, toen Timmermans op een moment het kolenprobleem aan de orde bracht en zei dat een goedwillig handelaar hem beslist tegen gunstige voorwaarden zou leveren indien hij de hiertoe vereiste vervoervergunningen kon bemachtigen, werd ik natuurlijk door hem aangeduid als de man die hiervoor kon zorgen. Plots werd ik dus in het gelid gebracht en het marcheren stond me nabij. Waarom zou ik het niet gedaan hebben? Voor iemand als Timmermans deed ik het dubbel graag en in korte tijd bracht ik de zaak in orde. Hij was er me erg dankbaar voor, maar onder zijn vele bewijzen hiervan noteerde ik toch bij voorkeur de attentie die hij opbracht naar aanleiding van de geboorte van mijn vierde zoon Joris. Met een illustratie van zijn dochter Tonet, zond hij me dan namelijk het volgende eigenhandig geschreven gedicht :
't Geschiedt toch zo lijk God het wil.
Op den eersten April
zond Hij zijn visch
met op zijn rug 't kind Joris
naar de familie van Staf Weyts,
die 't welkom noemde, spijts
oorlog en andere rampen
die de wereld thans bestampen.
't is nr. 4 van 't Beyaerdspaard !
Sint Joris, van geen draak vervaard
bescherme hem met zijn lans !
Dat is de wens van Felix Timmermans !
Wij schreven elkaar geregeld, ik ging ook bij hem thuis. Hij las me voor uit zijn werk, vertelde hoe moeilijk hij schreef, toonde mij bladzijden die hij tot vijfmaal toe herwerkt had, maar was vooral onuitputtelijk toen hij het had over zijn ervaringen, opgedaan tijdens zijn voordrachtentoernees.
Timmermans was een eenvoudig man en daarbij in-goed. Nooit heb ik hem van iemand kwaad horen zeggen; zelfs degenen van wie hij goed wist dat zij hem enkel uit jaloersheid om zijn succes met hun giftige kritieken te lijf gingen, wist hij nog te verontschuldigen. Slechts eenmaal heb ik hem gekrenkt geweten. Op een avond was een Duits vliegenier hem om een handtekening komen vragen. In de loop van het kort gesprek had Timmermans gewoonweg geïnformeerd of vliegen plezant was en een paar dagen later was in een krant een artikel verschenen, waarin gezegd werd dat de schrijver van Pallieter zich interesseerde aan de successen van de Duitse luchtmacht. Zowel de methode als het artikel zaten hem erg dwars. Want Timmermans vermeed angstvallig al wat hij meende compromitterend te zijn voor zijn houding van strikte neutraliteit, die hij zich wilde opleggen. ln het begin van de oorlog dacht ik er zelfs aan ergens onder te duiken waar men mij bezwaarlijk zou vinden, zei hij me eens, want ik weet wat er de vorige oorlog gebeurd is en ditmaal zal het nog erger zijn. En ik houd niet van moeilijkheden; ik heb genoeg aan mijn werk en aan mijn gezin. Toen hij eens de wens uitgedrukt had een bezoek te brengen aan het atelier van Ernest Wijnants te Mechelen en ik hiervoor met de beeldhouwer reeds een afspraak had gemaakt voor een bepaalde zondag, op voorwaarde dat ik dan van de Kreiskommandant de toelating zou krijgen om mijn auto te bezigen, schreef hij me ook dringend terug dat hij er liever geen Kreiskommandant bij betrokken zag en een afspraak op een weekdag hem veel liever zou zijn. Zo zult ge die reden om te rijden niet moeten opgeven, schreef hij, en mijn naam kunnen inslikken. De Nest zal dat wel begrijpen.
Aan goede bedoelingen ontbrak het Timmermans dus niet, maar dat is niet altijd voldoende. Hij had de Rembrandt-prijs aanvaard (of was hij bekroond zonder het zelf te weten ?), Duitsers ontvangen die om een handtekening kwamen vragen en dat was meer dan genoeg om hem bij de staatsvijandigen onder te brengen. Intussen was hij al ziek aan het worden. In februari 1944 kreeg ik een brief :
Het vriest, ik heb een dikker onderlijfken aan, een dikker callecon en de beloofde vergunning voor de zwarte goudklontjes is nog niet toegekomen. Ik hoop dat het voor een dezer dagen zal zijn en dat zou me danig veel deugd doen. Met de gezondheid is het maar zus en zo. Mijn hart wil precies niet goed mee, maar dat zeg ik niet aan alleman. God heeft ons in zijn hand, hoe zal het allemaal verlopen ?
Het verliep natuurlijk slecht. Het mensonwaardige van de naoorlog was voor Timmermans' hart trouwens ook geen sedativum. Hij leefde in de bestendige vrees dat hij eveneens zou aangehouden worden. Maar dit onheil bleef hem gelukkig bespaard. Trouwe vrienden bezochten hem met meer genegenheid dan ooit. Schrijven kon hij op het laatste niet meer. Nog wat prutsen aan oude en nieuwe gedichten, schreef hij toen, maar anders niets. Was dat zijn 'Adagio' ? Ik weet het niet. Ik zelf was intussen naar West-Vlaanderen verhuisd en kon hem nog maar weinig bezoeken. In de nieuwjaarsmaand 1947 schreef ik hem een brief. Zijn antwoord kwam me toe, de morgen na de nacht waarin hij overleden was, namelijk op 24 januari en, zo dit kaartje niet zijn laatste was, zal net toch ongetwijfeld één van zijn laatste geweest zijn.
Op 24 januari van dit jaar was het twintig jaar geleden dat Felix Timmermans in zijn geboortestad Lier overleed. Met het hierboven geciteerd kerngedicht, het voorlaatste van zijn bundel Adagio, besloot de verteller en dichter zijn zwanezang.
'Ons lied is kort en broos', zong hij in dat gedicht. Inderdaad kort en broos als een zwanezang, want nauwelijks enkele maanden later, toen de echo van deze ultieme zangen ons pas had bereikt zeilde de wonderbare verteller 'langs regenbogen Gods stilte te gernoet'. Iets van Gods stilte had hij reeds beleefd en ervaren in de stille, zacht-gefluisterde contemplatieve poëzie, die hij als het ware voor zichzelf had gepreveld, met nog een begerige blik op de schone vergankelijkheid, die hij in kleuren en beelden had vastgelegd, maar ook met het weemoedige en rustige oog naar binnen gekeerd.
De messias der Vlaamse levensvreugde was de schemeringen van de dood ingetreden, niet zonder een ultieme adagio-zang van berusting en geloof.
Enkele maanden vóór zijn afsterven, op een stille, zonnige herfstmiddag, bracht ik hem een bezoek. Ik herinner mij zeer levendig het beeld van dit weerzien. Felix Timmermans, gehuld in een brede kamerjas, zat naast zijn ziekbed. In deze eerste ogenblikken schoof zich vóór het beeld van de zieke een ander beeld, dat van de oude Joost van den Vondel, wiens levensgeest zachtjes uitdoofde in de leeftijd van eenennegentig jaar en over wie Brandt had geschreven : zijn adem en geest ontging hem zo zacht, dat de vrienden die in huis waren om op zijn einde te letten, zijn uitgang nauwlijks merkten. Deze regelen riepen voor mij het bekende beeld op van de zittende, in wijde kamerjas gehulde en in zichzelf gekeerde Vondel, lichtelijk voorovergebogen over de rustige, samengevouwen handen. Een beeld van vermoeide ouderdom, maar tevens het portret van een man, die de onthechting aan de aardse dingen heeft verworven en reeds afstand had gedaan van wat de Italiaanse dichter Giacomo Leopardi in een prachtig gedicht met een bijna supreme verachting had genoemd : l'infinita vanità del tutto : de eindeloze ijdelheid van het àl.
Met een warme, enigszins vermoeide stem sprak hij over de vele troebele gebeurtenissen uit deze naoorlogse dagen; hij deed het op een serene manier, ofschoon de nauwlijks verholen klacht over het stilzwijgen en het wegblijven van vele vroegere vrienden mij niet kon ontgaan. Zijn blik verhelderde toen hij mij toevertrouwde dat hij enkele gedichten had geschreven.
Hij vroeg mij op de man af of ik ze eens wilde lezen om er mijn gedacht over te zeggen. Hij vermoedde wellicht niet dat zijn vraag voor mij een vreugde en een eer betekende. Naast hem op het bed lagen enkele beschreven velletjes; hij nam er een van en zei : het zijn maar simpele versjes, misschien kan ik er wel een voorlezen ?
Graag, meester Timmermans.
Met trage, vermoeide stem las hij enkele adagio-gedichten voor.
Ik herinner mij nog enkele verzen, die hij prevelend voorlas en die als flarden in mijn geheugen bleven hangen :
Door de neevlen van den avond
pint de horen van de maan.
'k Wacht hier op de lege baan
om met U, stil in uw schaduw,
mee naar Emmaüs te gaan.
Scherper en dieper trof mij dat klein kerngedicht, dat hij ons als een poëtisch testament zou nalaten :
De kern van alle dingen
is stil en eindeloos.
Alleen de dingen zingen.
Ons lied .is kort en broos.
De rinkelende huisbel brak zijn rustige voorlezing af. Hij keek op, blijkbaar verbaasd om de schending van de gewijde poëtische sfeer. Enkele ogenblikken later kwam mevrouw Timmermans de zieke het bezoek aankondigen van een onbekende dame, een Australische, die vanuit Zweden naar Vlaanderen was overgekomen om de 'Vader van Pallieter' te begroeten.
Even aarzelde Felix Timmermans en knikte dan welwillend. Ik stond op om afscheid te nemen, maar hij weerhield mij.
Nee, blijf astublieft en stoor u daar niet aan. Dat gebeurt hier wel meer. Wij zijn daar aan gewoon.
De onbekende bezoekster verschijnt in de deuropening : een vrouw van ongeveer veertigjarige leeftijd, sportief gekleed. Zjj blijft zwijgend en zichtbaar verrast in het deurkader staan. Haar zoekende blik vangt onmiddellijk het beeld op van de vriendelijke, glimlachende zieke. Geruisloos, aarzelend waagt zij een paar schreden in zijn richting. In het midden van de kamer blijft zij staan en met een stem zonder geluid vraagt zij of hij Engels spreekt. Er is een korte stilte, die haar in de onzekerheid laat. Zij herhaalt haar vraag in het Duits.
Ja, ja, wir sprechen Deutsch, antwoordt de zieke met een gemoedelijk en bevattelijk Vlaams-Duits accent. De vrouw glimlacht even en haar stem krijgt meer geluid.
Sind Sie wirklich 'der Vater vom Pallieter' ? Het klinkt bijna ongelovig en stamelend hopeloos. De goede Fé verdrijft met een schalkse glimlach haar laatste twijfel nopens zijn identiteit. De blik van de vreemde bezoekster laat de vereerde Meester niet meer los. Wij, de overige aanwezigen, bestaan voor haar niet meer. Op haar bleek gelaat zie ik duidelijk de sporen van een innerlijke bewogenheid. Felix Timmermans biedt haar een stoel aan naast zijn zetel; zij gaat zwijgend zitten in de houding van iemand die elk ogenblik weer kan opstaan.
Ik denk: die vrouw zit daar als van de hand Gods geslagen; een stenen beeld, dat innerlijk vol bewogenheid is, maar geen woorden vindt om de levend geworden droom van haar bewondering en verering te benaderen. Zij spreekt nauwelijks. Aan haar lippen hangen duizend vragen, ik gis het, maar de woorden ontbreken haar op dit onverwachte en wellicht onverhoopte ogenblik.
De aanwezigen, mevrouw Timmermans, een paar dochters, ik zelf, maken geen deel uit van haar kleine verbeeldingswereld. Voor deze onbekende vrouw, gekomen uit een ander werelddeel, waar zij haar geest en hart heeft bevolkt met de levendige personages uit het vertaalde werk van de Vlaamse verteller, is er in dit moment slechts één god in één persoon : der Vater vom Pallieter, Felix Timmermans. Deze praat nu gemoedelijk, zoekt naar een sappige uitdrukking in het Duits en wil het de kennelijk geschokte bezoekster gemakkelijk maken. Eerst nu blijkt het tot haar door te dringen dat de god van haar verbeelding, die vanuit zijn taal in een vreemde taal de jaren van haar meisjesjeugd heeft verblijd, een sterveling is en ' krank' is.
Ach, Herr Timmermans, sind Sie krank ? vraagt zij plotseling.
Ein bischen, ja... es geht wieder besser. Mein Herz ist schwach !
De bezoekster zwijgt en kijkt hem rustig aan. Haar glimlach is een en al verering. Geleidelijk geraakt zij over haar eerste ontroering heen. In duidelijke, zacht gearticuleerde Duitse volzinnetjes praat zij met liefde en wijding over het werk van de Meester. Zij heeft al zijn boeken gelezen. De Engelse vertalingen hebben haar vertrouwd gemaakt met Pallieter, met de dichterlijke Nethe en het stille begijnhof, met zuster Symforosa en het Kindeke Jezus in Vlaanderen.
De Australische lezeres vertelt; de Vlaamse verteller luistert. Van hun stil colloquium bleef in mijn herinnering de poezie bewaard :
Ik had nooit durven denken dat de vader van Pallieter eens voor mij, een vreemde, de deur van de gastvrijheid zou openen.
Pallieter hield van open deuren, zegt de zieke glimlachend, voor de koelte en het zomerwindje, voor de geuren van de boekweit en de klavervelden, en voor de muziek van de regen op de dakpannen...
Met dat boek hebt u aan de levensvreugde een gezicht gegeven, meester Timmermans, en aan mijn leven een glimlach. Van toen af heb ik verlangd dat land eens te zien, niet alleen het land, maar ook de hemelen en de mensen van dat land.
De hemelen en de mensen zijn altijd de schoonste bladzijden van een boek, juffrouw. Om de hemelen te schilderen moet men schone verven hebben en om de mensen te conterfeiten milde en malse kleuren... zo mals als een zomerregentje.
Het is net of ik uw stem uit uw boeken herken. Felix Timmermans monkelt even.
Ja, dat is erg, juffrouw !
Erg ?... Waarom zegt u erg ?
Als een mens in boekentaal gaat spreken, is dat een teken dat hij oud wordt.
Ik herken uw stem aan een woord, een toon, aan die malse kleuren, meester Timmermans.
O ! Dat stelt mij gerust.
Na Pallieter ben ik op zoek gegaan naar andere boeken van u : het Kindeke Jezus in Vlaanderen, het boek van 'Anne Marie', en ' De zeer schone uren van Juffrouw Symforosa'. Dat boekje was voor mij als een heel oud en heel schoon gedicht. Aan deze zeer schone uren zal ik nu nog het wonderschone uur van vandaag kunnen toevoegen...
De bezoekster vertelt, zij roept de sfeer, de poëzie, de wijding op van zijn levenswerk, waarvoor om het een Indische wijsgeer na te zeggen, zoals Felix Timmermans mij later schreef de ene god zijn pen heeft gescherpt, de andere hem bezielde en de derde zijn hand heeft vastgehouden. Deze vrouw uit een ander werelddeel herleeft de blijdschappen van haar jeugd in het eigen milieu, op de kleine huiselijke olympos van de schepper en bezieler dezer blijdschappen.
zo zag kunstschilder Theo Verstreken Pallieter
Zij praten samen over hun personages, hun vreugden, hun schoonheid. Nu de vrouw aan de bron is gezeten, borrelen nog meer verlangens naar boven : zij wil de omgeving bezoeken waar Pallieter heeft gewoond en geleefd, want hij heeft geleefd. En ook het begijnhof, waar Symforosa heeft gehuisd. Zij wil een wandeling maken langs de Nethe en de mensen zien van dit land en van zijn boeken. De Australische bezoekster is van over zeeën en landen gekomen in het spoor van Pallieters toverpen.
Felix Timmermans schenkt haar een van zijn boeken en schrijft er een opdracht in. Zij dankt hem met een ontroerde blik. Dan vraagt zij oorlof om de dingen, de kleurige schilderijen en tekeningen in de huiskamer van dichtbij te bewonderen.
Zij gaat naar een oude kast, waarop een vaas met penselen en vlaggetjes van Scherpenheuvel staat en wandelt geruisloos door de kamer met de blikken van een fee, die wonderbare dingen waarneemt. Zij wijst met de vinger een uit kleiaarde geboetseerd zwijntje aan.
Haben Sie das auch gemacht ? De zieke knikt en glimlacht.
Ach, wie wunderbar schön !
Das ist ein 'fersken' aus poteerde. Das hab'ich selbst gemacht! zegt de gastheer schalks. Zij wijst de vaas met penselen aan.
En u schildert ook ?
Ja, schilderen en tekenen, dat heb ik het liefst gedaan. De vrouw kijkt even verbaasd.
Liever dan schrijven, meester Timmermans ?
Veel liever, juffrouw, schrijven is te biechten gaan, schilderen is kommuniceren.
Zijn blik volgt geduldig en gelukkig de onbekende fee, die uit haar sprookje is getreden en thans de zicht- en tastbare werkelijkheid heeft bereikt. Zij gaat nog even plaatsnemen naast de aanwezige en aanraakbare god van deze werkelijkheid en die tenlaatste toch een eenvoudige en gemoedelijke sterveling blijkt te zijn. (Ik zelf vermoedde in deze ogenblikken allerminst dat de goede Fé inderdaad een 'sterveling' was.)
PIotseling zegt zij dat zij nu moet gaan, dat Herr Timmermans voorzeker vermoeid is, maar zij blijft zitten. Het valt haar moeilijk afscheid te nemen van een nooit verhoopte werkelijkheid en terug te keren als een nimf naar haar sprookje. De gemoedelijke keuveltoon van de gastheer houdt haar aan de stoel gekluisterd.
Al die tijd heb ik nauwelijks een woord gesproken; niemand van de aanwezigen heeft hun colloquium verstoord. In deze ogenblikken schoof zich weer tussen de zieke en mij het Vondelbeeld, niet het imago van de vermoeide ouderdom, maar het beeld van de in zichzelf gekeerde dichter, die reeds een ander dieper geluid uit een andere wereld had beluisterd.
Met dit Vondelbeeld heb ik twintig jaar geleden op een onvergetelijke vroegherfstelijke septemberdag van Felix Timmermans, de hartelijke vriend en meester, afscheid genomen. Ik vermoedde niet eens dat het een vaarwel was. Ik ging heen met het manuscript van zijn adagiozangen. Hoe kon ik deze geprevelde, in weemoedstoon gezongen en met het accent der berusting gebeden strofen objectief benaderen ? Ik had inmiddels het uitzonderlijke in-leidende gedicht beleefd. Van dit totaalgedicht bracht het manuscript mij het beeld, de gestalte, de klank en kleur, de innerlijke bewogenheid en de hiaten van zijn ziel.
Toen ik hem het manuscript van zijn adagiogedichten met de verlangde opmerkingen had teruggezonden, ontving ik een kaartje, het allerlaatste, met de volgende regelen :
Ja, inderdaad, verzen hebben iets van een gebed, en iets van al de hoedanigheden, die gij over een goed gedicht opsomt, maar er is nog iets dat ik niet bepalen kan. Een Indisch wijsgeer heeft eens gezegd : de ene god scherpt de pen, de andere bezielt u en de derde houdt uw hand vast als ge schrijft.
In elk geval, er gebeuren vreemde dingen in een mens zijn ziel als hij aan 't dichten is. 't Komt alleen niet van ons. Wij worden bewogen, gedreven. Daar is eigenlijk niets over te zeggen en toch veel.
Het kaartje bevatte nog een P.S. : Gij hebt nog de groeten van die Australische dame, die mij heeft geschreven. Kon ik een beter getuigenis citeren dan dat van de dichter zelf ? Hij heeft die vreemde bewogenheid mogen ervaren; ook hij werd in zijn berustende afzondering gedreven door die wondere roerselen of, zoals hij het uitdrukt, door de vreemde dingen, die in een mens zijn ziel gebeuren als hij aan het dichten is.
Deze ultieme Adagiozang van Felix Timmermans blijft voor mij immer verbonden aan de zonnige herfstelijke middag van het onbevroede afscheid. Wanneer ik zijn beeld wil oproepen, neem ik de kleine bundel en lees het Emmaüsgedicht op de laatste bladzijde. In de schemering van het verleden gaat dan mijn herinnering in een zachte nimbus lichten en als een leerling van Emmauüs prevel ik :
Het was alsof hij door ons heen verdween en 't licht in ons is blijven branden.
***********
Albe
-pseudoniem van Renaat Antoon Joostens (Mechelen 8 juni 1902 Brussel 10 okt. 1973)- vestigde de aandacht op zich met de bundel Paradijsvogel (1931), waarvan het titelgedicht grote bekendheid verwierf. Hoewel zijn inspiratie grote verscheidenheid bood, was Albe in de eerste plaats dichter van intellectualistisch-religieuze poëzie, met name in Van adellijken bloede (1942) en Groenendaalsche clausuren (1947), waar het dualisme van natuur en bovennatuur nog duidelijk aan den dag treedt, en in de postume bundel Limbus (in Verzamelde gedichten, 1977), die met uiterst sobere en treffende middelen een intens spiritualisme vertolkt. Hij schreef ook verhalen, romans, toneelstukken, reisnotities en had een ruim publiek als jeugdschrijver onder de schuilnaam Kapitein Zeldenthuis. Hij wijdde een essay en belangrijke notities (Andalusisch dagboek, 1964) aan Federico García Lorca, wiens Romancero gitano en Llanto por Ignacio Sánchez Mejías hij vertaalde (1959).
Men heeft mij voor deze bijdragen twee vragen gesteld : hoe kwam u ertoe Timmermans te bestuderen ? Welke bevindingen hebt u onderwijl opgedaan ?
