Vlaamse schrijver, dichter en schilder * 1886 - 1947 *
04-03-2017
Renaat Veremans vertelt - José De Ceulaer
Renaat Veremans vertelt Stadsgenoot van de Fee en dorpsgenoot van de Nest.
Door José de Ceulaer uit De Standaard van 14/08/1959 Renaat Veremans woont te Antwerpen in de Vlaamse Kunstlaan. « Zijt gij opzettelijk hier komen wonen omdat de straatnaam u aantrok of is het toeval geweest ? » Met die vraag begonnen we ons gesprek, nadat we een zetel hadden uitgekozen tegenover de vleugelpiano, waarop een Veremanskop van Maurits Van Reeth ons over de schouder van zijn model stond aan te kijken. Het zelfportret van Isidoor Opsomer knipoogde even en in onze rug voelden we de blikken van Felix Timmermans en Guido Gezelle, die hun plaats in en op de bibliotheek hebben. « Dat is natuurlijk een toeval geweest », antwoordde onze gastheer « Zoals het ook een toeval geweest is dat ik te Brugge eerst in de Vlamingstraat woonde en daarna in de Peter Benoitstraat. Maar die laatste straat kreeg na de bevrijding een andere naam, omdat Peter Benoit, zoals ge wellicht weet, een «zwarte» geweest is. Ze werd dus Manitobalaan, een naam die ik enkel kan onthouden als ik aan 'mijnen toebak' denk.»
Wie biografische gegevens over Renaat Veremans wil hebben moet bij zijn vrouw terechtkomen. Zij is het geheugen van de toondichter, waarin al de verhuizingen, aanstellingen, titels van komposities en data van uitvoeringen gegrift staan. Ze reproduceert ze met de nauwkeurigheid van een elektronisch brein. Maar er is één verschil dat men zelfs voelt wanneer ze niets anders dan een datum aan het verhaal van haar echtgenoot toevoegt : haar hart is erbij! Door haar blik en haar glimlach, waarin een gelukkige en rechtmatige trots zich vermengd heeft met haar aangeboren bescheidenheid en innemende eenvoud, straalt het kleinste feit de warmte uit van een samenbeleefde herinnering. De tijd verinnigt de glans van het gedeeld geluk en verzacht de pijn van het samengedragen leed.
Op maart was het 65 jaar geleden dat Renaat Veremans te Lier geboren werd. Het heimwee drijft hem nog dikwijls terug naar zijn geboortestad, al is het maar om wat rond te wandelen op het stille begijnhof. In 1914 verliet hij de stad met de laatste trein, want enkele dagen later werd Lier door de Duitsers bezet. Hij was toen aangesteld tot organist in de Sint-Pauluskerk te Antwerpen. In 1927 werd hij benoemd tot leraar aan het conservatorium en tot 1943 was hij dirigent van de Koninklijke Vlaamse Opera. Daarna werd hij direkteur van het conservatorium te Brugge, waar hij verbleef tot 1952. Hij is er fier op dat het koor dat hij er oprichtte, tot Veremans-koor werd omgedoopt en dat het zijn naam alle eer aandoet.
JALOERS OP ERNEST CLAES Hij is geboren Lierenaar en aangenomen Antwerpenaar. « En toch ben ik altijd een beetje jaloers geweest op Nest Claes, zegt hij, omdat hij Averbodenaar is. Dat zal nu niet meer nodig zijn, want op 16 augustus word ik aangesteld tot ereburger van Averbode. Bij die gelegenheid zal mijn dorpsgenoot een feestrede houden en zal ik onthaald worden door de autentieke Fanfare van de Sint-Jansvrienden. Renaat Veremans en Felix Timmermans hebben zeer dikwijls samen hun vakantiedagen in Averbode doorgebracht. Tijdens een van hun wandelingen op de «Weefberg» ontstond bij Timmermans de inspiratie voor « Ik zag Cecilia komen ». Na zijn dood werd hij ieder Jaar in de gastvrije abdij door zijn trouwste vrienden herdacht. Renaat Veremans organiseerde telkens die intieme bijeenkomsten en leidde ook het gedenkboek in waarin de aldaar gehouden toespraken werden bijeengebracht onder de passende titel : « Felix Timmermans leeft voort! »
Als Renaat Veremans over de Fee begint te vertellen, geraakt hij niet uitgepraat. « We leerden mekaar kennen bij een diamanten bruiloftsfeest in onze straat. De Fee had een kartonnen karnavalsneus op, maar dat belette ons niet met het serieuste gezicht van de wereld over Beethoven en Wagner te spreken. Later heeft hij er mij toe gebracht vegetariër te worden, want ik was, volgens hem, als beenhouwerszoon de meest geschikte persoon om het vleesderven te propageren. Toen we nog niet getrouwd waren, liepen we achter een paar kostschoolmeisjes aan. De Fee stelde voor, dat wij samen een opera zouden maken voor kostschoolmeisjes. Het werk zou niet mogen worden opgevoerd tenzij in aanwezigheid van de dichter en de toondichter. Dat was het enige middel om in de kostschool binnen te geraken. Het werk bleef echter onvoltooid, maar de Fee verwerkte de stof in een van zijn Begijnhofsproken : Het Fonteintje. Een tweede poging om een opera te maken mislukte eveneens, maar veel later kwam dan toch Anna-Marie op de planken. Ik ben ook gelukkig dat ik erin geslaagd ben muziek te schrijven voor de gedichten uit Adagio, zo als de Fee mij gevraagd had. Er werden er reeds drie uitgegeven, en ik heb er pas zes andere voltooid. Ze werden geschreven voor groot orkest en altstem ».
NOG LANG NIET UITGEZONGEN En zo zijn we uit het rijk der herinneringen weer in het heden gekomen. Renaat Veremans is nog lang niet uitgezongen. Hij zit nog vol levenskracht en inspiratie. Men weet, dat hij naast tal van liederen drie opera's komponeerde — Beatrijs, bewerkt door Juul Gondry, nadat hij « Ik dien » van Teirlinck, had zien opvoeren : « Anna-Marie » dat in 1938 werd gecreëerd te Antwerpen en ook in Keulen werd opgevoerd ; de een-akter « Bietje », van Maurits Sabbe in de bewerking van Joris Diels — en twee operetten : « Het Wonderlijke Avontuur », op tekst van Jaak Ballings, en « De Molen van Sans-souci » op tekst van Harting. Naast de « Mis ter ere van Onze Lieve Vrouw van Vlaanderen » die bij de Timmermansherdenking in 1957 te Lier werd uitgevoerd, komponeerde hij een «Fraciskusmis» een « Sint-Jozefsmis » en een « Mis ter ere van O. L. Vrouw van de Rozenkrans ». Zijn « Maria-oratorium voor Averbode geschreven, werd aldaar vóór de abdij opgevoerd in 1952. Zo pas voltooide hij een nieuwe symfonie.
« Ik ben ook klaar met een '' Prefatio pro defunctorum '' voor koor, soli en groot orkest. Het is een bewerking van de prefatie van de dodenmis, maar het is niet liturgisch en ook niet droevig. Het eindigt met het Sanctus en het Benedictus en de opvatting is iets in de trant van het Requiem van Brahms. Ik ben van plan een Rozenkrans te kom poneren. Pater Mesotten is bezig daarvoor de tekst te schrijven, die gebaseerd is op de mysteries van de rozenkrans. En dan zou ik nog gaarne muziek maken voor de Kruisweg van het Lierse begijnhof, maar de moeilijkheid is dat ik reeds een Kruisweg heb gekomponeerd, een bewerking van de « XIV Stonden » van Guido Gezelle. »
DE SCHULD VAN EEN GRAANKOOPMAN Wat Renaat Veremans ook nog moge komponeren, toch zal hij in ieder geval voor het ganse Vlaamse volk, dat hem zo dierbaar is, vooral de komponist van « Vlaanderen » blijven. Het was zijn derde lied. Hoe het ontstond, moet ge hem zelf horen vertellen. Maar eerst verklapte hij nog hoe hij zijn eerste lied schreef: « Er is nooit in het Sint-Gummaruskollege een slechter leerling geweest dan ik. Zekere keer zat ik in de avondstudie mijn hersenen geweld aan te doen om uit te rekenen hoeveel winst een koopman gemaakt had door een zeker aantal zakken graan te verkopen. Ten slotte liet ik de koopman aan zijn lot over en nam ik mijn bloemlezing. Ik vond daarin een gedicht, getiteld : « Liefde van Jezus ». Bij het lezen kreeg ik zoveel kompassie met het Kindje Jezus, dat daar « zo schreiend in de kribbe lag », dat ik vond, dat die woorden nog eens zo schoon zouden zijn als men ze zong. En, werkelijk, ik hoorde een melodie die paste bij de woorden. Op het blanke papier dat nog altijd wachtte op de winst van mijn vervelende graankoopman, begon ik notenbalken te trekken, en voor het einde van de studie was mijn eerste lied af. Ik liep recht naar huis om het voor mijn ouders te kunnen zingen en voor te spelen. Mijn moeder, die geen muziek kende, maar zeer godvruchtig was, vond het toch zo schoon.
Mijn vader, die wèl muziek kende, zegde eenvoudig : « Manneke wa zulde nog veel moete liere » Mijn moeder nam hem dat halvelings kwalijk en verklapte aan Pater Standaert, die Jezuïet en muzikant was, dat ik een lied had geschreven. Op 'n donderdagnamiddag zou ik hem mijn eerste muzikale zonde gaan opbiechten. De pater vroeg mij glimlachend waarom ik de begeleiding voor harmonium had geschreven. Zeer bedeesd antwoordde ik dat zo'n religieus lied het best kon vertolkt worden met harmonium-begeleiding. Hij vroeg me dan om het eens op het harmonium te spelen. Toen ben ik lelijk in affronten gevallen, want ik die dacht dat een harmonium dezelfde omvang had als een piano, had hetgeen de linkerhand moest spelen zo laag geschreven en hetgeen de rechter moest spelen zo hoog, dat er geen enkele van al mijn noten op het klavier te vinden was. Dat was allemaal de schuld van die graankoopman. » Daarna schreef hij de muziek voor een Liefdelied van zijn vriend Jos Arras. En dan komponeerde hij « Vlaanderen ».
« Ik was zestien jaar en organist in de Kluizekerk, toen mijn vriend Nand De Prince mij vertelde dat er te Mechelen een vereniging gesticht was « Voor Taal en Volk » met de bedoeling het Vlaamse volkslied te verspreiden, en er was een wedstrijd uitgeschreven onder de Vlaamse komponisten. Mijn vriend zei dat ik moest meedoen. Ik dacht er niet aan, maar hij bleef zolang aandringen, tot ik ten slotte zei dat ik toch geen tekst had. Maar mijn vriend had een tekst meegebracht en haalde «Vlaanderen » boven, dat toen nog niet van Veremans, maar van Willem Gijssels was. Ik schreef dan toch maar de muziek. Ik speelde het mijn vriend voor, maar toen hij mij zijn « Drie kussen » van Ledeganck, op zijn beurt had voorgespeeld, vond ik zijn lied zodanig schoon, dat ik mijn «Vlaanderen» stilletjes in een schuif wilde gaan opbergen. Maar Nand De Prince hield zolang vol, tot ik het dan toch maar instuurde. Ik had echter vergeten mijn adres op de inzending te vermelden.
Nand De Prince kwam na enkele tijd met het nieuws af, dat men hem gevraagd had of hij te Lier soms geen Renaat Veremans kende. Ik moest naar Mechelen en belde aan bij Dokter Magnus, voorzitter van « Voor Taal en Volk ». Het was in mijn vegetariërstijd en ik was zo graatmager dat de Dokter mij vroeg wat ik mankeerde. Niets, zei ik, maar ik ben Veremans. Zeg dan aan uw vader, dat zijn lied « Vlaanderen » bekroond is zei de dokter. Dat is niet van vader, meneer doktoor, dat is van mij, zei ik. Nooit heb ik een mens meer zien verschieten dan hij. Ik was echter helemaal niet blij, want ik was leerling aan het Lemmens-instituut en het was verboden iets uit te geven zonder toelating van de direkteur. Ik smeekte de dokter om het lied niet te laten uitgeven, maar het was bekroond en het zou uitgegeven worden.
Toen ik het enkele weken later zag liggen in een uitstalraam, ben ik die dag wel tien keren voorbij de winkel gewandeld om mijn naam gedrukt te zien en ik had goesting om aan al de mensen die voor het winkelraam stonden, te zeggen: Die Renaat Veremans van dat lieke, dat ben ik ! Maar mijn vreugde was minder groot, toen ik bij de direkteur van het Lemmens-instituut geroepen werd, die mijn lied in handen had. Ik deed heel verbaasd en zei : Kijk, die komponist heeft juist dezelfde naam als ik. Dat is er een uit Turnhout, dat is nog familie, maar al jaren spreken we daar niet tegen. Een paar jaar geleden heb ik pas vernomen dat ik niet helemaal gelogen had.
Toen ik de muziek schreef voor de film « Helpende Handen » in opdracht van de Broeders van Liefde, moest de muzikale opname gedirigeerd worden door Broeder Alberic, in de wereld Renaat Veremans, en... van Turnhout ! Uiteindelijk liep het echter nog goed af in het Lemmens-instituut, want in plaats van mij aan de deur te zetten, speelde de direkteur mijn lied op het klavier en hij zei : « Manneke, dat is een schoon lied ! En dan heb ik ten slotte maar bekend, dat ik het geschreven had.»
DE BRIEF VAN MARIEKE Renaat Veremans is nu bijna vijftig jaar ouder geworden. Bij zijn vijfenzestigste verjaardag hebben zijn vrienden hem een gedenkboek aangeboden. We hebben er samen met hem in gebladerd. Er staan tekeningen in van Baron Opsomer, Saverijs, Flor en Maurits Van Reeth, Dirk en Gerard Baksteen, Fred Bogaerts, Frans Mertens en nog zoveel anderen. Verzen van Albert Westerlinck en andere dichters, huldeblijken van Mgr. Van Waeyenbergh, van Victor Leemans en van toondichters als Emiel Hullebroeck en Armand Preud'homme, hartelijke woorden van tientallen vrienden. Met een zekere ontroering leest hij de namen van Jef Van Hoof, Edward Verheyden en Blanka Gijselen, die inmiddels reeds gestorven zijn, maar het sterkst heeft ons de brief getroffen van Marieke, de weduwe van zijn dierbaarste vriend, Felix Timmermans, omdat ze zo eenvoudig en zo hartelijk zijn :
Beste René, Indien Felix nog leefde, dat weet gij goed genoeg zou hij hier, dadelijk een gedicht geschreven hebben en een tekening gemaakt voor zijn beste vriend. Nu ben ik het, René, die in mijn naam, en in de naam van Felix, u veel geluk wens met uw vijfenzestigste verjaardag, met al het schone dat gij aan ons volk geschonken hebt ; met de hartelijkheid, die altijd van u uitstraalde. René, en ook Maria, onze wederzijdse vriendschap en genegenheid is altijd iets speciaals geweest, sereen en duurzaam en trouw. Ik ben blij dat die vriendschap tussen u en Felix tot zoiets hoog en schoon is uitgegroeid. Ik ben blij u te mogen kennen en wens u nog veel geluk, veel vreugde en veel inspiratie.
Uw Marieke Timmermans.
« Schoon, hé! » zegt Renaat Veremans. Hij trekt even aan zijn sigaartje en drinkt nog een teug koffie. We zitten even te zwijgen en we vragen ons af waar naar hij in die stilte zit te luisteren. Is het naar een van zijn jongste Adagio-liederen of hoort hij reeds in zijn verbeelding de fanfare van de Sint-Jans vrienden de ereburger van Averbode verwelkomen?
Job Deckers, antikwaar. De beste klanten komen stil binnen. Zij zeggen goeiendag en nemen meteen een boek uit het rek waarin zij beginnen te kijken. Aan de manier waarop zij dat doen, herken ik de echte liefhebbers en zie ik of ze gaan kopen of niet. Er zijn mensen die de winkel binnenstappen met de handen op de rug, wat rondkijken en naar mij toe schuifelen. Die komen alleen voor een babbeltje. Welkom, natuurlijk! Ik praat graag met de mensen, zeker over boeken en schrijvers. Maar kopers zijn het niet. Of toch zelden. Wie ze ook zijn, mijn klanten zien er goedgezind uit. Heb je dat al opgemerkt? In antikwariaten bots je zelden op slecht gezinde mensen. Wie in een oude-boekenwinkel komt en rondsnuffelt in de rekken en kijkt naar de prenten aan de muur, voelt zich altijd een beetje in vakantiesfeer, buiten de drukte van de nieuwe winkels waar de tijd je op de hielen zit. Tenminste, zo voel ik het aan. Trouwens, in de vakantiemaanden krijg ik dubbel zoveel bezoek als op gewone dagen. Ook van de kinderen.
Job Deckers, een 42-jarige Antwerpenaar die in Lier een oude-boeken winkel drijft, kent zijn publiek. Hij zit nu al een tiental jaren in het vak, observeert vijf dagen per week de gaande en de komende man, voert lange gesprekken met oude en jonge Stripfanaten, Timmermans-verzamelaars, eerste-drukkenjagers, Anton Pieck vrienden, kollektioneurs van Liebig-prentjes, Hollandse nostalgiezoekers, alle soorten van bibliofielen en bibliomanen,beleggers in boeken en simpele kijkers en lezers, niet te vergeten de grijze gepensioneerden die eindelijk tijd hebben om dat Onvergetelijke Jeugdboek op te sporen dat zij bij hun Plechtige Kommunie cadeau hebben gekregen en dat zij in de loop van een leven vol verhuizingen verloren speelden.
''Een oude-boeken winkel is een heel speciale wereld", zegt Job Deckers. ''Ik ben blij dat ik er deel van uitmaak, niet alleen als winkelier, ook en vooral als boekenliefhebber. Want ik verzamel zelf ook, voor mij persoonlijk. A propos, hebt u toevallig voor mij niet een eksemplaar van Dingen, daar zoek ik nu al jaren naar..."
Artiestenbloed Job Deckers, op 23 oktober 1947 geboren in de Sinjorenstad, stamt uit een kunstenaarsfamilie. Zijn grootoom, Herman Deckers, staat in onze literatuur bekend als de stichter van De Pelgrim, de beweging voor een kostelijke kunst die in de jaren twintig namen als Felix Timmermans, Flor van Reeth en Gerard Walschap verenigde. Een andere grootoom was de beeldhouwer Edouard Deckers. Een betovergrootvader heette Edward Dujardin, de illustrator van Hendrik Conscience. Langs moederszijde was er overgrootvader Hubert Melis, auteur, in de Vlaamse Beweging vooral bekend als de stadssekretaris van Antwerpen die in de Eerste Wereldoorlog een rol speelde in het aktivisme. ''Het zat dus in mijn bloed, maar het is er vrij laat uitgekomen", vertelt Job Deckers, die al kon lezen voor hij naar school ging. Na de humaniora trok hij voor een halfjaar naar Amerika, speelde daar manusje-van-alles, werkte nadien als agent van een Nederlands elektronikabedrijf in Frankrijk en Zwitserland.
''Ik was veel weg, altijd in een ander milieu. Tot ik er genoeg van kreeg en eindelijk ging doen wat ik graag wilde. Ik werd handelaar in oude boeken. Ik heb altijd van boeken gehouden en mij tussendoor een serieuze eigen verzameling opgebouwd. Vooral van kunstgeschiedenis en andere historie. Geschiedenis is een van mijn liefhebberijen. Ik speel dus mee in een groep die de plaatselijke geschiedenis uitspit." Job Deckers vestigde zich in een pand(je) tussen de grote ''meesterswoningen" aan een zijstraat van de Grote Markt. ''In Lier, uiteraard. Ik was verliefd op Lier en ik ben dat gebleven. He stad heeft atmosfeer, karakter, traditie. Dat telt mee in ons vak."
De naam van de winkel lag dan ook voor de hand: Schoon Lier. Naar de titel van een Timmermans-lofzang. ''Vijf jaar heeft het geduurd eer ik stevig gevestigd was. Toen kon ik op een mooie dag een goeie biblioteek aankopen. Dat was mijn definitieve start. Het duurde dus een tijdje, misschien omdat ik streng selekteer. Ik wil niet alles verkopen. Ik moet er achter kunnen staan. Dus heb ik mij op de eerste plaats gericht op Vlaamse schrijvers. Met de klemtoon op de generatie vóór de mijne. Dat wil niet zeggen, dat de Vlaamse auteurs over het algemeen het best verkopen in het zogenaamde tweede circuit. Er zijn toppers en laagvliegers bij. Maar een mens moet plezier hebben in zijn werk. Mijn ondervinding zegt mij wel, dat de belangstelling voor de letterkunde uit Vlaanderen in mijn branche gestegen is. Ik denk wel eens dat de groeiende Vlaamse autonomie en het daarmee gepaard gaande Vlaamse bewustzijn daar iets mee te maken hebben."
Geldt dat ook voor tweedehandsboeken over de Vlaamse Beweging? ''Vreemd genoeg konstateren mijn kollega's en ik sinds twee of drie jaar een dalende belangstelling voor dit genre. Dat staat dus in tegenstelling tot wat ik zeg over onze autonomie. Het onderwerp ''Vlaamse kollaboratie" kende wel een opflakkerende interesse. Dat heeft vooral te maken met de tv-uitzendingen. Die stimuleren de weetgierigheid over het onderwerp. Ondertussen is de markt op dit gebied wel verzadigd, denk ik."
Strips en SF Is het waar dat de interesse voor beeldverhalen afgenomen is? ''In elk geval kennen de albums bij de uitgevers een terugval. Als ik mij niet bedrieg, verschijnen er thans tot dertig procent minder nieuwe of herdrukte titels dan enkele jaren geleden. 't Is waar dat het genre in de beginjaren tachtig een wildgroei heeft meegemaakt. Nu haakt menig oververzadigde verzamelaar af. Alleen de vraag naar oude titels is fel gestegen, titels dan van auteurs als Willy van der Steen, Hergé, Marc Sleen en Pom. Een stripauteur wiens aandelen stijgen, is Bob de Moor, de medewerker van Hergé, die na de dood van de Meester meer in de kijker is gekomen. Prijzen? Ik ga ze u niet noemen, ik zou ze alleen maar de hoogte injagen! In elk geval liggen de prijzen van antikwarische strips veel te hoog, in vergelijking met bepaalde belangrijke genres als bv. de boeken uit de 17de en 18de eeuw. Hetzelfde geldt voor boeken over Art Deco en antiek. Zij worden overgewaardeerd. Wacht maar, straks is de markt uitgeput en zal ze instorten."
Ik zie in de rekken nogal wat Science Fiction. Blijft dat genre standhouden? ''Nee, niet goed. SF-boeken kennen in het antikwariaat een inzinking. Tien jaar geleden moest je daar kasten vol van hebben. Nu niet meer. Misschien is de SF achterhaald door de werkelijkheid. Over het algemeen merk ik een verschuiving naar de non-fiction, terwijl de parapsychologie veld verliest ten voordele van de filozofie. De mensen willen beter geïnformeerd zijn. Ook de jeugd. Ik constateer dat de jonge bezoekers van nu meer kennis van boeken hebben dan die van tien jaar geleden, echt waar. Ze zijn meer allround geïnteresseerd, ze weten waarvoor ze naar de winkel komen."
En uw eigen hobby, de geschiedenis en de heemkunde? ''Boeken over plaatselijke geschiedenis, over volks- en heemkunde, blijven het goed doen in het antikwariaat. Meestal verschijnen zij op kleine oplagen, voor een beperkte gewestelijke kring, maar na een vijftal jaar duiken ze in het antikwariaat op. Liefhebbers zijn meestal mensen van boven de veertig. Tot hun grote zoek-objekten behoren, in de Kempen maar ook in menig andere streek, alle geschriften van Jozef Weyns, de eerste konservator en vormgever van ''Bokrijk". In de Kempen is zijn streekgenoot René Lambrechts van Heist-op-den-Berg een veelgevraagde auteur, vooral met zijn Bezem en Kruis''.
Schatten op zolder
Job Deckers filozofeert graag over zijn beroep. ''Als je hier dagenlang zit, heb je tijd om over de dingen na te denken". Hij zingt de lof van boeken waarin vorm en inhoud goed samengaan, en van auteurs als Stijn Streuvels die een erepunt maakten van een goede technische vormgeving hunner geestesprodukten. ''Ik droom van een Streuvels Genootschap", voegt hij er aan toe. ''Wat een groot auteur is dat geweest en gebleven! Maar het publiek kent hem nog zo weinig." Tegen mensen die boeken kopen bij wijze van belegging heeft Deckers ''eigenlijk" iets. ''Boeken moet je kopen omdat je ervan houdt. Boeken, daar moet je kunnen tegen spreken."
Hoe geraakt u aan de voorraad voor ''Schoon Lier" ? ''Wel, antikwaren hebben allemaal zo hun geheimpjes die zij niet gemakkelijk verklappen. Daarbuiten bezoek ik openbare verkopingen en veilingen. En ik vind heel wat bij partikulieren. Af en toe plaats ik advertenties in huis-aan-huisbladen, terwijl de volksmond evenzeer een belangrijk propagandist voor mij is. De meeste mensen die boeken kwijt willen, bellen mij op en als het de moeite waard is, ga ik hun kast inspekteren. Meestal gebeurt dat in de jaarlijkse schoonmaakperiode, na sterfgevallen of kort voor de vakanties als men geld nodig heeft... Er bestaat ook een vorm van ongeorganizeerde samenwerking onder antikwaars.
Wij kennen elkaars belangstellingspunten en specialiteiten. Wij wisselen uit. Bij voorbeeld op gebied van plaatselijke geschiedenis. In Lier heeft het niet veel zin dat ik boeken over de historie van Hasselt of Sint-Truiden aanbied. Die verwissel ik dan bij kollega's voor publikaties over onze stad en omgeving Opmerkelijk is hoe bepaalde boeken of boekensoorten op een bepaald moment als het ware uit het niets opduiken en door het publiek gevraagd worden, nadat ze jarenlang in 't vagevuur hebben verbleven. Het gebeurt dat boeken het in de gewone winkels helemaal niet doen en dat de uitgever ze dan maar in armoede naar de ramsj voert, als hij ze niet wil vernietigen, waarna ze voor een aantal jaren een verborgen leven leiden en tenslotte, niemand weet goed hoe en waarom, in het antikwariaat suksesnummers worden."
Bestaan de Schatten op Zolder echt? ''Jazeker. Elke handelaar kan u daar voorbeelden van geven. Als hij wil... Een van mijn betere vondsten heb ik gedaan op de kapotte, doorregende zolder van een oude brouwerij. ''Pak al die rommel maar mee!" zei men mij. En dat deed ik: een massa oude tijdschriften en boeken, maar ook een zeldzame Hergé-kalender uit 1940, prenten en... landbouwalaam van weleer. Eens heb ik 18de-eeuwse plannen ontdekt van de bezittingen van de abdij van Nazaret, bij Lier: vier handgekleurde kaarten, die ik voor een zacht prijsje kon overlaten aan het Rijksarchief."
Spelen illustraties een grote rol in uw branche? ''Inderdaad, heel wat boeken worden gekocht vanwege de illustraties die er in staan. Anton Pieck scoort zeer hoog, ook Willy van der Steen en de zgn. Grote Vijf, de grafici Frans Masereel, de gebroeders Cantré, Henri van Straaten en Joris Minne. Bij de prentenverzamelaars behoren die namen evenzeer tot de meest gevraagden in de oude-boeken winkels. Voeg daar nog Dirk Baksteen bij, Jacob Smits, Jos Speybrouck, Alfred Ost, Frans van Immerseel, om Felix Timmermans natuurlijk niet te vergeten. Frans Masereel heeft een inzinking gekend, maar keert nu terug."
En de ingebonden jaargangen van wat vroeger ''illustraties" heette, de eerste grote geïllustreerde weekbladen? ''Vooral de tussenoorlogse weekbladen Ons Volk Ontwaakt, De Stad Antwerpen en Ons Land blijken in de antikwariaten gevraagd te worden, wegens de auteurs die erin schreven en wegens de oude foto's en vergane stadsgezichten, plus... de relazen van oude proceszaken. Jammer genoeg is de bron de jongste tijd vrijwel opgedroogd. Er worden ons nog maar weinig jaargangen aangeboden."
Uitdraai
Bezoekers van antikwariaten hebben vaak een lijstje bij zich: hun persoonlijke kataloog. Dankzij de huiscomputer kunnen zij nu hun ''boekhouding" gemakkelijker bijwerken en kontroleren. Sommigen bezorgen gewoon ''een uitdraai", zoals dat tegenwoordig heet, aan de verschillende Heiligdommen van het Gedrukte Woord die zij geregeld bezoeken. Zo kent Job Deckers lijsten van een kollektioneur die gewoon alles van en over Hendrik Conscience zoekt, een verzamelaar die zonder verpinken ''de Vlaamse Literatuur" opspoort, anderen die ''alle drukken" van De Witte en van Pallieter wensen te bezitten. Bepaalde liefhebbers snorren alleen gesigneerde eerste drukken van hedendaagse auteurs op, of specializeren zich in gehandtekende Van Wilderodes, met als uitschieter zijn debuutbundel De Moerbeitoppen ruischten...
