OORLOGSHERINNERINGENxml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Staf Weyts
(Uit Vlaanderen 93 - 1967)
Ik heb Felix Timmermans slechts in de laatste jaren van zijn leven gekend. Onze eerste ontmoeting in zijn ruime voorplaats die toen, wegens de kolenschaarste, ook zijn werkkamer geworden was (hij schreef er aan een kleine tafel onder een van de ramen) dateert van in de winter 41-42. Het is te lang om vertellen hoe ik bij hem belandde; ik wil alleen zeggen dat mijn vriend Nand Monchy, toentijds secretaris van de Bedrijfsgroepering Kolen te Mechelen, thans Nationaal voorzitter van het C.M.V., er niet vreemd aan was en, door zijn spontaneïteit, ook bewerkte dat tussen Timmermans en mij verdere contacten en vriendschap zouden tot stand komen. Ik was toen inderdaad nog gehecht aan het Ministerie van Economische Zaken waar ik, in moeilijke omstandigheden, steeds beroep kon doen op mijn toenmalige eerst-aanwezend inspecteur, de huidige senator Karel Van Cauwelaert. Monchy wist zulks en, toen Timmermans op een moment het kolenprobleem aan de orde bracht en zei dat een goedwillig handelaar hem beslist tegen gunstige voorwaarden zou leveren indien hij de hiertoe vereiste vervoervergunningen kon bemachtigen, werd ik natuurlijk door hem aangeduid als de man die hiervoor kon zorgen. Plots werd ik dus in het gelid gebracht en het marcheren stond me nabij. Waarom zou ik het niet gedaan hebben? Voor iemand als Timmermans deed ik het dubbel graag en in korte tijd bracht ik de zaak in orde. Hij was er me erg dankbaar voor, maar onder zijn vele bewijzen hiervan noteerde ik toch bij voorkeur de attentie die hij opbracht naar aanleiding van de geboorte van mijn vierde zoon Joris. Met een illustratie van zijn dochter Tonet, zond hij me dan namelijk het volgende eigenhandig geschreven gedicht :
't Geschiedt toch zo lijk God het wil.
Op den eersten April
zond Hij zijn visch
met op zijn rug 't kind Joris
naar de familie van Staf Weyts,
die 't welkom noemde, spijts
oorlog en andere rampen
die de wereld thans bestampen.
't is nr. 4 van 't Beyaerdspaard !
Sint Joris, van geen draak vervaard
bescherme hem met zijn lans !
Dat is de wens van Felix Timmermans !
Wij schreven elkaar geregeld, ik ging ook bij hem thuis. Hij las me voor uit zijn werk, vertelde hoe moeilijk hij schreef, toonde mij bladzijden die hij tot vijfmaal toe herwerkt had, maar was vooral onuitputtelijk toen hij het had over zijn ervaringen, opgedaan tijdens zijn voordrachtentoernees.
Timmermans was een eenvoudig man en daarbij in-goed. Nooit heb ik hem van iemand kwaad horen zeggen; zelfs degenen van wie hij goed wist dat zij hem enkel uit jaloersheid om zijn succes met hun giftige kritieken te lijf gingen, wist hij nog te verontschuldigen. Slechts eenmaal heb ik hem gekrenkt geweten. Op een avond was een Duits vliegenier hem om een handtekening komen vragen. In de loop van het kort gesprek had Timmermans gewoonweg geïnformeerd of vliegen plezant was en een paar dagen later was in een krant een artikel verschenen, waarin gezegd werd dat de schrijver van Pallieter zich interesseerde aan de successen van de Duitse luchtmacht. Zowel de methode als het artikel zaten hem erg dwars. Want Timmermans vermeed angstvallig al wat hij meende compromitterend te zijn voor zijn houding van strikte neutraliteit, die hij zich wilde opleggen. ln het begin van de oorlog dacht ik er zelfs aan ergens onder te duiken waar men mij bezwaarlijk zou vinden, zei hij me eens, want ik weet wat er de vorige oorlog gebeurd is en ditmaal zal het nog erger zijn. En ik houd niet van moeilijkheden; ik heb genoeg aan mijn werk en aan mijn gezin. Toen hij eens de wens uitgedrukt had een bezoek te brengen aan het atelier van Ernest Wijnants te Mechelen en ik hiervoor met de beeldhouwer reeds een afspraak had gemaakt voor een bepaalde zondag, op voorwaarde dat ik dan van de Kreiskommandant de toelating zou krijgen om mijn auto te bezigen, schreef hij me ook dringend terug dat hij er liever geen Kreiskommandant bij betrokken zag en een afspraak op een weekdag hem veel liever zou zijn. Zo zult ge die reden om te rijden niet moeten opgeven, schreef hij, en mijn naam kunnen inslikken. De Nest zal dat wel begrijpen.
Aan goede bedoelingen ontbrak het Timmermans dus niet, maar dat is niet altijd voldoende. Hij had de Rembrandt-prijs aanvaard (of was hij bekroond zonder het zelf te weten ?), Duitsers ontvangen die om een handtekening kwamen vragen en dat was meer dan genoeg om hem bij de staatsvijandigen onder te brengen. Intussen was hij al ziek aan het worden. In februari 1944 kreeg ik een brief :
Het vriest, ik heb een dikker onderlijfken aan, een dikker callecon en de beloofde vergunning voor de zwarte goudklontjes is nog niet toegekomen. Ik hoop dat het voor een dezer dagen zal zijn en dat zou me danig veel deugd doen. Met de gezondheid is het maar zus en zo. Mijn hart wil precies niet goed mee, maar dat zeg ik niet aan alleman. God heeft ons in zijn hand, hoe zal het allemaal verlopen ?
Het verliep natuurlijk slecht. Het mensonwaardige van de naoorlog was voor Timmermans' hart trouwens ook geen sedativum. Hij leefde in de bestendige vrees dat hij eveneens zou aangehouden worden. Maar dit onheil bleef hem gelukkig bespaard. Trouwe vrienden bezochten hem met meer genegenheid dan ooit. Schrijven kon hij op het laatste niet meer. Nog wat prutsen aan oude en nieuwe gedichten, schreef hij toen, maar anders niets. Was dat zijn 'Adagio' ? Ik weet het niet. Ik zelf was intussen naar West-Vlaanderen verhuisd en kon hem nog maar weinig bezoeken. In de nieuwjaarsmaand 1947 schreef ik hem een brief. Zijn antwoord kwam me toe, de morgen na de nacht waarin hij overleden was, namelijk op 24 januari en, zo dit kaartje niet zijn laatste was, zal net toch ongetwijfeld één van zijn laatste geweest zijn.
***********
|