Maart 1950. Soldaat-milicien 49/38344 moet van een appendicitis geopereerd worden in het militair hospitaal te Brussel. Vlak voor de operatic bemerkt de chirurg dat het in feite om een breuk gaat. Het ingrijpen is in zover geslaagd, dat er een maand herstelverlof zonder soldij aan verbonden is. Met heelkunde had het echter niet veel uitstaans, want naderhand moest het hele zaakje overgedaan worden, omdat er 'geknoeid' was. Hopelijk is de militaire chirurgie er intussen op vooruitgegaan.
Van geen onheil bewust, las ik tijdens de herstelperiode in het hospitaal voor het eerst Pallieter. Onze leraar Nederlands had ons indertijd stiekem laten proeven van deze 'verboden vrucht', genoeg om er de smaak nooit meer van kwijt te raken. Tijdens noviciaat en filosofie was er natuurlijk geen spraak van dit 'heidens boek' te lezen.
De dametjes van de Welfare waren blijkbaar om die reden uitverkozen, dat ze geen zieke in bekoring konden brengen, maar ze deden hun dienst goed. TerwijI ik daar nog hulpeloos lag, kwamen ze het boek aanbieden. Ik heb me geen tweemaal bedacht. Plots weken de grauwe hospitaalmuren uiteen om plaats te maken voor een zonovergoten paradijs, waar Pallieter en zijn Marieke rondhuppelden als blije ongerepte natuurkinderen.
Kort voor we afzwaaiden, verscheen het prettige boek van Renaat Veremans : Herinneringen aan Felix Timmermans.Terstond vond ik het een geschikt onderwerp voor een Franse causerie, die we als oefening in de tweede landstaal ieder jaar moesten houden.
Na omwisseling van militair plunje tegen kloosterkleed, konden we weer aanpikken bij Plato en Kant. En ondertussen bereidde ik mijn spreekbeurt over Timmermans voor : een tiental getikte bladzijden vol anekdoten en wetenswaardigheden, allesbehalve zware kost.
Toch is het dat samenraapsel geweest, dat aan de basis lag van mijn belangstelling voor Timmermans. Geen haar op mijn hoofd dacht er toen aan van hem een speciale studie te maken, laat staan er iets over uit te geven. Maar de wagen was aan het rollen gebracht en van stilvallen is er vooralsnog geen spraak. Hoe meer ik las van en over hem, hoe groter de nood werd naar meer toelichting en uitdieping. Wat op het eerste gezicht uitermate simpel leek, bleek bij nader toekijken een ongemeen rijk patroon van werkelijkheid en verbeelding, jubelende levensvreugde en stille weemoed, mensenkennis en eeuwigheidsbesef, taal-.en stijlrijkdom te verbergen. Met verloop van jaren is dat inzicht gegroeid, stapelden de aantekeningen zich op. Tot vijfmaal toe heb ik mijn tekst van a tot z hernomen, uitgezuiverd, rijker gestoffeerd, dieper doordacht, in de hoop Timmermans objektiever en vollediger te benaderen. Intussen was de stof over Pallieter zo buitensporig aangegroeid, dat ik gemeend heb ze als een afzonderlijk geheel te mogen behandelen in Vijftig jaar Pallieter (Hasselt 1966).
Het antwoord op de tweede vraag vergt meer verklaring. Wie zich in de Timmermans-studie wil verdiepen, kan zich beperken tot de bibliografische gegevens. Daar vindt hij een terrein met onbeperkte werkgelegenheid, zoals we verder nog zullen uiteenzetten. Men kan zich ook wenden tot mensen die Timmermans van nabij gekend hebben, om zo meer onbekende gegevens te verzamelen over mens en werk. Daar ik persoonlijk Timmermans niet gekend heb, heb ik beide werkmetodes gekombineerd. Hij is reeds twintig jaar dood, de mensen van zijn generatie verdwijnen de een na de ander. Om te voorkomen dat kostbare herinneringen voor altijd zouden verloren gaan, heb ik me beijverd te redden wat er nog te redden viel. En dat loonde ruimschoots de moeite. Als een volslagen onbekende, diende ik me aan bij familie en vrienden. Het onthaal was tot mijn verbazing buitengewoon hartelijk. De naam Timmermans bleek een toversleutel te zijn.
Veremans schrijft in zijn Herinnermgendat hij en Flor van Reeth boezemvrienden van Felix waren. Samen hebben zij in 1921 het ontstaan meegemaakt van De pastoor uit den bloeyenden wijngaerdt. Bij die gelegenheid komponeerde hij de Franciscusmis en ontwierp Van Reeth de Pinksterkerk. Ik schreef Van Reeth een gele briefkaart met twee vraagjes : in welk jaar was hij geboren ? had hij die kerk ooit gebouwd ? Daarop ontving ik een brief van zes bladzijden in 4°, vol entoesiasme en bewondering met de dringende uitnodiging hem te komen opzoeken. Ik werd daar verwelkomd als een vriend des huizes. De man is nu 83 jaar en nog altijd is zijn geestdrift niet geluwd.
Lia Timmermans weet er ook van mee te praten, hoe ik haar lange vragenlijsten voorlegde, die ze naar best vermogen trachtte op te lossen of waarvoor ze naar andere zegspersonen verwees. Zo kwam ik in kontakt met vele vriendelijke mensen. De ene relatie bracht me op de andere, soms waren het toevallige ontmoetingen te Lier op straat met onbekenden, die me bereidwillig gevraagde en ongevraagde inlichtingen gaven. Verscheidenen zijn ondertussen al overleden, dankbaar gedenk ik ze met de levenden : de familie Timmermans, Flor van Reeth, Renaat Veremans, Reimond Kimpe, Oscar van Rompay, Fred Bogaerts (), Frans Ros, Bernard Janssens, Theofiel () en Frans Verstreken, Floran Lambrechts, Modest Geuens, Jozef Vermeiren, Louis de Belder (), Jose de Ceulaer, Denijs Peeters, Jozef Mortelmans, Marcel Cordemans, pater De Pauw o.p. (), Dries Verstreken, Albert Westerlinck, Lode Baekelmans (), Ernest Claes, Isidoor en Walter Opsomer, Kamiel Huysmans.
Dat die mensen veel over Timmermans vertelden en weinig over zichzelf, heb ik steeds moeten bewonderen. Enigen onder hen hebben zich dagenlange opzoekingen en schrijfwerk getroost om sommige details op punt te zetten.
Een speciale attentie verdienen de bibliotekaris en archivaris van Lier : Marcel Boschmans en Arthur Lens, het personeel van de Stadsbiblioteek, het Letterkundig Museum en het Rijksarchief te Antwerpen, allemaal mensen die ik ontelbare keren heb moeten lastig vallen, maar die steeds bereid waren ook mijn moeilijkste wensen te bevredigen.
Dit is zeker de aangenaamste ervaring geweest: de vriendelijkheid, openhartigheid en gedienstigheid van mensen van allerlei slag en opvatting, voor wie de naam Timmermans nog een fascinerende klank bezit. Zonder hun medewerking en bereidwilligheid zou ik geen stap verder gekomen zijn.
Een typisch staaltje van zulke samenwerking : in De begrafenis van Matantje vertelt Timmermans op zijn sappige manier hoe een oud lelijk vrouwtje, dat vlak onder de St-Gummarustoren in een tabakswinkel woonde, in volle winter stierf. De twee jonge schrijnwerkersgasten hadden haar niet durven kisten en zo werd de lege lijkkist met volle praal naar kerk en kerkhof gebracht. Het lijk werd weldra gevonden en na de eerste schrik werd het in alle stilte 's nachts begraven, maar het geheim lekte uit, tot groot jolijt van de Lierenaars. Er werd een marktliedje van gemaakt, waarvan een exemplaar is bewaard gebleven dat in 1927 werd afgedrukt in Lier vroeger en nu.
Het verhaal van Timmermans ging dus terug op een autentieke geschiedenis. Het intrigeerde mij te weten wie Matantje was en wanneer zij gestorven was. De bewaarde kopie bevatte naast de aanduiding dat het ging om 'een oude saêr van 80 jaer', ook de naam van de drukker Saeyens en van de marktzanger J. van Zevendokken. Geen van beiden was van Lier. In het Museum van Folklore te Antwerpen ontdekte ik dergelijke liederteksten met dezelfde namen, maar op één exemplaar stond bij de naam van de drukker : Antwerpen. Ik naar het Plantijnmuseum, waar ze de volledige lijst van de Antwerpse drukkers bezaten. Saeyens overleed rond 1825, maar het bedrijf werd onder die naam nog gaande gehouden tot ca. 1850. Daarmee hadden we de eindterm. Louis de Belder uit Lier had altijd horen vertellen dat het gebeuren zich afgespeeld had in het hoekhuis, waar Timmermans trouwens ook het verhaal situeerde.
Met die gegevens trok ik naar dhr. Jozef Mortelmans, die aan de hand van het kadaster en notariele akten praktisch van ieder huis te Lier een steekkaart heeft opgemaakt met de namen der bewoners in de loop der eeuwen. Na eliminatie van de personen, die niet aan de gegevens beantwoordden, kon hij me weldra melden dat de figuur van Matantje overeenstemde met : Nicasius Maria Antonia Josefa, beroep : winkelierster tabakfabrikant, wonende :
Rechte straat 2 in De gulden borze, aldaar overleden op 27 december 1847 in de ouderdom van 80 jaar. Daarmee was de zaak rond.
Zoals uit bovenstaand voorbeeld blijkt, blijft er naast de persoonlijke kontakten altijd de eigenlijke bronnenstudie, waarmee de Timmermans-onderzoeker zich moet belasten. Vooreerst moet het hele uvre gelezen en herlezen worden, waarbij telkens nieuwe gezichtspunten opduiken. Een werk van lange adem, maar alleszins de moeite waard.
Wie echter de auteur ten voeten uit wil kennen, moet ook kennis nemen van al wat links en rechts in honderden bijdragen en tijdschriften verschenen is. Een onafzienbare, en in letterlijke zin zelfs onmogelijke taak. In mijn kartoteek tel ik 177 verschillende tijdschriften, jaarboeken, dag-of weekbladen in binnen- en buitenland, die bijdragen van Timmermans bevatten. De lijst is zeker niet kompleet. Om eventuele onderzoekers niet af te schrikken, moet er aanstonds aan toegevoegd worden dat de reeks wat het essentiële betreft tot een dertigtal titels kan teruggebracht worden; de rest vindt men elders of is niet zo belangrijk. Minstens zeven periodieken tussen 1934 en '42 bevatten het kerstverhaal De goede helpers, vooraleer het in boekvorm (Vertelsels I) werd uitgegeven.
Het excerperen van tijdschriften vraagt gewoonlijk niet veel werk, op voorwaarde dat er inhoudstafels per jaargang voorhanden zijn. Erger wordt het bij dag- en weekbladen, illustraties en dergelijke. Daar wordt het al te dikwijis het spreekwoordelijk zoeken naar de naald in een hooiberg, vooral wanneer men geen nadere gegevens bezit. Men moet over het nodige temperament en tijd beschikken; dat geldt trouwens op ieder terrein van onderzoek, zowel voor de amateur-snuffelaar als voor de wetenschappelijke vorser. Dagen en dagen kan men soms naar een bepaald artikel zitten zoeken zonder resultaat. Andere keren ervaart men ook de vreugde van de ontdekking, wanneer men de blindganger eindelijk bij de kraag heeft of wanneer men op het onverwachts op een onbekende bijdrage stoot.
Daar Timmermans slechts een gelegenheidsmedewerker was, is de frekwentie der bijdragen zeer onregelmatig. In het Haagse dagblad Het vaderland vinden we voor november-december 1918 elf artikels, voor 1919 veertien, voor 1920 negen, voor 1921, '24 en '25 telkens één artikel. In De standaard zijn er negentien over dertig jaar gespreid. Dit om te zeggen hoe lastig het is naar volledigheid te streven.
Oudere bibliografieen als die van Th. Button (1928) en B. Verbist (1953) bevatten kostbare aanduidingen, hoewel onvolledige. Soms laten ze ons echter in de steek door onbetrouwbaarheid. Zo vermeldt Rutten het artikel van Timmermans Wetenschappelijk Vlaamsch in De Vlaamsche post, 1917. Verbist neemt het kritiekloos over. Welnu dit aktivistisch dagblad verscheen te Gent van februari 1915 tot maart 1916. Hoewel het blad wel andere bijdragen van Timmermans bevat (die ook verkeerdelijk opgegeven zijn), heb ik dit artikel nog altijd niet kunnen terugvinden. Vermoedelijk is het in een andere krant uit die tijd verschenen.
Hoeveel verschillende bijdragen zijn er van Timmermans in de pers verschenen ? Novellen en verzen uitgezonderd, hebben we alle fragmenten van eenzelfde boek, waar en wanneer ook verschenen, onder hetzelfde kataloognummer gerangschikt. Zo vinden we onder het ene nummer van Pallieter twintig verwijzingen naar de diverse vindplaatsen. In dien verstande geeft een voorlopige telling als resultaat een minimum van 370 nummers. Maar nogmaals gezegd, het grootste gedeelte daarvan kan rustig onverlet gelaten worden. Wat overblijft is onuitgegeven werk dat onder sommige oogpunten uiterst belangwekkend is, zowel qua inhoud als stijl.
Niet minder omvangrijk is de bibliografie over Timmermans in boeken en periodieken. De relatieve waarde ervan loopt vanzelfsprekend nog verder uiteen dan bij zijn eigen pennevruchten. Sommige werken mag men niet ongelezen laten, andere lonen bijna de moeite niet. Dit geldt a fortiori voor de duizenden artikels en kritieken. Volledigheid op dat domein is even onnodig als onmogelijk. Revelerend is in ieder geval het oordeel van de critici over een bepaald werk. Zal de een de loftrompet steken, dan zal een andere het tot in de grond afbreken. Enkele interviews met Timmermans zijn uitermate belangrijk, vooral waar hij zijn visie en appreciatie geeft of zijn werkmetode nader toelicht.
Waar is al dat materiaal te vinden ? Veruit het voornaamste vindt men in de Stadsbiblioteek en het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven te Antwerpen. Op dat gebied zijn het echte goudmijnen. De Albertina te Brussel en de universiteitsbiblioteken van Leuven en Gent zijn natuurlijk ook goed voorzien.
Voor de Lierse bladen is men uiteraard aangewezen op de biblioteek aldaar, zoals men voor de Nederlandse pers het best gesteld wordt in Den Haag.
Een van de boeiendste aspekten van de Timmermans-studie tenslotte is dat men ertoe aangezet wordt neventerreinen te gaan verkennen, waarvan men anders normaal slechts een oppervlakkige kennis bezit. Noodzaak, wenselijkheid en keuze van deze hulpbronnen hangen vanzelfsprekend in hoofdzaak af van persoonlijke interesse. Maar welk domein men ook betreedt, steeds zal het onvermoede charmes openbaren en meteen de kans bieden tot zelfverrijking.
Wie Timmermans zegt, zegt Lier. Het is een uitstekende gelegenheid om de bezienswaardigheden, ligging, geschiedenis, atmosfeer, mentaliteit, leefgewoonten, politieke, sociale en ekonomische toestanden, folklore en taal van de Netestad en haar bewoners te leren kennen. Door lange tijd in de archieven te snuisteren, werd ik ertoe gebracht aan genealogie te doen en de kwartierstaat van Felix Timmermans op te stellen. Op aanvraag van de sekretaris van de Vlaamse vereniging voor familiekunde, dhr. E.A. van Haverbeke, zond ik hem mijn gegevens, die hij verleden jaar publiceerde in Vlaamse stam (met helaas enkele zetfouten). Timmermans' schemeringentijd noopte tot een nadere kennismaking met zijn lievelingsauteurs, de toenmalige literaire en kulturele stromingen in Vlaanderen, het wezen van teosofie en okkultisme, geloof en ongeloof. Hoe kan men spreken over Het kindeken Jezus in Vlaanderen, zonder iets af te weten van onze kerstlyriek, de Vlaamse Primitieven, het aktivisme, faktoren die toch aan de basis liggen van dat werk ? Hoe kan men oordelen over de persoonlijke inbreng van de auteur in zijn biografische werken, wanneer men niet op de hoogte is van Bruegel en Brouwer, St-Franciskus en de H. Katarina van Siëna ?
De geschiedenis van beide wereldoorlogen en hun naweeën, van de Vlaamse beweging en de Pelgrimbeweging moeten aangeboord en onderzocht worden. En zo kan ieder naar zijn gading verder zoeken en vinden...
Het zal nu wel voor ieder duidelijk zijn, dat het bibliografisch Timmermans-onderzoek op dit ogenblik nog enorm veel tijd en inspanning vraagt, ook op financieel gebied voor reizen, verblijf en dgl. En dan te bedenken dat ten huize van Felix Timmermans te Lier praktisch alles bij de hand ligt ! Zijn allereerste artikel De taal is gansch het volk (1904) is blijkbaar daar alleen nog te vinden. Zolang dit archief echter ontoegankelijk blijft, zal iedere onder-zoeker weer op eigen houtje naar noodzakelijke onvolledigheid streven.
Om in de toekomst nutteloze moeite en onkosten te voorkomen, zou het wenselijk zijn dat dit materiaal op een of andere manier beschikbaar worde gesteld voor belangstellenden. Dit kan geschieden, ofwel door het klasseren en openstellen van het archief ter plaatse, ofwel door het eventueel af te staan of in bruikleen te geven aan het Timmermans-museum te Lier of het letterkundig museum te Antwerpen. Er is nog een derde mogelijkheid : de publikatie van alle verzen, toneelwerk, novellen en artikels, die niet eerder in boekvorm uitgegeven zijn, dus met uitsluiting van het eigenlijk uvre van Timmermans. We mogen ons de praktische moeilijkheden van dergelijke uitgave niet ontveinzen, maar met goede wil, samenwerking en doorzettingsvermogen moet het zeker mogelijk zijn.
Timmermans is nu eenmaal niet meer uit onze letterkunde weg te denken en is onze blikvanger in het buitenland. Het zou de zaken voor de toekomstige onderzoekers en studerenden ontzettend vereenvoudigen, dat ze hun tijd niet meer behoeven te verspillen in het doorbladeren van stofferige jaargangen, maar dat ze alle teksten in het bereik van hun hand hebben. Is dit een utopie ? Zou er in Vlaanderen dan geen kultuurraad, akademie, instelling of mecenas te vinden zijn, die deze wetenschappelijke uitgave wil financieren ?
We kunnen het haast niet geloven en blijven koppig hopen dat eenmaal de Verzamelde bijdragen van Felix Timmermans een tastbare werkelijkheid zal worden,
Vermits Felix Timmermans een van onze meest vertaalde auteurs is, kon een buitenlands 'Timmermanskoor' in dit nummer bezwaarlijk outbroken. Met het oog hierop, legde de redactie contacten in negen landen, nl. Duitsland, Frankrijk, Tsjecho-Slowakije, Spanje, Denemarken, Engeland, Zuid-Afrika, de U.S.A. en Japan. Aan negen correspondenten werd een korte bijdrage gevraagd, met het doel enkele concrete gegevens te verzamelen omtrent het onthaal, dat de werken van Timmermans nu genieten in hun land : wordt hij nog vertaald, gelezen, uitgegeven, gegeerd ? hoe reageren de lezers erop ? wat treft hen het meest ? of wat stoort hen eventueel ? beschouwen ze Timmermans als een auteur van wereldformaat ?
Frankrijk, Spanje en de U.S.A. reageerden helemaal niet.
Uit Denemarken schreef Dra. G. de Vries ons het volgende: ,Tot mijn grote spijt moet ik u op uw verzoek een artikeltje te schrijven over de ontvangst van de werken van Timmermans in Denemarken, negatief antwoorden. Mijn vele nasporingen om te weten te komen of zijn werk nog vertaald en gelezen wordt, hebben slechts tot resultaat geleid dat ik moet zeggen : Timmermans is een vergeten man hier. Zelden wordt nog een boek van hem in de bibliotheek geleend. In de 30-er jaren werd zijn werk veel vertaald. Nu niet meer. Vorig jaar werd alleen nog een fragment van 'het Kindeke Jezus in Vlaanderen' opgenomen in een anthologie. Deze schrale gegevens vormen m. i. geen basis voor een artikeltje - hoe kort ook - in uw tijdschrift. Ik hoop dat de oogst in andere landen groter zal zijn.
In Japan liggen de zaken enigszins anders. Professor Sumitaka Asakura uit Tokio liet zich daar als volgt over uit : Lange tijd heb ik zorg besteed aan het introduceren van de Nederlandse letterkunde in Japan, maar de uitgeversmaatschappijen alhier hebben niet zoveel lust in de publikatie van Nederlandse werken, als ze in die van Engelse, Franse en Duitse werken hebben. Tot nu toe heb ik de gelegenheid gehad om, met mijn vrouw, werk van hiernavermelde auteurs in het japans te vertalen en te laten uitgeven : Heyermans, Multatuli, van Eeden, Gorter, H. Roland Hoist, Kloos, Swarth, Van de Woestijne, de Mont en Roef Basenau. In de 'Voorlichtingen over Nederlandse en Vlaamse Letterkunde', uitgegeven door verschillende uitgeversmaatschappijen, heb ik over Nederlandse en Vlaamse werken voorlichting verschaft; wat de werken van Timmermans betreft, heb ik een korte inleiding tot 'Pallieter' en 'Pieter Breugel' laten opnemen. 'Adagio' van Timmermans is niet door mijn vrouw, maar door de heer Katayama uit de Franse tekst vertaald.