Van Wilderode is waarschijnlijk een der meest verzamelde levende Vlaamse auteurs. Andere bestsellers in het antikwariaat zijn ''de Hansjes", de kinderverhalen en romans van Abraham Hans, evenals de vroegere ''Vlaamse Filmpjes". En Felix Timmermans? ''Op alle gebied heerst de Fee over een aparte wereld, zowel bij de literatuurliefhebbers als bij de verzamelaars van eerste drukken en de kollektioneurs van prenten en boekillustraties. Er zijn heel wat mensen die zich alleen voor hem interesseren, zonder naar andere auteurs en tekenaars om te kijken. Opmerkelijk is wel, dat hij, die destijds in Nederland werd gelanceerd en ginder een ongekende bijval heeft genoten, nu voor een groot deel uit de aandacht van Holland is verdwenen. Zijn liefhebbers zitten nu vooral in Noord-Brahant en natuurlijk in Vlaanderen. Bekend is het verhaal dat Hollanders in Antwerpen en in Lier hun Timmermansboeken komen ruilen voor boeken van Louis-Panl Boon, die ginder nu een cult-figuur is geworden maar ook in het Zuiden steeds meer de gunst van verzamelaars geniet. Een der meest gezochte Timmermans-edities is natuurlijk de eerste druk van Pallieter waar een speciaal inlegvel bij hoort."
Het tweede boekencircuit in Vlaanderen is mooi gegroeid. Kunnen de antikwariaten naar aantal en kwaliteit de vergelijking met Nederland doorstaan? ''Moeilijk te zeggen. Voor zover ik het kan zien, hebben de Nederlanders in onze branche uiteraard meer traditie en zijn ze meer gespecialiseerd. Zij hebben al lang ontdekt dat hier nog een en ander te vinden was en proberen onze markt af te romen. De gewone boekenspeurders hebben op hun beurt de weg geleerd. Antwerpen kennen zij natuurlijk al lang. Nederlandse amateurs komen bij ons vaak zoeken naar nostalgie: oude kinderboeken van schrijvers als Joh. C. Kievit, de vader van Dik Trom, Chr. van Abcoude, de auteur van Pietje Bell. Bepaalde pocket-reeksen uit de jaren vijftig behoren eveneens tot de heimwee-verzamelingen. Zij zijn bovendien goedkoper dan de grotere uitgaven en dat past in de Nederlandse portemonnee. Bezoekers uit het Noorden spenderen meer geld voor hun hobby dan de Vlamingen, maar dan wel onder het motto: ''Meer boeken voor hetzelfde geld". Vlamingen kijken meer uit naar mooi uitgegeven en gebonden boeken. Krijgen zij de keuze tussen een gebonden en een ingenaaide editie, dan kiezen zij gemakkelijk de eerste. Zelfs als de prijs twee keer zo hoog ligt. Zo zijn wij nu eenmaal. A propos, hebt u al de bibliofiele editie gezien die ik te samen met mijn Antwerpse kollega M.L. Vanherck heb uitgegeven? "
Job Deckers wekt mijn diepste begeerten op door mij het vollinnen doosje met goudstempel te laten zien waarin, als in een schrijn, een onooglijk roos boekje te blozen ligt: Door de Dagen van Polleke van Mher. Dat is de fotografische nadruk van een uiterst zeldzaam en veel gezocht dokument. Polleke van Mher was niemand anders dan Felix Timmermans die onder dat pseudoniem in 1907 zijn eerste verzen in de trant van Omer Karel de Laey heeft gebundeld. ''Honderdvijftig eksemplaren hebben wij daar laten van drukken. Het was de eerste publikatie van onze gelegenheidsuitgeverij. Nu denken wij aan een boekje met onuitgegeven werk van Boon. Het moet in het najaar verschijnen, op honderd eksemplarcn. Hoe de naam van onze uitgaven luidt? Festina Lente. Een goede leuze voor boekenliefhebbers: Haast u langzaam. En er zit iets in van feest en van lente."
Felix Timmermans werd in 1886 te Lier, ten zuid-oosten van Antwerpen, geboren. Daar heeft hij ook zijn gehele leven gewoond. Hij was het dertiende kind van een kanthandelaar. Verschillende omstandigheden uit zijn gelukkige kinderjaren zijn later wellicht van invloed geweest op zijn artistieke ontwikkeling. Zo had zijn vader de gewoonte zijn kinderen, nadat ze te bed gegaan waren, een verhaal te vertellen, meestal over Jezus en de heiligen; de plaats van handeling was steeds het Vlaamse land. In dit verband kan Het Kindeken Jezus in Vlaanderen genoemd worden. Ook speelde de vader dikwijls poppenkast, wat door de kinderen in toneelspel werd nagebootst. Hierbij kunnen we denken aan de toneelbewerking die Timmermans van verscheidene zijner boeken gegeven heeft. En ten slotte is te vermelden, dat Timmermans van kind af graag getekend heeft: een jeugdliefde die hem steeds is bijgebleven en waardoor hij zelf zijn boeken kon illustreren.
Op zijn zestiende jaar heeft hij voor 't eerst echt "geschreven"; daar hij nog geen maat wist te houden, werd het een drama in bombastische taal. De lectuur van Stijn Streuvels maakte diepe indruk op hem en deed hem toen ook geleidelijk zijn eigen wijze-van-zeggen vinden. Toen een vriend Timmermans' belangstelling had gewekt voor astrologie ,spiritisme e.d., brak er voor hem een moeilijke tijd van zoeken en denken aan. Op ongeveer twintigjarige leeftijd trachtte hij zijn gemoedsrust te hervinden in een klooster, waar hij het echter wegens de strenge, sobere levenswijze niet lang uithield. Ernstig ziek moest hij te Lier in het ziekenhuis worden opgenomen. Deze ziekte en een gevaarlijke operatie waren nodig om in hem de wil tot leven en de drang om het leven te genieten, te doen ontwaken. Zijn bekendste boek, Pallieter, dankt hieraan zijn ontstaan.
Vervolgens kwam de oorlog van 1914 – '18 over Vlaanderen. Timmermans vluchtte naar het neutrale Nederland. Na zijn terugkeer in het stukgeschoten Lier moest hij de lange oorlogs-avonden in de huiselijke kring bij de kachel doorbrengen. Toen ontstond uit jeugdherinneringen Het Kindeken Jezus in Vlaanderen. Hij was inmiddels getrouwd en voorzag, evenals zijn vader, als kanthandelaar in zijn levensonderhoud. Daartoe was er in zijn huis een atelier voor kantwerksters ingericht. Bovendien kwam er altijd veel bezoek. Om rustig te kunnen werken huurde hij op het Begijnhof een oud huisje, waar hij naar hartenlust kon schrijven en schilderen. Pallieter begon tijdens de eerste Wereldoorlog zijn zegetocht in verscheidene talen. Timmermans zag hierin aanleiding tot het houden van voordrachten uit eigen werk. Dat heeft hij daarna geregeld gedaan. Wel zeventig spreekbeurten vervulde hij in een seizoen. Hij trad op — dikwijls ook voor de radio — in België. Nederland en de Duitse Rijnsteden. Hij bleef dan wel enige weken van huis. En wanneer bij zijn thuiskomst de kinderen laat naar bed gingen, omdat Pa zoveel te vertellen had, dan schreef hij de volgende morgen een briefje aan het schoolhoofd, met de mededeling dat ze de lessen moesten verzuimen wegens familie-aangelegenheden. Dat was ten slotte ook zo! Van strenge discipline bij de opvoeding hield Timmermans niet.
In de loop der jaren had hij, bij zijn andere werkzaamheden, ook het penseel niet laten rusten. In mei 1910 werd er in Nederland zelfs een tentoonstelling van zijn schilderijen gehouden. Hij was zelf bij de opening aanwezig en daar, in Nederland, overviel hem de tweede Wereldoorlog. Hij reisde zo snel mogelijk terug naar Lier en vluchtte vandaar verder met zijn gezin. Toen de familie een paar weken later terugkeerde, bleek er in Lier, in tegenstelling met 1914, niets ernstigs gebeurd te zijn. Timmermans kon toen eindelijk van de emoties bekomen en doorgaan met zijn letterkundige arbeid. Tijdens de nu volgende bezettingsjaren had hij veel last van zijn steeds verergerende hartkwaal. Ten slotte bestond de enige beweging die hem door zijn dokter toegestaan was, in het doen van een paar passen van zijn bed naar het raam. Mopperen deed hij echter nooit en steeds koesterde hij goede hoop op herstel. Zijn geest bleef zeer actief en hij maakte plannen voor nieuw werk. Inderdaad begon hij aan een biografie van de laatmiddel-eeuwse Vlaamse schilder Jan van Eyck. Voordat hij dit werk echter kon voltooien, stierf hij, in 1947, kort na een hevige hartaanval.
Werk Schemeringen van den Dood, een bundel novellen (korte prozaverhalen), is ontstaan in 1910, in Timmermans' moeilijke tijd van zoeken naar de zin van het Leven. "Maar", heeft hij zelf eens gezegd, "de wereld bleef voor mij vol vraagtekens. Dat was de schemering van den Dood. Alles was somber voor mij en vol zwarte mysteriën. In dien tijd had ik dan ook lang haar en een baard! " Na zijn ziekte was het hem duidelijk, ''dat men God niet leert kennen uit boeken, maar uit de natuur". Toen schreef hij, in de jaren voor de eerste Wereldoorlog, Pallieter. Nog vóór 1914 verscheen het bij gedeelten in het bekende Nederlandse tijdschrift De Nieuwe Gids. In boekvorm werd het pas in 1916 gepubliceerd. Zelf noemde hij het ''een dagboek van de Natuur", die er gedurende een jaar, van mei tot mei, met grote liefde en bewondering in beschreven wordt. Pallieter is niet een bepaalde persoon, hij is de verpersoonlijking van het verlangen om Gods natuur te bewonderen. Ongetwijfeld heeft Timmermans daarbij aan zich zelf gedacht.
Het Kindeken Jezus in Vlaanderen(1918) laat het Evangelieverhaal plaats vinden in Vlaanderen. De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt (1923) behandelt het zielsconflict van een niet-katholieke jongeman die om een katholiek meisje haar geloof wil aanvaarden: hij kan dat echter niet met zijn geweten overeenbrengen. Het Keerseken in de Lanteern (1924) is een bundel geestige verhaaltjes uit Timmermans' geboorte- en woonplaats Lier. Zoals hierboven reeds werd opgemerkt, heeft Timmermans van kind af steeds met enthousiasme getekend en geschilderd. In het boek van zijn dochter Lia, Mijn Vader, waarin hij met warme bewondering beschreven wordt, lezen we dat hij eens op zijn twaalfde jaar met een bode naar Antwerpen meereed, om er het museum te bezoeken. Rubens maakte toen al diepe indruk op hem, maar vooral Breughel met zijn Bijbelse taferelen in het Vlaamse landschap, zoals zijn vader ze ook altijd in de bedvertellingen had beschreven, ging hem sindsdien niet meer uit de geest. Later bezocht hij het Antwerpse museum nog talloze malen. Hij beschreef ook het leven van de bewonderde schilder in Pieter Breughel(1928), in romanvorm: het is dus een zg. vie-romancêe. Onder de titel staat: ''Zo heb ik u uit uwe werken geroken".
Timmermans hield niet alleen van de natuur, van kinderen en van muziek, hij was ook een dierenvriend. Vandaar zijn verering voor Sint Franciscus en zijn verlangen naar Italië, waar deze heilige leefde. Hij bezocht dat land en schreef erover in Naar waar de appelsienen groeien (1926). Later gaf hij in De harp van Sint Franciscus(1931) een levensbeschrijving van de heilige. Op deze wijze danken veel van zijn boeken hun ontstaan aan een gebeurtenis in zijn leven en zijn veel van zijn figuren geïnspireerd door mensen die werkelijk bestaan hebben.
Boerenpsalm (1935) bevat een realistische schildering van het harde leven van de Vlaamse boer en is in dat opzicht de ietwat sombere tegenhanger van Pallieter, waarin het aards bestaan veel weg heeft van het leven in Luilekkerland. Boerenpsalm is daardoor heel goed te vergelijken met De Oogst van Stijn Streuvels. Ik zag Cecilia komen (1938) is een roerende geschiedenis, waarin de gelieven door de dood gescheiden worden, zodat ook slechts door de dood hereniging mogelijk is. Adriaan Brouwer(1948) is een nagelaten roman over het veelbewogen leven van deze losbandige artiest, die reeds op tweeëndertigjarige leeftijd stierf, maar in die tijd dan ook zes levens geleefd had: het boek is in de ik-vorm geschreven: ''Nu lig ik hier in het gasthuis, neergeslagen op het strooi van den arme."
In zijn laatste levensjaren heeft Timmermans een beperkt aantal gedichten geschreven. Ze zijn bijeengebracht in het postuum verschenen bundeltje Adagio (als term in de muziekbeoefening betekent dit woord kalm, langzaam) (1947). Uit vrijwel ieder gedicht spreekt de overtuiging dat alle stoffelijke schoonheid vergankelijk is en op vrijwel iedere bladzijde blijkt 's dichters stervensbereidheid. Het motto op de titelpagina luidt:
Ik ben een snaar op Uwe harp, en wacht naar 't roeren van Uw vingren, om ook mijn klank doorheen 't gerank van Uwe symphonie te slingren.
Met Adagio heeft Timmermans bewezen een waarlijk groot kunstenaar te zijn. In samenwerking met de Nederlandse toneelregisseur Eduard Veterman heeft hijDriekoningentryptiek (1923) bewerkt tot het toneelstuk En waar de ster bleef stille staan (1925), en De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt tot Leontientje (1926), zoals de vrouwelijke hoofdpersoon in het boek heet.
Literaire Beschouwing Timmermans is een geestig en vlot schrijver, met een geheel eigen visie en plastiek, d.w.z. dat hij zijn eigen kijk op de dingen heeft en dat hij ze ons door de beeldende kracht van zijn taal duidelijk en op originele wijze voor ogen weet te stellen. Hij verstaat de kunst het Vlaamse boerenleven mals en sappig te beschrijven. Of dat boerenleven ook inderdaad zo ''plezant" en overdadig is? Op de volgende bladzijde wordt deze vraag beantwoord. In dit verband denken we natuurlijk in de eerste plaats aan Pallieter. De bruisende levenslust van Pallieter en de materiële overdaad die hier de lezer voor ogen gesteld wordt, bezorgden het boek een geweldige populariteit, ook in Noord-Nederland: juist na de geestelijke gedruktheid en betrekkelijke armoede tijdens de eerste Wereldoorlog vond het een gretig publiek. Timmermans droeg zelf voor uit zijn boek en hield er lezingen over, die zich steeds en overal in een grote toeloop mochten verheugen. Ook in Uit mijn Rommelkas(1922) vertelt hij over zijn eigen werk, o.a. over het ontstaan van Pallieter.
Dit grote succes hield echter een groot gevaar voor Timmermans in. Het deed hem vrijwel steeds op dezelfde weg voortgaan, waarbij hij het effect zocht in de overdrijving. Zo is veel van zijn later werk wel aardig realistisch geschreven, maar in het algemeen blijft Timmermans aan de oppervlakte. En wat zijn realisme betreft: hij doet ons soms denken aan een kleine jongen, die een overmoedig plezier heeft in het gebruik van platte woorden en erop speculeert, dat zijn vriendjes hem daarom zullen bewonderen. In De harp van Sint Franciscus is dit uiteraard niet het geval. Timmermans is stellig de mindere van Gezelle, of om een prozaschrijver te noemen: van Streuvels. Doch laten we ook nog het een en ander in zijn voordeel zeggen. Ontroerende hoogtepunten biedt zijn oeuvre eveneens. Daar is dan allereerst Het Kindeken Jezus in Vlaanderen, doordrenkt van middeleeuws-naïeve vroomheid. Ook De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt is een gunstige uitzondering te midden van de overvloed van melk, kaas, ham, spek en bier: het is grotendeels psychologische ontleding. De harp van Sint Franciscus kan eveneens in dit verband genoemd worden. Boerenpsalm benadert de werkelijkheid heel dicht. Men heeft wel gezegd, dat Pallieter de exportboer is, die in Vlaanderen zelf niet voorkomt, maar dat we in Boerenpsalm het échte, harde boerenbestaan beschreven vinden. Het gedichtenbundeltje Adagio, waarover aan het eind van het vorige hoofdstuk al gesproken is, klinkt als een waardig en godvruchtig slotakkoord van Timmermans' leven en werk. Het werk van Timmermans is over het algemeen van betekenis, doordat het tegengesteld is aan het pessimisme in de literatuur, dat we zouden kunnen beschouwen als een erfenis van de oorlog van 1914 - '18. Daartegenover spreidt hij een ongekende levensblijheid en sterk levensgenot ten toon. Hij voelt echter ook achter al het geschapene het goddelijk geheim. Hij heeft ernaar gestreefd een vroom, goed en oprecht mens te zijn. Nooit sprak hij over eigen moeilijkheden, wel kon hij geduldig luisteren naar de klachten van anderen, zodat velen hem hun genegenheid en hun vertrouwen schonken.
De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt Over het Vlaamse land nadert de lente. De dorpspastoor schrijft een brief aan zijn broer en diens dochter, zijn nichtje Leontientje, waarin hij hen voor een bezoek uitnodigt. Bij die gelegenheid zullen ze proeven van een nieuwe wijn die hij in zijn kelder heeft. Het is nu de zaterdag voor Pasen, de vasten eindigt en de pastoor brengt weer een bezoek aan zijn wijnkelder. Dat is voor hem een verheven bezigheid. Zijn pastorie heeft hij gedoopt "Den Bloeyenden Wijngaerdt des Heeren". Wanneer Leontientje met haar vader bij Heeroom aan tafel zit, is ze onrustig en vol angst blikt ze naar haar vader. Ook hem schijnt iets te hinderen, hij luistert slechts met een half oor naar 's pastoors loftuitingen op zijn wijnen en plots knettert het eruit: ''Ja, ja Broeder Benedikt, 't is allemaal goede wijn, de beste die er op de wereld bestaat! " en met zijn duim minachtend naar zijn dochter wijzend, ''maar dat is andere wijn! Ik zal 't u maar zeggen! 't Moet er uit. 'k Kan het niet meer kroppen! Ons huis staat overhoop! Weet ge wat ze doet? Ziet ze daar zitten met haar Lievevrouwengezicht! Zoudt ge ze de Heilige Communie niet geven alle uren van den dag? Ewel! Ze vrijt met een Geus!" En als bewijs leest de woedende Gommaer aan zijn broer een liefdesbrief van Leontientje voor, die hij onderschept heeft. Zijn conclusie is: nooit ofte nimmer zal die jongeman met zijn dochter trouwen. De pastoor sust zijn broer en stelt Leontientje wat op haar gemak. Op voorstel van Heeroom wordt besloten, dat ze nog een paar dagen in de pastorie zal blijven logeren, en Leontientje krijgt vertrouwen in de pastoor.
Er gaan acht dagen voorbij, voordat de pastoor de moed heeft met zijn nichtje over het tere onderwerp te spreken. Dan blijkt, dat Isidoor. de jongeman in kwestie, verschillende geloofspunten van de R. - K. Kerk niet kan aanvaarden, hoe hij er ook zijn best voor doet en erop studeert. De pastoor vraagt Isidoor dan naar ''Den Bloeyenden Wijngaerdt des Heeren" te komen: hij zal ervoor zorgen, dat Isidoor gelovig wordt en Leontientje zal met hem trouwen. Isidoor komt. De gevoelvolle ontboezeming van de pastoor over het geloof maakt zeker indruk op hem. ''doch de dogma's ...... die kan ik niet slikken", zegt hij. Volgens de pastoor is er maar één middel: blindelings geloven. Isidoor vindt dat juist zo mensonwaardig, hij zou het wel willen, maar zijn verstand houdt hem tegen. Om Leontientje doet het de pastoor veel verdriet, dat hij Isidoor niet heeft kunnen overtuigen, vooral omdat zijn nichtje blijk geeft, dat ze het tegendeel heeft verwacht. De volgende dag verklaart Isidoor, dat hij zijn hart omgeschud heeft, maar er niets in heeft kunnen vinden, dat met het geloof van de pastoor en Leontientje overeenstemt en hem dat zou kunnen doen aanvaarden; hij wil Leontientje ook niet bedriegen door te zeggen, dat het wel zo is en hij zal vertrekken. Leontientje wil hij niet meer zien en de pastoor bewondert de sterkte die hij zo toont te bezitten.
Leontientje besluit nu voor Isidoors ziel te werken. Ze gaat in de kapel van Onze Lieve Vrouw der Vijf Wondekens van Jezus, die op de heuvel gebouwd is, een negendaags gebed houden, een noveen, eindigend met de woorden: ''Laat Isidoor gelovig worden!" De oude reumatische kosteres, Mieke Zand, woont in een huisje dat tegen de kapel aangebouwd is en er binnendoor verbinding mee heeft. Als de noveen uit is, tracht Mieke Leontientje te troosten en ten slotte komen ze overeen, dat Leontientje Isidoor zal schrijven en dat hij zijn antwoord naar de kapel der Vijf Wondekens zal sturen. Enige dagen later is de pastoor, die zich zeer bezorgd maakte, omdat zijn nichtje er zo slecht uitzag, verrast door haar opgewektheid. Leontientje heeft antwoord van Isidoor gekregen en zijn brief heeft ze in haar bloeze gestoken. Maar een puntje ervan steekt naar buiten, de pastoor ziet het en neemt haar het dierbare papier af. Hij leest daarin, dat Isidoor Leontientje nog steeds innig liefheeft en vurig hoopt gelovig te kunnen worden, maar dat hij het nog steeds niet is, ondanks alle moeite. 's Avonds heeft de pastoor zijn besluit genomen: hij laat zijn nichtje bij zich komen en zegt haar, dat de liefde uit moet zijn, want Isidoor ''is een van die betreurenswaardige schemerzielen, half licht, half donker, en die veranderen minder dan de verstokte ziel van een booswicht of Godloochenaar ...... Wilt ge volstrekt volhouden met hem blijven te beminnen, en wilt ge toekomend jaar, als ge bejaard zijt, met hem trouwen, dan kunt ge. Maar dan verliest ge God, dan maakt ge van uw ziel een nest van den duivel, dat kunt ge, dat staat u vrij, dan is 't voor uw rekening! "
Leontientje is sprakeloos en goedmoedig geeft de pastoor haar de raad: ''Peins er goed op, kindje." Gedurende een paar dagen is Leontientje erg stil. maar er komt toch iets beslist in haar voorkomen, '' 't Zal wel overgaan, 't is 't doorslikken van de pil", meent de pastoor. En aan het eind van de vierde dag laat zijn nichtje hem een brief lezen aan ''Mijnheer Isidoor", waarin ze verklaart nooit te zullen trouwen met iemand die niet gelovig is en daarom aan hun verhouding een eind maakt. De pastoor is bijzonder gelukkig om dit besluit en willigt haar verzoek om nog enige dagen in de pastorie te mogen blijven onmiddellijk in. Daarmee beschouwt hij deze onaangename historie als afgedaan. Isidoor schrijft twee lange brieven, maar ontvangt geen antwoord. Toch weet hij, dat het luidt: ''Geloof!" Hij kan het echter niet. Leontientje heeft nu in haar eenzaamheid een zware strijd te voeren. ''Niemand weet haren strijd en hare zwakte. Ze heeft de kracht van zich sterk te toonen. Ze heeft een ijzerdraad van wil in haar ruggegraat gestoken. Maar als ze alleen is op haar kamer, dan wordt de vracht te zwaar, dan buigt hare kracht onder den druk en klaagt het verdriet zoo triestig. Isidoor, ze kan hem niet vergeten, ze wil hem niet vergeten! Ze wil blijven hopen, en ze stopt hare ooren voor de tergende stem, dat Isidoor nooit geloovig zal worden......
Het verdriet overweldigt haar soms als een verzengende vlam die ze wil afkoelen met geloof en vroomheid. Dan stort ze zich in de heilige boeken, wil opgeslurpt worden in de aanhoudende begeestering der Heiligen, wil ook een kruis dragen, voelt dat ze een kruis moet dragen, wil er zich in schikken, er zich in verblijden. En zij draagt het kruis heldhaftig ...... Doch een schemeravond met zwaluwen, een bloemblaadje dat valt, is genoeg om het kruis van zich af te werpen, en weer met alle macht naar hem te verlangen. ''Laat hem komen. Heer! Laat hem komen, ik kan niet zonder hem! " Wanneer ter gelegenheid van de jaarlijkse processie van O.L.V. der Vijf Wondekens in de kapel een mis gecelebreerd wordt, beleeft Leontientje weer de verwachting van het wonder, zoals op de laatste dag van de noveen. Als Mieke Zand om het stoelgeld rondgaat en, bij Leontientje gekomen, vraagt hoe het nu met Isidoor is, blijkt dit haar te veel te zijn en valt ze in onmacht.
Iedere dag gaat Leontientje nu verder achteruit. Ze lijdt geduldig. Ze wil Isidoor niet meer bezitten, ze wil hem slechts redden. Haar oom bewondert haar om dit berustend lijden. Haar vader is radeloos en vraagt zich af, waar de dokters eigenlijk voor dienen. Ten slotte voelt Leontientje, dat de dood niet lang meer op zich zal laten wachten. Ze vraagt haar vader bij haar te blijven, omdat ze bang is hem de volgende zondag niet meer te zullen zien. Ze vraagt ook, of ze Isidoor nog eens mag zien, voor ze sterft. Nu is het de pastoor duidelijk, dat zijn nichtje sterft om Isidoor, nu voelt hij zich schuldig aan haar ziekte en haar dood. Van nu af telt Leontientje de uren en wanneer de dorpsklok slaat, bedenkt ze blij, dat ze weer een uur minder op Isidoor hoeft te wachten. Haar oom overlaadt zich met zelfverwijt. Hij is altijd vol liefde voor God geweest, maar waar is zijn offer? Hij voelt zich arm en klein en nog schuldiger dan Isidoor. Isidoor komt. ''Nu zal ik kunnen sterven", zegt Leontientje, zo kalm, alsof het een eenvoudige mededeling is. Ze neemt zijn hand. Hij is innerlijk verbaasd haar zo rustig te zien, hij had haar woelend en stuiptrekkend in doodsstrijd verwacht. Dit sterven bewondert hij. Ook hij zelf is rustig en zonder handenwringen. Kort voor het stervensogenblik zegt Leontientje tot hem: ''Men moet maar ééns diep geloven, Isidoor, één keer en men gelooft voor altijd ...... zooals men maar ééns diep moet lief hebben en men voor altijd lief heeft." En wanneer het leven weggevloten is, drukt Isidoor haar ogen toe. Die nacht blijft hij aan haar doodssponde en hij voelt Gods aanwezigheid. Dit duurt echter slechts tot Leontientje begraven is. Daarna mist hij haar dubbel en is het leeg en eenzaam om hem. Na een dwaaltocht over de heuvels vindt hij de pastoor in zijn tuin. Schitterend staan de sterren aan de hemel. ''Beiden zien naar omhoog; ieders ziele is als een kleine spiegel waarin de sterdoorwriemelde ruimte is weergekaatst, met al haar luister, al haar mystieke werking en al hare onverzettelijke eeuwigheid.
En plots in de stilte beeft de stem van Isidoor. ''Menheer Pastoor, nu geloof ik dat de moment gekomen is om ......" De pastoor staat recht. Ze bezien elkander. De pastoor bijt op zijn onderste lip, In 't licht der sterren zien z' elkanders oogen. En langzaam buigt Isidoor zijn hoofd en valt weenend tegen de borst van menheer Pastoor. De hemelen druppelen in den ouden man zijn hart. Dronken van verrukking en bewondering zingt het dankbaar en lovend van zijne lippen, wijl hij Isidoor omarmd houdt als een verloren geweest kindeken: ''En daarvoor moest zij sterven! Nu begrijp ik het gebaar des Heeren! Ik voele nu zoo helder de eeuwige aanwezigheid van den Wijngaerdt des Heeren, van zijn werking en zijn bloei. Zie hoe 't gesternte een gouden druivelaar is, die zich door 't heelal slingert. En zoo is elke mensch een druif van den goddelijken Wijngaerde, waarvan God de wijngaardenier is ......
Gezegend uwen naam, o Heere, voor de nieuwe druif die Gij bestemd hebt voor uwen goddelijken beker! "
Hieronder een brief die Gommer Lemmens reeds in 2013 heeft geschreven naar het toenmalige schepencollege, om aan te klagen dat het, in de toekomst, verdwijnen van het Timmermans-Opsomerhuis in Lier niet kan. Of er ooit een antwoord op gegeven is weet ik niet. Ook voor de locatie van de toeristische dienst geeft hij een aantal sugesties.
Gommer Lemmens 2500 Lier
Lier, 11 juni 2013
Aan het College van Burgemeester en Schepenen te Lier.
Betreft : Timmermans-Opsomermuseum / Toeristisch bureau
Geacht College,
Naar aanleiding van het feit dat het vorige stadsbestuur van oordeel was om het T.O. museum te sluiten en in dit gebouw het Toeristisch Bureau te vestigen heb ik wel een aantal gemotiveerde opmerkingen en voorstellen die mij ingegeven zijn door mijn jarenlange ondervinding als secretaris en nu als lid van de deelraad toerisme(12 jaar) en ook als voormalig bestuurslid van de Federatie van toeristische gidsengroeperingen(FTG). Tijdens een kort onderhoud met de Heer Burgemeester heb ik trouwens deze zaak reeds kenbaar gemaakt.
Het T.O. museum sluiten staat gelijk met een afbreuk aan het Lierse culturele leven en dit kan of mag niet om volgende redenen :
Dit museum is opgericht om hulde en bekendheid te geven aan uitsluitend Lierse kunstenaars.
- Kunstsmid Van Boeckel wegnemen uit dit museum staat gelijk met volledig naamverlies van deze wereldbekende figuur er is ook geen andere plaats beschikbaar om dit werk onder te brengen. - Kunstschilder Opsomer zou ook verdwijnen. Er is zelfs geen plaats beschikbaar in het andere museum. Graag niet vergeten dat het werk van Opsomer verspreid is in 42 musea over de wereld. Hij moet dus zeker behouden blijven in het T.O. museum. - Felix Timmermans moet sowieso blijven. Het Wes-onderzoek heeft trouwens ook bewezen dat hij het gezicht van de stad is en blijft. Vele bezoekers komen nog steeds naar Lier om nader kennis te maken met Timmermans. Deze week nog was er een leesgroep met 25 dames uit Limburg. - Tijdelijke erfgoedtentoonstellingen vinden hier alleen de nodige ruimte. - Het T.O. museum laten verdwijnen staat gelijk met het opschorten van de subsidies. - Dit gebouw naast de kleine Nete valt bij de bezoekers ook in de smaak omdat het een huiselijk karakter heeft. - Doelgroep voor bezoekers zijn groepen van senioren. Om al deze reden moet dit museum behouden blijven met de optie dat het wel iets meer moet geactualiseerd worden en een upgrading noodzakelijk is.
De inplanting van een toeristisch bureau zou ook een zeer zware financiële inspanning vergen in een tijd van besparingen. Het overbrengen van het toeristisch bureau(TB) naar het Hof van Geetruyen zou geen zaak zijn omdat dit dan volledig buiten het centrum zal liggen. Het is toch evident dat de bereikbaarheid van het TB in het centrum van de stad moet liggen dus op de Grote Markt. Heb trouwens ondervonden dat in Kortrijk het TB ook niet centraal op de markt gelegen is en dat na vraagstelling aan vier personen we uiteindelijk langs een paar zijstraten aan ons doel raakten. Spijtige zaak dus.
In onze stad heeft reeds verscheidene keren de gelegenheid bestaan om het TB ergens anders op de Grote Markt in te planten. Spijtig genoeg heeft het College dit nooit willen uitvoeren waarschijnlijk omdat dit een zeer zware kostenrekening zou meegebracht hebben o.a. aankoop van een huis en de noodzakelijke installatie. Vandaag bestaat er nu wel een dubbele mogelijkheid om het TB op de Grote Markt te behouden en die zich later nooit meer zullen voordoen.
1. Vermits in de nabije toekomst de stadsdiensten verhuizen naar de Dungelhoefsite komt het Schaeckberd vrij en ook het er naast staande huis de''de rode fles," dit huis is een aparte entiteit en maakt geen deel uit van het Schaeckberd, was vroeger zelfs vredegerecht en voordien koffiebranderij Van Ouytsel. Dit huis is thans ook eigendom van de stad. Het is dus ongelooflijk ideaal gelegen om er een TB te maken. Ook financieel zouden de aanpassingen veel voordeliger uitvallen dan een verhuis naar het hof van Geetruyen en dus zeer aanbevelingswaardig.
2. Indien niet geopteerd zou worden voor de "rode fles" bestaat er een nog goedkopere mogelijkheid. Vermits het conciërge-appartement onder het stadhuis ook vrijkomt zou het TB dus kunnen blijven waar het nu is. Hier bestaan dus en aantal mogelijkheden voor uitbreiding van de burelen en ontvangstruimte en de nodige aanpassingen die Toerisme Vlaanderen oplegt om in een hogere categorie te vallen en ook de subsidie te krijgen voor deze uitbreiding. Interessant is ook dat op de eerste verdieping misschien een of twee burelen kunnen gemaakt worden (is er trouwens reeds) en er aldus een belangrijke en constante controle is op het bezoek in het stadhuis.
(De enige die nu nog kan blijven lachen is Louis Zimmer, hij kan blijven wonen. Voor de andere drie is de toekomst zeer duister en onzeker)
Het is ook geen probleem dat groepsbezoeken met autocar doorgang krijgen vanuit de Florent van Cauwenbergstraat om de bezoekers op de Grote Markt af te zetten. Het toerisme is voor Lier enorm belangrijk voor de Horeca en de Middenstand en toeristen kunnen in dit verband ook alle informatie bekomen op een TB dat zeer centraal gelegen is. Op basis van deze argumentatie en motivatie zou het College hierover een grondig onderzoek kunnen uitvoeren met uiteindelijk de meest gunstige en de meest voordeligste oplossing voor een centrale ligging van het TB.
Met de hoop dat mijn visie mag bijdragen tot een beter inzicht in het probleem wens ik U, geacht College veel succes voor de toekomst.
Op 24 januari 2017 zal het 70 jaar geleden zijn dat de Fé is overleden. Bij de begrafenis was het toen een berekoude winterdag. De Sint-Gummaruskerk zat afgeladen vol met mensen die afscheid namen van hun schrijver, dichter, schilder en stadsgenoot.
Op 14 november 2014 is Timmermans, eindelijk, als ereburger van de stad Lier gehuldigd. Verleden jaar, 2016, is Lier overspoelt met vieringen en activiteiten die de 100 jarigePallieter in het middelpunt plaatsten. We houden ons hart vast wat er gaat gebeuren in 2018 als men het Timmermans-Opsomerhuis gaat sluiten en te koop stellen. Als dank voor alles wat Felix Timmermans heeft gedaan voor zijn "Schoon Lier" gaat men hem voor de tweede keer begraven. Dit is echt kl...
Bij een begrafenis.
In Memoriam – Felix Timmermans
Door R.v. d. Moortel uit De Gentenaar van 29/01/1947 Gisteren werd Felix Timmermans op plechtige wijze te Lier ten grave gedragen. Een onzer medewerkers wijdt aan den grooten Vlaamschen romancier en graaggelezen verteller een «In Memoriam » dat gewis de figuur van den « Fee » nog beter zal beletten.
* * *
De taal der poëzie is vaak de taal der hoogste werkelijkheid. In zijn laatste levensmaanden heeft ook Felix Timmermans die taal gesproken om ons, in verklaarden eenvoud, mede te deelen wat zijn uiterst gevoelige kunstenaarsziel bleef beroeren. Uit de enkele gedichten, welke we van hem te lezen kregen, blijkt dat onze zoo begaafde prozaïst in wonderbaar-verblijdende verdieping en heldere berusting den zin van het leven heeft weten te doorpeilen en doorvoeden. Hoe kon hij anders schrijven ?
De kern van alle dingen is stil en eindeloos. Alleen de dingen zingen. Ons lied is kort en broos.
En donker zingt mijn bloed, van heimwee zwaar doorwogen. Ik zeil langs regenbogen Gods stilte gemoet.
Hij die in zijn jeugdjaren tastend zijn wegen zocht doorheen het schaduw-sombere gebied van de « Schemeringen van den Dood » evolueerde tot de milde en levenswijze man, die in gerijpte bezinning zijn eigen schoonheidsdroomen overpeinst en op den drempel van de eeuwigheid, met de sublieme simplicitas van zijn kinderlijk gemoed, tot zijn Heer en Meester, het Oorbeeld aller echte Schoonheid, zeggen kan: « Ik ben bereid ». Het nevelig-herfstuur, waarin zijn ziel zich, zonder beeld of woorden, in zaligheid aan Gods wil mocht overgeven, is het blijvend nu van den tot eeuwigheid gestolden tijd geworden.
Alles wijst er op dat we uit den aangekondigden verzenbundel, die velen « Adagio » zal heeten, een dichter zien te voorschijn treden, welke er velen toe nopen zal hun beeld van den mensch en den kunstenaar Timmermans grondig te herzien. Door de schuld van een vrij oppervlakkig gebleven kritiek is dat beeld te allen tijde zeer eenzijdig geweest; men heeft zich vergaapt aan folkloristische eigenaardigheden en Pallieteriaansche zwelgpartijen, doch men vergat er bij dat er achter de kleurige tafereelen en vermakelijke buitelingen van zijn ongedisciplineerd-oerkrachtige verbeelding, een kunstenaarsvisie schuilging waaraan ook «De zeer Schoone Uren van Juffrouw Symforosa, begijntjen» — dat eenig pareltje ! — en het lyrisch-getinte, maar gave werk « Ik zag Cecilia komen » ontsproten waren.
Wanneer men eenmaal de synthese zal wagen van Timmermans' leven en werk, zal daarin ook gewag dienen gemaakt van den stillen en bezonken weemoed, die hem met verzoenen- begrijpenden glimlach deed kijken naar het rustelooze bedrijf der menschen en den wisselenden gang der dingen. Er moet een synthese komen, waarin alles wordt verwerkt tot hoogere eenheid en waarin al de disparate bestanddeelen in de eigen harmonie van een fundamenteel-persoonlijke evenwichtigheid zijn samengebracht.
Bij dit graf, dat nog maar pas in onze goede Vlaamsche aarde werd gedolven, achten we het niet gepast in te gaan op zeker giftig, onvruchtbaar en onzalig gestook, dat voor onze letterkunde geen enkel nut of voordeel kan bijbrengen, omdat het gesteund is op een spijtige verwarring tusschen essentieel verschillende sferen en belangen — waarmee bovendien enkel wordt geschermd om persoonlijke ambities vrijen teugel te kunnen laten —, doch we kunnen over Tirnmenrnans niet spreken zonder in herinnering te brengen dat hij zoowel buiten als binnen onze grenzen behoort tot de meest gelezen Vlaamsche prozaschrijvers.
Van iemand, van wie, naar het heet, in zeventien verschillende talen werk over de wereld werd verspreid, mag wel gezegd dat hij de rol speelt van kultureelen gezant bij de andere volkeren. Het is ook het oogenblik niet om de waarde van zijn oeuvre tegen die van andere belangrijke tijdgenooten af te wegen. Het weze voldoende te mogen vaststellen dat Timmermans iemand is geweest die uit innerlijken aandrang tot scheppen werd aangepord; met dit kenmerk van het echte kunstenaarschap moet ieder boek voor hem een vreugde en als het ware een gave zijn geweest. Uit de vele honderden bladzijden, die hij heeft geschreven, is er heel wat dat na weinige jaren zal vergeten geraken, doch daartegenover staat werk dat onvergankelijk blijft.
Naast zijn volste en meest menschelijke boek, dat « Boerenpsalm » is, staat er nog menig ander, dat hem niet slechts een eigen en onvervreemdbare plaats zal bezorgen in de geschiedenis van onze literatuur, maar dat zal worden tot een levend bezit van de volgende generaties. We zouden zelfs durven beweren dat dit werk, over een afstand van jaren gezien, belangrijker zal worden geacht dan nu het geval is of hier en daar wordt ondersteld. Losser van tijd, zal het meer en beter voor zichzelf kunnen spreken ; de toevallige elementen, waaraan men zoo gemakkelijk grooter belang gaat hechten dan redelijk is, zullen naar den achtergrond verdrongen worden en we zullen een juisteren kijk en beter inzicht krijgen betreffende alles wat den grond kunstenaarsvisie aangaat.
Wanneer weldra zijn nieuw werk « Brouwer » verschijnt, zullen we daar verder op ingaan. Nu konden en wilden we slechts een verren en dankbaren groet brengen aan hem, die doorgaat als een meesterlijk schrijver, en in wien we tevens den nobelen mensch met het groote en goede hart blijven zien.
Uit De Tijd, dagblad voor Nederland van 25/01/1947 De bekende Vlaamsche schrijver Felix Timmermans is in den nacht van Donderdag op Vrijdag op 61-jarigen leeftijd te Lier overleden.
Timmermans is een van de voortreffelijkste vertellers, die de Vlaamsche letteren hebben voortgebracht. Met 'Pallieter', waarin hij den lof van het leven zong, begon zijn roem, die hem over geheel Europa vertalingen van zijn werk bezorgde. En dat terecht. Want deze nu eens primitief uitbundige, dan weer kinderlijk ontroerde, stond met beide voeten op de aarde en bezat tegelijk het vermogen de schoonheid der aarde te doen bloeien onder de immer onvergankelijke schoonheid van den hemel. Zijn ''Harp van Sint Franciscus" doet hem wel het meest kennen in zijn ongecompliceerde zinnelijkheid, waarin een sterk op de natuur gespitst gevoelsleven resoneert en het blijmoedig geloof, dat aarde en hemel met elkaar verzoent, zij het met veel voorliefde voor de gulle weldaden der aarde. Zijn werk is een en al kleur en atmosfeer. Het boerenleven wordt er oorspronkelijk en dankbaar in verbeeld Het boerenleven vormt ook de stof voor vele zijner roman ; waarin hij figuren schetst als Pieter Breughel, den genialen Vlaamschen schilder in wien Timmermans zich zelf heeft gemeend te herkennen. Zijn ''Boerenpsalm" geldt als het epos van den landbouwer, het vormt wel het hoogtepunt van zijn werk, dat nimmer van een ingrijpende problematiek was, maar waarvan de eenvoud niet de geringste deugd is gebleken. In de oorlogsjaren publiceerde; Timmermans werk van aanzienlijk minder gehalte. Hij leefde de laatste jaren zeer teruggetrokken in zijn geboorteplaats Lier en eindigde zijn leven wellicht in die somberheid, die tot uiting kwam in zijn eerste werk ''Schemeringen van den dood" dat nog niets van de hartstochtelijke levensaanvaarding van later deed vermoeden. Een vooral in zijn plastisch vermogen verrassend en ongeëvenaard kunstenaar is met hem heengegaan.
Om Felix Timmermans op een gepaste wijze te vieren naar aanleiding van het eeuwfeest van ‘Pallieter’, vroeg het Liers Cultuurcentrum aan theatermaker Johan de Paepe om een hedendaagse bewerking van ‘Pallieter’ te maken in de vorm van een luisterspel. Voor het stemmenwerk wordt een beroep gedaan op: Johan de Paepe (verteller Felix Timmermans), Pieter Jan De Paepe (Pallieter), Karin Jacobs (Charlot), Joke Emmers (Marieke), Jelle Cleymans (Fransoo) en Nico Sturm (Graaf).
In 2016 is het precies 100 jaar geleden dat de roman ‘Pallieter’ van Felix Timmermans verscheen. In dit jubileumjaar werden reeds tal van activiteiten georganiseerd. Om de zichtbaarheid van de grote Vlaamse auteur in het stadsbeeld te bevestigen, prijkt voortaan op de gevel van de bibliotheek aan het Kardinaal Mercierplein de nieuwe naam ‘bibliotheek de Fé’, samen met het hoofd van een pijp rokende auteur.
Door Gaston Durnez – verschenen in het Jaarboek 24 (1996) van het Timmermans Genootschap.
"Mijn vader was veel te goed, zegt Walter Thiry. Een zacht karakter. Ik was daar in een bepaald opzicht zelfs het slachtoffer van. Toen ik niet langer wou studeren en de school verliet, gaf hij toe... Hij had zich moeten verzetten, maar dat kreeg hij niet over zijn hart. Vader was een vrolijke figuur. Hij lachte heel graag en hij kon zowel mondeling als schriftelijk goed vertellen. Hij kon ook ontzettend goed knutselen. Zo heeft hij voor ons, zijn kinderen, toen wij klein waren, een poppenkast met draadpoppen gemaakt, waar wij dan stukken mee opvoerden. Die kast komt voor in het grote boek dat de folklorist Jan de Schuyter over het poppenspel heeft uitgegeven. Helaas, tijdens de feestelijkheden bij de Bevrijding in 1944 is ook die kast vernield. Vader is nooit meer helemaal dezelfde geweest. De oorlog heeft veel invloed gehad op zijn temperament..."
Walter Thiry (77) vertelt met een wat weemoedige glimlach. Stoffelijke souvenirs van zijn vader bezit hij nog zeer weinig. Die werden hem in de dramatische loop der tijden afgenomen. Tegelijk met het poppenspel uit zijn jeugd zijn heel wat familiedocumenten vernield of meegenomen door mensen die op het einde van de Tweede Wereldoorlog het ouderlijk huis hebben aangevallen. Van de meer dan 130 boeken die zijn vaders uitgeverij op de markt heeft gebracht, zitten er maar enkele meer in Walters boekenkast. Op de tafel heeft hij twee dunne mappen klaargelegd voor ons gesprek: daar vind ik enkele foto's in, plus kopies van brieven en artikels die vrienden in hun archief hebben gevonden. Een zeer actief leven is herleid tot enkele zwart-wit prenten, wat papier en herinneringen van een steeds kleiner wordende kring.
Een van de artikels in de map is de lange bijdrage die J. Bastiaensen in de jaargang 1955 van het tijdschrift 't Land van Ryen in vier afleveringen heeft gepubliceerd : "De Lierse verteller Antoon Thiry". Dat is al meer dan veertig jaar geleden en het is nog altijd het omvangrijkste overzicht van zijn werk. Sindsdien zijn wel bijdragen verschenen in verband met zijn belangrijke relatie tot Felix Timmermans (dank zij Louis Vercammen in onze jaarboeken) en over de activiteit van zijn uitgeverij Die Poorte (in de "Geschiedenis van de uitgeverij in Vlaanderen" van Ludo Simons, 1987). In verscheidene studies over de Vlaamse Beweging is bovendien Thiry 's aandeel in het Activisme duidelijk gemaakt. Ik denk aan het boek van de Nederlandse historicus Lammert Buning over "Het strijdbare leven van J.D. Domela Nieuwenhuis Nyegaard" (1976) en vooral aan het meer recente "Het aktivistisch avontuur" (1991), het omvangrijke en baanbrekende boek van de Vlaming Daniël Vanacker. Een en ander staaft de mening, dat Antoon Thiry eindelijk een nieuwe monografie verdient, waarin zowel de vruchtbare schrijver als de doelbewuste uitgever en de historische flamingant krijgen waar zij recht op hebben. Wie neemt die taak op zich?
Antoon Jan Frans Thiry, geboren te Leuven op 8 september 1888 en overleden te Antwerpen op 13 juli 1954, was het oudste kind van Frans Thiry, een katholieke onderwijzer die te Korbeek (bij Leuven) een grote rol speelde in het culturele en sociale leven. In 1898 verhuisde het gezin naar Lier, waar vader Thiry aan de Oefenschool van de Rijksnormaalschool werd verbonden. Aan deze school behaalde Antoon Thiry in 1907 her onderwijzersdiploma. Net als zijn generatiegenoten onderging hij daar de diepgaande invloed van de leraar Lambrecht Lambrechts, de dichter en promotor van de Vlaamse liedbeweging, die talrijke letterkundigen en flaminganten heeft gevormd. In 1903 maakte de 15-jarige Antoon Thiry kennis met de toen 17-jarige Felix Timmermans, met wie hij de Lierse academie bezocht en zijn eerste literaire proeven ondernam, die leidden tot hun gezamenlijke bundel "Bagijnhofsproken" (1911). Onderzoek door Louis Vercammen heeft aangetoond, dat het aandeel van Antoon daar zeker niet het kleinste in was.
In 1908 werd vader Thiry huismeester van de Rijksmiddelbare Normaalschool in Gent, waar zijn zoon voor regent voortstudeerde. In 1910 was Antoon Thiry een drietal maanden plaatsvervangend leraar aan de middelbare school in Sint-Niklaas en in 1912 trad hij in het huwelijk met Martha van Ael (1887-1974) uit Lier, zuster van de latere activist Huibrecht van Ael. In 1913 was hij de eerste die in het Nederlands examen aflegde voor de Centrale Examencommissie. Te samen met Marcel Minnaert en Reimond Kimpe vormde Antoon Thiry de redactie van het maandblad De Bestuurlijke Scheiding dat van 1 mei tot en met 1 augustus 1914 verscheen en waaruit kort na het begin van de Eerste Wereldoorlog in Gent het radicale activisme van de "Jong Vlamingen" is voortgekomen. Antoon Thiry en zijn echtgenote stonden in voor het redactiesecretariaat. Nadien maakte hij deel uit van de redactie van De Vlaamsche Post, het activistische dagblad dat van 21 februari 1915 tot 5 mei 1916 in Gent verscheen (en waaraan ook Felix Timmermans heeft meegewerkt).
Thiry behoorde tot de medestanders van Domela Nieuwenhuis Nyegaard, de Nederlandse "Vlaming door keuze" (van Scandinaafse afkomst), die een zelfstandig Vlaams koninkrijk nastreefden, in een groot Germaans verband met Nederland en Scandinavië. Na verloop van tijd distancieerde Thiry zich van Domela wegens diens eigenmachtig optreden. In 1916 werd hij leraar aan de Rijksmiddelbare Normaalschool in Gent en toen kort nadien de Rijksuniversiteit werd vernederlandst, volgde hij daar cursussen als vrije student. Bij de oprichting van de Raad van Vlaanderen werd hij lid en behoorde hij tot de zgn. Jong-Vlaamse fractie. In mei 1918 keerde hij terug naar Lier om daar directeur van de Rijksnormaalschool te worden. Op 9 november 1918 verliet het echtpaar Thiry, te samen met het echtpaar Timmermans, Lier en week uit naar Nederland. Thiry werd bij verstek gevonnist. Hij was een van de 23 (drieëntwintig) terdoodveroordeelde activisten. Na een paar moeilijke jaren, waarin hij trachtte van zijn vruchtbare pen te leven, werd hij in juni 1921 benoemd tot directeur van de bibliotheek te Tiel. Daar bleef hij werken en wonen tot hij in december 1930 naar Vlaanderen terug kon keren. Hij vestigde zich te Oude God (Mortsel) en begon daar, in samenwerking met zijn echtgenote, een in Nederland voorbereide uitgeverij, Die Poorte. In 1933 stichtte hij ook de gelijknamige boekengilde. In de Tweede Wereldoorlog gaf Die Poorte o.m. Westland uit, een cultureel-letterkundig tijdschrift (juni 1942-augustus 1944). Peter Thiry nam, te samen met Frans van der Auwera (Bert Ranke), het redactiesecretariaat waar. Het leverde Antoon Thiry na de Bevrijding een gevangenisstraf van drie jaar op. Hij hernam zijn activiteit als uitgever en na zijn plotseling overlijden in 1954 hebben zijn echtgenote en twee zonen de zaak voortgezet tot in 1969.
In de woonkamer van Walter Thiry te Deurne (Antwerpen) hangt een wapenschild met drie sterren en een gebroken pijl. "De precieze betekenis daarvan ken ik niet", zegt Walter. "Maar het is het wapenschild van de Thiry's, gevonden in Frankrijk. De Thiry's moeten afkomstig zijn uit Chateau Thierry, waar ook Herman Thiery, alias de romancier en dichter Johan Daisne, zijn wortels heeft gevonden. Indertijd bestond er een vereniging van Thiry's en Thiery's en mijn vader is daar nog voorzitter van geweest." Walter Thiry is de tweede zoon van het echtpaar Thiry - Van Ael. De eerste was Peter, geboren te Gent in 1915 en overleden te Antwerpen in 1969. Walter zag het levenslicht op maandag 7 juli 1919, in Voorburg, bij Den Haag, ten huize van Dr. C. de Leeuw, aan wie de dankbare vader later zijn novelle "Meester Vindevogel" heeft opgedragen. Op die dag noteerde Felix Timmermans in zijn dagboek, dat de vader hem de geboorte van een zoontje kwam melden en meteen vroeg of hij getuige en daarna peter en Marieke, zijn vrouw, meter wilden zijn. Voor Felix was het de eerste keer in zijn leven. Diezelfde dag schreef hij een vijftal bladzijden voor de roman waar hij toen aan werkte, "Anna-Marie". Zij vormen het eerste hoofdstuk, "De Dolfijnen".
Nog een ander goed nieuws bereikte hem op 7 juli 1919: "De Amsterdammer" publiceerde een "schone kritiek" van Frederik van Eeden over Pallieter. Dinsdag 8 juli ging Timmermans de boreling en zijn moeder bezoeken. Zij lagen "op een gerieflijke zolderkamer in het huis van den doktoor". De arts kende Felix, hij had een lezing van hem bijgewoond. "Wij aten er beschuit met muisjes", noteert de peter en hij voegt er aan toe: "Dit moet eigentlijk heten beschuit met muizenkeuteltjes. Vroeger wierd verteld dat de muizen de kinderen brachten. Dan lieten zij achter (mijn mening) suikeren muizekeuteltjes"...
"Als opgroeiende kleuter heb ik hem mijn peter en meter weinig of niet gezien, vertelt Walter. Zij konden al vlug terug naar Lier wij moesten in Nederland blijven tot in 1930." "School heb ik gelopen in Tiel. Daar leefden niet minder dan achttien verschillende soorten van protestanten, maar een katholieke school kenden ze niet. Ik ben dus naar een protestantse instelling geweest, maar mijn vader wilde niet, dat ik daar godsdienstles kreeg. Het moest katholiek zijn of niks. Het werd dan maar niks."
Als auteur wiens werk in Nederland werd uitgegeven en als bibliothecaris kreeg Antoon Thiry nogal wat contact met Hollandse collega's. Walter herinnert zich levendig één van hen: de regionalistische romancier Herman de Man (1898-1946). Deze joodse Nederlander, die in 1927 katholiek is geworden, had zich in 't begin van de jaren twintig in moeilijkheden gewerkt en dook voor een tijdje onder bij de Thirys. Zijn boek "Aardebanden", dat hij in 1922 publiceerde, heeft hij opgedragen "Aan Walter Thiry, mijn tweejarigen vriend". "Maar, zegt Walter, biezonder dankbaar heeft hij zich later voor de ontvangen hulp niet getoond." "Een herinnering uit mijn kinderjaren die mij biezonder is bijgebleven, was een fietstocht met mijn ouders in Duitsland. Wij mochten in die tijd niet naar Vlaanderen maar wij reden wel naar het Rijnland dat toen door Belgische troepen was bezet. Ik zat bij moeder achterop de fiets. Het trof mij erg, dat Duitse burgers van de stoep moesten als er Belgische militairen aankwamen..." "Naarmate wij langer in Nederland verbleven, is vader meer anti-Hollands geworden. Dat was een gevolg van de levenssfeer ginder. Het had niet zozeer te maken met het protestantisme, waar hij niet wilde van weten, als vooral met de krenterigheid van de mensen. Wat is het jammer, zei hij, dat wij geen taal hebben die ons van het Noorden onderscheidt!" Die gezindheid blijkt ook uit de fotokopies van enkele brieven die Walter Thiry heeft bijeengebracht. In zijn activistentijd verdedigde zijn vader de idee van een politiek zelfstandig Vlaanderen en nadien distancieerde hij zich duidelijk van de Groot-Nederlandse richting.
In een niet-gedateerde briefwisseling met Joris van Severen uit de jaren twintig spreekt hij zijn ontgoocheling over Nederland uit: "Hoe langer ik hier in Holland verblijf, des te sterker groeit mijn overtuiging dat Vlaanderen zich op alle gebied - ook het politieke - moet ontwikkelen naar zijn eigen katholieke aard en zeden, los van iedere vreemde invloed en ook niet het minst van Holland (zoals onze grote Guido Gezelle het terecht inzag), want daardoor zou ons Volk groot gevaar lopen zijn machtige levensbronnen - waarvan wij hier in ballingschap de waarde veel meer appreciëren dan ooit te voren en die ons trots alles doen blijven geloven in zijn schone toekomst - zien gedempt te worden". In 1931 schreef Antoon Thiry de in 1932 verschenen roman "De Hoorn schalt", waarin hij eensdeels wilde laten zien, dat hij ook een probleemroman aankon, anderdeels wou uitleggen wat het activisme in zijn optiek is geweest en hoe de houding van zijn medestanders gerechtvaardigd kon worden. De stelling van Thiry luidde, dat het activisme de voortzetting was van de vooroorlogse Vlaamse Beweging. In een antwoord op een recensie in het weekblad De Noorderklok (waarvan ik de juiste publicatiedatum niet ken), beklemtoonde hij, dat hij voorstander bleef van een zelfstandige staat Vlaanderen, wat niet betekende "dat ik een samen-gaan met Noord-Nederland in een Statenbond niet zou kunnen aanvaarden". "De Hoorn schalt" was de eerste Vlaamse roman waarin de zaak stelselmatig werd behandeld. Thiry had hem begroot als een trilogie, maar de twee volgende delen heeft hij nooit voltooid. Ook documenten daarover zijn volgens Walter Thiry bij de Bevrijding vernield of verdwenen. Als literair werkstuk is het boek niet geslaagd, maar het blijft een interessant getuigenis.
In 1930, toen het gezin Thiry naar Vlaanderen kwam, was Walter elf jaar. "Ik had ondertussen, in 1924, ook een zustertje gekregen, dat bij dezelfde dokter in Voorburg is geboren en dat de naam van mijn moeder ontving. In Antwerpen liep ik school, eerst in het St. Lievenscollege, daarna in het Koninklijk Atheneum. Ik voelde mij daar helemaal niet in mijn sas en wou de school zo vlug mogelijk verlaten. Vader gaf toe. Hij nam mij op in zijn zaak." "De idee voor een boekengilde had hij in Duitsland gevonden. Vader heeft ze goed bestudeerd en ging hier en daar op verkenning. Als naam dacht hij eerst aan De Gouden Poort. Toen een gelijknamige bloemlezing van Julien Kuypers verscheen, maakte hij daar Die Poorte van. Moeder heeft bij de voorbereiding en de uitwerking een grote rol gespeeld. Terwijl vader zich vooral bezig hield met de inhoud en de vormgeving van de boeken, trad moeder op als de "commersante". Zij was een vrouw met heel veel smaak en een grote werkkracht. Wij hebben allen veel aan haar te danken gehad." Prof. Ludo Simons noemt Die Poorte (in zijn geschiedenis van de Vlaamse uitgeverijen) de belangrijkste van de "eenmansuitgeverijen" die in de periode tussen de beide wereldoorlogen in Antwerpen of omgeving werkzaam waren. In totaal heeft zij zo'n 130 boeken op de markt gebracht. Opmerkelijk is daarin het grote aandeel van buitenlandse literatuur, niet het minst uit Scandinavië. Dat is geen toeval.