Professor T. Weevers berichtte ons uit Londen: ,Het is mij tot mijn spijt onmogelijk te voldoen aan uw verzoek om een artikel te schrijven over het onthaal dat aan de werken van Felix Timmermans in Engeland is te beurt gevallen. Dit zou een bekendheid met het letterkundig leven van Engeland vereisen, die ik als neerlandicus niet bezit. Ik zou U aanraden, U tot dit doel te wenden tot een lid van de Britse P.E.N. Club.
Meer uitgebreide reacties kwamen uit Zuid-Afrika, Tsjecho-SIowakije en Duitsland.
Laten wij eerst Professor Abel Coetzee uit Johannesburg aan het woord. Hij deed ons opmerken, dat hij - terwijl hij de opdracht wel heeft uitgevoerd - de klemtoon enigszins verschoven heeft naar een belangrijk vraagstuk, waardoor ook precies de werken van Timmermans in het gedrang komen. Ek vra u om dit so te wil aanvaar, veral omdat ek al geruime tijd veronrus word oor die toenemende teruggang van Nederlands in Suid-Afrika. Zijn bijdrage geven we dus integraal weer :
Wanneer mens tans 'n opdrag kry om te skrywe oor die houding van Afrikaanse lesers teenoor die werke van 'n skrywer in die Nederlande, stan jy voor 'n hartseertaak -hartseer wat verwek word deur verskillende faktore wat uit die volgende sal blyk.
Omdat Suid-Afrika 'ingekring' is in die Angelsaksiese wêreld en ons buitenlandse boekwese geskoei is op Engels-Amerikaanse lees, is daar maar heel enkele punte in ons land waar mens die goeie (of selfs enige !) Nederlandse boek kan bekom. Hierdie punte bedien gewoonlik akademici, wat beteken dat die Nederlandse boekmark vir die gewone man nie bestaan nie. Onbekend maak onbemind.
Omdat Afrikaans en Nederlands om begrypelike redes nog altyd vir studiedoeleindes aan mekaar gekoppel is en bly in Suid-Afrika, het dit tog so gebeur dat Nederlandse skrywers vir skoliere en studente behou gebly het. Maar juis daardeur het Nederlandse skrywers 'akademiese' leer- en leesstof geword; Afrikaners wat tans nog Nederlands lees, doen dit vir eksamendoeleindes. Vir hierdie leserskring is Gezelle, Van de Woestijne, Streuvels en Timmermans beminde skrywers van die ouer geslag. Hulle werk word nog gereeld vir bestudering voorgeskryf en waardeer, alhoewel dit wil voorkom dat Nederlandse lektuur verdwyn sodra die laaste eksamen afgelê is.
Wat die werk van Timmermans besonderlik betref : Pas het die Kaapstadse uitgewery Human en Rousseau die Boerepsalm in Afrikaanse bewerking uitgegee - as ' proefneming'. Indien dit sou blyk dat die vertaling inslaan by die lesers sal dieselfde uitgewery Pallieter in Afrikaans aanbied. Juis die keuse van Timmermans se werk vir hierdie proefneming, laat blyk hoe hoog dit aangeslaan word. Die openbarende in die geval is egter dat dit nodig is om Timmermans in Afrikaans te vertaal ! Afrikaanse en Nederlandse (Noord en Suid) lesers en leiers moet hulle heeltemal duidelik rekenschap gee oor die betekenis van hierdie verskynsel : Die kennis van Nederlands het onder die algemene lesers so seer terug geloop dat die Nederlandse boek in Nederlands skaars nog aan die man te bring is. En die toestand word jaar na jaar erger. Dit word gewyt aan allerlei faktore, maar een van die belangrikstes daarvan ontvang nie voldoende aandag nie.
Toe Afrikaans skool- en universiteitsvak geword het tydens die eerste kwart van ons eeu, was daar ontoereikende Afrikaanse stof om ook maar net een jaar van 'n kursus voldoende te vul. Sedert jaar en dag het die Afrikaanse taal- en letterkunde egter soveel stof tot sy beskikking dat dosente verleë sit daarmee in 'n kursus wat Nederlands insluit! So erg is die toestand dat dosente bewus word daarvan dat tyd wat aan Nederlands bestee word, verlore tyd is, want Afrikaans as landstaal staan in wedywering teen Engels ! Daar is maar een oplossing :
Die tyd het aangebreek dat almal wat betrokke is by die saak moet besef dat Afrikaans en Nederlands as twee aparte vakke bestudeer moet word, en Nederlands wel in die keusegroep moderne tale, waar dan ook verlang word dat die kandidate dit moet kan skryf en praat ! Deur Nederlands gekoppel te hou aan Afrikaans, verloor albei dardeur, maar veral Nederlands.
En alle Nederlandse skrywers - oud - jonk - 'modern' - word nadelig getref. Daarom dat Nederlands prakties al lank nie meer 'n voedingsbron van Afrikaans is nie, en daarom dat ek my taak as 'n hartseertaak beskryf het aan die begin.
Mag hierdie enkele opmerkings by die toespitsing op die werk van Felix Timmermans daartoe lei dat ons ons ernstig gaan besin oor 'n toestand wat weinig aanbied om tevrede oor te wees.
Dr. OIga Krijtovâ uit Praag bezorgde ons een interessante Tsjechische kijk op de zaken en schreef ons : Habeant sua fata libelli en ook vertalingen hebben hun eigen onvoorziene lotgevallen. Een boek vertaald in een ander taalgebied, maar vooral in een gebied met een andere mentaliteit, vindt niet zelden een ander onthaal dan in eigen land. Er zijn al tientallen werken uit het Noord-en Zuidnederlandse taalgebied in het Tsjechisch vertaald, maar alleen twee auteurs een uit het Noorden en een uit het Zuiden kregen met hun werk een andere rol te vervullen dan hun collega's. Hun boeken hebben niet alleen de esthetische werking op de lezers uitgeoefend, werden niet alleen gewaardeerd als kunstwerken zonder meer, maar werden ook gekenmerkt door het tijdstip waarop de vertaling in het Tsjechisch verscheen. De dikwijls hartstochtelijke voorliefde voor deze werken vindt haar oorzaak in de buitengewoon moeilijke jaren welke het land en ook het lezerspubliek toen doormaakte, voor velen waren deze boeken een toevluchtsoord, 'een beloofd land', waar de zon nog scheen en de natuur nog bloeide voor anderen waren zij misschien weer tot steun, een hoop voor de toekomst, want ze verkondigden een diepe wijsheid : het leven zal overwinnen, het leven is sterker dan de dood.
De schrijvers van deze werken waren Antoon Coolen en Felix Timmermans.
Al in 1927 werd Timmermans' optimistische 'Pallieter' in het Tsjechisch vertaald, twee jaar later gevolgd door 'De zeer schoone uren van juffrouw Symforosa', maar daarna duurde het tien volle jaren voordat de schrijver weer onder zijn Tsjechische lezers terugkeerde. Pas in 1937 verscheen de vertaling van 'Pieter Bruegel' en een jaar daarop 'De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt'.
Niet lang daarna woedde in Tsjechoslowakije de droevige ouverture tot de tweede wereldoorlog, eerst werd het land van zijn grensgebied beroofd, om daarna geheel aan de vijand overgeleverd te worden. Pas in die sombere dagen werd Felix Timmermans werkelijk 'ontdekt' en zijn werken beleefden een ongewone conjunctuur. Het waren de schoonheid, de vredige levensvreugde, soms ook een zekere berusting, maar aan de andere kant ook de onverzettelijke wil om door te zetten, de gezonde levenslust, welke juist in die dagen en jaren de lezers zoveel voldoening schonken. Geen wonder dat 'Pallieter' en 'Pieter Bruegel' opnieuw uitgegeven werden, ook de enigszins sombere 'Boerenpsalm' beleefde in twee jaren twee uitgaven. In het jaar 1940 werden er niet minder dan drie romans van Felix Timmermans uitgegeven. 'Het Kin-deken Jezus in Vlaanderen' en 'De Harp van Sint Franciscus' waren twee veelgelezen voorgangers van 'De Familie Hernat', dat in 1943 vertaald werd.
Na de oorlog was de lezershonger voor VIaamse auteurs blijkbaar enigszins gestild, er openden zich nieuwe perspectieven, nieuwe stijlen werden beoefend, ook de smaak van de lezers ging steeds meer uit naar moderne auteurs een begrijpelijk verschijnsel in een tijd vol van nieuwe idealen. Pas nu, ruim twintig jaar later, begint het lezerspubliek naar oude vrienden en meesters terug te verlangen. Antoon Coolen, ook tijdens de oorlogsjaren veel vertaald en gelezen, keert dit jaar onder zijn Tsjechische lezers terug, van Felix Timmermans wordt de re-editie van 'Pieter Bruegel' overwogen, een boek dat met de jaren zeker niet verouderd is en net zoals vele andere werken uit het uvre van Felix Timmermans op een gul onthaal van de Tsjechische lezers kan rekenen.
Georg Hermanowski uit Bad Godesberg, reeds tientallen jaren vertrouwd met het leven en de bloei van Duitse vertalingen van Vlaams werk, schetst ons een geestdriftig beeld van het onthaal, dat Timmermans' werken nog steeds en meer dan ooit genieten in het duitstalig gebied van Europa :
Hoeft er wel geantwoord te worden op de vraag of het werk van Timmermans, twintig jaar na zijn dood, nog leeft in Duitsland ? Het is levendiger dan ooit tevoren en heeft pas nu zijn volle breedtewerking bereikt. In vier grote boekengilden, in de grootste drie Duitse pocket-reeksen, wordt het massaal verspreid. Zo heeft de Insel Verlag momenteel tien werken van Timmermans in voorraad, bij de Verlag der Arche in Zurich zijn twee licentie-uitgaven op de markt, bij Amandus Verlag in Wenen een licentie-uitgave, en dan nogmaals een bij Reclam. De uitgeverij 'Gute Schriften' in Basel prijkt in deze lijst met niet minder dan vijf licentie-uitgaven. De Deutsche Buchgemeinschaft voert bestendig drie titels in haar vlag (Pallieter, Bruegel, Brouwer), de Hamburgische Bücherei eveneens 'Pallieter' en de Deutsche Hausbücherei de 'Franziskus'.
Als pocket kan men bij de Deutscher Taschenbuchverlag 'Jesuskind in Flandern', 'Bauernpsalm' en 'Franziskus' bekomen, in de Fischer-pocket-reeks 'Bauernpsalm' en 'Pieter Bruegel' en bij RORORO 'Pallieter'. De voornaamste vijf werken van Timmermans zijn op die wijze als pocket voorradig en dus voor iedereen toegankelijk.
De totaaloplage van alle Timmermansboeken heeft intussen de twee miljoengrens ruim overschreden. Neemt men de Büchgemeinschafts- en de pocketuitgaven niet in aanmerking, dan houdt men in de gewone uitgaven bij de Insel Verlag over : 'St. Nikolaus in Not' 322stc duizendtal, 'Pallieter' 284stc, 'Das Triptychon der hl. drei Konig' 281ste, en 'Die sehr schonen Stunden der Jungfer Symphorosa' 189stc duizendtal. Slechts twee Timmermansboeken hebben de vijfduizendgrens niet overschreden : 'Adagio' en 'Die unsichtbare Hand'.
Een zeer voorzichtige schatting brengt als vaststaand feit naar voren, dat meer dan vijftig procent van alle na wereldoorlog I vertaalde en verkochte Vlaamse boeken hier te onzent Timmermansuitgaven zijn.
Timmermans wordt in Duitsland niet meer vertaald, want er bestaat sinds ca. vijftien jaar geen werk meer van hem, dat niet in Duitse vertaling te verkrijgen is. Alles, tot het laatste blad toe, is vertaald geworden. Vandaag de dag wordt Timmermans meer dan ooit uitgegeven en gelezen; de zes pocketuitgaven hebben hier vanzelfsprekend enorm toe bijgedragen. Het feit, dat twee der.grootste pocket-uitgeverijen een identieke 'Bauernpsalm'-uitgave in hun fonds hebben, is een bewijs dat zelfs een pocketuitgeverij als de S. Fischer-Bücherei dit werk niet alleen verspreiden kan. Dat de Duitse lezer Timmermansuitgaven vraagt spreekt vanzelf; trouwens, hoe waren anders, na wereldoorlog II, 22 licentie-uitgaven naast 14 eigen uitgaven (dus totaal 36 uitgaven van de totnogtoe 30 vertaalde Timmermanstitels) mogelijk geweest ? Verliezen wij daarbij niet uit het oog, dat meer dan de helft van deze uitgaven in massaoplage tot 100.000 exemplaren verschenen. Hoe de lezers in Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland op Timmermans reageren ? Zij kopen en lezen zijn werk. Slechts in midden-Duitsland is Timmermans niet voorradig op de boekenmarkt, maar in ontelbare brieven smeken de mensen aldaar hun aanverwanten in het westen hun zijn boeken te zenden en af en toe slagen zij er, tot hun grote vreugde, in de postcensuur bij de neus te nemen.
Wat de lezers bij dit werk het meest treft: dat er maar een Timmermans is; wat hen stoort: niets !
Dat men aldus een dergelijke auteur als auteur van wereldformaat beschouwt, is uit het voorgaande wel overduidelijk geworden. Indien dat niet werkelijk zo was geweest, dan zou er nooit sprake geweest zijn van pocket-licenties bij de Deutsche Taschenbuchverlag en bij S. Fischer-Verlag; en noch Insel Verlag, noch 'Die Arche' in Zurich hadden de werken ooit uitgegeven.
Felix Timmermans is voor de duitstalige lezer nu niet meer eenvoudigweg Vlaanderen, maar hij is en blijft voor hen Felix Timmermans !
(De cijfers, hierboven aangehaald, werden geput uit de jongste statistiek 23-12-66 van de Inselverlag).
Het genoegen te kunnen schilderen - José De Ceulaer
Het genoegen te kunnen schilderen
José De Ceulaer
(Uit Vlaanderen 93-1967)
In de bibliografie over Felix Timmermans nemen de publicaties van Drs. José De Ceulaer een voorname plaats in. Sinds hij in 1940 aan de universiteit van Leuven zijn Licenciaatsverhandeling over de motieven in het prozawerk van zijn stadsgenoot begon, heeft De Ceulaer talrijke bijdragen aan hem gewijd. In boekvorm publiceerde hij zijn bekende essay,: 'De mens in het werk van Timmermans', dat in 1957, met een voorwoord van Lia Timmermans, bij Van Kampen, in Amsterdam, verscheen. Een volgende uitgave was 'Gedachten van Felix Timmermans', een bloemlezing met een voorwoord van Paul Hardy, in 1958 bij Desctee De Brouwer in Brugge gepubliceerd. Zeer populair word zijn work 'Felfx Timmermans' in de reeks 'Ontmoetingen' van dezelfde uitgever. Onlangs beleefde het een vierde druk.
Deze zomer verschijnt bij Van In, te Lier, een nieuw boek, waarvan de titel 'En Toch' ontleend werd aan een bekend motief uit het werk van Timmermans. Het is geen essay of volledige biografie, zegt Drs. De Ceulaer. Het wil een spiegelbeeld tonen van de schrijver zoals ik meen dat hij zichzelf gezien heeft. Daarom ben ik uitgegaan van de gesprekken die ik in zijn zeven laatste levensjaren met hem heb gevoerd. Verder heb ik vooral gebruik gemaakt van wat hij in interviews, brieven en toespraken verklaard heeft. Ik heb niet naar volledigheid gestreefd, maar getracht het reeds vertrouwde, maar dikwijls vertekende beeld van Timmermans aan te vullen en, waar het mij nodig bleek, te korrigeren.
In dit boek komt Timmermans dus zelf uitvoerig aan het woord over zijn werk en de achtergronden daarvan, zodat sommige passages werkelijk revelerend mogen worden genoemd. De uitgeverij Van In was zo bereidwillig, ons bij wijze van primeur een hoofdstuk af te staan, waarin de Bruegel-roman wordt behandeld. Wij willen de publication daarvan in deze aan Timmermans gewijde aflevering van ons tijdschrift graag beschouwen als een kleine vriendenhulde aan een man die zich als geen ander in Vlaanderen heeft ingespannen om het werk van de grote Lierenaar te belichten en bekend te maken.
(Redaktie.)
Op 31 december 1927 te 7 uur 's avonds voltooide Felix Timmermans zijn geromanceerde biografie van Pieter Bruegel. God dank dat het af is geraakt, voegde hij er nog aan toe ,ik heb er lang aan gewerkt, maar er veel geluk aan gehad.
Van zijn kinderjaren af tot aan zijn dood heeft Felix Timmermans zich met Pieter Bruegel beziggehouden. Op 17 maart 1911, toen hij nog niet volledig hersteld was van zijn ziekte en nog niet begonnen was aan 'Pallieter' schreef hij een briefkaart aan Flor Van Reeth, waaruit blijkt dat hij toen reeds vage plannen had om over Bruegel te schrijven : Den Bruegel?... Zie Flor, ik had gedacht daar een schets van te maken.waarin een blij mensenleven met een levenslustige architektuur samensmolten, maar u begint me daar af te komen met karren dokumenten, reizen, dissertaties, diepe studies, zenuwprikkelende opzoekingen. En dat zal ik niet kunnen, ten 1ste daar het uit mijn werkkring valt en ten 2de omdat ik zelf nog een tragedie, verzen, novellen, vertellingen en essays te maken heb, die haast mijn kop doen springen. Maar kom wij zullen die zaak eens bestuderen achter t sas.
Met 'achter 't sas' bedoelt Felix Timmermans het weiland bij de Nete waarin hij doorgaans samenkwam met zijn vrienden en waarin hij 'Pallieter' situeerde.
Zij noemden het ook hun 'Salon'.
Een onduidelijke ziel
Toch heeft Felix Timmermans die 'zenuwprikkelende opzoekingen' gedaan om zijn roman te schrijven, en hij heeft ze daarna nog voortgezet, want Bruegel liet hem niet meer los. Op 27 december 1924 schreef hij in een briefkaart aan Prosper Thuysbaert dat hij 'volop aan Bruegel aan 't werken' was. Dat zijn kijk op Bruegel geleidelijk veranderde, kan worden opgemaakt uit hetgeen hij op 17 augustus 1926 aan Flor Van Reeth schreef: Bruegel vordert nu stabiel, en 't zal een schoon boek zijn, maar 't is danig moeilijk omdat Bruegel een onduidelijke ziel had en altijd overhoop met zichzelf lag, gebonden aan de kloof der aarde en hunkerend naar de hoogste toppen. Dat is moeilijk die up en down laten komen op tijd.
Felix Timmermans heeft het zich helemaal niet zo gemakkelijk gemaakt als velen hebben gemeend na de lektuur van zijn Bruegelroman.
Nagenoeg alle bezwaren tegen het boek werden door August Vermeylen bij elkaar gebracht in het maandblad 'Vandaag' van 15 februari 1929, onder de titel : 'Onze Grote Interviews: Een half uur met Pieter Bruegel'. In dat gefingeerde interview laat Vermeylen Bruegel zelf protesteren tegen de behandeling van zijn figuur in de geromanceerde biografie van Timmermans, waarbij hij dan zelf tracht de verontwaardigde schilder te sussen door verzachtende omstandigheden te pleiten.
Wanneer de interviewer hem de vraag stelt of hij zichzelf herkent in het boek, antwoordt hij: Och, mijn persoon, dat heeft geen belang meer. Ik weet toch dat ik veel meer was. Timmermans heeft mij eenvoudig als voorwendsel gebruikt: hij wilde niet anders dan nog eens van zijn Pallietervat tappen, zich nog eens een roes drinken aan zijn bier-zware liefde voor het 'koleurige' Vlaanderen. Hij gaat niet uit van mijn geest, maar van mijn onderwerpen, om er zijn eigen verbeeldingen aan te laten wapperen als vaantjes.
Vermeylen laat Bruegel ook nog zeggen dat hij bij Timmermans 'altijd dezelfde lammeling blijft, altijd bang voor de strijdende daad'.
Het is duidelijk dat de Bruegel van Timmermans hetzelfde lot heeft ondergaan als Pallieter : veel lezers zien uitsluitend de kleur van de verf waarin Felix Timmermans zijn personage's heeft gezet en hebben geen oog voor de lijn. Nu is het wel zo dat hij die verf in verscheidene werken zo kwistig heeft gebruikt, dat de lijn er enigszins in verloren loopt. Dat is dan ook een van de grootste oorzaken van de misverstanden die er rondom zijn werk zijn ontstaan.
Toch moet er een onderscheid gemaakt worden tussen de Bruegel-visie van Timmermans zoals die tot uiting is gekomen in zijn roman, en zijn Bruegel-visie als dusdanig. Er is trouwens een evolutie merkbaar in zijn opvattingen van Timmermans over Bruegel. Hij heeft over de schilder niet enkel een roman geschreven, maar ook spreekbeurten over hem gehouden en beschouwend proza over hem gepubliceerd.
In het Kerstnummer van 'Ons Volk Ontwaakt', jaargang 1921, schreef hij kommentaar 'Bij de Brueghelplaten' : 'Volkstelling van Bethlehem', van Pieter Breugel de Oudere, en de 'Aanbidding der Wijzen' van Pieter Bruegel de Jongere. Hij legde daarbij de nadruk op de kleurenlust, de vroomheid, de zinnelijkheid, het naïeve, het kinderlijke en het volkse, en wees slechts terloops op 'een zachte tragiek'.
Op 31 mei 1924 bracht hij op de Bruegel-feesten in Brussel een in boekvorm uitgegeven 'Feestgroet aan Pieter Bruegel'. Hij beklemtoonde daarin het Vlaams en volks karakter van zijn kunst.