Het "scandinavisme", de beweging ten voordele van een toenadering tussen de Scandinavische volkeren, die in de negentiende eeuw ongeveer tegelijk met de Vlaamse Beweging ontstond, is bij ons niet zonder invloed gebleven. Via mensen als de dichter Eugeen van Oye en de activistische voorman Domela Nieuwenhuis Nyegaard, met wie Thiry heeft samengewerkt, werd de idee van een bond tussen "Nederduitsers" en de Scandinaven ook even in onze gewesten gepropageerd. Belangrijker is de culturele invloed geweest van de herlevende Noorse taal en de schrijvers uit die periode, van Bjornson tot Ibsen, Lagerlöf, Undset en Hamsun. Antoon Thiry, die zelf tot de literatuur was gekomen via Hans Christiaan Andersen, heeft zijn leven lang interesse gekoesterd voor het Noorden. Zijn uitgeverij bereidde hij o.m. voor met een essay-bundel die in 1934 bij het Davidsfonds verscheen onder de titel "Vikingers". Het Davidsfonds liet er 10.000 exemplaren van drukken! Thiry prees om te beginnen Bjornson "om de bruisende, nooit versagende geestdrift waarmee hij (zijn land) wekte tot nieuw en zelfstandig leven". Ook de vier andere auteurs over wie hij schreef (Lagerlöf, Lie, Hamsun en Undset) stelde hij de Vlamingen tot voorbeeld. Wie de figuur van Antoon Thiry nader wil leren kennen, moet ook de polemiek bestuderen die hij in hetzelfde jaar voerde met de toen nog katholieke Gerard Walschap. In tegenstelling tot Felix Timmermans was hij een man die echt kon polemiseren. Zo ontpopte hij zich als een der felste bestrijders van Walschaps opvattingen, waarbij hij zowel van artistieke als katholieke motieven uitging. In januari 1934 publiceerde hij in het tijdschrift "Boekengids" zijn 'Kanttekeningen bij Trouwen" van Gerard Walschap", en in april 1934 maakte hij in hetzelfde blad een "Kanttekening bij de heden-daagse roman". Walschap liet zich niet onbetuigd en titelde in zijn weekblad "Hooger Leven" (18 februari 1934): "De oude garde valt aan". De kontekst van dit alles (dus ook De Pelgrim-beweging) wordt beschreven in het doctorale proefschrift van Lut Missine: "Kunst en leven, een wankel evenwicht. Prozaopvattingen tijdens het interbellum in Vlaanderen (1927-1940), een onderzoek van tijdschriften en week-bladen" (K.U. Leuven, 1992).
De twist met Walschap zal de literaire reputatie van Thiry buiten de eigen kring geen goed hebben gedaan. Op termijn won de jonge voorvechter van de "nieuwe zakelijkheid" het pleit met zijn sterke pen en zijn moderne artistieke opvattingen. Onder de oorlog ging Walter Thiry lessen volgen aan de "Meisterschule fur Grafische Gewerbe" in Duitsland en in 1942 nam hij de technische kant van Die Poorte op zich, terwijl zijn broer Peter voor de eigenlijke uitgeverij zorgde. "Peter heeft bij ons ook eigen verzen uitgegeven. Helaas, ik bezit er geen enkel exemplaar meer van." Lang heeft de samenwerking van de zonen niet geduurd, want Walter meldde zich voor het Oostfront. "Vader geloofde dat de Duitsers de overwinning zouden behalen en dat het voor de Vlamingen nu zaak was, hun plaats te veroveren in het door hen overheerste Europa. Ik geloofde dat ook." Het kostte Waker Thiry vijftien jaar gevangenisstraf waarvan hij er vijf heeft "gezeten". Nadien heeft hij opnieuw voor Die Poorte gewerkt, tot hij in 1964 door Antoon Sap werd aangeworven als vertegenwoordiger van zijn Standaard Uitgeverij, speciaal gelast met het fonds voor de basisscholen. Dat is hij gebleven tot aan zijn pensionering.
De echtgenote van Walter Thiry is een Nederlandse, "maar van heel dichtbij". Julia ("Juul") Groffen is afkomstig van Hoogerheide, vlak over de grens, bij Putte, op de rand van polder en heide. Haar vader was een aannemer van bouwwerken die heeft samengewerkt met Flor van Reeth, de schilderende architect die zo' n grote rol heeft gespeeld in leven en werk van Timmermans. Flor van Reeth heeft een tijd in Hoogerheide gewoond en daar was het, zegt Walter Thiry, dat hij de zgn. Walkurenrit uit "Pallieter" heeft meegemaakt. En dat hij zijn naam in de sneeuw heeft geplast. Een fantastische man, die Flor! Wat hebben wij allemaal gelachen en plezier gemaakt als hij er bij was." Talrijke anecdoten, geestigheden, uitdrukkingen uit de brede Lierse vriendenkring van die jaren zijn, al dan niet vertekend en bijgekleurd, terechtgekomen in het werk van "de goede Fee". Dat was ook het geval in de verhalen van Antoon Thiry: "In mijn vaders geschriften vind ik vele Lierse en andere persoonlijke elementen terug. Zo kun je zijn roman "De zevenslager" uit 1934 bijna autobiografisch noemen. Tussen haakjes: weet je dat het boek in de Nederlandse editie "De zevenklapper" moest heten? Een zevenslager kennen ze ginder niet. Waar het kon, bleef mijn vader de Vlaamse kleur van zijn taal verdedigen."
Is het waar, dat de wederwaardigheden van Die Poorte enige wrijving tussen Antoon Thiry en Felix Timmermans hebben teweeggebracht ? Amper gestart, kreeg de uitgeverij sterke concurrentie. De jonge Mechelse schrijver Korneel Goosscns, die in 1929 met Nederlandse hulp de uitgeverij Het Kompas had opgericht, gaf de firma in 1933 de vorm van een naamloze vennootschap. Goossens' echtgenote, Livine de Weert, was een nicht van Felix Timmermans. En die werd een van de zeven "comparanten" bij de oprichting van de N.V Nog in hetzelfde jaar 1933 begon de uitgeverij met de succesrijke Feniksreeks, die via abonnees een bepaald aantal boeken per jaar verspreidde. In haar selectie zaten zowel Vlaamse als buitenlandse auteurs, niet het minst Scandinaafse... "Naar de mening van mijn vader heeft Het Kompas de idee van onze uitgeverij overgenomen. Het deed hem iets, dat zijn vriend Felix daar bij betrokken was. Dat conflict is tussen beiden nooit uitgepraat. Ik heb dat altijd jammer gevonden."
Mogelijk was er op de achtergrond nog een ander punt van wrevel overgebleven: de wijze waarop de literaire critici de roman van Thiry "Het schone jaar van Carolus" hadden vergeleken met "Pallieter". Timmermans zelf heeft aanvankelijk zeker gedacht, dat zijn vriend hem een vlieg wilde afvangen. In zijn dagboek noteerde hij op 15 juli 1919, acht dagen na de geboorte van Walter, dat hij vlug doorwerkte aan zijn roman "Anna Marie" : "Ik zou heel dit ding zo rap niet laten drukken, maar A.T maakt om zo te zeggen mijn werk en is zinnens het gauw uit te geven, daarom wil ik hem voor zijn. Het gaat in dezelfde tijd, in dezelfde stad, en met dezelfde specialiteiten. Had ik er over kunnen zwijgen, 'k zou nu mijn werk in vree kunnen maken. Ik heb mij voorgenomen geen bijzonderheden meer over mijn werk te vertellen.
Ingrid van de Wijer tekent daar in "Al mijn dagen "(1986) bij aan, dat Thiry zijn manuscript al in 1913 grotendeels had voltooid. Heeft hij het in 1919 afgewerkt en misschien nog bewerkt? In elk geval, "Het schone jaar van Carolus" verscheen in de zomer van 1920, nog voor "Anna-Marie". Vaak werd sindsdien op de overeenkomsten gewezen, niet met dit boek maar met "Pallieter". Het kan niet anders of dat moet beide auteurs en vrienden enigszins gegriefd hebben. Ik kan mij voorstellen, dat Antoon Thiry zich tekortgedaan voelde. Na zovele jaren heb ik "Carolus" herlezen en ik vind er natuurlijk taal- en andere gelijkenissen in, maar vaak een heel andere sfeer en bedoeling. Ja, ik denk dat de roman niet op zijn juiste waarde is geschat. Walter Thiry glimlacht als ik daarover praat. Bescheiden doet hij geen uitspraak over de artistieke waarde van zijn vaders werk. Hij herinnert zich wel met spijt, hoe Antoon Thiry op een bepaald moment in zijn leven zichzelf als "een schaduwfiguur" heeft gezien. "Daar leed hij onder."
"Toen vader in 1954 onverwachts overleed, hebben wij hem op het kerkhof van Lier laten begraven. Dat was zijn wens. Alhoewel hij sinds de Eerste Wereldoorlog niet meer in Lier had verbleven, wilde hij daar een rustplaats krijgen. Hij heeft zich altijd een Lierenaar gevoeld. Dat dankte hij aan de invloed van Timmermans. Het moet tussen hen beiden een geweldige vriendschap zijn geweest. Ondanks de verkoeling in de jaren dertig heeft zij innerlijk altijd standgehouden." Antoon Thiry ligt op het kerkhof niet zo ver van zijn jeugdvriend. Op zijn grafsteen is de toren van Lier afgebeeld en een opschrift verwijst naar de titel van een zijner verhalenbundels: "Hier rust Onder St. Gummarus Wake de Vlaamse schrijver Antoon Thiry ".
Lier, een Mandeke Brabants fruit. Een Felix Timmermans' moment
Een doedelzakspeler blaast de nasmaak van spek van zijn lippen. Onverwachte vrijers zitten op de grens van het malse Brabant en de mijmerende magere Kempen.
Sneeuw is blank en vers uit den hemel gevallen met al de frisheid van een kind.
Waar de drie kronkelende Neten in zijige glanzen van sneeuw en ijs een zilveren knoop leggen, dààr is het, dààr strompelt het aloude Lier met zijn rode daken en witte trap- en krolgevelen, met zijn torentjes, straten en bruggen uit het weerspiegelende water op, eenvoudig, rustig, kleurig, zonnig en gelukkig als een droom van Vermeer van Delft.
Over de vriendelijke stad bokaalt de herfstlucht met haar wandelende wolken. Er is hier een glans van water in het licht, en 't licht is daardoor sijpelend en mals, als zilverdraad in oude tapijten.
Het edele schip der gotische kerk drijft als een ivoren galjoen boven de golven der daken waaronder de mensen met hun vertelsels wonen.
Lier glimlacht koraal en perelmoerig beneden in een kring van betuinde en beboomde wallen, die hier en daar als kathedralen oprijzen. Ze dragen het stadje met het begijnhof in hun armen.
Er is het gemoedelijke gebaar van houten windmolens, die de landbouw zegenen. Overal, aan elke Nete-bocht doemen vergezichten op. Een lenteblijgemengel van rode daken en torens boven de vredegroene en daarachter de zondagsblauwe lucht met watten wolken.
Elk der poorten sluit Lier af van de verre wereld. De molpoort met haar druivenpurperen dak trekt haar log gevaarte in om het olijfgroene water onder haar bogen te laten doorlopen.
En overal daarond liggen malse veldtapijten waar de Neten blinkend doorheen schieten naast de lach van blozende dorpkens.
De kruisnetten hangen thuis bij de Leuvense stoof te drogen. De bootjes slapen. Hier wandelt "Vettigen Teen" onder het water en de korsten ijs door, van den enen oever naar den andere.
Ievers aan een binnenneetje snorkt een klotsende watermolen in de stilte. De vlietjes dooraderen de stad, maar op een bedeesde wijze. Ze verstoppen zich, ze lopen achter de huizen, kronkelen en ritselen wispelturig lijk een meiske van 16 jaar.
Het begijnhof ligt vredig naast het landschap in winterslaap. Hier heeft God zijn voeten op de wereld gezet.
Het dikmurig spui verbindt met een lange tochtende gang twee vesten aan elkander, iets als een brug der zuchten. Binnen, achter de nijlpaardmuren zuchtten vroeger de pestlijders, nu zuchten 's avonds in de gang zuchtende geliefden.
De gemoedelijke straten zijn gegroeid, gegroeid naar de pleinen, naar de stadspoorten en langs de kronkelingen van Neten en vlietjes. Ze zijn belegd met bleke bollige kasseitjes, waar soms gras tussen groeit lijk het haar rond een menselijke kletskop. De straten zijn zacht geëlleboogd. Ze zijn niet op staal gekocht. Ze wandelen, ze gaan eens zien naar wat er te zien is, winkelhaken of peinzen nevens een water.
Van water zijn de straten niet bang. Wip! de rug een beetje opgetrokken, en er is een ronde brug, en ze zijn er over.
De oude huizen hebben een ziel. Ze zijn warm doorolied van de tijd. Bedelaars, Turken die met tapijten leuren en vloekende voerlie komen logeren in "den Hemel" zelf. Maar veel is er door de tijd weggeknabbeld. Zoals het vroegere pestmeestershuizeke op het puntje van de St. Jansbrug en waarin men een kloeke pint kon drinken. De huizen tonen wat ze zijn. Ze huichelen niet en wat ze aan of bij hebben is van hen en van geen ander.
Van boven gezien is Lier vol verrassende blijde uitzichten, vredige hoeken en kanten en dromende waterspiegelingen waar de kunstenaars een tuimeling voor maken, als ze de kitteling van de muze gewaar worden.
Deze straat heeft het voornemen gehad rechtdoor te lopen, ze noemt zich eerst fier "Rechtestraat", en vooruit, maar ze botst op een huizeke met witte krulgevel, blijft staan, versmalt en komt verbaasd voor het portaal der kerk terecht.
Een mosselschip drijft binnen met rosse zeilen. Hoog naar de lucht zwiert de St. Gommarustoren zich op. Opsomer heeft hem honderd keren geschilderd op alle differente manieren. Die toren laat den "Door" niet los, in alle weer en winden, met blinkende zon of onder pijpestelenregen. Hij springt spontaan en direct uit het hart op het doek in één geut, zonder te eten, zonder te snutten.
De toren in leverworstkoleur draagt een gezellige peperbusmuts, waarboven een koperen haan ronddraait en een kruis peinst.
Er zit iets vaderlijks in hem, een heerser zonder trots die uit nodigt. Met zijn achtkantige kap als een helm, zijn galmgaten als ogen, heeft hij het voorkomen van een gemoedelijke tamboermajoor, die alle zeven minuten op zijn zeven gemakken een handvol klinkende perels over de fameuze rode daken smijt om de stilte onder hem niet te laten verstenen. 't Is elk op zijn eigen hetzelfde.
De toren zingt puur uit gewoonte en niemand luistert er naar. Maar 's zaterdags en 's zondags opent hij de lusthof zijner verbeelding, dan beiaardiert hij, geholpen door een Lierenaarke dat de stenen wenteltrap opklautert naar zijn klavier.
Zonder er fier op te zijn, als was het gewoon en dagelijks als een boterham, bewaart de stad nog een schone ruiker van oude gebouwen en brokken overschot ervan, die naar spannende vertelsels rieken.
De "Fortuin" heeft zich op haar zondags versiert met vriendelijke blaffeturen en een windwijzer die hoog in de zon blinkt.
Langs achter zijn de huizen intiemer dan langs voor. Langs voor verzorgen ze zich opzichtig voor elkander, en steken zich alle jaren in 't nieuw, maar langs achter ziet men niet nauw, daar zijn ze als in hun keuken in négligé.
De straten hebben kleine stegen als blindedarmen, kereweerom hebben plan noch opzet, echt gelijk de Lierenaars zelf. Alleen de rechte straten vervelen zich, omdat ze niets tegen kwamen. De nederige huizen hebben een verfvel van gedroogd kalkwater, ne frank per gevel, maar bij het bewerken van de kalk heeft men er een zacht toontje van blauw, roze, groen of geel in gelapt.
Haringreuk en armemensenhemdenreuk zweven langs de grauwe achtergevels over de vlietjes. De kerkepoort staat onbeleefd met haar rug naar de St. Gummaruskerk. Daar woont de Heilige Frans die voor de zonden der mensen bidt.
Volkstypen geven koleur aan Lierke-Plezierke, Soeke Tap, Lakmoes, Zot Jefke, Blokske, en nog en nog. De magere lijkbidder zingt serieuze begrafenissen in de open deuren en in de brievenbussen.
Een slank torentje van een oud herenerf zakt met zijn tenen in de Nete. Zo ligt het stadje stil in zijn water en zijn groen vredig, levendig en toch zonder haast; zich spiegelend in heel zijn gemoedelijk proper aanschijn.
Elk plein heeft er voor gezorgd dat zijn kaalheid een versiersel kreeg. Een zuilpomp, zij paleert zich met dolfijnen, krollen en het wapen van Lier, eeuwig fabrieksmerk. De pompen zingen hun waterliedeke, een emmer vol te lang. Ze staan daar als monumenten, standbeelden aan niemand gewijd.
De warmrode avondzon streelt over het buildragershuisje. Daar zitten forse mannen te wachten op een schip. Dan dansen de dragers over de wipplank en halen bakstenen uit de scheepsbuik naar buiten.
De ogen van de stad vallen met schokskes toe. De warme fruitkoleuren krijgen fles, verinnigen.
Als de zon achter Vlaanderen wegschuift en als de huizen al in de blauwe schaduw zitten dan gloort het stenen juweel nog jubelend in de laatste lichtstralen als een gouden galjoen op een blauwe zee.
De mensen slapen. Behalve de enigste dichter, Rumoldus Keersmaekers, die in alles het schone ziet en daarom lang haar draagt. Hij staat bij 't pijpen smoren een gedicht te rijmen voor zijn venster in de zoete boterstraat : "Oh, Lier, op U ben ik fier. Gegroet stad der kwezels, bij gebrek aan ezels."
Het is een nacht van pluimige stilte die om de heupen van de toren vleugelt. De besneewjde stad is met maneschijn overgoten. De nachtwaker "Dries Andijvel" loopt alle kwartieren rap langs de vier windgaten drie noten blazen : " Slaap gerust ! ".
Het erste morgenlicht drest tegen de spuwdraken waarachter de geest van ilenspiegel te lachen zit. De reuk van boter schuift over het stadje. De morgenkoffiekan dampt, 't is de tijd van radijskes met latte kaas.
De inakels zwieren als stoppentrekkers omhoog en de feestelijke choorbogen, balustraden en nissen, soppen zich in het licht.
De St Gommaruskerk bloemt op als een kostelijke juweeldoos waarvan haar erkramen de blinkende edelstenen zijn. Orgelmuziek zuigt de ziel aar binnen.
In de witte ruimte duizelt het hart verbaasd om de lenige vlucht der spitshoge gewelven. Aan de pilaren hangen heiligen naar een kaars te wachten.
't Licht komt van overal gegoten. De ramen juichen als een Vlaamse vlaggestoet en als de zon die edelsteenmozaieken in vlam botst, dan worden de deuren van de hemel opengezet en ge ziet er binnen.
Koningen, graven en baronnen zitten er met heel hun familie, omgeven van een stoeferij van blazoenen.
De grote gothieke triptiek "Het Huwelijk van O.L. Vrouw" geurt naar wijn en leliën. Men heeft er reeds danig veel over geschreven, alleen om te laten weten dat men niet weet wie ze geschilderd heeft.
Het stenen doksaal is als een Lierse kantensluier in het midden der kerk opgehangen,'t praalt en 't wemelt geweldig met torentjes, pinakels, arabesken, bladeren en figuren. Een kruisweg, enkeIe evangelisten het ene nevens het andere, tene onder, in, boven en achter het andere, broos als een leeg ei.
Alles sierlijk: aaneengevlochten, aaneengerankt, aaneengebloeid dat er het eind van verloren is lijk de doolhof van een spons. Om er migrène van te krijgen als men er op peinst dat het door mensenhanden is vervaardigd.
St Gommarus is de beschermheilige van Lier. Na roemrijke oorlogen tegen de Moorkens mocht hij met de nicht van Pepijn de Korte trouwen en hij bracht ze mee naar Emblehem. Door haar serpentachtigheid wierd hij heilig.
Op een schone zomerse dag was er een soldaat die een eikeboom omver kapte. De eigenaar kwam zijn nood aan Gommarus vertellen. Door een hemelse ingeving gekitteld, zette de ridder de verslenste boom terug opeen, bond er zijn gordelriem rond en de eik stond daar zonder litteken, als vers uit de grond gegroeid. Nu bakt men dit wonder in peperkoekskes.
Met de oktober-kermisdagen is het een begankenis naar Emblehem om aan het St Gommarusfonteintje hetzelfde water te drinken dat de Heilige uit de grond deed springen om de dorstige knechten te laven. Water is toch maar water en men eet er daarom smoutebollen bij. De kinderen toeren op het paardemoleken van de schele Sterckx.
De St Pieterskapel is het ei waar Lier werd uitgebroed, Z'is 't moederke van de stad. Een oud moederke met rumatisme in haar leden, vochtig uitgeslagen en afgepeld.
Dat het daarbinnen wreed heeft gedaan heb ik op een oude print gelezen : "Als 't Noorse volk, tot straf van boven, ons land verwoestte, naar en wreed, is Fredegerus 't hoofd gekloven als hij aan 't altaar missen deed."
Madame Historie stoeft gaarne over de vele kloosterkens. Zevenhonderd jaar geleden, dat is nog vóór Napoleon zijnen tijd, woonde hieromtrent Beatrijs, priorin van de abdij van Nazareth. Haar zuverlik boeksken van zeven manieren van heiligerminne geurt naar wierook en serafijnen.Lier is een goede grond. Hij kweekt artiesten, bisschoppen, ministers, baronnen en.....savooien.
Op de Grote Markt, die moeite doet om zo groot te zijn als die van St. Niklaas maar er niet in gelukt, troont natuurlijk het stadhuis in een notarisdeftig, sober en smaakvol Louis XV-kleed. Het is de hersenpan van de stad. Zij onthoudt alles, die pan, en kent al de vertelsels.
Haar zenuwen zijn de mensen en ze voelt, ondergaat alles tot in de smalste straten en in de donkerste huizekens.
Een diligetitie komt op de markt gedaverd, zwaar van het volk en van deliefdebrieven.
Plots, nevens het stadhuis staat, als de silhouet ener uitgesneden lans, de lenige gothieke Belforttoren die uit een sierlijke kroon van vier schalietorentjes zijn spits in de lucht houdt. Een dwalende staartster is op die spits blijven haperen en wijst nu de winden aan.
Victor Hugo is het Belfort met een potloodstomperke komen aftekenen. Hij kon niet alleen goed rijmen en boekskes schrijven, maar hij was ook straf in torekes tekenen. Hij kon zich niet tegenhouden en plakte er een verkeerd stadhuis tegen.
Op de Grote Markt liggen de kasseikes in een enorme spiraal die, naar het midden draaiend, eindigt met een ronde blauwe steen. Daar heeft voor 't laatst het schavot gewerkt toen de vallende koppen van de wrede moordenaars van de pastoor van Nijlen te zien waren.
De huizen op de markt laten hun goud blinken. De Eikenboom heeft een ijzeren boomke op zijn kop geplant. Daar vergaderden vroeger de Kamer van Rethorica. Nu zitten ze er te lameren over kinderbedden en gebesten huwelijken.
Achter het stadhuis en naast het vleeshuis is het Schaeckberd weggekropen, één der vele Lierse brouwerijen. De onvolprezen "kavés" wierd geslurpt en gesmaakt tot in Keulen, diep in Frankrijk, ver in Holland. En overal te Lier smaakte hij gedurig naar nog. Het moet een plezierig kloek bier geweest zijn. Eén met een hart in. Het betreurde bier is voor goed van de aardbol verdwenen, maar de dorst blijft even groot.
Op elke vijftien huizen is er een herberg. Lier rijmt niet voor niet op bier en plezier. Boven de deur van een stamineeke hangt een geschilderd vertelsel van het "Belofte Land".
De vroomheid naar een enorme Lieveheer bekruist haast héél de gevel ener duivenmelkersherberg. De baas heeft uit gebrek van verbeelding zijn bierverkoperij dan maar genoemd : "In 't Kruis - Café Chantant".
Een oude binnenstadspoort waar men gaarne onder door gaat maar niet gaarne inkomt is het gevang. Waren er zo geen dikke tralies voor de ramen, waarachter men soms een gevangene ziet zuchten, men zou geloven 't is voorzeker de vergaderplaats voor een maatschappij om ter langste smoren.
't Is een hoge feest op de vlietjes te varen en zo van de achterkant der gebouwen te genieten. De Cornelistoren en het schippershuis staan met hun voeten in het water. De Nete en de vlietjes zuigen en smekken aan de muren.
De gemoedelijke en slordige Cornelistoren is Lier vergeten te verdedigen. De verf van vroeger zit vol bersten en afgepelde vlekken van de allerhande weer. Mos groeit in kladden en franjes op de vermergelde steen en kruipt in de reten.
Een nederige horlogemaker heeft die oude toren later vol kamwieltjes gestoken. Men noemt hem nu de "Zimmertoren". De 95 wijzerplaten in dit heelal tussen vier muren tonen het komen en gaan van zon en maan, het verschijnen der kometen en veel is niet genoeg. We volgen er de dierenriem, de dagen en de weken. Het ambetante februarimaandeke en de andere, de lichtjaren en de schrikkelijke schrikkeljaren, zo vertellen de schrijfboekomslagen. En alles draait op éne stang. De beroemde toren heeft bloemen in zijn knopsgat gestoken.
Naast de lieve Bertha en Tony Bergmann, die in de hogeschool advocatenstreken leren, staan Van Boeckel en Pirroen. Mijnheer Pirroen met zijn bruin-purperen frak en hoge hoed komt uit de krinolinentijd en trekt de uren uit het klokske. Maar daarvóór laat de smid zijn spierballen-arm op en neer gaan. De blaasbalg zoeft het vuur aan.
De hamer mokert op een witgloeiend ijzer, de vonken fonteinen, den Boeckel smeed slangen en vogels oprijzend uit vuur en duister. Hij plooit de tikkehanen naar zijn eigen kunst. Ze vechten tot ze gelijk gebroken postuurkens achterover vallen of ze kraaien metaalachtig tegen den nieuwe morgen.
In het museum hangt een kleine schets van Rubens : "Het Gebed van de heilige Theresia verlost de Zielen uit het Vagevuur". Het is als uit zijn hand gegoten, rits rats met het penseel in bruine verf gedopt en er dan een paar voorzichtige kleurtjes over geblazen.
In een landelijke herberg zit een jonge deerne, omarmd door een ouwe vrijer, bier te drinken. Teniers heeft dat prachtig geschilderd vers uit de verf, transparant in gamma's van oker en groen.
Van Schelfhout een winterlandschap, een bevrozen rivier met schaverdijners. Daarover een grote lucht vol helderheid en vorst. Men voelt het, daar heeft de schilder een grote vreugde aan gehad.
Een rijkemansfamilie zit met pijpkenskraag en zwartgekloven fluweel in de schoenste kamer te pronken in de zachte glans van fruit. De huismuziek ritselt in de verf en doorzijpeld de kunst. Figuren om voor te knielen. Frans Floris heeft zijn stiel als een boterham in de hand, en laat dan de Heilige Geest maar komen.
Een stoet van Vlaamse spreekwoorden trekt voorbij. Breughel kwam armen te kort, de spreuken leven nog, ons volk zegt ze alle uren van de dag als gouden wijsheid. Pieter Breughel de Jonge heeft het werk van de Reus, die zijn vader was, achterna geschilderd.
Elk fragment is een schilderij, een wereld op zichzelf. De koleuren groeiden als gelukkige bloemen. Men ziet de onzichtbare schilder lachen met de menselijke doening in deze verkeerde wereld. Hij is opgenomen in de armen van zijn beminde, de schilderkunst.
De Begijnhofstraat botst tegen de vest op het Seeldraaiershuizeke. Vroeger woonde hier een man die zijn kost verdiende met zelen te draaien op het paadje van hier tot ginder. Hij kwam vooruit door achteruit te gaan.
Met Nieuwjaar brengt Susje Niks zijn gedrukte berijmde nieuwjaarsbrieven waarop alle jaren hetzelfde te lezen staat als oa. "Slaapt burgers dan gerust, terwijl wij doen de ronde." De volgende morgen zit Suske wéér in een straatgemak te slapen met de piek nevens hem en hij zal wéér geen dieven zien.
Sooke Vandermussche staat in zijn niéuwe bakkerij een spijs van siroop en ik weet niet wat in ronde deegschoteltjes te gieten. Efkens in de oven gebakken krijgen de randekes een bruin kantje en de harde spijs barst, smakelijk om te zien. Het is een hertlijk eten als ze nog kraken, want na een week zijn ze dor en droog, en wringen ze als een katoenen brok in de keel van de vreemdeling.
Toen Leopold II in Lier een tentoonstelling van handel en nijverheid kwam bezoeken bood Sooke de Koning een vlaaiken aan. - "Pruuft dadis: Manhier Siere de Keunink zanne Mazjestât, hoe lekker da tees is. "De Koning beet in het vlaaike en vroeg vanuit zijn baard : - "Wel, dat is lekker... en hoe wordt dat gereedgemaakt?" - "Wel, Manhiere Siere de Keunink zanne Mazjestât, da zal ek na' s ni segge, c'est le secret de la maison." - "Wees gerust, ik zal U geen konkurrentie doen."
In 1911 ronkten op de Molbeemden enkele grote ijzeren spinnekoppen met velg. De koene luchtschipper John Verrept zette zijn klak achterstevoren en vloog met zijn ééndekker rond de St. Gommarusstoren. Drie hoekige signalen vertelden wat er ging gebeuren : witte vlag: men vliegt; zwarte vlag : men vliegt niet, rode vlag : men zal waarschijnlijk vliegen.
Toen Koning Albert in 1914 aan het hoofd van zijn bloedende piotjes uit Lier aftrok hoorde hij het stedeke door de vijandelijke vuurmarmitten bestookt. Lier is er levend uitgekomen, naar invalied, met valse armen en benen en stilaan verprutst en vergaat het oude schone Lier van binnen en van buiten. Maar de schapekoppen pinken hun verdriet weg.
Achteruit, daar zijn de Reuzen, bezie ze maar goed want ze komen zelden uit hun paleis en morgen gaan ze'r weer binnen in hun négligé. Groot volk laat zich niet te veel zien. Het beiaardpaard huppelt moeilijk, naar traditie bereden door vier achtereenvolgende jongens van één huishouden. De vierling is ook goed.
De reuzen zijn de kartomen lijfwacht der grote feesten van Lierke-Plezierke. Reus Goliath blinkt van zeep, verf en vergulsel en danst als symbool van ordinair geluk. Het is een grote familie met vader en moeder, groteva en grotemoe, Moorse knechtjes en de "Memme". Kinnebaba die met zijn snottebellen mee in de omgang stapt is het lemmekakske.
De bonen van de vest wandelen achtereen lijk pelgrims, in elk hoofd hun vogelen. Het Begijnhof is d'amandelboon van Lier. En om de smaak en de reuk goed te bewaren ligt het wat bezijds onder het frisse gordijn der Begijnevest tegen de Nete.
Daarachter onder het feestelijk torentje in de oude huizen waar 's nachts oude herinneringen over de trappen kraken, bloeit de blanke bloesem der vrome begijntjes. Een poortje sluit 's avonds de boosheden der wereld af. De stilte en de eenzaamheid glijden over de bleke kasseikes langsheen de straten, overklast met zon.
De huizen staan er als onder water, als rechte planten in een vijver. En altijd de mussen die ongenadig hun eentonige snaar betokkelen.
Oud en ingevallen zweten de klamme huizekes, maar daarbinnen achter de zieke tochtige stenen verjongt zich de geest, gebogen over het geurige boeksken van Thomas à Kempis.
De enge straten blinken van vrede en geluk. Uitgeknipte schaduwen snijden het Hellestraatje in stukken. De daken zijn befluweeld met zacht mos, om artiestenfrakskes van te maken.
Het geloof suist rond de Kalvarieberg, waar in een proper hofke onder een blauw portaal Jezus dood ligt in de schoot zijner Moeder.
Rode bakstenen huizen met witte manchetten lachen in een eendere root. De stappen klinken in de smalle stegen verbaasd over hun eigen lawijt.
Het geloof prevelt uit de namen die op de deuren geschilderd staan : "De Wijngaard des Heeren", "De Goddelijke Oogen", "Zoete Naamke."
Een binnenkoerke wrijft de noenslaap uit zijn ogen en zucht onhoorbaar. De muurkens zijn moe van zoveel eeuwen te staan.
En hoog boven de tevreden nederigheid jubelt de kerk hoog en groot in volle Brabantse krullenweelde als een galante markiezin. De ziel van wie hier binnetreedt is een vijver zonder rimpels.
Elke begijn staat voor heur eigen potke. Ze kunnen zelf naar de markt hun erwtjes en engelse vijgen gaan halen. Ze hebben hun nederig hofke en koperen kandelaars te verzorgen en de grote tiktak-horlogie op te winden.
Met Sint Margriet korten de dagen dat ge 't ziet. Dan gaat er een schone processie uit omgonsd door een koperen feestmarch. Het is een klinkende dag in de egale vredigheid. De blijdschap blinkt op het gezicht van de maagdekens en de gesteven witte rokskes ruisen als een zee.
De geest rekt zich naar God en zijn zoete Heiligen. Perkamenten vrouwen, in wie de mizerie knaagt en met in hun kleren de geur van Godshuizen, zitten lui te weesgegroeten. Ze duikelen onder in hun geloof.
In een zeerogend geschitter van zonbeschenen goud, omgeven van zoete wierookgeur, sluit hoogweerdig de processie. De Heilige Hostie wandelt als een balsem over het hof, ingetogen als een gedurige zondag.
In witte lakens gehuld bidden de begijnen met litaniestem hun gebeden voor in den hemel te komen, voor de vagevuurzieltjes, voor hun kanarievogel en tegen de ratten en muizen.
In elke straat bloeit een vroom-vereerd O.L. Vrouwe beeldje. Zij is de troost, de zalf van elke straatmizerie, de zakdoek der bedrukte moeders, de post-restant der verliefden. En 's avonds met 8 september, schitteren de vensterrichels en het kapelleke van de honingzoete maagd uit Holland langs de baren der zee hier aangespoeld.
In de reuk van haring en ajuin ontluikt het blanke visioen der tedere Lierse kanten. Raamliederen zagen op de trage groei van wondere onmogelijke bloemen als vertelsels van sneeuw. " 'k Ben al zo lang aan 't zoeken om miljonair te zijn," " Ik vin het in gen boeke of in gin maneschijn, " " 'k Zou gaarne rijkdom hebbe, dadis eenieders gunst," " Maar hebbe dadis hebbe en krijge is de kunst," " Maar hebbe dadis hebbe en krijge is de kunst."
Hier wandelt de mistiek in burgerkleding rond, De lente blaast het deurtje van het piepenholleke open. Het is zoet en koeleurig als een boekeeke suikerbonen. Men hoort het gras tussen de kasseien groeien.
De stilte is als een druppel olie die aan de toot van een pomp te beven hangt. De witte straten zijn een getijdenboek, verlucht met de naiëve tafereelkens van Jezus' bitter lijden.
Als de kreunende poortjes open gaan laten ze frisse hofkens zien, die de aankondiging aan Maria verwachten.
De zon klast verfdozen op de blozende pannen. Zachte oker lekt op de pleinen en straatstenen. De Lierse smaak komt als een goede anijsreuk aan het hart, iets schoon en duurbaar dat men ver in het verleden waande, iets buiten de tijd, zonder de echo van de wereld op te vangen, een stadje dat inspiratie in de dichter giet.
Zo staat schoon Lier daar in zijn wallen op de scheiding van Brabant en Kempenland, fris en kleurig in de zon als een mandeke met schoon Brabants fruit waarvan de kerk de meloen is.
Pallieter vertrok uit het Neteland, waar hij jaren had geleefd. Beiaard trok de witte wagen waarin Marieke met haar drieling zat. Petrus stond boven op de huif. Loebas liep naast het paard. Tussen het geklank der vogelen-kelen, floot kalm en trots de koninklijke nachtegaal.
En zo rolde de wagen over de zingende Begijnevest naar de blauwe verten van de wereld, lijk een nodend paradijs.
De schoonheid droomt van boom tot boom, doch alle schoonheid zal verdwijnen want alle schoonheid is slechts droom, maar gij zijt eeuwigheid. Heb dank dat gij mijn weemoed wijdt en zegen ook zijn vrucht.
Den ganse driehoek in de luchten, nu komt de wintertijd. Ik hoor U door mijn hart en door de reten zuchten. Ik ben bereid.
Op maandag 29 augustus 2016 is Clara Timmermans op 93-jarige leeftijd in het rusthuis waar ze verbleef overleden. Clara was de tweede dochter van Felix Timmermans en de zus van Tonet, Lia en Gommaar.
Ze werd geboren in 1922 en was net als de andere kinderen van de Fé artistiek bijzonder begaafd. Zo maakte ze naam en faam als zangeres, kunstschilder en auteur. Bij het einde van de jaren ’40 en het begin van de jaren ’50 verzorgde ze als veel gevraagde sopraan tal van zangrecitals. Het aspect kunstschilder en aquarelliste kwam uitvoerig aan bod tijdens een retrospectieve tentoonstelling in 2007 in het Timmermans-Opsomer-huis.
Clara, die gehuwd was met Maurice Wagner, was een pionier op het vlak van haiku’s en schreef tal van prachtige vertelsels en verhalen. Voor de hand liggende titels zijn o.m. ‘In de hof van mijn vader’, ‘Langs de waterkant’, ‘Herinneringen aan mijn moeder’ en ‘Een Lierse vla in sprookjeskoek’.
Wij bieden de families Wagner-Timmermans onze oprechte deelneming aan.
Uit De Tijd : godsdienstig-staatkundig dagblad van 26-10-1920
Een katholieke Vlaming schrijft ons : "Dat er onder die stijve Hollanders zoo'n Don Quichotten op het stuk van Katholicisme zijn...", heeft Timmermans bij ’t overwegen van den uit Nederland tegen zijn Pallieter gerichten aanval wel niet gezegd of geschreven, maar dan toch gedacht! En zóó moeten in Vlaanderen, verwonderd, heel veel katholieken denken, die — zonder de minste bedoeling om er een loopje mee te nemen, — ook maar "probeeren" goede katholieken te zijn, maar dit zóó oprecht en eenvoudig-van-harte doen, dat een "stijve" Hollander dit niet kwaad kan opnemen, zonder door het gevaar te worden bedreigd, de christelijke fraterniteit in het gedrang te brengen.Het is — wel te verstaan — niet mijn bedoeling, Pallieter of Timmermans te verdedigen, enkel aan te toonen, dat zulks niet eens behoeft, indien men zich maar even de moeite getroost elkaars psyche beter te begrijpen.
De Hollanders hebben maar eens te bedenken, dat eenerzijds de vorm, waarin het kerkelijk verbod van Pallieter is ingekleed, er genoeg op wijst dat niet de schrijver Timmermans getroffen wordt, en al evenmin zijn Pallieter als compositie, doch alleen die accidenteele bestanddeelen ervan, welke door hun voor stijve Hollanders'' kwetsende platheid, in schijn een cachet van pervers materialisme op het boek hebben gedrukt; anderzijds, dat nergens in Vlaanderen zelf — het milieu waarin en waarvoor Pallieter is ontstaan — de "Don Quichot" apostrofen tegen dien vermeenden materialistischen geest zijn gehoord, en dat aldaar niet eens een rechtstreeksch verbod van Timmermans' boek door de eigen kerkelijke overheid is afgekondigd. Heel het voor katholieken onbehagelijk verwijtengescherm, berust m.i. eenvoudig op een wederzijdsch misverstand. De ijvervolle Katholiek uit Nederland, die de hier en daar van moreel standpunt uit afkeurenswaardige bladzijden in Pallieter te Rome aan de kaak heeft gesteld, heeft blijkbaar vergeten, er rekening mee te houden, dat het boek van Timmermans gerijpt is in een physisch ziekelijken toestand, waarin het pijnlijk ontberen van alle aardsche welgedaanheid begrijpelijkerwijze excessen heeft doen fantaseeren, waarachter nochtans niet het zondig zinnelijk instinct mag worden gezocht, hetwelk wel bij een physisch in normale omstandigheden verkeerenden auteur zou mogen worden verondersteld.
Dat Timmermans dit later niet heeft ingezien, en daarop zijn boek niet naar den vorm gewijzigd? Daartegen kan worden ingebracht, dat het warme onthaal van Pallieter bij vele Katholieken, er genoegzaam op wijst, dat men over 't algemeen géén verkeerde bedoelingen of zelfs niet gevoelens bij den van aard eenvoudigen en geheel open schrijver heeft meenen te ontdekken. En in 't onderhavig geval, komt het haast alléén op een subjectief oordeel aan. Dat Timmermans nu spottender wijze uitvaart tegen zijn "Don Quichot" schijnende geloofsgenooten, kan gerust als een logisch, uit het voorgaande volgend, misverstand van zijnen kant worden aangezien. Waarom ook die onverwacht scherpe afstraffing, zonder voorafgaande verwittiging, wat hij toch van geloofsgenooten had mogen verwachten, te meer, daar hij er vroeger reeds blijk van heeft gegeven vatbaar te zijn voor op redelijke gronden berustende opmerkingen, en in dien zin dan ook reeds een verandering in zijn werk aanbracht? Het is nu wel onverkwikkelijk voor ons, katholieken, dat Timmermans den bal heeft teruggekaatst, bij middel van een uitgesproken liberaal blad, "Het Vaderland".
Maar laat ons daar geen verkeerde opvatting over koesteren. Timmermans wist misschien niet eens, dat "Het Vaderland" een liberaal orgaan is; werd daarbij niet een voor Timmermans misleidend voorbeeld gegeven, door een in Hollandsche Katholieke kringen gekenden katholieken leider uit Vlaanderen, die zelfs in de anti-katholieke "Haagsche Post" heeft geschreven, en daarvoor nooit van katholieke-Hollandsche zijde, publiek werd atgestratt ? Als heel zeker mag in elk geval werden aangenomen, dat Timmermans zijn — uitsluitend litteraire — bijdragen enkel naar "Het Vaderland" opzendt, omdat dit blad warm voelt voor den Vlaamsch-Nationalen strijd, welke ook Timmermans zeer ter harte gaat, en waartegenover de financieel-grootscheepsche Katholieke bladen van Holland ongelukkig eerder onsympathiek staan.
Timmermans onderwerpt zich aan de Kerk, wat alle Katholieke Vlamingen van harte verheugt; en laten we verder zijn "voorwaardelijk" opvatten, zooals het is bedoeld : vooraleer een gebaar te maken, van voor een Kunstenaar zeer zware zelfverloochening, eerst vernemen, in hoever hij het boek als geheel moet verloochenen, óf het... veranderen! Met nederige en volkomen onderwerping tegenover Rome bezield, — mogen we er toch den H. Stoel om danken, dat die laatste weg gehéél is opengelaten. Laten wij, Katholieke geloofsgenooten van Timmermans, daarom niet bitter zijn in onze uitspraken, de les indachtig : "hij alleen, die geheel zuiver is, werpe den steen", en bedenken we, dat we geen personen te veroordeelen hebben, wanneer Rome dit niet heeft gedaan, vooral niet, wanneer de weg der volkomen verzoening tusschen Pallieter en de H. Congregatie nog niet door Timmermans is afgewezen.
*-*-*-*-*-*-*
De bedoelingen, waarmee de katholieke Vlaming hierboven het pleit voor zijn talentvollen landgenoot opneemt, verdienen allen lof en zijn grootmoedig gebaar zal ook in Holland gemakkelijk sympathieën winnen. Want gebeten is hier wel niemand op dien schrijver van Pallieter bij wien men ongetwijfeld een groote mate van goede trouw moet veronderstellen en die reeds een gecastigeerde uitgave van zijn boek ondernam. Maar de verdediger van den schrijver schijnt nog haast naïever dan deze zelf.
Te veronderstellen, dat de heer Timmermans, die maanden in den Haag heeft gewoond en langen tijd Holland bereisde, niet eens weet, dat "Het Vaderland" een liberaal orgaan zou zijn, is niet meer kinderlijk, maar kinderachtig. Ook de vergelijking met hetgeen zich een katholieken leider in een niet-katholiek weekblad veroorloofde, gaat niet op. Want deze schrijver heeft een of tweemaal geenszins in liberalen geest politieke meeningen in bedoeld periodiek uiteengezet, en toen daarover eenige opmerkingen waren gevallen ziet hij van deze medewerking af. De heer Timmermans daarentegen, herhaaldelijk gewezen op het liberale karakter van het orgaan, aan hetwelk hij zijn medewerking verleende, zet rustig zijn medewerking voort, niet in katholieken, maar in anti-katholieken geest, gelijk wij in ons artikel over zijn geschrijf hebben aangetoond.
"Timmermans onderwerpt zich aan de Kerk", schrijft de geachte inzender. Hij vergeet er bij te voegen, "voorwaardelijk", zooals Timmermans zelf verklaarde, en hoe weinig katholiek dit voorwaardelijk was, weten onze lezers. Had hij zich eenvoudig onderworpen en zijn werk herzien, zonder den bitteren uitval tegen de kerkelijke overheid in een liberaal blad, zijn geloofsgenooten, ook in Holland, zouden zich hebben verheugd over deze houding. Nu maakt hij zelf het noodzakelijk, dat hem gewezen word op zekere practijken van het liberaal-Katholicisme, welke wij Goddank, boven den Moerdijk zijn ontgroeid, en die men ook in Vlaamsch België zoo spoedig mogelijk moge ontgroeien. Want die kanker zou nog erger invreten in het katnolieke beschavingsleven daarginds, indien geregeld de methode van den verdediger des heeren Timmermans werd gevolgd, om alle fouten van een liberaal-katholieke mentaliteit te herleiden tot goede trouw. Ook als men de goede trouw aanneemt, blijft het in een openbaar geval als dit een plicht, die goede te verlichten.
Toespraken 25/6/2016 - Kevin Absillis, Kris Van Steenberge en Gerda Dendooven
Toespraak boekvoorstelling Pallieter 25 juni 2016 Door Kevin Absillis
Geacht publiek Beste collega’s, vrienden, familie, oude Timmermansfanaten en dankzij de tussenkomsten van de vorige sprekers ook nieuwe Timmermanssfanaten. Beste familie van Felix Timmermans.
Een jaar of zes geleden kreeg ik de opdracht om een college te geven over streekliteratuur in het interbellum voor de masterstudenten Nederlands van de Universiteit Antwerpen. Zoals u waarschijnlijk weet, werd er nogal wat streekliteratuur geschreven in die tussenoorlogse periode, maar die vormde zeker niet de hoofdmoot van dat bewuste vak. Daarin stonden eerder grootstadromans en grotesken centraal, en teksten die op een of andere manier aansluiting vonden bij de zogenaamde historische avant-garde (expressionisme, futurisme, dadaïsme, …).
Ik zal het maar meteen bekennen: ik had op dat ogenblik weinig met streekliteratuur. Het was een genre dat ik associeerde met oubolligheid, kneuterigheid, provincialisme. Het was het genre, zo meende ik te weten, dat de vaderlandse filmindustrie had grootgemaakt of liever klein gehouden met dialogen die volgens sommige schattingen voor 95% bestonden uit de regel ‘godverdommeverdommemiljaardemilledeju, van mijn erf ’. Streekliteratuur, dat was iets voor katholieke Vlaamsgezinden van de oude stempel, of, voor zover deze groep niet volledig met de vorige overlapt, voor mensen met een jaarabonnement op Bokrijk, waar breugeliaanse taferelen de herinnering aan een idyllisch Vlaams verleden even warm moeten houden als de broden die er nog in ambachtelijke stijl worden gebakken. Ik zet het een en ander wat dikker aan. Nog niet wanhopen en zeker nog niet gaan lopen. Er kom een wending aan.
Van breugeliaanse taferelen gesproken: ik besloot, nadat ik dus die college-opdracht had gekregen, om Felix Timmermans te gaan lezen. Dat heeft u goed gehoord: te gaan lezen. Voor het eerst dus. Tot een jaar of zes geleden had ik nog geen letter van Felix Timmermans tot mij genomen. Ik had nochtans vier jaar Nederlandse taal- en letterkunde gestudeerd en was intussen zelfs gepromoveerd tot doctor in deze discipline. Maar Timmermans had ik al die tijd nooit ontmoet. Niemand had me uitgenodigd of aangemoedigd om met zijn werk kennis te maken. Dat had ik uit eigen beweging kunnen doen, hoor ik u denken. U heeft natuurlijk gelijk. Maar ik pleit verzachtende omstandigheden. Zoals de meer geslepen criminelen doe ik door me op een ‘ongelukkige jeugd’ te beroepen: Ik ben geboren in 1980 en was dus een tiener in het enige decennium uit de vorige eeuw dat echt het predicaat glorieus verdient: de jaren 1990. De muur was gevallen, the sky leek the limit, opeens waren er 30 televisiezenders, niet veel later een stuk of veertig en nog wat later kon niemand de tel nog bijhouden. Ik maakte deel uit van de eerste zogenaamde postideologische generatie – in Vlaanderen wil dit onder meer zeggen dat je bij het woord zuil niet aan een per levensbeschouwing ingedeelde groep denkt maar aan pilaren die je met gerookte ham kan inpakken.
Mijn mentale horizon liet ik gewillig afbakenen door Humo, Studio Brussel en MTV. Grappig vonden we, in crescendo, Beavis and Butt-head, The Simpsons, South Park. Ironie was voor ons een manier van leven. Wat ik eigenlijk wil zeggen is dit: ik werd volwassen in een cultuur klimaat waarin het vanzelfsprekend was om een grondig wantrouwen te onderhouden tegen het verzuilde verleden, Vlaamse folklore, alles wat zweemde naar volksverbondenheid... Dit klimaat tekende ook de sfeer op school. Zeker de vakken geschiedenis, Engels, Nederlands, zeg maar de vakken die er wat mij betreft toe deden, werden gegeven door oud-strijders van mei 68 en anders mensen die er in ieder geval graag bij waren geweest. Ik herinner me nog scherp dat ik in het zesde middelbaar voor Nederlands een groepsopdracht moesten maken rond een auteur uit het interbellum – dat was in de tijd dat er in middelbare scholen nog literatuur werd gegeven en Latijn werd gesproken. Een paar jongens uit mijn klas, het waren fanatieke supporters van SK Lierse, de club speelde toen nog in de eerste klasse, sterker nog in 1997 werd de club onder aanvoering van Erik Gerets landskampioen; die voetballers uit mijn klas dus wilden hun opdracht wijden aan Felix Timmermans. Dat was per slot van rekening de auteur van Pallieter, en met Pallieters, dat hoef ik u niet te vertellen, zo verwijst men hier te lande eveneens naar de spelers van SK Lierse. Over my dead body, zei de lerares die ook Engels gaf. Dat zal ze wel niet letterlijk zo gezegd hebben, maar dat ze Timmermans achterhaald vond, geen serieuze literatuur(meer), dat lijdt geen twijfel.
Daarmee wil ik trouwens geen kwaad woord gezegd hebben over mijn lerares Nederlands van toen. Zij wilde ons opleiden tot kritische, mondige burgers met een goede, liefst zo kosmopolitisch mogelijke smaak. Dat ze besloot dat een boek als Pallieter daar niet toe kon bijdragen, reflecteerde gewoon de intellectuele consensus. Wie kan mijn verbazing beschrijven, toen ik, vijftien jaar na de middelbare school, een prille dertiger inmiddels, Pallieter daadwerkelijk ging lezen. Veel plot was er niet aan. Pallieter beschrijft een veertiental maanden uit het leven van een liederlijk aangelegde vlegel die als een nieuwe Adam in een paradijselijk landschap zorgeloos geniet op het ritme van de seizoenen. De handvol personages die deze Vlaamse lusthof bevolkt, maakt nauwelijks psychologische ontwikkeling door en veel dramatische stof is er evenmin. Pallieter ontmoet een Eva die Marieke blijkt te heten. Hij wordt verliefd en trouwt met haar. En nadat zij hem tegen het einde van de roman een drieling heeft gebaard, verlaat het jonge gezin de Netevallei om de wijde wereld in te trekken.
Een dergelijke synopsis doet uiteraard geen recht aan de roman. Het punt was dat ik helemaal geen ordinaire achterhaalde folklore ontdekte, maar een fascinerende, geestige en bovenal ontroerende tekst. U heeft daarnet al enkele flarden kunnen beluisteren. Ik sluit me graag aan bij het enthousiasme van Kris van Steenberge en Gerda Dendooven. Pallieter was helemaal geen streekliteratuur – toch zeker niet in de zin waarop dat predicaat meestal wordt gebruikt. Pallieter is, zoals ik in het nawoord bij de nieuwe uitgave uitleg, de ultieme non-conformist, een onverbeterlijke anti-bourgeois, een hartstochtelijke gevoelsmens en bovendien, op zijn eigen manier, een soort kosmopoliet, die een opmerkelijke ontvankelijkheid voor vreemde culturen aan de dag legt, verbroedert met zigeuners en op het einde van de roman zelfs op wereldreis vertrekt.
Zo kon ik uiteindelijk tot mijn niet geringe verbazing veel in deze roman herkennen. Niet, of niet alleen een idyllisch Vlaanderen. In Pallieter meende ik iets te herkennen van Pietje de Leugenaar uit de televisieserie Terug naar Oosterdonck, zo prachtig vertolkt door Dirk Roofthooft. Zoals Pallieter intussen ook te herkennen valt in Wouter Deprez als die met humor en oprechte verontwaardiging ten strijde trekt tegen onze minister tegen het leefmilieu. Mij vielen voorts parallellen op met liedjes van Joni Mitchell waarin zij het betreurt hoe het paradijs werd plat gebuldozerd voor een parking; en met de muziek van Van Morrison, de hunkering naar het goddelijke en het mystieke, de bewondering voor de natuurelementen.
Pallieter bracht ook kinderherinneringen boven aan hete zomers waarin we tweelingkersen als oorbellen om onze oren drapeerden. En intussen herken ik Pallieter in mijn kinderen als ze achter zeepbellen aanhollen of om vertelselkes komen smeken. Helemaal los van de persoonlijke indrukken en associaties die de tekst in me losmaakte, kwam ik ook onder de indruk van de artistieke kwaliteiten van de roman en hoe die verrassend dicht aanleunden bij de vernieuwingsbewegingen die rond de Eerste Wereldoorlog opkwamen – ik kan er hier niet over uit wijden. Wie dat verhaal wil horen, kan het lezen in het nawoord bij deze uitgave.De ontknoping van het eerste deel van mijn verhaal van vandaag is hoe dan ook dat ik niet slechts één keer college gaf over Pallieter, maar van de roman een sleuteltekst maakte in de cursus Geschiedenis van de moderne Nederlandstalige letterkunde van de Eerste Wereldoorlog tot vandaag.
Flashforward naar de zomer van 2015, precies een jaar geleden. Ik heb een gesprek met Harold Polis in de broodjesbar van de Universiteit Antwerpen. Harold had enkele maanden eerder in de schoot van uitgeverij Pelckmans een nieuw fonds gesticht voor kwaliteitsvolle fictie en non-fictie. Ik mocht dan wel geen specialist streekliteratuur zijn, maar weet door omstandigheden iets van Vlaamse uitgeverijen en hun geschiedenis. Ik had dan ook medelijden met Harold en bood hem aan om zijn koffie voor mijn rekening te nemen. Half voor de grap, half voor de troost stelde ik hem een nieuwe uitgave van Pallieter voor. Dat zou zijn nieuwe fonds alvast wat kleur kunnen geven, letterlijk en figuurlijk. Bovendien wist ik dat het boek volgend jaar, in 2016 dus, zijn 100ste verjaardag zou vieren – uitgevers zijn gevoelig voor dat soort dingen omdat ze weten dat journalisten gevoelig zijn voor dat soort dingen omdat zij vermoeden dat het volk gevoelig is voor dat soort dingen – laten we hopen dat ze allemaal gelijk hebben. Enfin, Harold, zei ik, de koffie werd koud, als je er al geen media-aandacht mee versiert dan heb je toch tenminste de Lierse middenstand mee. En die bedenking over de middenstand bracht me naadloos bij het ultieme argument: ik zal de nieuwe uitgave op de leeslijst van de bachelorstudenten Nederlands zetten – dat tikt toch aardig aan, Harold, zei ik. Gaf dit de doorslag? Plots was het geen grap meer en was Harold al achter de rechten op de roman aan.
Na dit gesprek ging ik de roman nog grondiger lezen dan ik al had gedaan om een nawoord te kunnen schrijven voor de geplande jubileumuitgave. En ik las me ook nog beter in in de geschiedenis van de roman en zijn auteur. Hoe meer ik de tekst las, hoe fascinerender het boek en zijn geschiedenis me voorkwamen. En hoe bozer ik werd over de onrechtvaardige manier waarop er de voorbije decennia naar het literaire verleden is gekeken. Mijn verontwaardiging bereikte een hoogtepunt toen bleek dat Pallieter straal was genegeerd door de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde en het Vlaams Fonds voor de Letteren toen deze instellingen vorig jaar met trommels en trompetten hun canon voorstelden. De selectiecommissie voerde aan dat Timmermans onvoldoende aan haar maatstaven beantwoordde. Niet tijdloos, niet blijvend actueel, luidde het verdict, en indirect was er de suggestie van een tekort aan literair-esthetische waarde. Daarmee speelde ze op veilig en heulde deze commissie mee met de lezer die zo gehecht is aan het imago van intellectuele en esthetische meerwaardezoeker dat hij er oogkleppen voor lief bij neemt . Wat een gemiste kans!