Op 8 februari 1925 verdedigde hij in 'Ons Volk Ontwaakt', onder de titel 'Pieter Breughel te Lier' de stelling dat de prent 'Landstrasse bei einer Stadt' die hij in het werk van Max Friedländer over Bruegel gereproduceerd zag, een Liers stadsbeeld voorstelt, hetgeen achteraf een vergissing is gebleken.
Bij de herdenking van de schilder in het Noordbrabants dorpje Bruegel in 1926 sprak Felix Timmermans de feestrede uit, waarin hij de nadruk legde op de raadselachtige menselijkheid van Bruegel, 'die elke anekdote overwelft'. Na de publikatie van zijn Bruegel-roman hield hij in 1934 een spreekbeurt over Pieter Bruegel in de Kon. VIaamse Akademie, waarin hij vooral wees op de tweespalt bij Bruegel, die gelijktijdig meeleefde met het volksleven en het op afstand bekeek. Naar aanleiding van een bezoek aan het Kunsthistorisch Museum in Wenen publiceerde hij in 1936 een beknopte studie over Bruegels schilderijen die daar hangen, onder de titel 'Het VIaamse Volksleven volgens Pieter Bruegel'. Het duidelijkst heeft hij zijn opvattingen over Bruegel geformuleerd in zijn bijdrage tot '100 grote Vlamingen', waarin hij hem 'een vernieuwer, een ziener, een ontdekker van nieuwe waarden en beschouwingen' noemt en de volgende slotbedenking onder woorden brengt: Groot was zijn werk, zwak was hij als mens, maar juist daardoor had hij zoveel te zeggen. In die periode had Dr. Karl Jacobs zijn roman voor het toneel bewerkt. Zijn eigen aandeel in het stuk was weinig meer dan een vertaling van de oorspronkelijke Duitse tekst.
Zelfportret
Bij drie opeenvolgende bezoeken in September 1944 bracht Felix Timmermans ons gesprek telkens op Bruegel. Toen we het over Adriaan Brouwer hadden, zei hij plots : lk ben zeer gevoelig voor reuken. Welnu, het werk van Adriaan Brouwer heeft op mij altijd de indruk gemaakt van iets dat stinkt. Dat van Pieter Bruegel niet. Daarom heb ik hem ook anders geroken.
Ik maakte van de gelegenheid gebruik hem te vragen waarom hij Bruegel als een zwak mens heeft voorgesteld. Hij antwoordde : Er bestaan bijna geen dokumenten over Bruegel, men kan alleen voortgaan op zijn schilderijen en op hetgeen Van Mander heeft geschreven, dat hij 'een stil en geschikt man' was en 'toch vermakelijk in gezelschap'. De vraag is natuurlijk of Van Mander wel betrouwbaar is.
Ik geloof dat Bruegel bang van natuur was. Hij was manisch-depressief. Ik heb daarover eens gesproken met een psychiater, een leerling van Freud. Hij was het met mij eens. Daarom is zijn kunst ook 'himmelhochjauchzend, zum Tode betrübt'. Er is een kontrast in zijn kunst. Droevige dingen drukt hij plezierig uit.
- Hoe verklaart gij dat verschijnsel ?
- Door het genoegen te kunnen schilderen.
Er bestaat een tekening van Bruegel, waarop twee figuren voorkomen. Een van die figuren, die er zelfbewust uitziet, wordt beschouwd als een zelfportret. Daarover zei Timmermans mij: lk geloof niet dat Bruegel daar een zelfportret heeft gemaakt. Het vertoont helemaal geen gelijkenis met de Bruegelportretten die andere schilders hebben gemaakt. Ik geloof dat Bruegel daar de mens heeft geschilderd die hij had willen zijn. Ik heb die mens in mijn roman Jan Nagel genoemd. Jan Nagel was niet bang, hij was zelfzeker. Er zijn critici die gewezen hebben op de wezensverwantschap tussen Bruegel en Timmermans zelf. Het is in ieder geval een feit dat Timmermans een deel van zijn eigen karakter in zijn Bruegel heeft gelegd. Zo is er ook een parallel te trekken tussen de figuur van Jan Nagel en die van Pallieter.
Men is ontgoocheld, schreef Timmermans eens, omdat ik geen Pallieterfiguur ben, zo stil ben, en zelden geestdriftig word: dat ik meer naar binnen dan naar buiten leef, niet te paard rijd, moeilijk schaats, geen waaghals ben, niet op de buiten woon, en de bomen van verrukking niet omhels. Men verwacht van mij een Pallieter. Doch ik ben Pallieter niet, in verre na niet, Eens heb ik het verlangen gehad een Pallieter te zijn, een schuimend, gelukkig verlangen, en dat verlangen heb ik uitgeschreven in een boek.
Hij is uitgegaan van de karakterbeschrijving door Karel Van Mander om de figuur van Bruegel op te roepen. Het werd voor een groot deel een zelfportret. Zijn Bruegel was zoals hijzelf veeleer schuchter en vreesachtig dan zefzeker en durvend, eerder passief dan aktief.
Jan Nagel was daarentegen een vechter en een durver, zich sterk bewust van zijn kracht en zijn kunde, bereid tot het hoogste offer in de strijd tegen Spanje. Totaal anders dan Timmermans zelf, die mij eens toevertrouwde : lk heb nooit een volle overtuiging want dan wordt men fanatiek. In het leven ben ik altijd onbeslist geweest. Ik heb alleen vaste principes wanneer ik schrijf : dan is alles heel beslist en wel overwogen.
Toen ik hem eens deed opmerken dat Bruegel zo passief is in het toneelstuk waarin hij toch de hoofdpersoon is, antwoordde hij : Bruegel was nu eenmaal passief. Ik vind het daarenboven helemaal niet nodig de hoofdpersoon van een drama altijd te laten akteren. Hij kan ook innerlijk de handeling ondergaan en toch beïnvloeden. Dat is ook de opvatting van Maeterlinck, die in een van zijn stukken een dode op het toneel plaatst die de aktie helemaal beheerst.
Dat is inderdaad het geval in 'Les Aveugles'. La parole est du temps, le silence de I'eternité, schrijft Maeterlinck in een essay, waarin hij onderscheid maakt tussen 'le silence actif ' en 'le silence passif ' en '...la vie véritable, et la seule qui laisse quelque trace, n'est faite que de silence'.
De teorie dat de hoofdpersoon in een toneelstuk of in een roman niet noodzakelijk op de voorgrond moet komen in de handeling of intrige, heeft Felix Timmermans ook toegepast in 'De Pastoor uit den Bloeyenden Weyngaerdt'. Hoewel de dramatische handeling zich daarin toespitst op het zielskonflikt van Isidoor en Leontientje, blijft de Pastoor zelf de hoofdpersoon in het verhaal, omdat het drama waarin ze verwikkeld geraken, hoewel belangrijk op zichzelf, in essentie slechts voor zover belang heeft als het een ommekeer teweegbrengt in de levenshouding van de Pastoor zelf.
Felix Timmermans heeft zijn Bruegel in ieder geval welbewust passief voorgesteld. Wanneer hij hem beschreven heeft zoals hij hem 'geroken' had, dan was hij er zich nochtans van bewust dat Bruegel een raadsel voor hem bleef.
Bruegel is het grootste genie dat er ooit is geweest, zei hij mij. Men zou over hem kunnen zeggen, wat Sint-Augustinus gezegd heeft over de bijbel : een boer zal er zijn plezier aan hebben, maar de grootste denker zakt erin weg. Een van de problemen die voor mij onopgelost blijven, is : of Bruegel zich bewust was van wat hij schilderde of niet. Ik geloof dat hij er zich niet van bewust was, anders zou hij een halve god geweest zijn. Vaklieden hebben het, op architektonisch gebied perfekt genoemd verklaard dat de toren van Babel zoals hij die geschilderd heeft : alle katrollen hangen op de juiste plaats, alles is in evenwicht. Dat kan niet te danken zijn aan zijn opmerkingsgave, want dergelijke gebouwen bestonden niet. Het is bewezen dat Bruegel op het laatste van zijn leven de opdracht heeft gekregen een kanaal te graven tussen Brussel en Willebroek. Ook wat de scheepsbouw betreft, was alles perfekt op zijn schilderijen. Er is nog meer. Hij heeft eens zeven zieke vrouwen getekend die op bedevaart gaan. Er is vastgesteld dat al die vrouwen een verschillende ziekte hadden en dat Bruegel hen heeft uitgebeeld in houdingen die volledig overeenkomen met de fysische reakties van degenen die aan die verschillende ziekten lijden. Welnu, in die tijd kende men die verschillende ziekten nog niet. Liep Bruegel ook op medisch gebied zijn tijd ver vooruit of was zijn opmerkingsgave zo ongewoon sterk ontwikkeld dat hij de zintuiglijk waarneembare gevolgen van die ziekten perfekt weergaf zonder de aard ervan te kennen ? Dat is nog niet uitgemaakt en dat is ook moeilijk uit te maken. Maar dat Bruegel, of hij zich nu van dat alles bewust was of onbewust, een genie was, daarvan ben ik zeker.
Gedurende een ander gesprek zei Timmermans mij : lk geloof toch dat Bruegel onbewust geschilderd heeft en dat hij niet aan al de problemen gedacht heeft die nu in verband met zijn werk worden gesteld. Daarom heb ik hem op zijn sterfbed plots tot het besef laten komen dat er op zijn boerenkermissen geen enkele figuur is die lacht.
De cineast Jan Vanderheyden en zijn jonge acteur en assistent Jef Bruyninckx, waren op een avond bij Timmermans op bezoek geweest.
Wij wilden hem voor ons aan 't schrijven krijgen , vertelt Bruyninckx. ,,Wij trachtten hem te overtuigen dat hij een nieuw scenario moest maken. Met enige moeite nam hij aan. Als ik mij niet vergis, ging het toen om de film 'Een Engel van een Man'. Wij wisten dat hij veel te doen had en dat het misschien moeilijk zou gaan. Vanderheyden wou het hem dan ook zo eenvoudig mogelijk maken. Het moest niet meer zijn dan een algemene leidraad en het gaf niet als de tekst niet afgewerkt en niet netjes overgetikt was. Ik hoor het de cineast nog altijd zeggen : Fee, naar 't geschrift moet ge niet zien... Timmermans aanvaardde. Toen wij vertrokken, ging hij met ons mee tot aan de eerste brievenbus. Daar stak hij een gele briefkaart in. Zij was aan hemzelf geadresseerd en hij had er op geschreven: Beste Fee, morgen moet ge wat werken... De kaart moet aangekomen zijn, want wij hebben ons scenario gekregen. Het was niet groter dan één pagina met de hand geschreven.
Over Felix Timmermans bestaan vele anecdoten. In hoeverre zij door de herinnering en de vriendschap werden verguld, zal wel moeilijk uit te maken zijn. Zij bewijzen ons ten overvloede dat de schrijver enorm populair is geweest en dat zijn figuur legendarische trekken had gekregen.
Is het ook niet typisch dat een reeks anecdoten over hem werd opgenomen in ' Lachend Vlaanderen' ? K. Jacobs verzamelde in dat boek een groot aantal 'Vlaamse Volksverhalen', die in 1951, in een bewerking van Pol Heyns, bij Elsevier verschenen.
Volgens de inleiding werd 'veeleer het naamloze bijeengebracht dat door het volk verteld wordt wanneer het kermis houdt en wanneer het te keuvelen zit bij de haard of tijdens de spinavonden en vrolijke drankpartijtjes in de herberg'. Keizer Karel zowel als de schelmse Tisje-Tasje uit Frans-Vlaanderen en de Almanak van Snoeck zijn vertegenwoordigd. En achter die bonte rij vertelseltjes komt een afdeling voor de goede man van Lier. Wij vinden er Timmermans teruggebracht tot het formaat van kalendermoppen, maar de beste bevestigen het beeld dat wij ons van hem hebben gevormd.
Het is al zo vaak beklemtoond dat Timmermans niet die uitbundige man was waar zovelen hem, na lezing van 'Pallieter', voor gehouden hebben. In tegenstelling tot de held uit zijn wensdroom moet hij een rustige, huiselijke man geweest zijn, wat bang en voorzichtig, maar openbloeiend in het gezelschap van goede vrienden en 'volks-mensen' waar hij van hield.
De goede dingen des levens kon hij onvoorwaardelijk bewonderen, maar dat mochten gerust meteen de eenvoudigste zijn : een bloem in de tuin, een kleurrijke prent aan de muur, een pot zelfgemaakte bessenjam.
Ook bij vrienden liep hij niet voortdurend op zijn handen. José De Ceulaer noemt hem een 'typische droge humorist', wiens gesprekken niet vol kwinkslagen zaten maar die zo langs zijn neus weg een geestige opmerking kon maken. Daar lachte hij dan zelf eventjes mee, bijna verlegen, terwijl zijn ogen 'guitig tintelden'.
Als deze kwaliteit in zijn boeken aan bod komt, vind ik hem zelf op zijn best. Wat niet belet dat ik mij vaak heb laten meesleuren wanneer de luidruchtige vreugde uitbarst, fel en onweerstaanbaar, zoals alleen een groot verlangen uitbarsten kan.
Ook door de 'gewone man' in Lier werd hij vaak 'Pallieter' genoemd, maar dat had alleen iets te maken met de bekendheid van zijn boek. Oude schoolkameraden en buren zeggen van hem dat hij geen vlieg kwaad kon doen. Dat wordt van velen getuigd, maar ik heb wel eens de indruk dat het komt omdat zij de vliegen gewoon niet zien zitten. Voor Timmermans is er geen twijfel : Een mens als een wolk. Daar wordt aan toegevoegd, dat hij alles 'zo origineel' kon zeggen. Hij wist altijd een plezant woord, meneer.
De beste humor van de schrijver zat in de wijze waarop hij de mensen waarnam en in de taal waarmee hij die waarneming vertolkte.
Biezondere voorbeelden van beide vindt men in 'Minneke poes'. Een boek dat ten onrechte op het achterplan schijnt te zijn gebleven. Misschien omdat men het als een intermezzo beschouwde ? De kunst van het intermezzo valt bij ons nog zoveel tussen de plooien.
'Minnekepoes' bevat notities over een vakantie in een Kempens dorp. Het is een soort van dagboek, waarin de atmosfeer, de klank en de kleur van de seizoenen worden gemengd met opmerkingen over mensen en dingen uit de dagelijkse gang van zaken. Eigenlijk zijn de opeenvolgende hoofdstukjes niets anders dan wat wij nu 'kursiefjes' zouden noemen.
Zij lijken op dit genre omdat zij op bondige wijze geestige impressies brengen, maar ook omdat in het moderne kursiefje vaak gezocht wordt naar originele beelden. Voor 'Minnekepoes' geef ik meer dan een bundel hedendaagse beroepshumor.
Een groot voorbeeld van Timmermanse waarneming blijft een bijna terloopse opmerking in dit vakantieboek. De Processie trekt door het dorp en de barones stapt met haar twee dochters achter het Allerheiligste : 'Zij zijn karig gekleed, want zij willen niet opvallen en de aandacht trekken. Vlak na hen blinkt de garde-champetter met blanke sabel, zijn hoofd scheef van recht te gaan...' De onmogelijke poging tot waardigheid wordt hier met een paar woorden meesterlijk getypeerd. 'Zijn hoofd scheef van recht te gaan...' De champetter zal nooit meer uit mijn verbeelding verdwijnen. Sinds ik hem in dit boek heb gezien, kijk ik naar alle processies en stoeten, en ik zie hem overal opstappen, in allerlei uniformen en kledij, maar altijd met hetzelfde scheve hoofd. Timmermans steekt hier zijn pen uit naar Carmiggelt.
Ook in de jaren dat ik minder van Timmermans' verhalen heb gehouden en in een aantal boeken die ik nu, op afstand, gerust als mislukt of verouderd mag afschrijven, heb ik altijd genoegen beleefd aan zijn beeldspraak. Zij leverde voldoende parels op om altijd weer in die boeken op zoek te gaan. Vaak was dat eigenlijk geen zoeken, omdat zovele beelden in mijn herinnering leefden en ik alleen maar ging bladeren om ze op hun juiste plaats opnieuw te bekijken. Nu droom ik van een klein Timmermans-brevier, waarin niet de 'gedachten' maar de 'kleuren' zouden worden samengebracht.
In die kleuren zat veel blauw en geel van de naïeve prenten. Zijn taal blonk zoals de huizen en straten van Lier in de zomer van zijn jonge jaren.
De volksvertellers van de oude stempel, die je ook nu nog kunt horen, maar je moet weten waar ze zitten, kunnen vaak beelden gebruiken die in originaliteit en kleur niet voor Timmermans moeten onderdoen. Ik heb eens iemand horen vertellen 'dat hij zoveel champagne had mogen drinken, dat zijn tenen er van krulden'. Een andere 'lachte zich een oog uit van schrik'. In Lier hoorde ik een grote, magere man met triestig gezicht 'een lange vrijdag' noemen (want een ouderwetse visdag was niet zo'n kermis, weet u het nog ?). Een nijdaas van een rijkaard is er 'een zilveren Judas'.
Timmermans luisterde naar de volksmond. Zijn verbeelding noteerde, vulde aan, blonk alles op. Soms beefde zijn hand en schoof zijn pen uit; dan werd hij kunstmatig. Soms was hij niet persoonlijk genoeg aanwezig; dan bleef hij oubollig. Maar...
Sla 'Minnekepoes' open, gelijk waar, bijvoorbeeld op pagina 10. Het is zondag en de wolken slenteren vredig, 'dik van geluk door de zondagmorgen, aan de vertelselblauwe lucht'.
'Een distelvink tikt gaatjes in de stilte. En op het glanzend vlies van 't diepe water, ligt de hemel genietend op zijn rug met waterleliën tussen de vingeren. Een telefoonpaal, die naar schepen riekt, zoemt binnensmonds gazettennieuws'.
De wereld wordt soms in woorden opnieuw geschapen. Of gerestaureerd.
Is het niet geestig dat een schrijver dat kan, een kleine mens met een pen ?
De geest van Timmermans' humor is die van bijna al zijn werk. Hij is best te typeren met het bekende prentje van de doedelzakspeler die musicerend door de velden schrijdt, boven het opschrift: 'En Toch !'
Het is de humor van de levensaanvaarding. Timmermans ziet de onvolkomendheden van de wereld, maar hij klaagt ze niet aan. Hij lacht er eens mee en plaatst ze in een ruimer kader, in een sfeer van breed-menselijk begrip.
Zó redt het volk zich al eeuwen uit zijn mizerie.
Toen Lods op 13 October 1938 in De Standaard zijn duizendste 'Uil' liet verschijnen, bood de krant hem een originele hulde aan. Zij drukte het jubilerende 'kursiefje' tussen een gelukwens van Felix Timmermans en een van Ernest Claes, die allebei zo'n beetje over humor filosofeerden.
Timmermans vatte er zijn eigen opvatting in samen : De humor is ernst en tragiek waaraan men niet wil ten onder gaan. De wil naar levensverheuging, want de humor begint daar waar er iets ontbreekt. Niet willen treurig zijn, toch 'ja' tot het leven zeggen, spijts alles. Als men dat gevoel heeft, ziet men van zich zelve en van anderen de kleine kant, maar men spot er niet meer mee, men is niet sarcastisch, niet ironisch, niet bitter, men neemt het aan. Bij alles en bij iedereen ontbreekt er iets, maar dit maakt juist de schoonheid van het leven uit. Elke mens is een andere klank van de grote piano, de ene kan de andere niets verwijten, want ze complementeren elkander, en daarom is er een goedheid, een berusting en een aanvaarden in het tekort van zichzelven en van anderen, en men kan met alles glimlachen.
Het is de humor van iemand die wijs en goed was.
De tweede wereldoorlog moest nog komen, met zijn concentratiekampen en zijn atoombommen, met zijn besef van het absurde dat onze generatie heeft getekend.
Op onze muren word dit jaar het feest van Eén Mei aangekondigd met een affiche van de cartoonist Hugoké. Op een witte achtergrond rijst een hoge vuist op, met donkere contouren, maar in de handpalm en op de arm zien wij gele korenaren, het rood van ovens en het blauw van werktuigen en tandwielen.
Er zijn tijden waarin de open hand van de humorist een vuist moet worden. Om de kleuren te verdedigen.
Hoe hoog Timmermans het korte verhaal aansloeg ? Het short-story begon pas in de druk gelezen Amerikaanse magazines aan vorm en populariteit te winnen, toen Timmermans het 'Schoon Lier' nog als straatravotter aanschouwde. Lezen deed hij biezonder veel. In het boekje 'Uit mijn Rommelkas' heeft hij het over Edgar Poe, 'den mysterieuzen sphinxachtigen Ibsen', Guy de Maupassant en Dostojewski. Hij loochent hun invloeden niet.
Voor kerst-, paas-, en andere 'vertellingen' vond hij een afzet in bladen als o.m. de Sint-Franciscus Almanak, en Ons Volk Ontwaakt. De autentieke schrijvers van de 'kortste roman' evenwel vonden nauwelijks een markt. Zij kwamen niet aan bod. Het bleef bij brave, vaak folkloristische verhaaltjes. Voor het short-story moest nog een publiek worden gevonden. De honger naar het korte verhaal moest worden aangescherpt, en de weinige vertalingen van buitenlandse auteurs werden ofwel geweerd, ofwel niet begrepen.
Niet dat er geen interesse was ! In de keurig verzorgde Nederlandse Kerst- en Winterboeken vinden wij bijdragen van Anton van Duinkerken, van Henriette Roland Hoist, Fabricius, Ina Boudier Bakker... En van Felix Timmermans die in de jaren dertig reeds de noord-zuidmuur had gesloopt.
Een vergelijking met de Noordamerikaanse short-story-schrijvers gaat evenwel niet op. Wij waren nog heel ver van Somerset Maugham, van Jack London, en David Herbert Lawrence. Timmermans had de wereld niet bereisd. geen adembenemende avonturen beleefd, geen kontakt gehad met vreemde rassen, andere kontinenten. Zijn 'helden' evolueerden in het zicht van de Sint-Gummarustoren. Meer binnen de enge stadsmuren van Lier, en heel dikwijls in de poëtische atmosfeer van het Begijnhof, 'waar de mystiek in burgerkleeding rondwandelt'.
Maar daar ontlaadde zich zijn zeggingskracht op wereldformaat. Het verwijt dat hij een oubollige provincialist zou zijn houdt geen steek. Heel wat Amerikaanse auteurs zijn nooit verder geraakt dan de swamps rond hun geboortedorp, en werden precies met hun aldaar gesitueerde short-story's kandidaten voor de Nobelprijs ! Tenslotte kan men je niet onder de neus wrijven in een stadje te zijn geboren, dat helemaal niets in zich draagt van de zwoele southernsfeer.
Het is op zijn minst simplistisch de vraag naar, en het sukses van Timmermans' 'vertellingen' te verklaren als een bovenmoerdijkse zucht naar Vlaamse couleur locale. Misschien heeft Felix Timmermans hier en daar wel eens al te sterk zijn kleurrijk taal- en schilderspalet gebruikt om de 'Hollanders' te bekoren, maar nooit kun je de kracht ontkennen waarmee hij zelfs de strikt Lierse motieven heeft uitgebouwd. De beperktheid van zijn woordenschat, zijn dialektische zinsbouw, heeft hij omgebogen, gesmeed tot machtig wapen. Hij was zich absoluut bewust beperkt te zijn, maar wierp zich juist daarom zo hardnekkig op zijn werk. Het is fout hem zonder meer van slordigheid te verwijten. Zelfgenoegzaamheid was hem totaal vreemd. Men is al te zeer geneigd in Timmermans vooral de schepper van Pallieter te zien, die als toemaatje o.m. ook een Driekoningentriptiek schreef, en zijn liefde voor Pieter Bruegel verwoordde.
Kerstverhalen als 'Het Einde van een Roman', 'Om het Hoofd van Johannes', zijn verstrooide pareltjes in ontelbare publikaties. Vroeg of laat worden zij wel eens door een Timmermansbewonderaar tot een rijk halssnoer aan mekaar gerijgd.
Waar de kracht van Timmermans' vertelkunst zich op de meest markante wijze manifesteert, is zonder twijfel in 'Schemeringen van de Dood'. Bij het herlezen van deze vijf hallucinante verhalen kreeg ik Ingmar Bergman voor ogen. Niet dat ik de kineast van 'Het Zwijgen' en 'De Maagdenbron' meteen aan de verfilming zou willen laten beginnen van 'De Kelder' of van 'Het Zevende Graf'. De Zweed Bergman en de Vlaming Timmermans hebben ontegensprekelijk met mekaar gemeen, dat zij beiden naar het waarom der dingen boren. Zij doen dat op hun eigen manier. Bergman revolteert. Timmermans gaat tenslotte berusten. Maar er zijn beslist méér raakpunten ! Alleen is het zo, dat de eruditie van Bergman en het moderne medium dat hij hanteert, een vergelijking met Timmermans de bodem inslaat. Waar zij zich beiden bezighouden met het begrip God, met de dood en met de relativiteit van het leven, het aardse bestel, en de liefde, schreeuwen zij om eenvoud, om klaarheid.
Vooral bij de lektuur van 'De Kelder' kon ik Bergman niet wegdenken. Ik ben geen cinefiel, laat staan een filmkritikus, en ik permitteer mij zonder al te veel kompleksen een mij obsederende kongruentie tussen Bergman en Timmermans.
Felix Timmermans schreef zijn 'Schemeringen van de Dood' in een zwaarmoedige bui, kompleet in verwarring gebracht door een niet te verteren dosis theosophie, Schopenhauers pessimisme, en ziekelijk spiritisme. De magere bodem van zijn opvoeding was allerminst het geschikte terrein voor levensbeschouwelijke fiorituurtjes. Hij besefte dit gelukkig net op het randje van zijn algehele instorting.
Met Pallieter, de gesublimeerde heiden, leverde Timmermans zich in een roes aan het leven over! Bergman kan zich die weelde niet veroorloven. Maar meteen weze gezegd, dat Timmermans de levensvreugde als een strategie tegen zijn 'peur de vivre' heeft gehanteerd. Daarom zie je tussen de regels altijd nog een schemering van twijfel, van een memento homo. De doodsgedachte heeft hij vooral in zijn korte verhalen niet weten uit te roeien. Wie op grandioze wijze het leven schildert, denkt overbiddelijk intens aan de dood, die er het einde van is. Je kiest, je neemt stelling, maar de pregnante vragen worden niet zomaar door het engagement opgelost.
Inmiddels zijn alle breed opgezette filmprojekten rond Timmermans' werk om een of andere reden gestrand. Aan het sukses van zijn uvre heeft dat beslist niet geschaad.
Wellicht integendeel.
Vroeg of laat wordt ook de Vlaamse film volwassen. Ik geloof stellig, dat hij ooit dezelfde renommée, dezelfde reputatie zal krijgen als de Zweedse. Dat wij ooit met een Vlaamse Bergman, een Vlaamse Sjoberg kunnen uitpakken. Met onze taal, moeten wij ook onze filmtaal schaven, frezen en vijlen. Op het haar gepaste moment zal de Zevende Kunst dan wel haar dienaars rekruteren.
De verfilming van een Timmermansverhaal is geen dwingende noodzaak maar ergens zit ik er met kloppend hart op te wachten. In de 'Schemeringen van de Dood', in 'Pijp en Toebak', in 'Het Keerseken in de Lanteern' en vele andere, vindt een vaardig kineast materiaal voor een goed scenario. Indien hij, en dat moet wel worden onderstreept, kan afstand nemen van de al te sterk geprononceerde Pallietermythe.
Timmermans' korte verhalen kregen nooit voldoende aandacht, en dat geldt dan zeker op de eerste plaats voor 'Schemeringen van de Dood'. Men houdt nu eenmaal van Pallieter. Niet van een Timmermans die griezel en gruwel schrijft. Ergens moet hij door die nog zo goed bedoelde, nog zo vloeiende personifikatie met Pallieter gegriefd zijn geweest.
Heeft Timmermans zijn korte verhalen grotendeels op bestelling geschreven, als een gemakkelijke (?) bron van inkomsten ? Deed hij het uit louter genoegen ? Waren het vingeroefeningen, literaire preludes, of een vorm van letterkundige konditietraining ? Gemakkelijk heeft hij er zich zeker niet van af gemaakt, en wie Edgar Poe en Dostojewski bewondert, heeft zeker zin in het short-story, of dat nu ruw of gruwelijk, hekelend of ironisch is geschreven. Ongetwijfeld heeft Timmermans de grote kracht van de kleine roman zeer hoog geschat. Overigens schonk hij ons geen enkele omvangrijke roman ! De kracht van zijn proza was de soberheid van een korte, dikwijls zéér naïeve verteltrant. Een haast kinderlijk rapport van de menselijke gedragingen, van het nooit begrepen mysterie der jaargetijden, het gebed om liefde, vriendschap en begrip.
Pallieter is uit een soort dagboek geboren. Niet direkt als een romanfiguur gekoncipiëerd !
Uit Timmermans' dagelijkse aantekeningen (hij heeft zich niet lang aan de dwang van die dagelijkse notities kunnen onderwerpen) ontstonden vele situaties en personen voor korte, of voor langere verhalen. In de Beschränkung heeft deze 'Lierische' Meester zich een virtuoos getoond. Wij hoeven niet eens te betreuren, dat hij geen woestijnen heeft doorkruist, geen Anapurna heeft beklommen, geen giftslangen heeft gevangen, beren geschoten, of zeerovers bevochten. Zijn frisse inspiratiebronnen besproeiden rijkelijk het avontuur van zijn leven.
Kunst moet iemand gelukkig kunnen maken.(Felix Timmermans)
Bij de verfilming van een letterkundig werk kan de kineast uitgaan van twee geheel verschillende grondbeginsels.
Hij kan uit een omvangrijk boek een klein fragment plukken en dit vrij transponeren naar de normen van zijn kunstdiscipline. Hierbij treedt de filmer onafhankelijk kreatief op.
De literaire schepping is slechts een aanleiding, een incidenteel uitgangspunt. De kineast neemt het tema uit de handen van de auteur. De nauwelijks enkele pagina's vormen de wortels waarop een autonome film groeit, waar men het oorspronkelijk boek niet meer zal in herkennen. Waarschijnlijk zal ook de schrijver erin verscholen blijven. Ofwel voelt de filmer zich geestelijk verwant met een auteur en stelt hij zich geëngageerd in tegenover zijn werk, dat hij niet wil verraden. Dat mag natuurlijk niet leiden tot een dorre tekstillustratie of tot een loutere kinematografische vertaling. De kineast stemt af op dezelfde golflengte van de auteur en streeft bewust naar een artistieke herschepping die de schrijver respekteert. Het wordt haast een filmische transkriptie van een portret, dat ook doorheen het celluloid begint te schemeren. Deze dienende funktie staat geheel buiten dwang, als beide kunstenaars naar de geest korrelaties hebben. Ondanks hun zo uiteenlopende media, kunnen bepaalde raakpunten harmonieren.
Deze twee opvattingen lijken mij te verdedigen. Ik heb geen voorkeur. Elk voorkomend geval dient immers apart overwogen en individueel benaderd. Men kan ook het verfilmen van literatuur verwerpen en alleen de auteursfilm als zuivere kunstuiting aanvaarden.
Van woord tot beeld
Toen de B.R.T. mij gelegenheid bood een korte fiktiefilm te realiseren naar een werk van een Vlaamse schrijver, was mijn auteurskeuze gauw gedaan. Sedert mijn jeugd bewonder.ik Felix Timmermans en als Lierenaar ben ik vertrouwd met het milieu waar het grootste deel van zijn werk is gesitueerd. Het behoort tot de edukatieve taak van de televisie ons eigen literair patrimonium in brede lagen te verspreiden. Bovendien bevordert zij met filmopdrachten de ontwikkeling van het kultuurpatroon van deze eeuw. Met het oog op mogelijke uitwisseling met buitenlandse omroepen, was het de wens van de tv-leiding een minimum aan dialogen in te lassen.
Een der belangrijkste karakteristieken van Timmermans is de zinnelijke uitbeeldingskracht van zijn taal. Zijn spontane en biezonder plastische woordekspressie gaat natuurlijk in film verloren. Er diende dus gezocht naar een verhaal waar de originele beeldspraak niet te sterk op de voorgrond treedt en waar de 'dichter' zich toch duidelijk manifesteert. In de eerste plaats moest het zich lenen tot filmbewerking.
Met deze eisen voor ogen, heb ik toen het ganse uvre van Felix Timmermans herlezen. Ik deinsde onmiddellijk terug voor zijn hoofdwerken. Filmprojekten voor 'Pallieter' of 'Boerenpsalm' acht ik in ons land vooralsnog te ambitieus en te prijzig. Nadat ik om artistieke overwegingen ook romanfragmenten had uitgeschakeld, greep ik naar zijn korte verhalen en. novellen. Door hun beperktheid van omvang zou ik bovendien gemakkelijker binnen de voor-geschreven projektieduur blijven.
Beperkt tema
Timmermans' vaak veronachtzaamde vertellingen zijn organisch van bouw, ontdaan van literaire franjes. Opvallend is de direktheid waarmee hij zijn verhaal voortstuwt. Deze 'short-stories' werden kortademig geschreven, met nerveuze trekjes geschetst; ze laten zich gewillig in sekwenties versnijden. Daarenboven is de stof meestal sterk visueel behandeld de Fé verluchtte zijn bundels zelf overvloedig en levert ze vrij spektakulair feitenmateriaal.
De verhalen vonden hun oorsprong veelal in plaatseiijk geïnspireerde gebeurtenissen. Halfreële en legendarische motieven, uit de volksmond opgetekend, werden geënt op de stam van zijn verbeelding. Werkelijkheid en fantasie zijn versmolten tot een harmonisch geheel, een mengsel van uitbundigheid en ingetogen stemmingskunst. Deze regionale tematiek werd de auteur aangewreven. Maar hoeft het nog herhaald dat zijn 'couleur locale' geen pro-vincialistische isolatie betekent ?
De schetsen en vertellingen zijn ongelijk van waarde. Zuiver literair behoren ze niet allemaal tot zijn sterkste bladzijden, maar ertussen glinsteren vele pareltjes van kleinkunst.
Zoals zijn 'groter' werk, zijn ze geweven rond de hoofdmotieven Leven, Liefde, Dood, Kunst, Natuur en Geloof.
Vrijwel alle uitgebeelde personages zijn volksmensen, ambachtslui en burgermannetjes, haast nooit intellektuelen.
Timmermans schildert een levensepisode waarin verdrietjes en kleine genoegens elkaar afwisselen, tegen een achtergrond van ongekompliceerde, maar soms verrassende situaties.
Men heeft deze verhalen vaak gedoodverfd als folkloristisch en oppervlakkig. De schrijver werd zijn voorkeur voor eigenaardige volkstypen vaak verweten. De anekdotiek van Timmermans bloeit op het leven zelf. Hij toont de mens in zijn alledaagse doening, in al zijn schamelheid en geestelijke armoede. Doorheen folkloristische uitwendigheden zindert de liefde van de auteur tot de misdeelden en de simpelen. Door zijn proza trekt een stoet van menselijke miserie. Hij buigt zich vol begrip over wie hij zelf 'curieuze' mensen noemde. 'Onze gebreken zijn een deel van onze kracht'.
Bij Timmermans zoekt men tevergeefs naar zwaar opgetuigde stellingen. Hij put geen dramatische spanningen uit psychologische botsingen. Zulke problematiek is hem vreemd.
De verstilde, milde humor waarmee hij de menselijke onvolmaaktheid en de banaliteit van het kleinsteedse milieu schetst, waakt erover dat hijzelf nooit kleinburgerlijk wordt. Zijn piëteit voor het afbrokkelende verleden is geen vals sentiment.
Ik zocht naar een liefst niet overbekend verhaal met een eenvoudige konstruktie en dat mij kinematografische kansen bood en waarvan de realisatie de budgetaire mogelijkheden niet zou overschrijden. Na eliminatie bleven tenslotte over: 'De moedwillige Verkenskop' en 'Onze-Lieve-Vrouw der Vissen'. De laatste vertelling trok mij biezonder aan.
In 1958 had ik de tv-dokumentaire 'Keersken in de Lanteern' verwezenlijkt, een evokatie van het Liers begijnhof als inspiratiebron voor kunstenaars. Daartoe had ik een korte sekwentie opgenomen van de bootvisser uit 'Onze-Lieve^Vrouw der Vissen'. Bij de montage echter heb ik deze passage gesnoeid, maar de idee voor een afzonderlijke film heeft me nooit meer losgelaten. Het tamelijk grotesk verhaal zonder 'artistiekerige' pretenties leent zich tot visualisering. Het laat voldoende ruimte voor filmische verbeelding, zodat ik mij hoegenaamd niet gekortwiekt voel. Het tema vergt slechts een paar hoofdpersonages, wat gunstig is voor het 'intimistisch' karakter van het kleine scherm.
De televisie deelde mijn voorkeur. Toen de filmrechten waren verworven, kon ik van start gaan.
Stijlverwantschap
Het doorzichtig verhaal, helder als pompwater, verloopt rechtlijnig. Hoe groot de bekoring ook was de film uit legstukken tot een geraffineerde, barokke tijd- en ruimtepuzzel op te bouwen, heb ik alle raadselachtige sprongen vermeden.
Ik heb daartoe houtsnijdende argumenten. Timmermans lezen is een ontspannende, bevrijdende bezigheid. Daarom heb ik bij de filmaanpassing doelbewust gestreefd naar een sobere vormgeving, een kronologische struktuur met een volgehouden, onverstoorde kontinuïteit. Een ingenieus network met afgeknapte draden zou kunstmatig aandoen en de Lierse schrijver verminken. Uit het pretentieloze, licht humoristisch getinte mirakelspelletje mocht naar mijn gevoelen geen diepgravende film groeien. De aard van de vertelling bepaalt meteen de stijl van het filmwerkstuk dat in een duidelijke taal dient gesteld.
Door de boeken van Timmermans dolen geen psychopaten en erotomanen; in mijn film worden geen erkende geestelijke waarden ontluisterd en er komt geen meter schaamteloze onder-de-navel-filmerij in voor. Kan het nog pruikeriger ? De auteur heeft nooit toegegeven aan literaire modestromingen. In impressionistisch getint proza schreef hij zijn neoromantische verhalen. Zijn oorspronkelijk dichterschap ging samen met een heimwee naar traditie en een verlangen naar éénvoud. De geaardheid van zijn werk en de geëvokeerde tijdgeest dikteren de richting voor interpretatie.
Op gevaar af door 'high-brow'-cinefielen met 'papaiaanse kinema' te worden bestempeld, ben ik de mening toegedaan dat het registreren in 'cinema vérité'-stijl zich van Felix Timmermans zou verwijderen. Ofschoon het middelstuk van mijn film zich op het eerste gezicht voor 'living camera' leent, heb ik over de ganse lijn van dit nochtans spontane en door mij gewaardeerde procédé afgezien om elke stijlbreuk te ontlopen. In een geïmproviseerd gedraaide prent zou men van Timmermans niets dan een skelet terugvinden. De schrijver behoort weliswaar tot een vorige generatie, maar staat toch nog te dicht bij ons om geheel ongebonden te 'verbeelden'. Ruusbroec laat zich moderner visualiseren dan Streuvels.
Een hedendaags auteur, die eigentijdse problemen ontvouwt en op wiens literatuur het filmmedium reeds rnerkbaar heeft ingewerkt, kan men natuurlijk in de meest vooruitstrevende stijl benaderen, in sommige gevallen zelfs eksperimenteel. Maar een roman van Timmermans is nog een verhaal, geen zwaartillend essay. Hij ontraadselt zelden menselijke mysteries. Hij ontdekt innerlijke roerselen in uiterlijke gedragingen, maar peilt niet in filosofische bespiegelingen naar zielskonflikten. Hij stelt zich ten hoogste de vraag : 'Hoe is het leven toch ineengedriegd ?' In 'Onze-Lieve-Vrouw der Vissen' ligt het zwaarste aksent ook niet op het drama dat zich bij de visser voltrekt. Timmermans' greep op het verhaal wortelt in andere kwaliteiten.
Zijn optimistische toonaard duldt geen grijze fotografie.
Met fragmentarisch tonen van een 'nieuwe zakelijkheid' zou als een dissonant klinken. Bij de Lierse schrijver speelt de suggestieve kracht van het landschap het fotogeniek dekor nog een grote rol. Zijn spelfouten verantwoorden nog geen ontredderde filmgrammatika.
Kreatief ombouwen
De vertelling van Vettigen Teen is een naïef volksverhaal met eerder zwakke dramatische eksplosiekracht, geen eigentijdse stof voor een draaiboek. Mijn medescenarist Gaston Durnez en ik hebben het als een uitdaging opgenomen het tema op film-eigen wijze in beelden te herdenken, kreatief te 'vertalen' in een anders geaarde kunsttak met eigen kriteria. Het stramien van de vertelling werd gerespekteerd. Wat filmisch dankbaar te konkretiseren bleek, trad naar voren. Onderdelen werden geschrapt omwille van de eenheid. De wijzigingen waren niet van ingrijpende aard; ze beperkten zich tot het verleggen van aksenten, het verschuiven van de bouwstof en het toevoegen van enkele elementen, ontleend aan andere werken van Timmermans.
De novelle zelf had reeds literaire spinselen afgeschud. Suggestieve metaforen zijn onvatbaar met de kamera. De verloren beeldspraak werd opgevangen met gelijklopende kinematografische middelen. Het celluloid heeft immers zijn eigen visuele stijlfiguren. De humor van de situatie wordt gesteund door filmrijm, montage en klankband. Enkele jonge technische verworvenheden konden zinrijk worden aangewend.
Onze filmbewerking houdt het midden tussen zuivere fiktiefilm en de tv-formule die Dries Waterschoot toepaste voor een middeleeuwse ridderroman en waarbij de tekst gebiedend was. Ik heb gepoogd het literair werk te herscheppen, doorheen mijn persoonlijke optiek en op basis van de filmekspressie.
Bovenstaande verantwoording lijkt wellicht op een 'captatio benevolentiae' ten opzichte van mijn film. Ze is het niet. Wel een pleidooi voor Felix Timmermans. De vraag 'Is Timmermans (nog) verfilmbaar ?' loopt tot op zekere hoogte evenwijdig met de vraag 'Is Timmermans nog leesbaar?' Daarbij dient overwogen dat film uiteraard vergankelijker is dan literatuur. Men filmt Timmermans niet met een kamera, maar met zijn hart.
Natuurlijk dekor
Om de autenticiteit te dienen, heb ik niet met beroepsakteurs gewerkt. Ik heb het gewaagd met 'nieuwe' gezichten, met ongeschoolde mensen, die niet eens besmet zijn door dilettantentoneel. De fysieke gedaante was voor mij belangrijker dan akteertalent. Er wordt overigens bijna niet gesproken. Het is daarenboven verrassend hoe gelegenheidsspelers zich onbewust met hun personage kunnen identificeren, als de door de regie opgelegde handelingen behoren tot hun bewegingsgewoonten, tot hun dagelijks motorisch patroon.