Wie Pallieter onbevooroordeeld tegemoet durft te treden, zal ontdekken dat hij veel meer te bieden heeft dan rijstpap en volksdans. Kris, Gerda en ik hebben dat al proberen te illustreren. Laat ik nog een laatste poging ondernemen door Pallieter in het brandpunt van de actualiteit te katapulteren. Als Pallieter vandaag op de wereld kon worden losgelaten, even levenslustig en vlegelachtig als Felix Timmermans hem honderd jaar geleden schiep, dan zou hij de Oosterweelverbinding vervloeken, megalomane winkelcentra laken en protesteren tegen ministers van Leefmilieu die bossen versjacheren voor industriële belangen. Zijn scheten zou hij laten knallen in de gezichten van bankdirecteurs, beursspeculanten en andere makelaars in eigenbaat. Het duffe conformisme van de hardwerkende Vlaming zou hij ridiculiseren, evenals diens shopverslaving en algehele fantasieloosheid. Zijn hartelijkheid zou Pallieter bewaren voor sukkelaars uit verre streken, die hij zou ontvangen met rijstpap en boterhammen met hagelwitte plattekaas. Wellicht zou hij zijn ‘bruurs’ er nog een vrolijk welkomstlied bovenop doen.
Wie bereid is om zijn voorgeprogrammeerde esthetische weerstand op te schorten, zal in Pallieter een eigenzinnig kunstwerk kunnen herkennen, dat even schatplichtig is aan Vlaamse tradities als aan de artistieke vernieuwingsbewegingen die opkwamen rond de Eerste Wereldoorlog. Het is deze unieke kruisbestuiving die van Timmermans’ roman in Vlaanderen en Nederland een weergaloze bestseller maakte en in de rest van de wereld het meest succesvolle literaire exportproduct dat ons taalgebied de laatste honderd jaar heeft voortgebracht. Pallieter werd nog voor de Tweede Wereldoorlog nog een tiental keer vertaald. In een tijd zonder productiesubsidies, zonder door allerlei officiële fondsen gecoördineerde promotie. Met andere woorden: op grond van heel reële belangstelling en bewondering in het buitenland. In tegenstelling tot allerlei gehypte romans vandaag werd Timmermans’ Pallieter trouwens niet alleen vertaald, maar in het buitenland ook daadwerkelijk gekocht en massaal gelezen. De roman werd uitvoerig geprezen door de bloem van de Europese en Amerikaanse letteren. Tijdens mijn onderzoek viel ik hierbij van de ene verbazing in de andere: Stefan Zweig, Rainer Maria Rilke, Hermann Hesse, toonaangevende Amerikaanse critici en periodieken zoals The Dial (het lijfblad van het internationale modernisme), noem maar op. Niet alleen in recensies, maar ook in intieme dagboeken en brieven werd met de nodige geestdrift over Pallieter geschreven. Het ontroerendst is de reactie van Hermann Hesse.
De auteur schreef in 1924 een recensie waarin hij Pallieter bejubelde als ‘een prachtig boek vol zon, gelach en innige levensvreugde.’ Toen de internationale pers een kwarteeuw later het overlijden van Felix Timmermans doorseinde, stond dat prachtige boek nog altijd in het geheugen van Hesse gebeiteld. Hesse had eind 1946 de nobelprijs gekregen. Op 24 januari 1947 nam hij de tijd om de weduwe van Felix Timmermans, Marieke Janssens, te troosten met de volgende woorden: ‘Ik was een van zijn dankbare lezers, en de zomer waarin ik de toen net verschenen Pallieter voor het eerst las stond volledig in het teken van dit zo mooie en beminnelijke boek.’
Op grond van zijn cultuurhistorische impact en betekenis alleen al had Pallieter een plek toe moeten komen in het kraaiennest van onze canon. Dat de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde en het VFL hierover anders konden oordelen, is een blijk van onvoorstelbare ongeïnformeerdheid of het resultaat van volstrekt misplaatste gêne — ik durf te gokken op een combinatie van de twee. In het nawoord had ik geschreven: de beslissing van deze canonsamenstellers zegt meer over de relevantie van hun canon dan over de relevantie van Pallieter. Maar een wijzer iemand maande me aan niet na te trappen. Hoe dan ook, u begrijpt dat die hele canon, tot wordt rechtgezet wat nooit krom had mogen zijn, mag worden uitgeleverd aan het kanon van Pallieter.
Toch wil deze jubileumuitgave niet alleen het een en ander rechtzetten, ze wil ook nieuwe lezers laten kennismaken met de roman. En deze onbevangen lezers hebben ruimschoots genoeg aan het hartstochtelijke advies van Rainer Maria Rilke dat ik graag aan u voorleg: ‘Ik stuur je, liefste, een hoogst vermakelijk, vlot leesbaar boek, een meesterwerk van vandaag en een dat zal blijven. Lees, je zult lachen, maar ook diep ontroerd worden.’ Dank u.
Woord van dank: - Kris van Steenberge & Gerda Dendooven: voor hun aanstekelijke enthousiasme. - Wendy Lemmens, een 27-jarige doctoraatstudente uit Nederland die intussen op eenvoudig verzoek Pallieter uit het blote hoofd van achter naar voor kan opzeggen. Zij verdient alle lof voor de bezorging van de tekst die we in deze uitgave presenteren. Zij heeft de tekst minutieus nagelezen, vergeleken met andere versies en het variantenapparaat opgesteld. Het resultaat is een unieke, gerestaureerde versie die de grootste kenners als de newbees leesplezier zal schenken. Het is bijzonder fijn om Wendy in de week van haar verjaardag, behalve een kleinigheidje, geschreven door een van Pallieters grootste bewonderaars, ook een exemplaar van onze Pallieter in handen kan drukken. - de erven Timmermans, in het bijzonder Gommaar Timmermans en zijn echtgenote die voor ons op zoek gingen naar de oorspronkelijke illustraties die Felix Timmermans maakte voor de eerste druk van Pallieter - diverse mensen uit Lier: Griet van Opstal, van de Dienst Erfgoed en Musea, die deze presentatie mogelijk maakte. Voor het verschaffen van uniek illustratiemateriaal: Birgit Reynders van de Openbare Bibliotheek Lier (waar momenteel ook een Pallieter-tentoonstelling loopt) en Peter Putseys van het Liers stadsarchief. - Hulde aan Gaston Durnez, de Timmermansbiograaf van wie ik veel geleerd heb; en aan Ronald De Preter, kunstenaar en de curator van ‘De Lierse Lente. Felix Timmermans en zijn kunstbroeders ten tijde van Pallieter’. U kunt deze prachtige tentoonstelling overigens zo meteen zelf bezoeken op de eerste verdieping van het museum. Het is goed dat Lier Timmermans als kunstenaar nog niet vergeten is. Hopelijk kunnen jullie er mee voor zorgen dat dit zo blijft.
Ik dank mijn collega’s Kris Humbeeck, Valerie Rousseau, Filip De Ceuster en Dennis van Mol. Britt Kennis heeft uitvoerig editiewetenschappelijk advies gegeven. In mindere mate deed ook collega Frank Willaert dit. We zijn beiden erkentelijk. Net als Marlou De Bont, die twee jaar geleden een prachtige scriptie over onder meer Pallieter schreef en intussen aan de Universiteit van Wenen werkt – zo zie je maar. Het team van uitgeverij Polis verdient alle lof. Harold dus, maar ook Katrien, Michèle en vormgever Stijn Dams die Pallieter nog bekoorlijker heeft gemaakt dan we ooit voor mogelijk hielden. Voortaan zal de P. van uitgeverij Polis ook altijd een beetje voor Pallieter staan. Tot slot zijn er natuurlijk alle vrienden en familie die mij minder zien als ik met dit soort projecten bezig ben. In het bijzonder mijn eigen Marieke, die Marijke heet en mijn twee Pallieters die Ezra en Amon heten. Tot de dag aanbreekt waarop ze dit boek zullen kunnen lezen, zal hen voortaan elke avond Hoe het varken aan zijn krulstaart kwam worden voorgelezen.
Intussen is het de hoogste tijd geworden om het glas te heffen op de nieuwe Pallieter. Ik zou zeggen ad multos annos, maar een echte Pallieter houdt het natuurlijk op :
‘Lot er ons de sijs van aflakke’.
*******
Voorwoord voorstelling nieuwe Pallieter 26/6/2016 Door Kris Van Steenberge
Goede avond dames en heren, Toen uitgeverij Polis mij een tijdje terug contacteerde met de vraag of ik als Liers auteur een woordje wilde zeggen bij de herdoop van een 100-jarige dan fronste ik de wenkbrauwen. En wel om twee redenen. Een ervan was een meer dan gerechtvaardigde bescheidenheid.
Hoe kan je als Liers auteur met één boek op je naam en eentje dat binnenkort op de markt komt, iets gaan betekenen op het feestje ter ere van een alom gelauwerd werk van een auteur die jou in deze stad is voorgegaan en een oeuvre bij elkaar heeft geschreven waar je alleen maar kan van duizelen. Ik zou hier eigenlijk onder de tegels moeten kruipen uit nederigheid. Als ik het aantal boeken en vertalingen dat Felix Timmermans op zijn naam heeft staan ooit bij benadering wil evenaren en ik blijf verder werken aan het tempo waarop ik nu bezig ben dan moet ik, ik heb het even uitgerekend, een slordige tweehonderdtwintig jaren oud worden. De wetenschap is tot veel in staat, maar naïviteit kan men vooralsnog niet genezen.
Een tweede reden waarom ik aarzelde was achterdocht. Als eeuweling terug gedoopt worden, daar moeten wel goede redenen voor zijn. Anders word je niet meer uit je stoffige hoek naar boven gehaald. Bij mij was het bijna dertig jaren geleden dat ik het boek echt gelezen had, ik had intussen wel de film en de musical een aantal keren gezien, maar de tekst zelf, zat ver weg.
Ik ben blij dat ik tegen Polis ja heb gezegd want daardoor dwong ik mezelf tot een nieuwe lectuur en tot een nieuwe ervaring. Wat ik destijds, als bronstige adolescent niet gelezen had, trof mij nu wel. Hoe Felix Timmermans, in een – naar hedendaagse normen – plotloos boek, een zeer poëtische wandeling maakt doorheen de seizoenen, en door de ogen van een jonge man de schoonheid van de natuur en het ontroerende van het eeuwige wentelen van de wereld weet te schetsen, is wonderschoon. En vooral, let goed op, niet gedateerd. Dat probeer ik te staven.
Hoe Pallieter in plaats winterhout te kopen, ontroerd geraakt door een beuk die drie man niet kosten omvatten, hij spreidde zich ver uiteen en verborg zijn kruin in den mist; zijn voet stond struisch met veel woest kronkelende en ver lopende armen rotsvast in den grond. Een model van een boom. De koning van het woud. Pallieter kocht hem en liet hem staan.
Joke Schauvliege, waar ben je?
Wat zou zijn mening zijn over al die de vreemden, op weg naar andere oorden, hij die voor die Bohemers zijn hoed afdeed, voor die mannen, die zwervend overal hun leven vulden met muziek uit alle landen. Daar was iets reuzigs in hen. ’t Waren dichters. Zou Pallieter zijn eigen Lier trouwens nog herkennen?
Wat zou hij voelen bij het rooien van de bomen op zijn zo bejubelde stadsvesten, enkel en alleen voor de duistere machten die men kapitaal en immobiliën noemt. Wat zou hij vinden van het peperdure prostaatgedruppel dat op onze Grote Markt werd geïnstalleerd, als je weet dat hij in zijn eigen tuin bij ’t fonteintje bleef staan dat op zijn hoogste spoot, en flitsperelend neerdripselde op den rug der rustige goudvissen?
Wat zou hij zeggen over de noodoplossing die men intussen heeft bedacht: kunstgras van plastic. Hij die luidkeels riep: ‘Ma salon! De loecht is ma plafon, de zon man horloge, het gers is man tapijt.’
Wat zou hij denken van een paar zotte lieden die hier onlangs in de Nete sprongen en een gasboete toebedeeld kregen, ze waren nog niet eens in hunnen blooten flikker. Zou hij lachen met diegenen die op dat moment probeerden een scheet in een vogelkeveke gevangen te zetten?
Of zou hij zwijgen, aangedaan zijn tot in het klokhuis van zijn ziel?
Ik weet het, de tijden zijn veranderd. Het wentelen van de wereld is blijven doorgaan en we zijn honderd jaren verder. Maar het is goed om achterom te kijken. Het helpt vaak om het heden te begrijpen. Om Timmermans te begrijpen.
Je gaat pas integer om met de geschiedenis van de mensheid, als je integer omspringt met de mensen die deze geschiedenis schreven, of je die passage nu leuk vindt of niet. Men poogt het verleden te begrijpen toch, het een plaats te geven, maar het niet weg te krassen. Dat verdient geen enkele ziel die ons voorging, geen boer, geen klerk, geen schrijver, geen kardinaal.
Men grijpt geen tijd, tijd grijpt ons. Of met de woorden van Timmermans klinkt dat aldus:
De bladeren vielen, de winter rilde aan den horizon. Het was er mee gedaan. Het leven had alles gegeven wat het kon. Het was moe en uitgeput, en ging nu rusten terug in den grond, en er nieuwe krachten vergaren voor te naaste jaar. Kikkers, vleermuizen, vogelen en krekels, alles doet en moet mee met de groote wet. Terugwerking. Het is de inademhaling van de wereld. Allerhande nieuwe levens zijn nu geboren en hebben geleefd, en daar het leven altijd maar leven moet en leven geven, zoo haalt het er vele terug naar binnen, om er te naaste jaar andere zielen in te blazen. Hoe kan het anders? van waar zou de aarde het omhulsel der zielen blijven halen? Zij is immers rond en afgerond, en er is niet meer stof in dan er in is. Daarom doen die heengaan mee om anderen te laten komen. Zoo heeft ieder zijn toer, en ’t een is even schoon als ’t ander, omdat het mee tot den asem van het leven behoort. Och ’t is zoo schoon als men er aan denkt, maar ach, wij menschen zouden het toch anders willen.
Beste toehoorders, ik wens jullie heel veel vreugde en literair genot bij deze nieuwe uitgave van de eeuweling. Vrolijke Pallieter … ik wens jou een gelukkige verjaardag.
Het ga je goed.
******
SPEECH 25 JUNI 2016 PALLIETER
door Gerda Dendooven
Mijn vader was een belezen man. Hij kende minstens twee vertelselkes uit zijn hoofd.
Het ene ging over beren, het andere over een varken en het derde was hij meestal vergeten.
Op koude winteravonden mochten wij, brave kinders, bij vader op de knie zitten om naar het ene of naar het andere verhaal te luisteren.
Mijn zussen kozen altijd het ene, dus koos ik het andere.
Omwille van de prachtige eindzin die ik jullie vanavond niet wil onthouden. Die gaat als volgt:
En 't verken zag om naar zijn staartje, en het vond het zoo schoon, dat het knorde van blijdschap, en 't was er zoo fier mee, en zoo pronkerig dat het er van op zijn teenen liep, lijk een rijk madammeken met een nieuwen hoed.
Wat kon vader toch prachtig vertellen.
Later, veel later, toen vader al jaren overleden was, heb ik van dit vertelselke mijn eigen versie gemaakt, weliswaar met een ander einde. Zonder hoed dus. Hoe het varken aan zijn krulstaart kwam, zo luidt de titel.
Tot iemand me op een dag vroeg of ik Het verksken had gelezen. Nee, antwoordde ik in eer en geweten maar toen ik het boekje onder ogen kreeg, wist ik meteen waar vader de mosterd had gehaald. Ik schaamde me diep over mijn eigen creatie en vreesde een aanklacht van plagiaat. Maar die bleef uit, misschien omdat Timmermans zelf zijn inspiratie bij Vlaamse Volksverhalen had gevonden.
In ieder geval begon met deze ontdekking ook mijn nieuwsgierigheid naar Timmermans te kiemen. Ik ging op zoek naar oude uitgaves, liefst met beeldekens van de hand van de schrijver.
En zo kocht ik op een dag, een in grijs linnen gebonden omnibus, met op het omslag de rode initialen FT te midden een blauwe lauwerkrans. Een dure uitgave met illustraties van de auteur. Fijne houtgravures. Gezellige prentjes. Een feestboek, zo leek het wel. Want op het schutblad was een briefje geplakt.
Bijzondere Prijs voor Verdienste toegekend door Het Stadsbestuur aan Mej…Huppel DePup leerlinge van het 6de studiejaar, te Gent op 26 juni 1963.
Wat die verdienste dan wel mocht zijn, stond er niet bij, maar dat het stadbestuur een boek, een omnibus in linnen gebonden, als "Bijzondere Prijs" schonk, aan een juffrouwtje van amper 12 jaar oud, was wel heel bijzonder. De jeugd moest opgevoed. Met literatuur nog wel. Wellicht had het stadsbestuur het boek zelf nooit gelezen anders hadden ze geweten dat het openingsverhaal, Pallieter dus, barstte van zinnelijkheid en wellust.
Uit mijn eigen jeugdjaren kende ik De zeer schone uren van Juffrouw Symforosa Begijntje, van diezelfde Timmermans, een prachtige novelle die op de verplichte leeslijst stond. Maar ondanks het thema- het leven van een begijn - zinderde ook dit verhaal van ingehouden sensualiteit.
Pallieter, daarentegen herinnerde ik mij alleen van een stiekem uurtje zwart-wittelevisiekijken want het boek was ooit verfilmd met wat bloot erin. Zou de jeugd van tegenwoordig nog geprikkeld worden door dit soort brave films? Zouden ze deze literaire held eigenlijk nog kennen? Zouden ze uberhaupt nog lezen? En wat dan wel?
Uit ervaring weet ik dat je verfilmingen moet wantrouwen, dus begon ik op een dag eindelijk eens die Pallieter te lezen. Het was een zachte zomeravond en de merel floot zijn lied. De tuin rook naar vis wegens – en dat merkte ik pas veel later – een dode pad waarvan de kop was afgebeten, die al dagen in een hoekje lag te stinken. Ik besef dat deze treffende beschrijving van een intense geur nogal pover is maar veel verder kom ik niet. Ondanks mijn gaven heb ik zo ook mijn beperkingen. Of te weinig talent. Of zou het luiheid zijn? Misschien een gebrek aan aandacht? Is het desinteresse of eerder onkunde?
Want hoe doe je dat, de geur van een rottend kadaver in woorden vatten? De kilte die uit het gras kruipt in zinnen kneden? De zachte bries van een zomeravond op papier vangen? Timmermans wist wel hoe het moest. Hij zou dit avondlijke moment tenminste smakelijk hebben beschreven. Vooral in het bucolische Pallieter is hij een schilder met taal. Hij schrijft zo gul en gulzig, bijna archaïsch, over geuren, regen, warmte en wind dat je soorten regen hoort druppelen, zonlicht ziet zinderen, de velden ruikt, de voorjaarsvochtigheid voelt. Hij schept een intens plezier in het verzinnen van nieuwe woorden en vervoegingen. Volgens een grammatica die hobbelt en dartelt. Wat een wellust, wat een zinnelijk genot, wat een exuberant en uniek taalgebruik. Maar steeds treffend want je hoort, ruikt, proeft en voelt de natuur in al zijn vormen.
Hij gebruikt ook nooit twee keer dezelfde beschrijvingen. In steeds andere bewoordingen weet hij de zintuigelijke waarneming tot in de kern te visualiseren. Zo brengt hij op een schilderachtige manier de natuur tot leven. Timmermans zou een goede kunstrecensent zijn geweest.
Wij, schrijvers van nu praten nauwelijks nog over de geur van de lente, de krakende winter of de dampende herfst. We maken er geen woorden meer aan vuil, we hebben er nauwelijks nog woorden voor. Honderd jaar geleden hadden we die nog wel. Ook natuur hadden we nog.
Net zoals we wisten hoe de zomer rook en de zonsondergang het weer van de volgende dag kon voorspellen. Nu is er de weerman, of de weervrouw, en zelfs de weercomputer. Zijn we iets kwijtgespeeld ten voordele van de ontginning van onze kleine kromme navel? Beslist. Samen met het verlies van de natuur zijn we ook het zinnelijke genot dat erbij hoort verloren. En de taal om dit op papier te krijgen. Gevoelens beschrijven daar zijn we goed in geworden, maar dat waren we honderd jaar geleden ook al. Zelfs Timmermans.
Soms verdenk ik hem ervan dat hij met Pallieter een nieuw soort Jezus heeft willen scheppen. Een prediker van de existentiële band tussen mens en natuur. Ondanks zijn atheïstische overtuiging of misschien net dankzij, is Pallieter een soort vrijzinnige bijbel geworden met een religieuze visie op leven en dood.
Trouwens, zo bedacht ik onlangs, had Timmermans nu geleefd, hij zat aan tafel in De Afspraak als geweldige voorvechter voor het behoud van de natuur.
Helaas, Timmermans is niet meer. Maar niet getreurd. Pallieter leeft en hij herleeft in deze nieuwe editie.
Misschien moeten we dit boek maar cadeau doen aan onze Vlaamse minister van Natuur. Met op het schutblad een papiertje waarop volgende woorden:
Dit bijzondere boek wordt geschonken aan Mevr Joke Schauwvliege als verplichte literatuur bij het ontwikkelen van een ecologische standpunt als minister van natuur en natuurbehoud. En dit in het belang van onze kinderen en kleinkinderen.
Daar kijk ik naar uit. U toch ook? Maar eerst het boek lezen.
Lier, einde 19de eeuw: een burgerlijk en ingeslapen garnizoenstadje, een kleine provinciestad met neoclassicistische huizen rond haar Grote Markt, de Sint-Gummaruskerk en in de schaduw daarvan talrijke kloosters, godshuizen en kapellen. En verder het begijnhof en de Rijksnormaal-school, de kweekschool voor het officieel onderwijs. De tijd lijkt wel stil te staan.
Tal van jonge mensen die hier in deze periode het levenslicht zien, voelen zich geroepen om in de meest uiteenlopende domeinen creatief door het leven te gaan. Lier wordt een magneet, ook voor artistiekelingen van buitenaf. Het oude begijnhof, voordien nog door Anton Bergmann als pittoresk en sfeervol decor geromantiseerd, en even later door Isidore Opsomer als schilderachtige plaats ontdekt, wordt het magische oord om te dromen, te schrijven, te schilderen en te musiceren. Jonge Lierse kunstenaars ontdekken de weiden en de velden achter het begijnhof. Zij noemen dit 'het Salon'. Daar ontmoeten zij elkaar: de letterkundigen Felix Timmermans, Antoon Thiry, Jozef Arras, Gustaaf Van der Hallen; de kunstschilders Raymond De la Haye, Eugeen Yoors, Reimond Kimpe; de toondichter Renaat Veremans en de architect-kunstschilder Flor Van Reeth. Zij voelen zich geest-verwanten, dwepen met symbolisme en mystiek, vereren dezelfde auteurs. In de boeken van Ruusbroec, Guido Gezelle, Maurice Maeterlinck, Joris Karl Huysmans en John Ruskin zoeken zij inspiratie en bevestiging van hun artistieke missie.
De kunstprofeet Sâr Péladan, stichter van de Ordre de la + Croix + Catholique, trekt vanuit Parijs wereldwijd volgelingen aan, waaronder de jonge Lierse kunstenaars. Zij bestuderen zijn geschriften en kleden zich naar zijn voorbeeld. Kunst weert materialisme en dient de Rozenkruisersidealen van schoonheid, naastenliefde en geloof. Raymond De la Haye weet de diepzinnigheid van een mystieke geest perfect te combineren met lofzangen in stralende kleur- en lichtvisioenen. Eugeen Yoors raakt tijdens zijn studies aan de academie in Parijs persoonlijk bevriend met Péladan en overhaalt de anderen ertoe lid te worden van de Rozenkruisersorde. Eugeen Yoors en Flor Van Reeth komen niet alleen in contact met Péladan, maar ook met Huysmans. Het avontuur zet zich voort en samen zullen zij hun grootse architecturale droom realiseren. Het Péladiaanse ideaal zal later doorschemeren in de Pegrimbeweging. Intussen worstelt één van de jongsten onder hen met een geestelijke crisis. Hij bevrijdt zich vanuit de duisternis naar het licht door een ongeremde lyrische lofzang op de natuur, bevolkt met uitbundige en levenslustige figuren en vereeuwigd op papier. Het boek Pallieter krijgt gestalte en zal vijf jaar later bij zijn publicatie inslaan als een bom. Het brengt verering en discussie teweeg tot op het hoogste niveau en wordt uiteindelijk een mijlpaal in de Nederlandse literatuur. Met dit boek verovert Felix Timmermans de wereld. De Lierse Lente is een feit! Met Louis Zimmer en Lodewijk Van Boeckel vervolledigen zij de roem van dit kleine Netestadje. Lier staat plots op de wereldkaart.
Schrijver, tekenaar, schilder In dat jaar verschijnt Schemeringen van de dood en begint Timmermans te schrijven aan Pallieter. Het zou drie jaar duren voordat het boek voltooid is en vijfjaar alvorens het in druk verschijnt. "De Schemeringen van de dood is het ei waaruit Pallieter ter wereld gekomen is. Toen ik de Schemeringen schreef was mijn leven inderdaad omsluierd met een droeve en angstmakende allerzielennevel, waarachter zich een horizon van klagend klokgelui verborg.{...) Door het occultisme had ik een trek gekregen naar het mysterieuze, naar het griezelige, het Maeterlinck-achtige. In alles voelde ik mysterie." vertelt Felix Timmermans later in Uit mijn rommelkas (1922). In 1907 onderneemt Felix Timmermans met vriend en kunstbroeder Flor van Reeth een begijnhovenreis, voor beiden een inspirerende belevenis. Ze werken samen aan Schemeringen van de dood, dat in 1910 bij Victor De Lille in Maldegem verschijnt (Duimpjesuitgave nr. 84). Timmermans draagt het boek op aan Floris Van Reeth die voor de illustraties zorgt. Van Reeth weet speels met de duistere materie om te gaan, maar Timmermans lijdt aan zwaarmoedigheid.
In 1911 ondergaat de schrijver een heelkundige ingreep, er wordt gevreesd voor zijn leven. Het nonnetje dat hem verzorgt, brengt hem twee bloeiende hyacinten. "Ik rook de Lente!" zegt hij later. Het is voor hem het signaal van zijn heropleving. De levensdrang overwint zijn angst voor de dood. Eenmaal hersteld, noteert hij iedere dag natuurobservaties. Hij wil schrijven, maar hij mist een bindmiddel, een personage dat alles in zich opneemt en reflecteert. In de weilanden achter het begijnhof groeit de idee tot Pallieter, wiens avonturen terstond gedeeld worden met de vrienden. Gustaaf Van der Hallen schrijft de hoofdstukken over in een mooi en leesbaar handschrift. Een voorpublicatie in het Nederlandse tijdschrift De Nieuwe Gids onder redactie van Willem Kloos wordt enthousiast ontvangen. Bob Van Kampen, de zoon van uitgever Van Kampen, beseft de grote scheppingskracht en het volkomen nieuw en experimenteel taalgebruik.
Tegen advies van zijn vader in laat hij het boek drukken. In volle oorlogstijd verschijnt Pallieter, opgedragen "Aan Marieke Janssens, mijne vrouw", in een oplage van 1250 exemplaren. Het onthaal is overrompelend maar ook kritisch, vooral bij de kerk. Pallieter wordt door het Vaticaan als godslasterlijk beoordeeld en belandt op de lijst van verboden boeken. Een gezuiverde versie dringt zich op. Felix Timmermans weert zich, maar de tussenkomst van een vaktheoloog, dr. Theodoor Van Tichelen, blijkt onvermijdelijk. Pallieter zal spoedig de hele wereld veroveren, gekuist en ongekuist.
Bouwmeester Kunstenaar De eerste ontmoeting tussen Felix Timmermans en Flor van Reeth heeft plaats op 12 mei 1906 in het Lierse begijnhof terwijl Van Reeth deze aquarel maakt.(*) Zij raken dadelijk aan de praat en ontdekken hun geestverwantschap. Hun belangstelling voor mystiek, Ruusbroec, Thomas à Kempis, Gezelle, Maeterlinck en de Vlaamse Primitieven maakt dat zij kunstbroeders worden voor het leven. "Dat ik Flor tegenkwam, is geen toeval, maar dat moest zo zijn. Het was bijna of hij mij was, maar met een ander lichaam en een ander gezicht." memoreerde Felix Timmermans later in een artikel over zijn vriend. Gezamenlijk maken zij in 1907 een begijnhovenreis, een zwaarmoedige belevenis, die Timmermans inspireert tot het schrijven van Schemeringen van de dood (1910), opgedragen aan en geïllustreerd door Van Reeth. In De witte vaas, de woning van Flor van Reeth in Mortsel, schrijft Timmermans het hoofdstuk Maneschijn uit Pallieter.