De film werd gedraaid in het milieu waar Timmermans zijn vertelling heeft gedacht. Meteen werden aldus de inspiratiebronnen vastgelegd, wat wellicht enig literair-historisch belang heeft. Achtergrond is : Lier, het begijnhof en de Netevallei, 'een land dat inspiratie in den dichter giet'. Het dekor verdringt de mens niet, doch herleidt hem tot zijn relatieve proportie. Timmermans is ongenietbaar door wie geen liefde opbrengt tot de natuur 'een kleed, waar-mee God zich omgordt'. Langs de lyriek van het landschap is de 'dichter' terug te vinden. Ik geloof nog in de plastische schoonheid en de dwingende uitdrukkingskracht van het beeld, in een sfeerscheppende fotografie.
In dezelfde orde van gedachten heb ik zelfs niet geaarzeld af en toe de schrijver zelf heel even aan het woord te laten, niet uit gebrek aan inspiratie of uit beeldarmoede, maar om Timmermans' aanwezigheid nog inniger aan te voelen.
Geen valse folklore
Het verhaal werd gepubliceerd in 1924. Het kleinsteeds klimaat van de twintiger jaren komt er goed tot uiting. Ik heb mijn film eveneens een Vlaams idioom verleend, maar er anderzijds angstvallig over gewaakt er geen 'vals folkloristisch geval' van te maken met kapmantels. De prent heeft het gebeuren gesitueerd tussen 1925 en '30. De humor werd gemengd met nauwelijks merkbare ironie. Ofschoon geen religieus tema, mocht het spirituele niet overslaan in een karikatuur van het onverwoestbaar volksgeloof dat voortspruit uit angst voor bovennatuurlijke machten.
Timmermans boeit buiten de grenzen van tijd of plaats. Zijn meeslepende, blijgeestige vertelkunst voldoet aan de menselijke drang naar goedheid en schoonheid. Zijn ongeschonden levensvreugde draagt zich bij de lezer over in een broos geluksgevoel. De Lierse schrijver is een belijder van het leven dat waard is geleefd te worden.
Mijn film 'Onze-Lieve-Vrouw der Vissen', weldra voltooid, hoopt de toeschouwer met een glimp van deze Timmermansiaanse blijdschap te verrijken.
Mijn zwaarste opgave was : een onwaarschijniijke situatie aanvaardbaar en met hoge graad van waarachtigheid met de kamera vertellen, terwijl Felix Timmermans over mijn schouders meekijkt. Indien ik daar niet in gelukt ben, dan heb ik gefaald.
(Feestrede uitgesproken tijdens de Timmermanshulde op de Grote Markt te Lier op 16 juli 1957,
gerelayeerd door de Vlaamse Televisie.)
Geachte Toehoorders en Luisteraars.
Gij allen, die van dichtbij of van ver met uw geest en uw hart aan deze schone hulde aan de nagedachtenis van Felix Timmermans deelneemt, hoort ende luistert. Want het is niet een persoon met zo'n of zo'n naam die hier spreekt, het is de anonieme stem van het Vlaamse volk zelf.
En het is dit jaar juist vijftig jaar geleden dat ik te Leuven, op de studentenkamer van een vriend, voor de eerste maal Felix Timmermans ontmoette. Die vriend heette Jef Arras, hij kwam uit Lier, en was in die tijd de beste schrijver onder de Vlaamse studenden te Leuven. Felix Timmermans kende ik toen reeds van naam, doordat hij enkele gedichtjes ingezonden had voor ons studententijdschrift, maar vooral door wat Jef Arras mij over hem vertelde.
En wanneer hij over zijn vriend, «de Fee» zoals hij hem noemde, aan het praten viel, dan schitterden zijn ogen van enthousiasme, dan vertelde hij zoveel eigenaardige gezegden en humoristische trekken van zijn Lierse stadgenoot, dat ik ongeduldig werd die wonderbare Fee te kennen. Jef Arras - hij is eilaas zeer jong gestorven, kort na de oorlog van '14-'18 - is de eerste geweest die in Felix Timmermans de geniale kunstenaar had ontdekt en voorspelde dat hij eenmaal tot onze grootste schrijvers zou behoren.
En daar stond nu Felix Timmermans voor me, een flinke jongeman met brede schouders en een klare open blik, in een grijs pak, met een strohoed op het hoofd, een kromme pijp in de mond en een dikke wandelstok in de hand. Een eenvoudige schuchtere mens, zonder enige artistieke aanstellerij, hij was zoals hij was, zoals zijn eerlijke blik het zegde, hij was zoals hij zijn ganse leven zou zijn, eenvoudig en oprecht.
«Dat is nu de Fee,» zei Jef Arras. En bij onze eerste handdruk hadden wij elkaar diep in de ogen gekeken, en beiden wisten we hoe dicht we bij elkaar stonden. Wat ik van die eerste ontmoeting nog onthouden heb is dit: hij gaf mij een sigaar, en voegde er bij : «Ze is niet fameus... want ik kreeg ze van een pater.»
En toen een paar jaar later, nog voor 1914, Jules Persijn mij te Antwerpen uit het Hollands tijdschrijft De Nieuwe Gids, de hoofdstukken voorlas uit Pallieter, toen wist ik dat Jef Arras zich niet vergist had over die wondere zoon van zijn geboortestad, en dat die Felix Timmermans een werk zou scheppen zoals de Nederlandse literatuur niet kende en dat in lengte van jaren en geslachten de vreugde zou uitmaken van duizenden.
Geachte Toehoorders en Luisteraars, ik ben hier niet gekomen om u het leven te schetsen of het werk te beoordelen van Felix Timmermans. Het is er de plaats niet voor en de tijd laat het niet toe. Ik sta hier alleen om, deze avond, bij deze schitterende herdenking, tien jaar na het overlijden van een grote vriend, namens het ganse volk van Vlaanderen onze verering, onze bewondering en onze liefde uit te spreken voor de mens en de kunstenaar die Felix Timmermans was ; om namens gans het Vlaamse volk en namens de honderdduizenden buiten onze grenzen, getuigenis af te leggen van onze dankbaarheid voor al het schone, het verhevene, het diep menselijke dat hij ons geschonken heeft.
Ik zeg : over onze grenzen. Want geen enkel schrijver uit Vlaanderen, zolang er hier schrijvers of dichters hebben bestaan, heeft ooit binnen en buiten Europa in zo korte tijd de faam bereikt die het werk van Felix Timmermans is te beurt gevallen. Geen enkele van onze schrijvers uit de laatste halve eeuw is zoveel vertaald; en gelezen geworden als hij, en op dat stuk mag zijn naam geplaatst worden naast de grootste namen nit de moderne wereldliteratuur. Geen enkele kunstenaar van het woord heeft in die periode Vlaanderen meer eer aangedaan dan deze eenvoudige gemoedelijke Lierenaar, en ik durf zelfs zeggen dat in vele verre gewesten van de grote wereld het werk van Felix Timmermans heeft bekend ge-maakt dat er nog een Vlaanderen en een Vlaamse volk bestond. Ik was er telkens trots over, wanneer men mij in het buitenland vroeg of ik Felix Timmermans kende of gekend had, daarop te kunnen antwoorden hoe dicht hij naast mij stond. Hij is de heerlijke ambassadeur geweest die voor de roem van ons vaderland meer gedaan heeft dan eender welke officiële instantie kon bereiken.
Men schrijft zo niet meer, hoorde ik eens zeggen. Goed, men schrijft ook niet meer zoals Guido Gezelle dichtte, men komponeert niet meer zoals Beethoven, zoals men niet meer schildert zoals Breughel. Wat ik ook weet is dat de enige schrijvers die blijven voortbestaan en nog betekenis hebben voor een volk in zijn latere geslachten, dezen zijn die gelezen worden.
En Felix Timmermans wordt gelezen, nu zoals in de jaren van zijn hoogste opgang, zijn lezerskring breidt zich nog immer uit, zijn werken worden nog altijd vertaald in meer andere talen, nog altijd leeft en groeit hij. Want ik kan aan Felix Timmermans niet denken als niet meer behorende tot de levenden. Nog altijd is hij onder ons, waart zijn geest hier door de straten van Lier, zijn zo, geliefde en mooie vaderstad waarvan hij de schoonste en hoogste glorie is en die hij door de wereld bekend heeft gemaakt. Nog altijd zie ik hem hier gaan met die rustige gemeten stap, en kijken naar de mensen en de huizengevels, en luisteren naar de taal van zijn volk, zoals hij luistert naar de klokkenzang van de Sint-Gommarustoren. En nog altijd voel ik de warme druk van zijn hand in de mijne.
Schone, nobele, betreurde vriend.
En waarin ligt het mysterie van zijn grote kunst, van de ontaanbare populariteit van zijn werk, van de warme genegenheid vooral die men hem blijft toedragen ?
Aan ieder van u overkomt het wel eens bij het lezen van een boeiend boek, dat ge al lezend, volgend de loop van het verhaal, niet meer denkt aan de naam van hem die het schreef. Maar wie op die manier voor het eerst een boek van Felix Timmermans in de hand heeft, die zal meer dan eens op de eerste bladzijde gaan kijken naar de naam van de auteur omdat onwillekeurig de gedachte in hem oprijst : «Die dat geschreven heeft moet een goed mens zijn.»
Want dat was hij, ja, naast de van God begenadigde kunstenaar die hij was. Dat straalt als een zon uit al zijn werken. De mens met het goede gouden hart, de mens met de edele ziel die alles begreep en alles omvatte, die nooit in zijn leven in staat is geweest tot een onedele daad, de mens die als hoogste kenmerk de Liefde in zich droeg voor de eenvoudigen, voor de armen naar geest en naar lichaam, en daarin de opperste schoonheid vond, de Liefde als dominante van heel zijn werk en zijn leven, zoals die geboodschapt werd in het allereerste gebod van de Martelaar van Golgotha.
Daar ligt m.i. het geheim van zijn wonderbare persoonlijkheid.
En hij legde die Liefde in zijn werk in alle eenvoudigheid, de eenvoudigheid die was zoals zijn hart en zijn geest, en die de hoogste gave is die een kunstenaar kan bereiken. Hij heeft nooit gezocht naar excentriciteiten, om groot te doen, om voorbijvliegende bewondering te wekken, hij gaf zich zoals hij was, hij schreef met het warme bloed van zijn hart, hij was een groot mens.
Zo was Felix Timmermans. Zo leeft hij voor u en voor mij en voor allen die hem hebben gekend of zijn werken hebben gelezen. Zo blijft hij bij ons.
Geachte Toehoorders en Luisteraars.
Ik wil deze korte toespraak niet eindigen zonder onze eerbiedige en genegen hulde aan te bieden aan de edele vrouwe die zijn liefdevolle echtgenote was, en aan zijn kinderen.
En namens gans Vlaanderen dank te zeggen aan de stad en het volk van Lier en aan haar gemeentebestuur, in het bijzonder aan uw burgemeester Dr. Van Hoof, voor het inrichten van deze enige en schitterende Timmermans-herdenking, die u allen in de ruimste mate tot ere strekt.
Dank te zeggen aan de inrichters van deze prachtige avond, aan het Nationale Radio-Instituut en de Vlaamse Televisie, aan al de kunstenaars die op zo voortreffelijke wijze hun hulp daartoe hebben verleend. En ik kan hier de namen niet verzwijgen van de heren Jan Boon en Bert Leysen, ook niet van de organisators van dit huldeconcert, de heren Jef Boschmans, Dries Waterschoot, Jo Van Eetvelde en juffrouw Nelly Pulinckx.
En laat mij eindigen met het gebed dat ik eenmaal in de mond heb gelegd van Felix .Timmermans in zijn hemels paleis van waaruit hij deze avond naar ons luistert :
Het Gebed van de Fee :
Almachige Vader, zo klonk zijn gebed, ik kom uit een land dat schoon is onder alle landen die Gij geschapen hebt. Waar de bomen in de bloem staan en rijke vruchten beloven, waar de Nethe en vele andere riviertjes, zoals de Maas en de Schelde, door de beemden kronkelen, waar de koeien en de schapen in de groene weiden grazen, en de radijskens en de suikerpekens in overvloed in de tuinen groeien. Ik kom uit een land waar de lucht altijd blauw en vol zon is als 't niet regent, waar de huizen proper zijn en ieder dorp zijn eigen kerk en zijn eigen pastoor heeft. Dat is Vlaanderen, Almachtige Vader.
Ik kom uit een volk dat schoon en goed is onder alle volkeren die Gij geschapen hebt. Daar is er geen dat zoveel missionarissen naar Kongo en China heeft gezonden om de Gelen en de Zwarten tot U te brengen, daar is er geen waar zoveel nonnekens en paters zijn, zodat ze nog altijd maar kloosters moeten bijbouwen. Daar is er geen waar Ons Lieve Vrouwke zoveel vereerders heeft en ze zo blijmoedig meedoen als er een nieuwe pastoor ingehaald wordt. Zou er een land zijn waar de dichters schonere verzekens en de muzikanten heerlijkere liekens over Ons Lieve Vrouwke hebben gemaakt ?
Zou er een volk zijn waar zulke goede moeders wonen, waaruit zoveel heiligen zijn gekomen al staan ze dan niet in de almanak ? En t is geen groot volk lijk Russen of Chinezen, lijk Engelsen of Amerikaanders, ze hebben geen dollars of ponden, alleen maar simpele frankskens die dan nog zo gauw verteerd zijn. Het zijn de Vlamingen, Almachtige Vader.
Maar ach, het gaat er niet altijd even goed. Het is er nog zo dikwijis haat en nijd, jaloezie en pikantigheid, wrok en verbittering, en zo heerst er nog veel zedelijke ellende. Almachtige Vader, red Vlaanderen en de Vlamingen uit deze bittere nood. Laat meer Liefde nederdalen in hun hart en hulpvaardigheid in hun gemoed. Laat ze weer mensen worden zoals gij ze geschapen hebt naar uw beeld en uwe gelijkenis. Geef ons de liefde weer, laat ons hart weer goed zijn, want anders zullen we vergaan. Gij weet dat ik geen Latijn ken en maar een klein beetje Frans, maar Sint Paulus zal dat ook zo wel gezegd hebben. En Almachtige Vader, vergeef ons onze schulden gelijk wij vergeven onze schuldenaren... in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes. Amen.
(Uit : Katholieke Illustratie 91ste jaargang nr 14,16 april 1957)
Elke mens heeft een vogel, en heeft een steen in zijn hart liggen. Naar die zotte vogel luistert men en men doet van alles om het gewicht van die steen niet te voelen.
Het is tien jaar geleden dat Felix Timmermans stierf. Zijn laatste jaren heeft hij veel geleden, maar hij droeg het met blijmoedigheid van een echte christen, die hij was. Ik heb gaarne geleefd, ik zal ook gaarne sterven zei hij.
Hij was het dertiende kind van een Lierse handelaar in kant. Zijn vader ging met de boerinnenkappen van hoeve tot hoeve en als hij na dagen weer thuis kwam, bracht hij altijd wat voor de kinderen mee, siroopstekken of suikeren haantjes, als de zaken goed gedraaid hadden; maar ook wanneer hij weinig of niets verdiend had, bedacht hij toch altijd iets om hen te verrassen : een hoed vol gevangen meikevers of Russische rapen (dat waren gewone rapen in een appelsienenpapierken) en die smaakten dan heel bijzonder, want de verbeelding kon de simpele dingen mooi en heerlijk maken.
Zijn vader bracht ook vertelsels mee en hij vertelde zijn kinderen alles alsof hij er zelf was bij geweest ; hij sloeg de wolf van Roodkapje dood en aan hém vroeg op op een avond dat het sneeuwde een oude man met een ezeltje en een vrouw, die onder haar mantel een kindeke droeg : Baas Timmermans, gij die zo goed de binnenwegen kent, kunt gij mij de weg naar Egypte niet wijzen! En hij had Sint Jozef de weg gewezen en een ander maal kwam hij aan het Huis ten Halven, een kwartiertje buiten Lier, de stoet van de Drie Koningen tegen en de zwarte koning, voor wie de kleine jongen schrik had, zei : Doe thuis aan Felix mijn complimenten.
Hij was een grote, sterke man met fijn gevoel en een mild hart. De kleine jongen leerde danig slecht op school en bij de prijsuitdeling was hij een van de laatsten. Maar toen hij beschaamd de zaal uitkwam, stond er zijn vader met een arm vol prijzen.Hier zie manneken, zhebben een fout gemaakt, ge waart de tweede. De meester heeft mij u deze prijzen doen afgeven en zorg nu dat ge de volgende keer de eerste zijt. En Felix was fier en leerde t volgend jaar eens zo goed om de eerste te zijn.
Zo groeide de jongen op in het oude Lier, waar nog geen ander gerij doorkwam dan een enkele boerenkar en tweemaal per dag een lege stoomtram. Hij hoorde de wonderlijke vertelsels van het Kaluiken, een arme schoenmaker, uit wiens werkplaats hij niet was weg te slaan, en hij speelde met zijn vrienden toneel, dezelfde stukken welke zijn vader hun met een eigen gemaakte poppenkast had voorgespeeld.
Hij schreef zijn opstellen. Op n keer luidde de opgave : Het bezoek bij grootmoeder. Zijn grootmoeder nu was zo danig lelijk, dat de kinderen haar de wolf van t Roodkappeken noemden, en als ze zondags door de spleet van de deur gingen roepen : Dag, groteva! Dag, grotemoe! dan duwde het brave mens hun elk een stuiver in de hand en zei : En nu braaf gaan spelen. Hij beschreef het juist zoals dat ging en de meester zette eronder : Dit is zéér, zéér slecht, Felix. Maar hij bleef schrijven zoals het was, al stond er iedere maal Zeerslecht, Felix onder. Toen hij een opstel moest maken over Met de vlieger spelen schreef hij : Ik kan daar niets over zeggen, want ik speel er nooit mee.
Hij tekende en schilderde van jongs af. Hij vereerde Rubens, wiens schilderijen hij kende en natekende uit de Katholieke Illustratie, en op een middag hij was toen een jaar of twaalf reed hij met een vriendje mee achter op een kar naar Antwerpen om in het museum het werk van Rubens te zien. Het overweldigde hem zo, dat de vage illusie ooit zo iets als een Rubens te kunnen worden op slag verdwenen was.
Maar in een andere zaal zag hij dewerken van Pieter Breughel, over wie hij nog nooit gehoord had, en het was hem of hij daar al jaren op had gewacht. Daar hingen de Opschrijving te Bethlehem, de Moord op de Onnozele Kinderen, het Bezoek van de drie Koningen, alles gezien in het kader van het Vlaamse land, het Vlaamse volk, de Vlaamse zeden, juist zoals zijn vader het hem verteld had. In de avond liepen zij terug naar Lier, drie uur gaans. Zij hadden niets te eten gehad en trokken rapen uit omde honger te stillen. Hij heeft het zelf beschreven: ,,Het was zeerlaat als wij thuis kwamen, waar ik een goede afschrabatie kreeg. Het was er aan verdiend. Ik had Breughel gevonden."
Laat hem maar doen
Toen Felix veertien jaar was,wilde zijn vader hem naar een pensionaat sturen, maar hij werd toen juist ernstig ziek en daarna kwam er van een pensionaat niets meer en mocht hij naar de academie. De broers en zusters trouwden en Felix bleef schilderen en schrijven. Hij moest weleens in de winkel helpen, maar zijn moeder zag wel dat dat geen werk voor hem was en zei: ,,Laat hem maar doen; er zal nog iets bijzonders uit groeien.
Hij verkeerde met Lierse kunstenaars, die merendeels op het stille Begijnhof werkten, en daar kwam hij ook onder invloed van vrienden, die de theosofie en het spiritisme aanhingen. Het was de grote geestelijke crisis van zijn jonge jaren; hij werd een twijfelaar, een zoeker, hij begon te schrijven aan zijn Schemeringen van den Dood en tenslotte werd hij ernstig ziek.
Door bijkomende complicaties bleef hij geruime tijd in gevaar van sterven en het herstel kwam daarna uiterst langzaam. Uit zijn verlangen naar het leven, uit de dankbaarheid te mogen leven ontstond Pallieter. Toen hij eindelijk genezen weer buiten mocht komen, langs de Begijnenvest en de Nethe over, toen jubelde de vreugde in hem; hij wilde zijn levensvreugde en zijn bewondering voor Gods schepping neerschrijven en daarvoor had hij een mens nodig die het leven omhelsde, die alles aanvaardde, regen en zonneschijn, en die God loofde en dankte in zijn natuur. Hij kende niemand die zo was en daarom verzon hij Pallieter.
Toen het hoek in l916 verscheen, stond de wereld in brand; dood en verderf leken te triomferen en midden in dat zwarte wanhoopstij begon deze verheerlijking van het leven de wereld te veroveren, zonder dat Felix Tirnmermans in het stille, door de oorlog deerlijk geschonden Lier daar een vermoeden van had. In die zorgelijke jaren schreef hij ,Het Kindeken Jezus in Vlaanderen, het werk dat al sedert zijn kinderjaren in hem leefde. En toen de oorlog voorbij was, bleek al spoedig dat hij zijn kantwinkel wel sluiten kon, want overal wilde men hem zien en horen. Hij moest, zelfs voor een tijd naar Holland verhuizen om daar al zijn lezingen te kunnen houden. Er werd om hem en over hem gevochten; er waren er die Pallieter een heidens en Het Kindeke een profanerend boek vonden; er waren er die hemzelf voor een Pallieter hielden. Als hij vertelde dat hij vóór Pallieter een verkeerd leven geleid had en daarmee de twijfel en zwaarmoedigheid bedoelde, waartoe de theosofie en het occultisme hem gebracht hadden en waarop Pallieter een gezonde reactie was, dan waren er weer dadelijk diep geschokte puriteinen voor wie verkeerd leven alleen maar zedelijk wangedrag betekenen kon en die het spreken daarover zéér, zéér slecht vonden.