Vanuit de artistieke leefwereld van de Engelse Arts&Crafts evolueert Flor van Reeth naar een eigen regionale interpretatie van de versoberde art nouveau {progressief regionalisme). In 1912 geeft Maurice Maeterlinck hem de opdracht een landhuis te ontwerpen. Door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog blijven die plannen onuitgevoerd. Bij de wederopbouw realiseert Flor Van Reeth de Lierse tuinwijk Zuid-Australie {1920-23), deels geïnspireerd op de begijnhoftypologie. Deze wijk werd tijdens de Tweede Wereldoorlog volledig verwoest. In het Ruusbroeckhuisje op het Lierse begijnhof richten Felix Timmermans , Flor van Reeth en Ernest Van der Hallen in 1924 de Pelgrimbeweging op. Zij willen de vooruitstrevende katholieke kunstenaars verenigen. Met tentoonstellingen (Antwerpen 1927 en 1930), een eigen tijdschrift en een manifest, die een grote weerklank kennen, dragen Pelgrimkunstenaars uit diverse landen en uit verschillende disciplines bij tot de modernisering van de religieuze kunst. Tot hun belangrijkste werk horen: De Boodschapkapel van het Heilig-Hartinstituut in Heverlee (1929-1932), ontworpen voor Flor Van Reeth en met glasramen van Eugeen Yoors; een kruisweg van Albert Servaes en smeedwerk van Rie Haan. Daarna volgen de Sint-Walburgis-kerk (1936) in Antwerpen en de parochiekerk van het Heilig Hart (1937-1939) in Lier, waarvoor het bisdom de glasraamontwerpen van Yoors afwijst. Daarom noemt Felix Timmermans deze kerk een "onvoltooide symfonie".
(*) Timmermans publiceert later een verslag over deze ontmoeting, maar idealiseert de gebeurtenis en hij omschrijft de bedoelde aquarel foutief. Volgens getuigenis van Flor van Reeth is het wel degelijk de hier getoonde aquarel die door hun onverwachte ontmoeting onvoltooid bleef. Timmermans kwam hem vanuit de Vestpoort tegemoet.
Kunstschilder, graficus Felix Timmermans ontmoet Raymond De la Haye tijdens de avondlessen aan de Lierse tekenacademie. De zeer belezen en filosofisch ingestelde De la Haye wordt voor de jonge Felix een leidsman die hem introduceert in de wereld van mystiek, occultisme, astrologie, kabbalisme en theosofie. Dat zorgt bij Timmermans voor een overspannen verbeelding en een geloofscrisis en leidt tot een creatieve ontlading, een bevrijdende kreet in de natuur: het boek Pallieter. Naar verluidt zou de jonge Timmermans model gestaan hebben voor de ets 'De verloren zoon'. (Zaal Raymond De la Haye)
Raymond De la Haye gaat vroeg in de leer bij de decoratieschilders Alban Chambon en Henri Privat Livemont in Brussel. Ook volgt hij de avondlessen aan de kunstacademie in Anderlecht en studeert hij aan de Antwerpse Academie, waar hij in contact komt met Jean Delville. De la Haye legt zich toe op de wetenschappelijke kleurenleer en brengt zijn visie voluit tot uiting in luministische schilderijen. Ook als graficus is hij zeer bedrijvig. Raymond De la Haye is een trouwe volgeling van de Franse schrijver en spirituele leider Sar Mérodack Péladan (1858-1918), excentrieke kunstcriticus, occultist en stichter van de Ordre de la Rose + Croix + Catholique. De la Haye leeft naar geest en kleding volgens diens regels: kunstenaarschap is priesterschap, kunst is als een gebed en dient los van het materiële verheven te worden naar de Rozenkruisersidealen van schoonheid, naastenliefde en geloof. Vegetarisme en geheelonthouding zijn noodzakelijk. De la Haye verheerlijkt deze zienswijze in een geëtst drieluik. Ook in de hechte vriendschap met de Sombeekse kunstschilder Edmond Verstraeten, een pantheïstisch non-conformist, vond hij de bevestiging van zijn levensopvatting.
Raymond De la Haye sneuvelt op 32 jarige leeftijd als soldaat aan het front in Luik tijdens de eerste dagen van de Eerste Wereldoorlog. "Hij vertelde over dingen waarvan ik nooit had gehoord of gedroomd. Met een innerlijke, kalme overtuiging vertelde hij over Astrologie, Theosophie en Kabbalisme. Hij sprak over de schoonheid en het doel van alles onder het licht van een mystiek, waarvan ik nooit een woord had vernomen. Ik kende toen alleen Ruysbroeck en de Visioenen van Anna-Catherina Emmerich. Zijn woorden maakten een zalvenden, geweldigen indruk op mij. Het nieuwe inzicht in het leven, het mysterieuze verband der dingen, achter de verschijnselen zien, trokken mij zo aan, als een slang naar zoet muziek, dat ik niet meer dacht, maar alleen verbaasd en vol wondere ontroering was, als voor een nieuw licht dat over mijn leven schoof." Felix Timmermans, Uit mijn rommelkas, 1922
Kunstschilder, graficus De liefde voor het schilderachtige karakter van hun geboortestad is wat Isidore Opsomer en Felix Timmermans innig met elkaar verbindt. Timmermans bewondert het uitzonderlijk talent van Opsomer en staat meermaals model voor hem. Isidore Opsomer schildert, tekent en etst aanvankelijk pittoreske stadsgezichten en begijnhoftaferelen. Tijdens de Eerste Wereldoorlog verblijft hij in Engeland en Nederland, waar hij onder invloed komt van kunstschilder George Hendrik Breitner. Van dan af ontwikkelt hij zijn kenmerkende monumentale en expressionistische schilderwijze, die hem vooral als portretschilder wereldfaam bezorgt. Isidore Opsomer zal directeur worden van het Nationaal Hoger Instituut in Antwerpen. In 1940 wordt hij in de adelstand verheven.
In een voordracht over Isidore Opsomer, gepubliceerd in 1943, schetst Felix Timmermans de artistieke evolutie van zijn vriend en verklaart hij zijn koloriet: "Maar de kleur van Lier blijft in zijn werk. De Lierse kleur. Het olijfgroen van het water, het Engels rood der daken, het kermis-wit der gevels, de zachte oker van de straatstenen, dit parel-blauw en ritselend zilver onzer bewegende luchten, de zij-ige glanzen van het slijk als het water laag is. Ge zult die kleuren over al zijn schilderijen vinden, zowel in dit Hollands stadsgezicht, als in dit liggend naakt, het stilleven met de broze eieren en zwarte pot, zowel als in de zeilen achter die Katwijkse vrouw. De kleur is het leven van zijn schilderijen. En zij leven omdat zij zo stijlvol geschilderd zijn."
Kunstschilder, tekenaar en glazenier Eugeen Yoors brengt zijn jeugd door in Sevilla waar hij naar de kunstacademie gaat. Hij voltooit zijn studies aan de Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen en aan de Ecole des Beaux-Arts in Parijs. Daar raakt hij bevriend met Sar Péladan, mysticus en grootmeester van de Ordre de la Rose Croix Catholique. In 1905 ontmoet hij in de Boechoutse kunstkring Streven de jonge kunstschilder-architect Flor van Reeth met wie een levenslange creatieve vriendschap ontstaat. Beiden worden lid van de Franse kunstkring Confrérie rosicrucienne la Rosace alsook van de Antwerpse Scalden. In 1913 richten zij Le Scarabée d'Or op, een werkstede voor bouw- en versierkunst. Tijdens de eerste wereldoorlog wordt Eugeen Yoors als militair vluchteling geïnterneerd in het kamp van Amersfoort. Later getuigt hij hierover : "Gedurende de Eerste Wereldoorlog zat ik als gevangene in een kamp waar het eten schaars en oneetbaar was. Wij werden er haast allen ziek. Daar werd mij als gezelschap Pallieter toegezonden. De vreugde die hij mij bracht kan niet in woorden worden omgezet. Ik had het in de vooroorlogse jaren weten ontstaan en gedeeltelijk in zijn groei gevolgd. Niet alleen door mij werd het boek gelezen. Het werd door mijn medegevangenen verslonden en als stralen van een zon danste de Pallieteriaanse geest binnen in de sombere ellende van het kampleven."
Wanneer Felix Timmermans, Flor van Reeth en Ernest Van der Hallen in 1924 de Pelgrimbeweging oprichten, sluit Yoors zich daar onmiddellijk bij aan. De Pelgrimleden hebben gezamenlijke projecten op het oog. De modernistische Boodschapkapel van het Heilig-Hartinstituut in Heverlee, naar een ontwerp van Flor Van Reeth, wordt hun best geslaagde realisatie. De ruimte ademt een gewijde sfeer. Niet in het minst de kleurrijke glasramen van Yoors, 450 m2 in totaal, dragen daartoe bij.
Het portret dat Yoors tekent van de Nederlandse auteur en pelgrimbroeder Frederik van Eeden is bedoeld als ontwerp voor een kerkglasraam. In 1930, ter gelegenheid van de zeventigste verjaardag van Frederik van Eeden, wordt de tekening gereproduceerd en als geschenk aangeboden aan de pelgrimleden. Eugeen Yoors en zijn echtgenote, de dichteres Magda Peeters, kennen Frederik Van Eeden al jaren. Op 11 mei 1919 bezoeken zij hem in Walden, de leefgemeenschap van Van Eeden in Bussum. Die dag noteert Van Eeden in zijn dagboek: "Een warme zomerdag. Ik lees Pallieter, met genoegen. Wonderlijk dat sterk stuk taal." Yoors zegt hem dat het boek meer succes heeft in Nederland dan in Vlaanderen.
Felix Timmermans noemt wereldburger Eugeen Yoors "de in het Frans opgevoede Vlaamse Spanjaard".
Bezoekersgids bij 'De Lierse Lente. Felix Timmermans en kunstbroeders ten tijde van Pallieter. Tekst en samenstelling tentoonstelling: Ronald De Preter. Realisatie: stad Lier Met dank aan alle bruikleengevers V.U.: RikVerwaest, p/a Paradeplein 2 bus 1, Lier
Opgedragen aan Luc Coenen. ere-conservator Lierse Musea
Het lijkt wel heel on-delikaat, na het overlijden van Felix Timmermans en tegenover Toussaint van Boelaere, diens beruchten aanval nog op te halen, door Albert Westerlinck overigens in een even beroemden als doeltreffenden tegenaanval gekeerd. Maar één opmerking werd niet gemaakt: dat Toussaint van Boelaere met zijn opinie niet alleen staat. Maak Timmermans los van het Nazisme; dan juist blijft het oordeel over, als zou zijn eens verbazende populariteit - zelfs zijn Europees succes - op andere dan letterkundige Verdiensten berusten: hij zou een Courths-Mahler zijn van een andere soort! Zulk vonnis kan men natuurlijk schakeren: niemand hoeft Toussaint's 'voor nul en zonder waarde' te onderschrijven, om toch, onder de patente overdrijving, waarheid te ontdekken. En verscheidene van onze critici denken in die richting; terwijl anderen, die verdedigers hadden moeten zijn, de treffende wapens niet klaar hebben gemaakt. Felix Timmermans dan, de Vlaamse schrijver met de wereldfaam, was bij ons veel méér de bewonderde en gevierde, later de nogal geïgnoreerde en willekeurig becritiseerde, dan de erkende en gekende, de bestudeerde en bewust beminde kunstenaar. Gelijk een volkspubliek met sportheld en filmster, zo solden wij met hem. Wij verkondigden zijn roem of geloofden er niet aan; maar wij droegen hem niet, op voorzichtige handen, naar de hoogste en zuiverste glorie. Onwillekeurig, maar onbesuisd, pleegden wij onrecht.
Daarom, nu hij is heengegaan, past vooreerst een mea culpa. Wij hebben deze zo oorspronkelijke verschijning nooit een grondige studie waardig geacht. Zijn talent, aanleg en resultaten imponeerden veel te weinig, - en zelfs heeft Toussaint van Boelaere ons minder geërgerd omdat zijn aanval Timmermans gold, dan omdat wij zulke hatelijke en onrechtvaardige repressie niet verdragen. Een van onze grootste kunstenaars lieten we heengaan, vereenzaamd en onbegrepen geacht. Zijn talent, aanleg en resultaten imponeerden veel te weinig, - en zelfs heeft Toussaint van Boelaere ons minder geërgerd omdat zijn aanval Timmermans gold, dan omdat wij zulke hatelijke en onrechtvaardige repressie niet verdragen. Het gaat niet, voor een In memoriam, een brede studie op touw te zetten over Timmermans' uitgebreid oeuvre en gecompliceerde persoonlijkheid. Bij zijn aanvangsperiode blijven we stil, om zo, heel schematisch, de trekken te ontwerpen van dit zo expressieve gelaat.
I Toen Timmermans, in 1916, eindelijk zijn Pallieter in boekvorm kon uitgeven, was hij dertig jaar oud, sedert meer dan tien jaar schrijver. Misschien ziet men, naar de eerste productie van 1904 tot 1916, veel te weinig om. Neen, noch Door de dagen (1907), noch Begijnhofsproken (1906-1911), noch De schemeringen van den dood (1909-1910), lieten de latere grootheid vermoeden; zodat de schrijver, ook van Pallieter, nog niet veel verwachtte. Maar de dichter die, in Vlaanderen, Vlaamsche Arbeid of Van onzen Tijd, verzen publiceerde, beantwoordt vrij getrouw aan den dichter in de Dietsche Warande en Belfort van 1946, - en wie de verzen van beide perioden vergelijkt, haalt vanzelf, behalve dat het leven intussen veel stil heeft gelegd, denzelfden mens op. Denzelfden kunstenaar die, naast proza en eerder dan proza, ook gedichten schreef. Met gedichten ving zijn creatief werk aan; na een periode van schitterend proza voltooide het zich in gedichten. Daarom, wie Timmermans' dichterschap uit het oog verliest, begrijpt hem niet meer. Zoveel moeilijker merkt hij de zorg op, bijna de angstvalligheid, waarmede deze schijnbaar spontane en levenslustige zijn proza bewerkte en herkneedde. De aesthetische kommer ontgaat hem, waarmede deze artist, soms iets te veel, het bekoorlijke en fraaie beoogde; - de subjectieve toon en persoonlijke uiting, in elk belangrijk prozawerk; - de plastische directheid, oorspronkelijk, vaardig, fijn en niet zonder macht, met het nooit geheel begevend gevoel voor maat en harmonie. Zijn rhythme en toon, kleuren en lijnen, landen en Lieve-Vrouwkes, stemmingen van overdaad en van ontbering...: zonder een lang beoefende, een diep in zich gedragen poëzie, hadden deze hoedanigheden zich nooit zo schitterend vertoond, nooit zo voldragen.
Timmermans een metrisch dichter, aarzelend en peilend, oprecht en gevoelig, vaardig en betoverend! Dichtwerk, dat zijn prozawerk omgeeft: eerst het voorbereidt, daarna het voltooit!... Een prozaschrijver, van wien veel bladzijden aan gedichten doen denken; gelijk verscheidene van zijn gedichten met plastisch en gevoelig proza vergeleken kunnen worden! Hoe ver staan we van den vermeenden goedlachsen verteller, op succes belust en zonder artistieke bedoeling? Was integendeel het specifiek artistieke niet een kenmerk van Timmermans' productie, soms om zichzelf wat beoogd en nooit afwezig? En hoort, bij de bekoorlijkheid van den dichter en prozaschrijver, niet de bevallige zwier, deels natuurlijk deels kunstmatig: het resultaat van vele en ernstige oefening? De eerste gedichten van Timmermans waren plastisch beschrijvend, naar het voorbeeld van Omer Karel De Laey; spoedig volgden er peilend beschouwende, gelijk er toen veel werden geschreven. De eerste waren verzen van oefening, de tweede verzen van inkeer, en het valt op dat bepaalde verzen van de tweede soort den naam van het eerste geheel eigen prozawerk mochten dragen: 'Schemeringen van den dood'; welke naam ook op veel stukken van 1946 zou passen.
Maar de eerste soort vergt vooreerst onze aandacht. In de beoefening van het kleine, het picturale Renaissance-genre staat Timmermans allesbehalve alleen. Zijn voorbeeld De Laey vertegenwoordigt iets van den tijdgeest: spottend verzet tegen de monumentaal aandoende, vaak gezwollen romantiek, en, in het heel beperkte dan, beeldende kunst, eerder etsen dan schilderijen, objectief, bijna ongevoelig. Plaats, naast De Laey, den jongen Elsschot die Verzen van vroeger schreef: dezelfde anti-romantische geest, alleen meer sarkastisch en moedwillig ergerend. En we konden de dichtkunst van dien tijd wel splitsen: een impressionistisch romantisch verdromen tegenover een realistisch verscherpen van lijn en vorm; het tweede een anti-romantiek, die, vol van bedwongen gevoeligheid, nog romantiek blijft. In het proza dringt de tegenstelling zich scherper op. Tegenover het weids golvende proza van Streuvels en de overladen gewrochten van Van de Woestijne, de veel meer nuchtere, dorre, artistiek kleine maar voor brede volkslagen bestemde verhalen van Hilda Ram, Sabbe, Baekelmans; later Fleerackers, Claes en Simons. Gulle vertellers, die houden van hun volk, door hun mildheid gebracht tot gevoelig meedelen en geestig betoveren. Tamelijk dicht bij hen blijft, in het Lierse milieu van Antoon Thiry en Jozef Arras, de debuterende Timmermans: meer dan de grote kunstenaars schrijft hij voor medeburgers en volksgenoten; veel hoger nochtans dan de gewone volksschrijvers verheft hij zich als kunstenaar.
Men ziet het: tussen de eerste versjes en het gehele prozawerk en toneelwerk ligt wel verband. Waarom ook niet? Dezelfde meewarige goedheid tegenover kleine mensen; hetzelfde sympathiek uitbeelden, caricaturaal en toch beschroomd, spottend en toch eerbiedig, overdrijvend en toch echt, kenmerkt evenzeer de eerste verzen als het gehele proza, vanaf de Begijnhofsproken tot aan Minneke Poes en de Vertelsels. Timmermans hield van zijn volk: hij was goed, idealiserend en mild. Hij gaf aan zijn stadgenoten wat hij in zich droeg; zijn antiromantisch temperament deed hem nijgen naar de realistische caricatuur, en zijn goedheid maakte hem kwajongensachtig. Maar elke idealisering duidt op een warm hart: een andere romantiek dan, en even intens zal de vertellende kunstenaar varen en dromen, als scherp aftekenen landschap en gestalte.
De jonge Felix Timmermans schreef ook verzen van inkeer. Eigenlijk was de vader van den uitbundigen Pallieter een ingekeerde, een weemoedige, een religieuze van aanleg, aan de aardse dingen vaak dronken omdat de dorst naar het bovenaardse maar zelden werd gelest. Wanneer wij ons dan, in het Pallieterland dat van melk en honing overvloeit, den altijd recht gehouden, weelderig gekroesden kop voorstellen, het glimmend gelaat, de open-schalkse ogen en de gebogen pijp bij den breed lachenden mond: dan vereeuwigen we enigermate dat portret; als zou Timmermans-Pallieter nooit anders bestaan hebben. Dan vergeten we hoe weinig, niettegenstaande den schijn, deze kunstenaar rust en vrede kende; hoe weinig de gezondheid van dezen levenslustige solied was en tegen jaren bestand. Heel spoedig nochtans kunnen we opmerken, in de reeks van portretten, dat de Fee zwaarlijviger wordt en ouder, met zacht-trouwen weemoed in de mattere ogen waar de laatste spot in verglimt. Door de ziekte langzaam gesloopt, met het bewustzijn dat geleidelijk de kracht hem begeeft, moet deze schrijver - deze gedrevene door faam, kunnen en goedheid - zich anders toch voordoen: altijd uitbundig en geestig, met steeds nieuwe invallen baas boven baas, - en misschien hoort het bij de fijne bekoorlijkheid van zijn werk, dat de lach de traan niet meer verbergen kan, doch dat de traan steeds glimt als een zonnetje. Steeds maakte hij gelukkigen: hij, de duldende, de strijdende, de volhardende.
Het drievoudig kenmerk van Timmermans hebben we, uitgaande van de begin-periode, vanzelf kunnen ophalen: dichterlijke bekoorlijkheid en inkeer; antiromantisch realisme, met de romantiek gepaard van een uitbundige goedheid; hunkerende weemoed, onder den mantel van levenslust. Een dichterlijke bekoorlijkheid, altijd bewust, soms angstvallig beoefend en met enige pose; - een realistische goedheid, die, gul en gemoedelijk, de werkelijkheid deed zwellen in superlatieven van bewonderen en smaken; - een hunkerende weemoed, die, onder de meeste verbeeldingen, een onvermoeden ernst legt en een warme godsdienstigheid. Felix Timmermans had de ziel van een kunstenaar en een gelovige, het temperament van een goed mens en een realistisch romanticus. Hij was een koninklijk begaafde, wien het lijden in verhouding ten dele viel, - en dat lijden is misschien het meest subtiele bestanddeel van zijn bevalligheid, sympathiek verschijnen, en, trots den gemeenzamen omgang met allen, onaantastbare verhevenheid.
II Het loonde wel de moeite, ook heel vluchtig de ontwikkeling van Timmermans doorheen de grote werken na te gaan, vanaf Pallieter tot aan De familie Hernat. Een ontwikkeling met momenten van kwijnen en zwakheid, met hoogten en laagten, met ontgoocheling en verrassing; een artistieke verzwakking, in zover de ziekere man de sprankelende vitaliteit van den gezonde niet kon handhaven; stellig een geleidelijke verdieping, terwijl toch ook veel jeugdhoedanigheden verzorgd, beoefend en bloeiend bleven. Als een jonge snaak moest hij zich steeds voordoen: ieder ander ware er clown bij geworden; bij hem won het de ernst. Zijn werken zou men dan met trossen beschouwen. Bij elkaar: Pallieter, Symforosa, Het Kindeken Jesus in Viaanderen, Boudewijn, Anne-Marie: de rijkste druiventros, in het mooiste seizoen, uit het land van belofte. - Bij elkaar weer: Driekoningentryptiek en De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt: een religieuze verdieping, tot onmiddellijk apostolaat toe. Bij elkaar nog eens: Pieter Breughel... en De harp van Sint Franciscus: twee gestalten, een kunstenaar en een heilige, die Timmermans' dubbel ideaal het best belichamen. En tenslotte nog samen: Boerenpsalm, Ik zag Cecilia komen, De familie Hernat: duidelijke pogingen tot een vaster compositie, taalkundig beter verzorgd, door den gewijzigden volkssmaak en volksgunst beïnvloed... Van het begin naar het einde, bemerkt men de afnemende vitaliteit, maar den toenemenden ernst; - een iets te grote afhankelijkheid van het publiek, doch méér steeds van de kunst; - dezelfde verscheidenheid van terugkerende motieven en stemmingen, waarvan de religieuze sterker doorslaan.
Men trekke ook samenvoegende lijnen: van gestalte naar gestalte. Van Pallieter naar Breughel, naar Wortel, naar Karel-Jan Hernat: de genieters met een druppel zon in het bloed. Van Anne-Marie naar Frisine, van Cesarine naar Anne-Lise; van Pirroen naar Isidoor, naar Adriaan Ruytenbroeckx, naar Arnold en Stefan Hernat; van Symforosa naar Leontientjen; van den Pastoor naar Suskewiet, eindelijk naar Franciscus... Altijd zijn het stijgende lijnen, - en slechts wanneer de ene gestalte in de andere verglijdt, beseft men een vollere werkelijkheid dan het schijnbare simplisme zou laten vermoeden. Ook werken uit verscheidene perioden harmoniëren met elkander: Pallieter, Breughel, Boerenpsalm; - Anne-Marie, De familie Hernat; - Het Kindeken..., Symforosa, De Pastoor..., De harp... Bij weinig kunstenaars wordt een zo bont en veelzijdig oeuvre van één vlam zo doorlicht: jolige ernst, dienstbare goedheid, offerende religiositeit... Och! niemand make van Timmermans een heilige; maar wie, door zijn vertellen heen, zijn ziel vermoedt, beseft dat een onbegrepen - een vaak miskende - grote in bedroevende omstandigheden is heengegaan.
Nu Timmermans' leven voorbij is en zijn werken geschreven: nu moet, spoedig en grondig, de studie van Th. Rutten hernomen worden en voltooid. Nu dienen wij, ernstig en precies, den goedgeluimden nonconformist te kennen, den eerbiedigen caricaturist, den losbandigen godsdienstige, den bezonnen spontane, den weemoedigen lacher en poseur, den gezonden zieke. Den zwervenden Lierenaar, nooit ver weg; den uitbundigen Brabander, wien de stilte niet ontbreekt; den Pallieteriaansen schilder van weelde en Franciskaansen bewonderaar van armoede; den verknochten Vlaming met den blik naar het Zuiden; den verteller van sprookjes, zelf een sprookjesprins; den tovenaar, wiens transformerende toverkunst de waarheid nabij brengt...
Spoedig neme een bevoegd criticus het gehele oeuvre door; hij wege het op de hand, en hertekene, definitief, profiel en gestalte in samenleving en tijd. Dan vindt Felix Timmermans zijn plaats: aan het kruispunt van volkslectuur en waarachtige kunst, van epiek en lyriek, van realistische plastiek en verdromende romantiek, van de werkelijkheid en het sprookje, van het genot en het leed, van het succes en de oprechtheid, van de losbandigheid en de traditie, van de honkvastheid en het zwerven... Zijn plaats onder ons: een begaafd kunstenaar en edel mens; een typisch drager van onzen praal en hunkeren; een enig vertegenwoordiger van onze kleinheid en grootheid, karakter en gaven. En zulke studie, onbevooroordeeld en oprecht, ware het laatste antwoord op veel partijdige vonnissen, oppervlakkig en ondoordacht.
Honderd jaar geleden verscheen Pallieter, de Vlaamse roman die het beeld van de Vlaming in het buitenland buitensporig heeft bepaald. Vandaag verschijnt hij opnieuw, met een nawoord van Kevin Absillis, het raspaard uit de filologenstal van Kris Humbeeck aan de Universiteit van Antwerpen. Absillis is al een tijd bezig met het uitwerken van een nieuw paradigma in de Vlaamse literatuurgeschiedschrijving. Hij kant zich tegen de eenzijdige kneuter-beeldvorming van Vlaanderen. Hij laat het oude kerktoren-paradigma achter zich en probeert de Vlaamse 19de-eeuwse en 20ste-eeuwse literatuur te duiden als het slagveld van een moderniseringsstrijd. En hij kant zich tegen de huidige ‘folkloristische’ beeldvorming van deze weergaloze roman.
Pallieter was namelijk een Europees succes, maar niet voor de opstellers van de Vlaamse literaire en “dynamische canon” van 2015 waarin vijftig literatoren van de middeleeuwen tot Hugo Claus zijn opgenomen – maar niet Fee Timmermans en dus al helemaal niet zijn Pallieter. In zijn nawoord legt Absillis uit waarom Timmermans daar wel had moeten bij staan. Maar de afwijzing en ridiculisering van de Lierse auteur is geen gegeven van na de Tweede Wereldoorlog. De kritiek op de pallieterij begon al onmiddellijk na de publicatie tijdens de Eerste Wereldoorlog. Waarom eigenlijk? En van wie kwam die kritiek? Wel, van ongeveer iedereen, in een schakering van koleirige koleuren.
o-o-o-o-o-o-o
‘Ik gon mane God oepete’, laat Felix Timmermans zijn Pallieter zeggen, een nogal drastische maar antropologisch treffende en theologisch niet onjuiste omschrijving van de praktijk van de communie in de rooms-katholieke kerk. De schrijver had die uitdrukking in Lier gehoord. De Vlaamse Kerk was daar bij het verschijnen van Pallieter in 1916 nog niet over gevallen: de Groote Oorlog eiste immers al haar aandacht op. De Nederlandse Kerk daarentegen had niet zoveel omhanden en eiste een voorbeeldige straf voor het materialisme, het vitalisme en het pantheïsme in dit heidense boek, voor dit hooglied der zinnelijkheid … met zijn wulpse levensopvatting… De papenhaat loert u toe vanuit elk hoofdstuk. Dat Pallieter tenslotte niet op de Index vloog was slechts de danken aan de nuchterheid van het Vlaamse episcopaat (in tegenstelling tot in Nederland kwam in Vlaanderen in 1918 een hele generatie mannen uit de oorlog terug, waar ze wel wat anders hadden gezien, gezegd en gedaan dan pallieterijen). Timmermans was wel bereid tot zelfcensuur, waarbij hij uit Pallieter gedwee de borsten, billen en vlezen plus bovenvermeld zinnetje verwijderde – tot woede van Streuvels overigens.
Het is het begin van nu honderd jaar receptiegeschiedenis van het literaire oeuvre van de Lierenaar Felix Timmermans. In die twintigste eeuw werd hij door de kerk gecensureerd om zijn heidendom, door het modernisme uitgespuwd om zijn folklore, door de volksverbonden nationalisten van voor en tijdens de oorlog wegens zijn literaire suikerbakkerij, door het linkse Vlaanderen van na de oorlog wegens zijn volksverbonden nationalisme, en ten slotte door de huidige postmodernen om dit alles tezamen. Ondertussen bleef hij maar de meest gelezen en meest vertaalde literator in binnen- en buitenland – en dat deed en doet pijn. Hoe werd deze pijn vertaald in de kritiek?
Twee fatale zinnetjes Twee Pallieterse spreekballonnetjes hebben zich tegen de auteur gekeerd: Koleuren, koleuren, is alles in alles! (Pallieters uitroep); en Er is nog genoeg om van alles ‘de sijs af te lakke’! (in Timmermans’ nawoord). In de jaren dertig volstond het deze zinsneden te citeren om ermee te kennen te geven hoezeer men zich van de pallieteratuur had gedistantieerd. Timmermans’ vele koleuren werkten als één rode lap op de kritiek. Zowel Anton van Duinkerken als Gerard Walschap signaleerden dat het tegenwoordig mode was op het werk van de grote schrijver van Pallieter meedogenloos af te geven. In zijn Vlaamse literatuurgeschiedenis Van Gezelle tot Timmermans formuleert August Vermeylen dit algemeen modernistische onbehagen met Timmermans het best: de conventie van dat eeuwig 'koleurige', aldoor brassende en slampampende Vlaanderen, dat in den treure folkloristische Vlaanderen, plezante prentjes-almanak, dat kermis-Vlaanderen voor de literaire uitvoer, dat theater-Vlaanderen vol bestendig pittoreske Vlamingen! Het 'folklorisme' van Timmermans schijnt dan ook voor eens en altijd vast te staan.