Roem en miskenning
Ach, verkeerd begrepen is hij dikwijls. Hij was de meest gelezen en meest vertaalde Vlaamse schrijver, maar velen hebben nooit meer in hem gezien dan een plezante, sappige verteller van primitieve, boerenbonte verhalen. Zijn meesterschap over de taal was zo groot, zijn woordtechniek vaak zo verfijnd, dat. zijn vertelkunst bedrieglijk simpel leek, even simpel als die in schijn zo primitieve, bijna kinderlijke, maar feilloos rake tekeningen en schilderijen. Zijn veelzijdig levenswerk omvatte alle menselijke mogelijkheden, van Pallieters uitbundige lofzang op dit aardse leven tot de innige, verpuurde mystiek van Sint Franciscus, maar velenkonden dat alleen verklaren door een verondersteld gebrek aan diepgang, een ongecompliceerd en zonder problemen zijn.
Hij leek inderdaad niet aan psychologie te doen, hij rafelde zijn figuren niet uiteen, maar hoe konden zij zo overtuigend en onvergetelijk voor zijn lezers gaan leven, als hij hen niet had doorschouwd? Hoe zou hij ooit zonder psychologisch inzicht zo diep hebben kunnen doordringen in : een Breughel of Brouwer! Neem zijn meesterwerk Boerenpsalm; dat leven van een simpele boer bevat alles wat er in een mensenleven, in ieder mensenleven is aan vreugde en verdriet, aan kracht en aan zwakheid, aan geloof, hoop en liefde; het dringt diep in de aarde en het reikt naar de hemel. Heel dat schone en smartelijke mysterie, dat leven heet, weten te vangen in zo weinige en eenvoudige woorden... moet ge nog vragen of de man, die dat vermocht, diepgang bezat!
Maar het misverstand was begrijpelijk. Timmermans wist, dat in elke mens Gods beeld schuilt, en daarom behield hij altijd oog voor het goede in hen. Daarmee echter wekt ge heden ten dage al spoedig de indruk, dat het u schort aan inzicht en levenservaring, dat ge maar een simpele ziel zijt.
Toen hij als jong schrijver zijn vader in Pallieter liet lezen, zei die al: Maar manneke toch! Er komt zelfs geen enkele moord in! Want zijn vader las anders van die ouderwetse draken vol bloed en tranen. Die hebben gelukkig afgedaan en als we nog eens ontdekken, dat het goede in de mens van meer belang isdan al zijn afwijkingen, dan zullen ook de pathologische draken van onze tijd hebben afgedaan als miezerige, armtierige mistekeningen van het werkelijke leven. Maar het werk van Felix Timmermans blijft.
Nog komen zijn vrienden telkenjare op een herfstdag bijeen in de abdij van Averbode om hem te herdenken. Het Lier, waarvan hij schreef, is aan 't verdwijnen. De typen uit zijn verhalen moet ge zoeken onder oudjes in het godshuis en op het Begijnhof woont nog maar één begijntje. Het huis in de Heyderstraat, waar zijn weduwe nog woont, is een stil huis geworden, maar het is er een vol herinneringen, zo vol, dat men er haast geen vraag durft stellen uit vrees daarmee pijn te doen. Maar bij het weggaan trof ons een schilderij in het portaal. ,Dat doet me ineens denken aan Onze Lieve Heer en de koei, zeiden we. (Ge kunt dat kostelijke verhaal vinden in zijn bundel vertelsels.)
,Daar is het ook op geinspireerd, was het antwoord. ,Dat schilderij is van vierendertig en jaren later kwam er opeens dat verhaal van.
Toen was het of de hartelijke en wijze mens, die tien jaar geleden stierf, ons plotseling dichter tot elkaar bracht in de herinnering aan zijn schone en innige verbeelding.
(De levensbijzonderheden, in dit artikel vermeld, zijn grotendeels ontleend aan het boek ,,Mijn Vader" van Lia Timmermans)
uit 't Land van Rijen - driemaandelijks Liers tijdschrift - jg 5 1955
Het is voor mij een vreugde en ik beschouw het als een voorrecht namens de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde te mogen spreken op de huldevergadering, die hier vandaag ter ere van Felix Timmermans wordt belegd, niet enkel om hem namens de Academie te huldigen als een van haar meest eminente afgestorven leden, doch meteen om de stad Lier, die vandaag een van haar grootste zonen en tevens een van Vlaanderens grootste kunstenaars eert, geluk te wensen en te danken.
Felix Timmermans werd op 17 juni 1925 tot briefwisselend en op 15 november 1933 tot werkend lid van de Academie verkozen. De lezingen die hij tijdens de maandelijkse vergaderingen en ook, af en toe, in opdracht van het bestuur tijdens openbare plechtigheden hield, dragen alle de stempel van zijn unieke persoonlijkheid : zijn pleidooi voor de volkskunst in 1931, zijn hulde aan Conscience in 1933, zijn lezing over Breughel in 1934, zijn toespraak tijdens de Tony Bergmannhulde in deze stad in 1935, zijn lezing over de mogelijke beïnvloeding van Maeterlinck's Pelléas et Mélisande door een Vlaams sprookje in 1940, zijn groet aan Streuvels in 1941. Zoals in alles wat hij schreef, vindt men ook in deze academische bijdragen de opvattingen en voorkeuren, de originaliteit en de sprankelende levendigheid van Timmermans terug.
De Verslagen en Mededelingen van de Academie hebben bovendien met sympathie de eerbewijzen en successen genoteerd, die hem steeds meer te beurt vielen naarmate de faam van zijn werk niet enkel in het Nederlandse taalgebied maar ook in Europa steeg, en ongetwijfeld was de Academie er zich van bewust met Felix Tim-mermans een kunstenaar in haar midden te hebben die op eminente wijze bijdroeg tot de uitstraling van onze letteren over de wereld.
Thans, tien jaar na zijn dood, ben ik, die niet meer de eer en het geluk had Felix Timmermans als academisch collega te kennen, er diep van overtuigd de tolk te zijn van al mijn collegas, vooral van de ouderen die hem jarenlang hebben gekend, wanneer ik in hun naam hulde breng aan het werk en het talent van de grote kunstenaar, alsmede aan de uitmuntende collega en de schone mens die hij was.
(Deze rede, gehouden namens de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde op de plechtige Timmermansherdenking te Lier op zondag 16 juni 1957, verscheen in de Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde.)
Zeer geachte Vergadering,
Misschien is het een algemeen verschijnsel dat de literaire kritiek enkele jaren afstand nodig heeft alvorens zij de artistieke persoonlijkheid van een schrijver in haar essentiële trekken als geheel vermag te vatten en hem dus ook naar zijn wezenlijke waarde kan beoordelen. Voor Felix Timmermans geldt in elk geval dat de kritiek tot nog toe zelden een juist geschakeerd en volledig beeld van zijn literaire figuur heeft getekend, dat als synthesis kan voldoen. In het grondigste kritische boek dat tot nu toe over hem is verschenen, de pas gepubliceerde studie van de Lierenaar Drs. J. De Ceulaer (1), wordt nog voortdurend beklemtoond en volkomen terecht dat het werk van Timmermans voor de kritiek een object van discussie is geweest.
Het is mijn bedoeling niet, hier polemisch in de strijd der kritische opinies tussen te komen, doch veeleer in grote lijnen aan te duiden in welke artistieke aspecten van Timmermans' werk, voor mijn gevoel, zijn essentiële betekenis is te zoeken. Die aspecten zijn drie in aantal.
Het eerste aspect van het werk van Timmermans, dat mij als een van zijn waardevolste toeschijnt, ja, mij als waarborg van onsterfelijkheid voorkomt, is zijn vertelkunst.
De vertelkunst is zo oud als de mens. In oertijden werd zij als mondelinge kunst geboren en als zodanig is zij nog in primitieve culturen levend. In de geschreven literatuur heeft zij ontstaan gegeven aan de epiek. Het is een kenmerk van onze moderne tijd dat de zuivere epiek, deze toverachtige herschepping van het leven als gebeurende werkelijkheid, aan betekenis heeft ingeboet omdat in de roman de loutere verhaalkunst plaats heeft moeten ruimen voor de wijsgerige tendens, de psychologische ontleding, de sociale studie, de persoonlijke getuigenis en wat al meer, zovele bekommernissen die alle op hun manier de feiten willen gebruiken, schikken of interpreteren met een of andere ideële bedoeling. Dientengevolge kwam de volle ontplooiing van het zuiver episch talent, van af de 19de eeuw, meer en meer in de verdrukking en is er onder de hedendaagse grote romans slechts een kleine minderheid te vinden die ons hoofdzakelijk passionneert om het vertelgenot.
Wanneer men evenwel het Vlaamse proza van uit Europees standpunt beschouwt, is het opvallend dat bij ons de verhaalkunst haar primerende betekenis heeft bewaard en dat onze bijdrage tot de Europese literatuur, van af Conscience tot heden, vooral om ons episch verhalend talent wordt gewaardeerd. Wij worden in Europa vooral als vertellers hooggeschat.
Ook Timmermans beschikt over dat vermogen om het leven als leven vertellend te evoqueren, het in zijn onmiddellijke en concrete werkelijkheid te doen verschijnen voor ons verbeeldingsoog. Tussen hem en het levensbeeld dat hij schetst rijst geen vooroordeel : hij isoleert uit het leven geen probleem, hij beperkt zich niet tot een psychologische situatie en al evenmin wenst hij het levensbeeld dat hij oproept te gebruiken om te getuigen. Neen, hij vertelt, en zijn onmiddellijke verhouding tot de werkelijkheid geeft aan zijn verhalen hun meeslepende levensnabijheid, hun concrete levendigheid, hun kleurigheid, hun observatierijkdom, kortom, hun boeiende overtuigingskracht.
De vertelkunst van Timmermans is niet enkel Vlaams door haar stof en door de weerspiegeling van ons volkskarakter, ze is het ook door haar talent: haar intuïtieve inleving van het concrete, haar kosmische natuurliefde en hartstochtelijke werkelijkheidszin, haar levensliefde die zo-dicht-bij-de-dingen staat, Vlaamse gave bij uitmuntendheid, die zowel in onze schilderkunst als in onze letterkunde door Europa wordt gewaardeerd en die Timmermans in zo grote mate bezit.
Het is moeilijk zijn verhaalkunst in technisch opzicht te bepalen en ze thuis te brengen binnen het kader van een vaste conceptie. Als schrijver had hij geen scherp technisch bewustzijn, hij schreef veeleer met een soort instinct voor de vorm. Zijn romans en verhalen zijn creaties van een spelend en spontaan talent met wonderbare intuïtie begaafd.
Structureel gezien lijkt heel zijn oeuvre, al is het ongetwijfeld met zorg opgebouwd, een wonderbare improvisatie.
Men kan trouwens, zoals José De Ceulaer opmerkt, zijn diverse werken moeilijk catalogiseren. Ze liggen op de gebieden van zoveel verschillende genres verspreid : roman, novelle, sprookje, legende, idylle, levensbeschrijving, reisverhaal, enz. en in geen enkel van die genres is zijn schepping te herleiden tot een vaste structuur. Er zijn weinig prozavertellers in ons taalgebied, wier vertelkunst zo sterk de indruk geeft van een ongebonden, vrije creatie. Niet altijd is zijn geringe aandacht of aanleg voor vaste vormen en structuren hem ten goede gekomen men denkt b.v. aan De Familie Hernat maar schier in elk boek verschijnt hij als een spontaan natuurtalent en schenkt hij ons de sensatie der spontaneïteit, die ons in deze hypergeciviliseerde tijd zo dierbaar is, de charme der verrassing en der onberekenbaarheid.
Doch Timmermans is niet enkel een meester in de episch vertellende evocatie van de werkelijkheid. Naast een opmerkelijke werkelijkheidszin, die door grote opmerkingsgave, levensliefde en plastische uitdrukkingskracht wordt gediend, openbaart zijn proza een wonderbare fantasie. Wanneer men Timmermans leest doet men voortdurend de indruk op voor een eigenaardige tweeledigheid te staan : weinigen konden als hij zo dicht bij de dingen staan, zo intiem verstrengeld zijn met de zinnelijke werkelijkheid, en toch geeft hij doorlopend de indruk in een andere wereld, die van droom en verbeelding, te leven. Een treffend onderscheid tussen hem en zijn belangrijkste tijdgenoten in de Vlaamse epiek is, dat het aandeel van de vrije verbeelding in zijn werk veel groter is. In de neoromantische stroming, waarin hij met een deel van zijn werk thuishoort, is hij een der kunstenaars met de ruimste en meest ongebonden fantasie. De verbeelding van Timmermans zoekt haar voedsel in alle tijdperken en over de grenzen : in de Middeleeuwen, men denke aan Het Kindeken Jezus in Vlaanderen en andere werken ; ook in de 16de en 17de eeuwen, de tijd van maniërisme en barok, getuige zijn Pieter Bruegel en Adriaan Brouwer ; niet minder in de burgerlijke cultuur van de rococotijd met haar galante erotiek en gemaniëreerde sierlijkheid, zoals blijkt uit Anne-Marie en De Familie Hernat; en ook met de romantiek voelde zijn verbeelding zich zeer innig verwant. Voert zijn neoromantische fantasie ons ook niet . in de ruimte naar zoveel verschillende lustoorden van zijn droom? Naar de natuur op het platteland, de oude kleinstad, bovendien naar de verte, Italië vooral, dat voor zovele neoromantici een tweede vaderland was! Timmermans zou ook niet de kunstenaar zijn geweest die levenslang in de droom zijn schoonste verrukkingen en intiemste vreugden vond, indien hij niet, boven de ruimte en de geschiedenis heen, het tijdloze had gezocht: b.v. in een verbeeldingsschepping als Pallieter. waarin de tijd en de ruimte slechts toevallige kaders zijn van een boventijdelijke roes, in zovele sprookjes en legenden, in de poëzie, de muziek en het gebed.
Alle kunst groeit in mindere of meerdere mate uit verbeelding, maar die van Timmermans is wonderbare verbeeldingskunst, betoverend door onuitputtelijke verscheidenheid. Het verbluffende in zijn fantasie-scheppingen is weer die verscheidenheid, die het ons eens te meer moeilijk maakt zoals we reeds betreffende zijn vertelkunst opmerkten hem te catalogiseren. Met Juffrouw Symforosa en Het Kindeken Jezus behoort hij tot de zuiverste neoromantici. Met Pallieter en Boerenpsalm hoort hij, naast Hamsun, Streuvels, Wiechert, Giono, Ramuz, Walschap en zovele anderen, thuis bij de belangrijke Europese vitalisten. Met zijn Franciscus-boek kan men hem tellen onder de Europese figuren van het katholiek renouveau. Welke verscheidenheid ! Welk verband is er tussen Juffrouw Symforosa en Anne-Marie, tussen Franciscus en Adriaan Brouwer, tussen Isidoor uit De Pastoor en Boer Wortel, tussen Ruytenbroeckx uit De Familie Hernat en de dichter van Adagio? Zo zou ik kunnen doorgaan, maar genoeg om de voortdurend verrassende verscheidenheid in de verbeeldingswereld van Timmermans duidelijk te maken. Wie zijn werken als geheel overschouwt, wordt getroffen door de veelzijdigheid van een verbeeldingsleven, dat in zoveel verschillende sferen en toonaarden wordt uitgeleefd. De ontwikkeling van dit oeuvre toont ons geen vaste lijnen, geen ordelijke en klare bouw als een piramide of een klassieke tuin, maar wel de superieure en bij pozen geniale grilligheid van een vrij scheppende verbeeldingskracht, die ons af en toe de indruk van grenzeloosheid geeft.
Zoals men Timmermans als verteller pas ten volle genieten kan, indien men zich zonder voorbedachte stellingen overgeeft aan het genot der realiteit, zo kan men met hem als verbeeldingskunstenaar slechts volledig sympathiseren wanneer men zich zonder problematiek overgeeft aan het genot der verbeelding. Het onderscheid tussen Felix Timmermans en de critici, die zijn scheppingen op grond van bepaalde maatschappelijke, psychologische of wereldbeschouwende argumentaties of volgens de modieuze desiderata van de literaire tijdsconjunctuur kritiseren, is dat hij méér artiest is dan zij. De realiteit leeft in zijn werk louter om haar zelf en de verbeelding is er het rijk van de belangloze droom. Nergens komen de artistieke belangloosheid en de speelse vrijheid van zijn scheppende geest zo stralend tot uiting als in zijn verbeelding.
Doch meer nog dan van zijn vertellersgave en zijn vrijscheppende fantasie, houd ik van een derde aspect in zijn werk : zijn dichterlijkheid. Dichter zijn betekent: in een taal een schoon en innerlijk rijk van stilte en mysterie stichten, iets blootleggen van de eeuwige kiemen en mysterieuze roerselen der menselijke ziel.
Op zijn zuiverste momenten vertolkt het proza van Timmermans de intuïtie van het zielsmysterie, van het mysterie van alle zijnde, met de beschouwende ontroering die van de dichter is. Met een heerlijk woord heeft Maurice Gilliams, in de rede bij zijn uitvaart, zijn dierbare betekenis samengebald: «Dichter bij Gods genade». Er is geen diepere kijk op het oeuvre van Timmermans denkbaar. Een der belangrijkste tekorten van heel wat eigentijdse literaire kritiek ten overstaan van zijn werk, is het voorbijzien van die drang naar verinnerlijking, van die hunkering naar het zich verdiepen in het heilig geheim van het zielenleven en in het mysterie van het bestaan der dingen. Misschien heeft hij zulke ingekeerdheid en innigheid van zijn Kempische moeder geërfd. Wat er van zij, het lijdt geen twijfel dat hij zijn diepe en intense spiritualiteit voor een groot deel dankt aan zijn intieme geborgenheid in de Vlaamse geloofstraditie. In feite waren religieuze beleving en poëtische ervaring bij hem één ; beide worden zij gelokt naar het mysterie van eigen wezen, beide gestuwd naar de mysterieuze eenheid van het zijnde achter de zinnelijke vormen, beide aangegrepen door het heimwee om de mystieke essentie van het bestaan en van alle dingen te benaderen. Voor de vrome gelovige die Timmermans was, gold de religieuze beleving als de hoogste en diepste, voor de kunstenaar in hem was zij de voedingsgrond van een wijze van zijn, van dichter zijn, die het leven wil omvatten in zijn mysterieuze geestelijke zin en het uitdrukken in de intuïtieve taal van het zuivere zielsgevoel.
Hoeveel figuren in zijn werk houden van de stilte, van het zwijgen, van de nacht, van de muziek! Hoeveel geven zich over aan de grenzeloze droom, aan het oeverloze innerlijke gevoel, aan de ondoorgrondelijke weemoed van dat onuitsprekelijke, dat onuitgezegde, waarvoor - zoals hij in een van zijn gedichten schrijft - «de woorden breken». En hoe vaak voelen wij hem, op zijn meest waardevolle bladzijden, met al de schromende hunkeringen van droom en gevoel aangezogen door het mysterie van 's mensen innerlijke oneindigheid, door het onvatbare zijnsmysterie in alle dingen, door de bangblije «Ahnung» van Gods mysterieuze aanwezigheid in al wat leeft.
Er is geen enkele bladzijde van Timmermans waarin hij de volle zin van zijn religieus-dichterlijke levensopvatting zó kernachtig heeft geformuleerd als in het kleine gedicht dat U kent:
De kern van alle dingen
is stil en eindeloos.
Alleen de dingen zingen,
Ons lied is kort en broos.
En donker zingt mijn bloed,
van heimwee zwaar doorwogen.
Ik zeil langs regenbogen
Gods stilte te gemoet.
Ik noem dit gedicht gaarne zijn testament omdat het de verworvenheden en tevens de grenzen van zijn kunstenaarschap zo zuiver heeft genoteerd. God blijft in deze wereld de onbereikte, «Deus Absconditus», en Zijn aanwezigheid in de dingen en in het diepst van ons zelf blijft een onpeilbaar geheim. De «Kern» bereikt de dichter niet. Deze grens van de dichterlijke belevingsmogelijkheid wordt als een kring rond het gedicht getrokken. Daarbinnen ligt het gebied van de dichter : het geschapene, de «de dingen».
Zijn hoogste vermogen is het langs de weg der zuivere inwendigheid een afglans van het goddelijke in ons en de dingen te intueren. Timmermans gebruikt als symbool van deze artistiek-religieuze kenbeleving : de muziek. Het zingen van de dingen en het lied van eigen wezen intuïtief te vatten, ziedaar de opperste genade van de dichterlijke mens, die op weg is «van heimwee zwaar doorwogen» naar het doelwit dat voorbij de grenzen ligt : het Absolute. Is er een heerlijker afscheid van leven en kunst denkbaar dan in dit gedicht?
Doch dichterschap ontstaat niet enkel door overgave aan ons dromend en beschouwend zelfgevoel en aan het mysterie van al het zijnde, het moet lichaam worden in het woord, zich openbaren in de diepten en mysteriën van de taal.
Het woord van Timmermans is zeker niet altijd zuivere poëzie. Doch in heel zijn werk zijn bladzijden en regels te vinden die schitteren van de meest oorspronkelijke en mysterieuze dichterlijke kracht. Hij heeft er levenslang van gedroomd zijn dichterlijke extase-momenten met al hun onuitsprekelijkheid te vertolken in de gebonden stijl van het vers, omdat de muziek van de taal dan vollediger en fijner zijn poëtische beleving zou suggereren. Toch is hij geen groot lyrisch dichter geworden, hoezeer hij dit wellicht ook had verlangd.
Met veel waardering voor zijn verzen, meen ik toch dat hij zijn zuiverste poëzie in de ongebonden stijl van het proza schreef. Het proza van Timmermans openbaart zijn poëzie vooral door het beeld. De beelden van Timmermans, vergelijkingen en metaforen, zijn flitsende openbaringen van poëtische oerbelevingen met onpeilbare diepte en betoveringskracht. Timmermans lezen is, dank zij de toverkracht van zijn beeldend dichterschap, de wereld voor het éérst zien, ze voor het eerst zien verschijnen als een universum vol mysterieuze verbanden en dagelijkse wonderen, als een paradijs gevuld met miljoenen vertakte en verwante mysteriën. Heel het werk van Timmermans krioelt van poëtische beelden. Men moet alleen gevoelig zijn voor poëzie om er voortdurend door te worden ontroerd en verrukt. Ik herinner mij dat ik eens, tijdens een onzer Academievergaderingen, met collega Gilliams, die naast mij was gezeten, over Juffrouw Symforosa van Timmermans sprak en hij mij met gedempte stem de eerste regel van dat wondermooie boekje in het oor fluisterde : «De lucht is natzilver als de rug van visch». Alleen een zuiver dichter kan zulke regel schrijven. En toen Gilliams mij die regel pure poëzie toefluisterde, had ik eens te meer de indruk : indien Felix Timmermans slechts die ene regel geschreven had, dan zouden wij moeten zeggen : ziedaar een mens die in het mysterie van het zijnde gelooft, die het kent, die het echt beleeft, die het persoonlijk en adequaat vertolkt, ziedaar dus een dichter. Ik wens dat spoedig iemand zou gevonden worden, om een kleine bloemlezing samen te stellen van de bladzijden en regels uit het werk van Timmermans, die flonkeren van poëzie.
Verteller, verbeeldingskunstenaar, dichter : ziedaar, Zeer geachte Toehoorders, de drie voornaamste facetten van zijn kunstenaarschap.
In deze drie aspecten van zijn oeuvre schittert ook zijn oorspronkelijkheid. Indien wij over voldoende tijd beschikten om uit te weiden over de oorspronkelijkheid van Timmermans, dan zouden wij tevens van de gelegenheid gebruik maken om ons te bezinnen over de juiste zin van die notie «oorspronkelijkheid», die sinds de 18de eeuw een centraal begrip is van de moderne poëtiek en een op hol geslagen dogma van de moderne kunst; doch wij moeten ons beperken.
Laten wij enkel kortweg vaststellen dat de oorspronkelijkheid van Timmermans niets te maken heeft met «de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie», die bij sommige zijner tijdgenoten overheerst, en dat zij nog minder te maken heeft met het zoeken naar het uitzonderlijke tot in de meest onbegrijpelijke buitenissigheid van vorm en inhoud, dat het werk van vele hedendaagsen kenmerkt. Naar inhoud en vorm voedt zijn kunstenaarschap zich aan het algemene, niet aan het bijzondere. Hij sluit aan bij de traditie, het menselijke en het milieu.Zeer veel heeft hij geput uit ons volksverleden, ontleend aan onze geestelijke overlevering, onze nationale kunst en onze volkstaal. Dat is voorzeker een rijkdom in zijn werk. Maar zijn grootheid als kunstenaar schuilt toch vooral hierin : dat hij het algemene zo persoonlijk artistiek heeft verwerkt. Aldus groeiden zijn scheppingen boven de nationale kenmerken en verworvenheden uit, tot symbolen van een persoonlijk doorleefde universaliteit.
Niet omdat hij zijn stof aan de heimat ontleende, niet omdat hij de sappen van de volkstraditie in zijn werk overhevelde, maar omdat hij al die rijkdommen van volksziel en volkstraditie zo uniek persoonlijk als kunstenaar verwerkte, daarom zal zijn werk in de geschiedenis van ons volksbestaan de betekenis behouden van een nationaal symbool, en daarom ook zal zijn werk in de wereldliteratuur steeds blijven gelden als de universeel waardevolle belichaming van die bijzondere, eigensoortige menselijkheid die een volk eigen is, in casu het onze. Zoals Gezelle en Streuvels, om twee der grootsten die hem voorafgingen te noemen, is Timmermans een kunstenaar waarin traditie en oorspronkelijkheid met elkaar versmolten zijn tot een grandioze harmonie. Daarom heeft hij als Vlaming in de wereldliteratuur een plaats, die door geen enkel kunstenaar van een ander volk kan worden ingenomen.
Nog een laatste woordje zou ik willen wijden aan de betekenis van het werk van Timmermans in de cultuursituatie van heden. Wanneer men zijn werk toetst aan de kunststromingen en literaire problemen van heden, kan men zijn betekenis, dunkt mij, resumeren in twee woorden : eenvoud en harmonie.
In onze eeuw wordt het leven door de meeste kunstenaars niet meer ervaren als harmonie. Zij kunnen het bestaan zelfs niet meer aanvoelen als een mogelijke harmonie in hun persoon of met de wereld. Eenheid en dienvolgens eenvoud zijn dus voor de meesten niet meer denkbaar. De literatuur van onze tijd wordt grotendeels geboren uit de beleving van de individualiteit als innerlijke tweespalt en zelfs versplintering, uit de ervaring van de samenleving als een zinloos verbrokkeld verschijnsel, waarin vrijheid tiert zonder doel en opstand heerst zonder tucht, en uit de ervaring van het heelal als een chaos. Terwijl de technische wetenschappen in onze tijd bezig zijn een nieuwe beschaving te scheppen en een nieuwe synthese voorbereiden, bieden de geesteswetenschappen en de kunsten in ons tijdvak meestal het beeld van een grenzeloze Babelverwarring.De wijsbegeerte van deze tijd kan geen eenheid vinden die al het bestaande zin en het leven samenvatting geeft, en de dichter kan geen innerlijk visioen van harmonie meer ontdekken.
Het ontbreekt mij aan tijd om deze toestand met tientallen citaten uit hedendaagse romans, gedichten, essays en studies te staven. Ik lees alleen een citaat uit het Doctor Faustus-verhaal van Thomas Mann, dat mij toevallig voor een paar dagen weer onder ogen kwam (2), dat schitterend en geraffineerd product van een decadente cultuur. Het is een passus waarin Satan het woord neemt nadat hij zich verkleed heeft in een literator met een zware hoornen bril en zegt: «Gewisse Dinge sind nicht mehr möglich. Die Subsumtion des Ausdrucks unters versöhnlich Allgemeine ist das innerste Prinzip des musikalischen Scheins, Es ist aus damit. Der Anspruch, das Allgemeine als im Besonderen harmonisch enthalten zu denken, dementiert sich selbst... Wahre Leidenschaft gibt es nur im Ambiguosen und als Ironie». De enige wereld waarin kunst nog mogelijk is, is die van de ambiguïteit en de ironie : het dubbelzinnig doorleven van het bestaan als een spel dat in de grond zinloos is of het negatief doorleven van het bestaan als crisis, als ziekte. In duizenden geschriften van onze tijd wordt, op een of andere manier, de negatie van alle mogelijke harmonieën als zekerheid vooropgesteld en de perversiteit als een normaal bestaan verdedigd.
En nochtans, het verlangen naar eenvoud is zo oud als het bewustzijn van de cultuurmens die deze eenvoud verloren heeft. Wij vatten die notie «eenvoud» hier niet op als barbaarsheid of primitivisme, als boersheid of kinderlijkheid, al kleedt de ware eenvoud zich soms in die symbolische gedaanten, maar als geestelijk heimwee naar een wereld waarin de mens een is met zich zelf en met zijn evenmens, een met het heelal en met de eeuwige grond van alle dingen, die God is. Deze eenvoud is in dichten en denken het eeuwige droombeeld van de mens en ook in onze tijd van twijfel, chaos en negatie zijn er dichters die ondervinden en geloven dat al het bestaande kan worden thuisgebracht in een wereld waar alles naar eigen en onveranderlijke krachten leeft in de eeuwige harmonie van een geheel. Zij bezitten de eenheid en dus ook de eenvoud omdat zij geloven in de mens, in de natuur als filosofisch begrip van orde en zinrijkheid, en in God die de eeuwige zin en grond van heel de natuur is. Tot hun getal behoort Felix Timmermans. De harmonie en eenvoud van zijn werk bestaan krachtens zijn geloof in de natuur, dat verdiept werd tot geloof in God.
Timmermans is, in zijn diepste grond en in schier al de trekken van zijn wezen, wat Friedrich Schiller de «naïeve» dichter noemt. Ik wijs hier op een werk van Schiller, zijn verhandeling «.Ueber Naive und Sentimentalische Dichtung», dat ik als een der meest fundamentele geschriften beschouw voor wie de moderne Europese literatuur van uit cultuurfilosofisch standpunt doorlichten en beoordelen wil. Het is een geschrift dat ook de Vlaamse literaire criticus zeer nuttig kan zijn, wanneer hij althans wat ruimere horizont zou verlangen dan het kleine tijdsmomentje waarin hij schrijft, om Timmermans in het geheel der moderne Europese letteren te situeren. Schiller noemt de dichters «naïef» naar de etymologische betekenis van «nativus» die de menselijke natuur beleven als een oorspronkelijke en zinrijke totaliteit, en die bij machte zijn «die Natur in ihrer ursprünglichen Einfalt wieder in sich herzustellen». «Sentimentalische» dichters daarentegen zijn zij, die door hun bewustheid de oorspronkelijke harmonie van de natuur verdelen en blijven steken in de menigvuldige scheidingen en tegenstellingen van intellect en gevoel, van ziel en zinnen, bewustheid en onbewustheid, enz. Zij zijn niet meer bij machte in het bijzondere van hun beleving het algemene te openbaren.
In tegenstelling met de «naïeve» kunst, die Schiller verheerlijkt ziet in het werk van Homeros, Shakespeare en Goethe, beleven wij in onze eeuw een hoogtebloei en wellicht tevens een acute crisis van de kunst die wij met zijn terminologie «sentimentalisch» moeten noemen, de kunst die zich door de geest van de natuur verwijdert, zowel naar inhoud als naar vorm.
Nochtans zou er een boek te schrijven zijn over de actualiteit van de Schillerse droom, die eigenlijk een droom van alle eeuwen is, ook van de onze. Nog zijn er in Europa, gelukkig, grote kunstenaars te vinden, die zoals Timmermans in de eenheid van geest en natuur geloven en er naar streven, en wier hele oeuvre berust op eenvoud en harmonie.
Vreemd aan de innerlijke verdeeldheid en de ambiguïteit van de moderne mens, » onbeïnvloed door de vele cultuurproblemen die onze ontledende tijd aangaande vorm en inhoud van de kunstschepping stelt, is het wereldbeeld van Timmermans bijna (3) zuiver en algeheel natuur. Bijna alle inhoudsaspecten van zijn werk worden bepaald door de zuivere natuurtrouw van zijn wezen en zijn vorm is de geniale bloei van een verbaal natuurtalent: diepe en rijke eenvoud, bevredigende harmonie.
Zeker is er in onze twintigste eeuw een harmonie denkbaar die anders en ook rijker is dan die van Timmermans, een eenvoud waarin de geest ruimer aandeel heeft en waarin talrijker levenswaarden worden geïntegreerd. Men vindt ze bij Claudel, T.S. Eliot e.a.
Het moet de taak zijn van de natuurgetrouwe en gelovige kunstenaars ze in het komende beschavingstijdperk ruimer te realiseren, zoals Eliot aan het slot van zijn Four Quartets schreef :
Quick now, here, now, always '
a condition of complete simplicity
(costing not less than everything)
and all shall be well and
when the tongues of flame are in-folded
Into the crowned knot of fire
and the fire and rose are one.
Een rijke afglans van die «condition of complete simplicity» glanst ons tegen in Timmermans' werk, rijke eenvoud van het één-zijn in de mens, met de mens en met de grond van alle zijn,
Daarom geloof ik in de blijvende betekenis van zijn werk. Wat blijft? Hermann Pongs citeert in zijn essay, waarvan ik in deze slotbeschouwing reeds gebruik maakte, het antwoord dat Martin Heidegger in zijn privé druk Der Feldweg (1949) op deze vraag schonk : «Das Einfache verwahrt das Rätsel des Bleibenden und des Groszen. Unvermittelt kehrt es bei den Menschen ein und braucht doch ein langes Gedeihen. Im Unscheinbaren des immer Selben verbergt es seinen Segen»(4). Ik geloof inderdaad dat vooral die literaire werken kans hebben tot blijven, waarin de scheppende genade van het woord uit een zuivere verbinding van de geest met de menselijke natuur wordt geboren. Hun eenvoud gaat onmiddellijk naar de mens van alle tijden. Hun geest is zuiver, hun natuur is waar en in wezen zijn ze niet aan een tijdvak gebonden. Daarom ben ik ervan overtuigd dat het werk van Timmermans blijvend is, behorend tot de eeuwigheid van ons volk in zover men het aardse iets eeuwigs toeschrijven mag en tot het patrimonium van de mensheid. Voor elke generatie van mensen kan het zijn zegen openbaren «im Unscheinbaren des immer Selben», zoals Heidegger van de glorieuze eenvoud zegt.
Het huis, waarin Felix Timmermans woonde, zal de tijd niet lang weerstaan, en zelfs deze stad kan verpuinen. Doch indien dat ooit gebeuren zou, dan zullen hier mensen komen dwalen over een gebied dat misschien bos zal zijn zoals Groenendaal of puin zoals Damme, en zij zullen zeggen ; «Hier moet de plaats zijn geweest, waar die wonderbare kunstenaar en uitzonderlijke geest die Felix Timmermans is, heeft geleefd». Zo moge het eens, na vele eeuwen, zijn, wanneer alle stenen zijn verbrokkeld en ontelbare generaties tot stof verwaaid, en zo zal het zijn indien in ons volk de geest trouw blijft aan de natuur.
Ik heb gezegd.
A.WESTERLINCK
(1)De mens in het werk van Felix Timmermans , Amsterdam 1957.
(2)Geciteerd door Herman Pongs : Im Umbruch der Zeit, Göttingen 1952,blz 22
(3)Ik zeg bijna omdat onnatuurlijkheid en maniërisme zich toch af en toe doen gelden, in de sfeer van het biedermeier- en rococoachtige.
(Uit t Land van Ryen driemaandelijkscultureel tijdschrift-jaargang VII1957)
Naar aanleiding van de tiende verjaardag van het overlijden van Felix Timmermans werden in de loop van 1957 door het Lierse stadsbestuur in samenwerking met de Vlaamse Toeristenbond, de Vlaamse Televisie,en het A.K.V.T, meerdere herdenkingsplechtigheden ingericht.
Van 15 tot 30 juni werd in het stedelijk museum een tentoonstelling gehouden, gewijd aan het literair en picturaal werk van F. Timmermans. Op de openingsplechtigheid werd het woord gevoerd door J. Van Overstraeten, voorzitter van de V.T.B. die een lans brak voor de oprichting van een Timmermans-museum op het begijnhof, waarna burgemeester Dr J. Van Hoof de tentoonstelling opende en er in het kort op wees dat het stadsbestuur en het Zimmertorencomité dergelijk voorstel reeds onder ogen namen. Nadien sprak J. De Ceulaer over het literair oeuvre van F. Timmermans en L. Arras over diens plastisch wcrk.
Op de tentoonstelling waren, naast persoonlijke zaken van de schrijver waaronder zijn schrijftafel, pen, wandelstok, palet en zetel, voor de eerste maal alle Nederlandstalige werken van en over Felix Timmermans, een rijke keuze uit de vertalingen alsmede een honderdtal schilderijen en tekeningen samengebracht. Bovendien kon men er de door A. Poels, M. Van Reeth en J. Van den Brande gebeeldhouwde koppen en de door baron I. Opsomer en O. Van Rompay geschilderde portretten van F. Timmermans bewonderen.
Op zondag 16 juni werd op initiatief van de V.T.B. in de kerk der E. P. Dominicanen een communiemis opgedragen, muzikaal opgeluisterd door R. Verswijvel. In de voormiddag gaf F. Chauvaux een beiaardconcert gedeeltelijk gerelayeerd door de Vlaamse uitzendingen van het N.I.R., waarna in de Sint-Gummaruskerk een plechtige hoogmis werd opgedragen tijdens dewelke de Missa in honorem Beatae Virginia Maciae, celoestis Flandriaepatronae voor vier gemengde stemmen en koperensemble van R. Veremans werd gecreëerd door de Kon. zangmaatschappij Orpheus, het Sint Pietersmannenkoor van Berlaar, het koor der stedelijke muziekakademie en een gelegenheidsorkest onder de algemene leiding van J. Van Looy.
Deze mis werd in rechtstreeks relais overgenomen door het N.I.R.
Te 14 u. werd aan het huis van de schrijver, De Heyderstraat 30, namens de V.T.B. een gedenkplaat onthuld met beeldenaar van de hand van A. Poels. Toespraken werden er gehouden door J. Van Overstraeten en burgemeester J. Van Hoof, terwijl het Sint-Pietersmannenkoor van Berlaar Vlaamse liederen uitvoerde. Nadien werd het V.T.B. Timmermanspad geopend en bewandeld o.l.v. de ontwerper J. De Ceulaer.
Met medewerking van het stadsbestuur, de Kon. Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen en de Vereniging van Kempische Schrijvers werd te 16 u in de zaal Vredeberg een plechtige academische zitting gehouden. Na een openingswoord van burgemeester J. Van Hoof, hield Prof. Dr. A. Westerlinck de feestrede en bracht E. Van Hemeldonck de groet van de Kempische schrijvers. Deze feestzitting werd opgeluisterd door het dubbel mannenkwartet «Harbalorifa» o.l.v. Piet Fabri en door het kamer-muziekensemble «Canta Musica», die werken uitvoerden van Beethoven, J. Turina en M. De Jong.
Na de academische zitting had op de Grote Markt een gezamelijke opvoering plaats door de vijf Lierse harmonies, waarna in de feestzaal De Valk een reeks ontspanningsprogramma's «Pallieterland» ingezet werd, die doorgingen op 16, 17, 23, 24 en 30 juni, met medewerking van verschillende Lierse maatschappijen.
Ook de Vlaamse Televisie bracht het hare bij tot deze Timmermansviering. Op 18 juni verzorgde zij een uitvoerige actualiteit gewijd aan de feestelijkheden te Lier. Op 21 juni werd «Pieter Breughel» uitgezonden, in een T.V.- bewerking van onze stadgenoot J. Boschmans naar het gelijknamig toneelstuk van F. Timmermans. De regie was in handen van M. Balfoort, terwijl de choreografische aanpassing en de muzikale omlijsting verzorgd werden door K. De Schrijver ; het was een productie van Bert Janssen.
Van op de Grote Markt te Lier tenslotte werd op 16 juli een huldeconcert uitgezonden. Een philharmonisch orkest o.l.v. S. Candael voerde werken uit van R. Wagner, L. Van Beethoven, G. P. Haendel, A. De Greef ; als solisten werkten mede de violist C. Vanneste, de bas R. Verbruggen en de alt P. Lepagc, die R. Veremans' «Adagioliederen» op tekst van F. T. vertolkte. De dansschool J. Brabants voerde een ballet uit op muziek van P. Gilson. Fragmenten uit het werk van F. Timmermans werden opgevoerd door C. Van Gent en N. Bovendaerde (Pallieter), M. Goossens (De Harp), L. De Schrijver (De zeer schone Uren), P. Bergers (Boerenpsalm), G. Vermeylen, B. Roothooft, P. Geluykens, W. Roothooft, S. Henderickx (En waar de Ster...). Tenslotte sprak E. Claes namens de vrienden van F. T.
De decors waren van L. Ivo en A. Oppers de technische leiding berustte bij G. Pierré, het T.V. script was van J. Boschmans, F, Kuypers was toneelmeester en N. Pulinx regie-assistente, de realisatie werd verzorgd door J. Van Eetvelde en de productie was van D. Waterschoot.
Op 30 oktober werd in de zaal Vredeberg een opvoering gegeven van Timmermans' «Leontientje» door het Nieuw Nederlands Toneel onder regie van F. Poos, terwijl op 16 december, in een bewerking van P. G. Veens, «Boerenpsalm» voor het voetlicht gebracht werd door het Reizend Volkstheater.
Om de Timmermanviering te Lier te besluiten wordt door de Kon. Xaverianen, onder de auspiciën van het A.K.V.T., van 10 november 1957 tot 26 januari 1958 een nationaal toneeltornooi ingericht. Op 22 december voerde de inrichtende kring, buiten wedstrijd, Timmermans' «En waar de Ster...» op.
Op 23 juni 1957 werd aan de villa «Laagland» te Oostduinkerke, waar F. Timmermans talrijke vacanties doorbracht, in opdracht van de V.T.B. een gedenkplaat onthuld, ge-beeldhouwd door K. Van der Kaaij. Vooraf had een academische zitting plaats waarop Prof. Dr. De Keyser Felix Timmermans belichtte als kunstenaar en als mens en Dr D. Devos de dichtbundel «Adagio» ontleedde. De bas R. Verbruggen vertolkte er «De Herderkens» en drie «Adagio-liederen» op teksten van F.Timmermans en getoonzet door Renaat Veremans, die aan het klavier begeleidde.
Ik ben Mon Van den heuvel
Ik ben een man en woon in Lier (België) en mijn beroep is op pensioen.
Ik ben geboren op 19/06/1944 en ben nu dus 80 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Felix Timmermans - Geschiedenis van Lier in de ruimste zin genomen.