Folklorisme Het is verrassend te zien hoe in de jaren dertig de Vlaams-nationalistische, ‘volksverbonden’ critici de geschriften van Felix Timmermans nog veel scherper aanvallen dan hun linkse, modernistische tegenstanders; maar in laatste instantie doen ze dat om dezelfde redenen en vanuit hetzelfde onbehagen. Voor Wies Moens maakt Timmermans geen heimatkunst (zoals hij zou moeten doen), maar slechts provincialistische kunst, waarin hij de Vlaamse aard vertekent. Net zoals ‘links’ is Wies Moens tegen het prentjesachtige, het speelgoedwinkel-volkse van folkloristische of dialectische eigenaardigheden. De achterliggende gedachte is dat je met zoiets geen Vlaamse strijd kunt voeren. Voor spreekkorendichter Ferdinand Vercnockestaan Timmermans en Walschap op één lijn. Tijdens een Verschaeve-viering in juni 1935 bezweert hij de toehoorders: Wie Vlaanderen wil kennen, leze geen Timmermans of Walschap. De levende Vlaming is niet de Lierse hangbuik of de zwakzinnige… (maar wel, onder verstaan, de magere priester-dichter Verschaeve zelf).
Zelfs Timmermans romantische, jeugdbewegende vriend Ernest van der Hallen is, naar aanleiding van het verschijnen van De harp van Sint-Franciscus, van oordeel dat we ons uit de suffisance van onze folkloristische verhalenliteratuur moeten losworstelen en dringend, dringend moeten contact nemen met de grote problemen die op dit ogenblik van beslissende invloed zijn op de toekomst van Europa … Zulke alinea’s worden ook vandaag nog vaak opgemerkt in literaire bijlagen.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog, en dan voornamelijk in de periode toen de Hamburgse Rembrandtprijs aan Timmermans ‘als een doodskus’ werd uitgereikt, bleek de Duitse Propaganda-Abteilung perfect op de hoogte van de hier vermelde Vlaams-nationalistische gevoelens aangaande de figuur Timmermans. De Duitse industrieel Töpfer, het brein achter de prijs, vond Timmermans wel een flinke en typische Vlaming, maar geen Vlaams-nationalist. Daarenboven wist hij dat de Vlaams-nationalisten Timmermans twee jaar voordien voor de prijs hadden afgewezen omdat hij voor hen te weinig strijdlustig, ietwat genotzuchtig was.De Propaganda-Abteilung zelf was erachter gekomen dat de uitreiking van de prijs op 27 juni 1942 in Vlaams-nationale kringen zeer werd aangevochten: Men verwijt Timmermans dat zijn werken een belachelijke karikatuur van het Vlaamse wezen lieten zien. Diezelfde Abteilung was ervan op de hoogte dat dit in wezen het oordeel van Cyriel Verschaeve was, die over Timmermans sprak als de pelgrim van Lierke Plezierke.
Of waarin Vermeylen en Verschaeve het eens waren…
Inquisiteur Hedwig Speliers De Duitse nazi's en de Duitse cultuurpolitici waren dan weer verdeeld. In een nummer van Muziek en Woord schreef collega Bert Govaerts dat Timmermans niet paste in de nazi-esthetiek, en dat het niet de nazipartij was die Timmermans kwam opvrijen, maar de nazistaat. De staat gaf hem de prijs, de partij noemde hem in haar tijdschrift Neue Literatur een ‘suikerbakker’. Des te meer wekt het verbazing dat de literaire postinquisiteur, waartoe de dichter Hedwig Speliers is geëvolueerd, de schrijver Timmermans associeert met de volksverbonden kunst van het interbellum, die met alle wortels vastzat aan het fascistische denken van de Vlaams-nationalistische katholieken – waarbij hij tussen haakjes de namen opsomt van net die mensen (Moens, Van der Hallen, Vercnocke) die Timmermans, zoals we hierboven zagen, folklore, het speelgoedwinkel-volkse, suffisance, en een hangbuik hebben verweten… Gelukkig wordt de toon van de moderne Timmermanskritiek niet gezet door Speliers.
Met zijn sneer naar ‘Ernest Timmermans’ in Mijn kleine oorlog verwijst L.P. Boon opnieuw naar het alom bekende, zogenaamde folkloristische duo Timmermans en Claes: zij schrijven boeken die de mensen in slaap wiegen maar het is juist hen wakker maken wat men in een boek moet doen. Een criticus als Albert Westerlinck (die Timmermans’ zwanenzang Adagio heeft helpen redigeren) sprak in de jaren zeventig nog tegen dat Timmermans op die manier slaapverwekkend zou zijn. Westerlinck zag vooral het volstrekt antiburgerlijke karakter van Timmermans’ werk, diens agressieve ironie tegen de burgerij, en in het algemeen diens sarcastische kijk op mens en maatschappij, drie eigenschappen waarmee noch de modernistische, noch de volksverbonden, noch de linkse Timmermanskritiek iets wist aan te vangen. Voor deze critici werd Timmermans een lakmoesproef voor de eigen identiteit, die nu eenmaal beschadigd werd door het grote succes van deze auteur bij het Vlaamse en Europese publiek. Dit publiek wil de werkelijkheid ontvluchten; de traditionalist Timmermans komt aan dit verlangen naar escapisme tegemoet, en verder is er niets aan de hand.
Idealisme Maar naast het alom tegenwoordige verwijt van folklorisme, ook bij de al bij al zeer folkloristische Boon, valt in de jaren tachtig en negentig het verdict van ‘idealisme’. Het eigenaardige daarbij is wel, dat dit verdict nog altijd (net als in de jaren dertig, toen dat in de politieke pennentwisten normaal was) wordt geargumenteerd op verwijtende, beschuldigende toon. Het verwijt van idealisme vat grosso modo alle voorgaande samen, de katholieke en zeer rationele theologische fatsoensscherpslijperij uit de jaren twintig incluis. De idealist Timmermans heeft geen noemenswaardige visie op de maatschappij, maar beperkt zich tot het opnemen, door een idealiserende lens heen, van taferelen uit het leven in de heimat (M. Dupuis, 1988). Bij Jeroen Overstijns in Ons Erfdeel (1997) is het idealisme van Timmermans vooral naïef. Het is ook nog eens pathetisch, steriel, en kwezelachtig, maar het is vooral naïef. Naïef idealisme stelt geen problemen, noch inhoudelijke, noch vormelijke; het kijkt alleen terug.
Koleirige koleuren Timmermans blijft een soort literatuurschandaal. Het blijkt nauwelijks mogelijk analytisch over hem te schrijven. Er wordt nog steeds partij gekozen, de rekening is nog altijd niet vereffend. Dat hij meer werd gedrukt, verkocht en gelezen dan veel hedendaagse auteurs, maakt van hem in het Vlaamse landschap een anachronistische maar zeer aanwezige steen des aanstoots. Alleen de zeer groten uit het andere ideologische kamp waren of zijn bereid hem uit zijn werken ruiken: Gerard Walschap, Maurice Gilliams, Camille Huysmans, Hugo Claus. Vandaar dat Timmermans bijlange niet is bijgezet in de literatuurgeschiedenis. Hij ontsnapt (voorlopig) aan een literatuurgeschiedenis die zichzelf ziet als de beschrijving van een opeenvolging van vernieuwingen in een processie van literaire vooruitgang. Zeker in de twintigste eeuw is hij een anomalie waarop de modernistische categorieën geen vat krijgen, niet in hun theologische of hun fascistische of postmoderne vormen. Zijn a-moderniteit ontglipt aan de twintigste-eeuwse kritiek. Daarom is het afwijzingsfront ook zo rijk geschakeerd, in koleirige koleuren van links naar extreem rechts.
Timmermans ' Adagio (deel 1) Een jaar reeds is het geleden dat Felix Timmermans, de beroemde zoon onzer Netestad, ons heeft verlaten. Als letterkundige was hij immers de neo romantieke verkondiger van het Lierse volksleven dat zo vergroeid is met eigen bodem. Vorige Zaterdag, 24 Januari '48, op de verjaardag van het overlijden van de grote schrijver, werd om 9 uur in de Kluizekerk een H. Mis opgedragen te zijner intentie. Vele getrouwe vrienden hebben er aan gehouden samen dit offer op te dragen, de in goede Fé indachtig. Sedert die koude sneeuwdag van verleden jaar is er in de pers en over de radio stilaan meer en meer de aandacht gevraagd voor zijn figuur. Geleidelijk en langzaam als een rustig adagio ontwaken de stemmen der critici, om Timmermans' werk te loven en zijn gaven als mens te onderlijnen. Verscheidene litteraire tijdschriften hebben de schrijver een posthume hulde gebracht. Romanciers, dichters, critici, musici en kunstschilders van diverse overtuiging spraken hun geschakeerd doch gunstig oordeel uit over Timmermans. Het is een triestige waarheid dat in dit land de kunstenaars slechts naar waarde worden geschat nadat ze hun pen of penseel allang hebben moeten neerleggen. Zelfs de meest populaire artiesten, als «onze» Pallieter, werden niet voldoende geapprecieerd. Thans echter constateer ik met genoegen dat het artistieke peil van zijn oeuvre steeds met meer objectieve maatstaven wordt gemeten. Timmermans kwam tot zijn volk; het volk stapte hem slechts traag tegemoet. Ik meen dat het niet oninteressant is een ruwe inventaris aan te leggen van wat er in de loop van dit jaar over hem is geschreven, in deze bondige bibliografie hoop ik dan de voornaamste geschriften hieromtrent aan te stippen welke sedert januari 1947 het licht zagen.
Vooreerst wens ik een kort relaas te geven van de radiomontage welke kortelings werd uitgezonden, zodat ik me veroorloof de chronologische orde van dit overzicht te verbreken. Bedoelde uitzending ging door op Zaterdagavond van 21h15 tot 21h45 uur over de gewestelijke omroep van de B.N.R O. te Antwerpen, welke zender het cultureel leven in onze stad zeer genegen is. Op kenschetsende wijze werd hier uitgedrukt hoe Timmermans in zijn boeken het eigensteeds Lierse karakter vastlegt. Dit «In memoriam Felix Timmermans» gaf in een half uur een vrij volledig beeld van zijn leven en werk. Beginnend met de geboorte, de kindsheid en de jeugd van Felix, kwam het tot de ontdekking van Bruegel. Na de eerste verzen kwam de periode van twijfel en duisternis met de «Schemeringen van den Dood». Daarna verscheen «Pallieter» als de jubelende kreet van een verloste ziel, het serene werkje ontstond : «De zeer schoone uren van Juffrouw Symphorosa».
Na «Het kindeken Jezus in Vlaanderen» ging de reeks onafgebroken verder, totdat het toneel nieuwe mogelijkheden bood en andere perspectieven opende. Uit die periode dateert «En waar de ster bleef stille staan». Het succes groeide : Timmermans schreef, schilderde, etste, tekende, sneed lino's, gaf lezingen. Op dit moment werd een fonoplaat gedraaid, een opname van Pallieter's stem. Het was een fragmentje uit een lezing; ontroerend eenvoudig en treffend schoon. Het was alsof de Fé weer onder ons was. Zijn ietwat doffe stem, kabbelend op één toon, scheen ons plots weer zo vertrouwd, zo jong, zo vers. Aangrijpend door de simpelheid was dit geluid, zeer getrouw gereproduceerd. Lang nog leefde de echo ervan in onze oren. Ook van de reis naar Italië plukte Timmermans vruchten in de vorm van een reisverhaal. Op «Pieter Breughel» volgden tal van kortverhalen. Plots kwam een meesterwerk tot ons : «Boerenpsalm», de strijd van de boer. Naast boek en toneel, werd Timmermans' werk gepubliceerd langs film, radio en opera. Na de zomer verscheen de herfst met het vallen der bladeren. De Fé was ziek en schreef wonder heldere gedichten. Het was zijn Adagio : «Ik ben bereid». Het Rembrandtse licht gloorde geheimzinnig in de kamer en de dood trad binnen. Tot slot werd de droeve uitvaart in herinnering gebracht. Deze radiomontage is geschreven door dhr. Filip Smets, die flink gedocumenteerd blijkt te zijn ; medewerkenden waren Mej. Wolters van der Wey. en de heren Gust Ven en Filip Smets zelf. De voordracht was uiterst verzorgd en vlot, terwijl de gepaste muziek veel bijdroeg tot het scheppen van de atmosfeer. De «adem» van ieder werk werd uitstekend gesuggereerd door de voorlezing van een paar fragmenten, onderlijnd door een muzikale achtergrond die soms verrassend kwam aanzwellen. Hierdoor ontstond een zeer plastisch klankbeeld, waarvoor Armand Stroobants dient gefeliciteerd. Nergens deed deze montage opgeschroefd aan, waartegen zovele struikelen, terwijl muziek, aangepaste geluiden en tekst een nauwsluitend geheel vormden.'
Timmermans ' Adagio (deel 2) Belangrijker nog dan het overigens interessante nummer van «Golfslag» is de aflevering van «Dietsche Warande en Belfort» aan Felix Timmermans gewijd. Onmiddellijk na het overlijden van de grote schrijver vatte de redactiesecretaris van dit hoogstaande blad, Albert Westerlinck, het plan op Pallieter's kunst langs verschillende aspecten te belichten. Na enkele maanden kwam het merkwaardige nummer van de pers; het is Westerlinck gelukt een bundel enthousiaste eerbetuigingen aan 't adres van de Lierse schrijver samen te stellen. Hij was het ook die in het debat met Toussaint van Boelare de pen heeft aangescherpt. Het redactioneel voorwoordje luidt : «Schrijvers uit alle deelen van het Nederlandsche stam- en taalgebied huldigen in deze aflevering Felix Timmermans, een bemind wonderkind van ons volk, als een aller-oorspronkelijkst artist bij Gods genade, als een goed en eenvoudig mensch. Zij weten te getuigen namens de honderd-duizenden binnen onze taalgrenzen en ver daarbuiten, die hem bewonderden en van hem hielden.»
Van Lode Baekelmans wordt het «In memoriam Felix Timmermans» gepubliceerd dat hij destijds uitsprak voor de mikro van de B.N.R.O. ; waarin hij zegt : «Wie in Timmermans den heimatschrijver bij uitstek heeft gezien en hem zijn folkloristische inslag heeft verweten, zal misschien nog tot de conclusie moeten komen dat het typische, eigenaardige Vlaamsche levensbeeld juist de aantrekkelijkheid bleek te zijn voor het Europeesch publiek dat hij wist te verwerven.» «Die Grootheid van Felix Timmermans» wordt vanuit Zuid Afrika geroemd door C. M. van den Heever. Hij schrijft o.m. over de karakteristieke eigenschappen van deze Lierenaar : «Onmiddellik wort ons verbeelding ligter en blymoediger en leer ons weer om met die oë van 'n kind na die wondere van kleur, vorm en karakteristieke trekke om ons te kyk. Timmermans werk nie met 'n pen nie, maar met 'n penseel. Alles wat hy teken, kan ons dadelik sien.»
De Noord-Nederlander Anton van Duinkerken vertelt van een tochtje op de Schelde «Aan boord met Felix Timmermans» en knoopt er vaststellingen aan vast in verband met zijn psychologie. Hij besluit: «Dit herlevend in de herinnering, denk ik aan Timmermans als aan een onverzadigbare, wiens weemoed voortkwam uit de weelde van een lyrischen aanleg, onbekwaam om alle heerlijkheden der aarde in één greep te omvatten. Toch een gulzigaard des gemoed. Een Brabander uit het barokke bisdom Antwerpen. Iemand, die niet alles zegt, die ergens in, zijn diepste ziel «gaarne stil» is. Voor het overige uitbundig als het leven.»
Ernest van der Hallen neemt verder «Afscheid van Felix Timmermans», en spreekt hem toe : «Gij waart een der dwaze, roekeloze verkwisters die vele duizenden innerlijk rijk gemaakt hebben, en wier sterven ieder van ons armer gemaakt heeft.» Een zeer geestdriftig opstel is van de hand van Maxime Deswarte, professor aan de Universiteit te Rijsel : «Timmermans populaire et sympathique». Het stuk eindigt met volgend alinea : «Il nous charme par sa bonhomie, sa sympathie à l'égard du peuple et des choses de Flandre, sou hilarité désarmante; il fait penser à Daudet et à Pagnol. Il a été le héraut de la Flandre et des incomparables richesses de son peuple et de son art auprès d'un public non averti. Il a écrit mainte page digne de Rabelais, souhaitons que ce pionnier ouvre la voie à un fulgurant successeur. Il soulève de multiples problèmes auxquels on anporte des solutions divergentes. Une formule qu'il a trouvée lui même pourrait peut être lui convenir : «'t Geen da'ge peist is 't nie». La définition que nous lui donnerons ne sera jamais exacte.»
De meest uitgebreide en tevens interessante studie is het «Overzicht» van onze stadgenoot José de Ceulaer. In deze bladzijden overloopt de jonge doch reeds verdienstelijke criticus Timmermans' omvangrijk werk, van een opstelletje «De taal is gansch 't volk» tot de bundel «Adagio», over de hoogtepunten heen. Dit zeer lezenswaardig artikel, dat talrijke nieuwe gezichtspunten naar voren brengt, wordt aldus besloten : «Wanneer men zich dan tenslotte afvraagt of het werk van Timmermans zijn tijd zal overleven, dan kan men niet aarzelen die vraag bevestigend te beantwoorden. Timmermans, met werken als «Pallieter» en «Boerenpsalm», met figuren als Symforosa, Cecilia, Leontientje en Kruisduit en met zijn «Adagio», zal blijven zoolang er van een Nederlandsche letterkunde zal gesproken worden. Timmermans had iets van den primitieven middeleeuwer, den mysticus, den miniatuurschilder; hij had iets van Bruegel en iets van Rubens' zinnelijke uitbeeldingskracht. Hij was een dichter, die met de spontane verwondering en maar brozen schijn als om, dieper in hen, «de kern van alle dingen», waarin hij God eenvoudige bewondering van een kind de dingen als voor het eerst zag en er zich over verheugde, zoowel om hun schoonen weervond.» Dan volgt een ernstige, uit gewerkte «Bibliografie», waarna Dr Oscar van der Hallen een diepzinnige maar duistere bijdrage publiceert over «Timmermans de gelovige».
Frans Verstreken behandelt «Timmermans en het Boek». Waar deze het heeft over de boekillustraties, schrijft hij; «Men zou tevergeefs deze persoonlijke verluchtingen toetsen aan het oeuvre van anderen. Slechts bij Max Elskamp vindt men onbewuste reminiscenties. Deze xylograaf streefde in sommige prenten naar een gelijkaardige folkloristische kinderlijkheid, zoo eigen aan de volksprenten van Epinal. De Lierenaar bereikt een ongekunsteldheid die vaak herinnert aan de primitief sobere houtblokken uit een Biblia Pauperum. » Tot slot worden de eerste hoofdstukken opgenomen uit «Adriaan Brouwer», doch hierop kom ik later terug.
Timmermans' Adagio (deel 3) Wanneer we de dag- en weekbladpers onmiddellijk na 24 Januari 1947 raadplegen, valt ons oog op enkele in memoriam-artikels. Deze bijdragen, meestal in journalistieke stijl gesteld, handelen over de betekenis van Felix Timmermans als schrijver en als mens, doch de meeste belichten geen nieuwe aspecten van zijn oeuvre. Gelukkig zijn er enkele bladen die interessante studies publiceerden en nieuwe gezichtspunten naar voren brachten. Graag wil ik hier een keuze doen.
«Zondagsvriend»(1) brengt een stukje over «Timmermans, de schrijver van de gemoedelijke romantiek» en omschrijft de sfeer waarin Timmermans' hoofdfiguren leefden. Originele foto's en enkele schetsen van de auteur maken deze pagina tot een nuttige documentatie. Op de bladzijde « Kunst en Kennis » drukt het Brusselse blad «Het Volk» (2) een artikel af van André Demedts, die chronologisch diens werk overloopt en besluit : « Zijn afwijking van den algemeenen Europeeschen geest, dankte hij aan zijn Vlaamschen aard : aan zijn geloof en zijn pratte zinnelijkheid, aan die mengeling van eenigszins rauwen realiteitszin, van jool en baldadigheid met een sluwe menschenkennis, oprechte bewondering voor het natuurlijke leven en kinderlijk teedere godsdienstigheid. Daardoor verdiende hij zijn, schoonsten titel : de meester van de atmosfeer.» Inleidend wijst de redactie op de verliezen in onze letteren sedert de bevrijding : Lode Zielens, August Vermeylen, August van Cauwelaert en de Fé. Verder wordt een brief gepubliceerd van de schrijver waarin hij vertelt hoe «Anna-Marie» is onstaan. F. Deruyter schrijft in «Taptoe» (3), de geïllustreerde weekrevue van «Ons Volk», een hulde adres aan de grote Lierse letterkundige. Het nummer bevat bovendien enkele buitengewoon merkwaardige snapshots uit het dagelijkse leven en in zijn omgang met mensen op het Begijnhof. Het omslagportret is eveneens zeer geslaagd. In een brief lezen we hoe de Fé tot zijn Kerstmislegende «Waar de ster bleef stille staan» is gekomen.
In de rubriek «Kunst en Letteren» van «Het Handelsblad» (4) vraagt Maurice Gilliams zich af «Is het gewenscht dat er om Felix Timmermans een strijd zou ontbranden ?», en waarin hij de houding van Toussaint van Boelaere hekelt. Deze criticus, die vroeger Timmermans alle lof toezwaaide, had even plots als ongepast in het socialistische «Parool» een onbesuisd artikel geplaatst, Gilliams handelt over de «litteraire kanker». Hij gaat dan verder over de volkse elementen in Timmermans' werk, en peilt naar de waarden van zijn proza. Hij eindigt met een vermaning en een goede wens. «Het Volk» (5) vraagt de aandacht voor «Het onvoltooid werk van Felix Timmermans». Onze stadgenoot José de Ceulaer put in zijn licentiaatsverhandeling enkele voor velen onbekende feiten. Hij vertelt over Pallieter's lectuur en over de wijze van zijn schrijven. Tot slot vermeldt hij enige onvoltooide en zelfs ongeschreven verhalen waarover Timmermans sprak. Ik noem een roman «De Kardinaal», het komische «Wambas»,een werk over de liefde van Jan van Eyck. een boek over Thomas à Kempis, en «De Mensen van Lier». Anton van Duinkerken schreef in 1938 een brief waarin hij zijn vreugde uitdrukt bij het lezen van «Ik zag Cecilia komen». De tekst werd hier ook gepubliceerd, waaruit blijkt dat deze Hollandse schrijver Timmermans spontaan huldigt.
Tekening die op de laatste brief aan zijn petekend Toontje Felix stond.
De laatste brief die Timmermans schreef op zijn ziekbed, daterend van 22 Januari 1947, werd in facsimile overgedrukt in « De Gazet van Antwerpen » (6) . Hierin vertelt de Fé aan zijn petekind «eindelijk weer een beetje aan de beterhand» te zijn. Helaas heeft de dood hem enkele uren later verrast. Deze brief betekent een waardevol document; ik zou hem hier graag in extenso overnemen doch nadruk blijkt verboden. «Bibliogids» (7) laat in twee nummers een persoverzicht verschijnen. We vernemen dat de ontzettende doodsmare op 27 Januari in zeven Zwitserse couranten werd gecommenteerd. Twee dagen later werd het bericht te Berlijn bekend gemaakt en op 31 Januari pas te Parijs. Hij haalt citaten aan uit de Europese pers waarvan sommige zeer tegenstrijdig zijn. Hij sluit met een brief van de Zwitserse Nobelprijswinnaar Hermann Hesse gericht aan mevrouw Timmermans na het overlijden van haar man. Hesse betuigt hier zijn rouw bij het heengaan van Vlaanderen's grote literator.
(1) Zondagsvriend, Antwerpen, 30 Jan. 1947. (2) Het Volk. Brussel, 2 Febr. 1947. (3) Taptoe, Brussel, 6 Febr. 1947. (4) Het Handelsblad, Antw., 9 Febr. 1947. (5) Het Volk, Brussel, 9 Febr. 1947. (6) De Gazet van Antwerpen, 18 Maart 47. (7) Bibliogids, Antwerpen, Mei-Juli 1947.
Timmermans' Adagio (deel 4) Onder de titel «Kerstmis in het Werk van Felix Timmermans» verscheen van de hand van José de Ceulaer een artikel in «Het Volk». Hij wijst er op dat Timmermans dichter bij de Middeleeuwer stond dan bij de moderne mens ; dit is ook de reden waarom sommigen zijn werk niet ten volle begrijpen. Bij hem is de primitieve eenvoud van de gelovige nog te vinden, vooral in zijn passages waar de Kerst-idee tot uiting komt. Timmermans was eenvoudig en vroom van natuur. Geïnspireerd door de vertellingen van zijn vader, schreef Timmermans reeds vroeg gedichten en liederen in verband met Kerstmis en Driekoningen. Dit motief wordt verder uitgesponnen in «Het Kindeke Jezus in Vlaanderen» en «Driekoningen-tryptiek ». Verscheidene Kerstverhalen verschenen in tijdschriften of gebundeld in een boek. Ook in vertaling werden Timmermans' Kerstvertellingen zeer gesmaakt.
Deze bijdrage, rijk aan documentatie, is bovendien geïllustreerd met enkele tekeningen en reproducties naar schilderijen die Pallieter maakte op dit onderwerp. Zijn dochter, Tonet Timmermans, tekende tevens 'n paar prettige en knappe illustraties. In het maandblad der Esperantisten « Espero Katolika », officieel orgaan van de I.K.U.E. , schreef E Paesmans uit Antwerpen «Felix Timmermans mortis». Na een inleiding met karakteristiek geeft hij een vrij uitvoerige biografie. «Flandra Esperantisto», tijdschrift voor Esperanto-onderwijs en propaganda, publiceerde een gelijkaardig In memoriam. In dit nummer werd verder gewezen op Kerstvertellingen van Timmermans en inzonderheid op de vertaling van «Een Kerstsprookje» (1921) die in 1933 in het blad in het Esperanto verscheen. Tot slot werd gehandeld over Timmermans' laatste jaren en over de schrijver en het Esperanto. Als illustratie vinden we o.m. Een Kerstkribbetje, getekend door de grote Lierse auteur, met als embleem «Paco per Esperanto».
Het verwonderd natuurlijk niet dat ook dichters naar de pen grepen om hun triestig gevoel bij het heengaan van de Vlaamse schrijver te vertellen, 'n Drietal gedichten zijn mij bekend.
Remi de Cnodder begint zijn « In memoriam » aldus : Het raam waarin de tuin te glanzen stond is nu gesloten, op de brede tafel ligt nog wachtend blank papier. De stille kamer is van een vreemde huiver overgoten, en deze dode hier bewenen al de klokken van het stadje Lier.
Na de tweede strofe volgt dan dit slot : En kost dit afscheid pijn, er is zoveel van u gebleven, er is van u het geestlijk zaad dat niet vergaat ; en nimmer overwint de dood uw zang aan 't leven, en nimmer breekt de band der trouwen die gij achterlaat.
Realistischer is het vers van Walter Mets dat ik hier overneem : Gij hebt dit land bemind, de morgenmist omheen zijn beemden, het jong geluid, dat als een kind U diep beroerde, als die vreemde stem, het hart van vogels en van bloemen, een weerklank in uw eigen droomen vond van het wezen, dat zóó noemen die dwazen zijn en dichters voor een stond...
Maar ook het leven hebt gij liefgehad : van den boer in vleesch en bloed gestoken het felle hart, dat eenmaal lont geroken zijn rapen en zijn mest vergat.
De brandewijn, de geur van de sigaren, de smulpaap die den hemel dankt, de trotsche koning der fanfare, en de hond die langs de straten jankt.
Gesnoven hebt gij aan de geuren die de oude Breughel ons behouden had, kwistig rondgedeeld aan andere deuren als Franciscus nog in stilte bij U bad.
Nu is dit hart niet meer. Hoe zou in ons het dwaze hart bekennen, dat ieder vloek en ieder kus zoo zeer als gij heeft liefgehad, daaraan niet kan gewennen ?...
Jowan de Kever schreef op 27 Jan. '47 een gedicht, dat later gebundeld werd in «Roeping». Deze «Kleine Biographie» begint aldus : Hem was de zon zo zoet! En iedre dag was als een honingraat die hij uit 't brede leven brak, en iedereen te proeven stak, met bloemen op zijn blij gelaat, want hij had de zon in 't bloed.
De laatste strofe luidt : Hem was de zon zo zoet, want lente was zijn laatste droom... Toen heeft de Imker hem geplukt, hem in zijn Zomermond gedrukt. Die druipend werd van honingroom... Hem was de Zon zo zoet !
Ik ben Mon Van den heuvel
Ik ben een man en woon in Lier (België) en mijn beroep is op pensioen.
Ik ben geboren op 19/06/1944 en ben nu dus 80 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Felix Timmermans - Geschiedenis van Lier in de ruimste zin genomen.