De Pastoor uit den Bloeyenden Wijgaerdt
Felix Timmermans werd in 1886 te Lier, ten zuid-oosten van Antwerpen, geboren. Daar heeft hij ook zijn gehele leven gewoond. Hij was het dertiende kind van een kanthandelaar. Verschillende omstandigheden uit zijn gelukkige kinderjaren zijn later wellicht van invloed geweest op zijn artistieke ontwikkeling. Zo had zijn vader de gewoonte zijn kinderen, nadat ze te bed gegaan waren, een verhaal te vertellen, meestal over Jezus en de heiligen; de plaats van handeling was steeds het Vlaamse land. In dit verband kan Het Kindeken Jezus in Vlaanderen genoemd worden. Ook speelde de vader dikwijls poppenkast, wat door de kinderen in toneelspel werd nagebootst. Hierbij kunnen we denken aan de toneelbewerking die Timmermans van verscheidene zijner boeken gegeven heeft. En ten slotte is te vermelden, dat Timmermans van kind af graag getekend heeft: een jeugdliefde die hem steeds is bijgebleven en waardoor hij zelf zijn boeken kon illustreren.
Op zijn zestiende jaar heeft hij voor 't eerst echt "geschreven"; daar hij nog geen maat wist te houden, werd het een drama in bombastische taal. De lectuur van Stijn Streuvels maakte diepe indruk op hem en deed hem toen ook geleidelijk zijn eigen wijze-van-zeggen vinden. Toen een vriend Timmermans' belangstelling had gewekt voor astrologie ,spiritisme e.d., brak er voor hem een moeilijke tijd van zoeken en denken aan. Op ongeveer twintigjarige leeftijd trachtte hij zijn gemoedsrust te hervinden in een klooster, waar hij het echter wegens de strenge, sobere levenswijze niet lang uithield. Ernstig ziek moest hij te Lier in het ziekenhuis worden opgenomen. Deze ziekte en een gevaarlijke operatie waren nodig om in hem de wil tot leven en de drang om het leven te genieten, te doen ontwaken. Zijn bekendste boek, Pallieter, dankt hieraan zijn ontstaan.
Vervolgens kwam de oorlog van 1914 – '18 over Vlaanderen. Timmermans vluchtte naar het neutrale Nederland. Na zijn terugkeer in het stukgeschoten Lier moest hij de lange oorlogs-avonden in de huiselijke kring bij de kachel doorbrengen. Toen ontstond uit jeugdherinneringen Het Kindeken Jezus in Vlaanderen. Hij was inmiddels getrouwd en voorzag, evenals zijn vader, als kanthandelaar in zijn levensonderhoud. Daartoe was er in zijn huis een atelier voor kantwerksters ingericht. Bovendien kwam er altijd veel bezoek. Om rustig te kunnen werken huurde hij op het Begijnhof een oud huisje, waar hij naar hartenlust kon schrijven en schilderen. Pallieter begon tijdens de eerste Wereldoorlog zijn zegetocht in verscheidene talen. Timmermans zag hierin aanleiding tot het houden van voordrachten uit eigen werk. Dat heeft hij daarna geregeld gedaan. Wel zeventig spreekbeurten vervulde hij in een seizoen. Hij trad op — dikwijls ook voor de radio — in België. Nederland en de Duitse Rijnsteden. Hij bleef dan wel enige weken van huis. En wanneer bij zijn thuiskomst de kinderen laat naar bed gingen, omdat Pa zoveel te vertellen had, dan schreef hij de volgende morgen een briefje aan het schoolhoofd, met de mededeling dat ze de lessen moesten verzuimen wegens familie-aangelegenheden. Dat was ten slotte ook zo! Van strenge discipline bij de opvoeding hield Timmermans niet.
In de loop der jaren had hij, bij zijn andere werkzaamheden, ook het penseel niet laten rusten. In mei 1910 werd er in Nederland zelfs een tentoonstelling van zijn schilderijen gehouden. Hij was zelf bij de opening aanwezig en daar, in Nederland, overviel hem de tweede Wereldoorlog. Hij reisde zo snel mogelijk terug naar Lier en vluchtte vandaar verder met zijn gezin. Toen de familie een paar weken later terugkeerde, bleek er in Lier, in tegenstelling met 1914, niets ernstigs gebeurd te zijn. Timmermans kon toen eindelijk van de emoties bekomen en doorgaan met zijn letterkundige arbeid. Tijdens de nu volgende bezettingsjaren had hij veel last van zijn steeds verergerende hartkwaal. Ten slotte bestond de enige beweging die hem door zijn dokter toegestaan was, in het doen van een paar passen van zijn bed naar het raam. Mopperen deed hij echter nooit en steeds koesterde hij goede hoop op herstel. Zijn geest bleef zeer actief en hij maakte plannen voor nieuw werk. Inderdaad begon hij aan een biografie van de laatmiddel-eeuwse Vlaamse schilder Jan van Eyck. Voordat hij dit werk echter kon voltooien, stierf hij, in 1947, kort na een hevige hartaanval.
Werk Schemeringen van den Dood, een bundel novellen (korte prozaverhalen), is ontstaan in 1910, in Timmermans' moeilijke tijd van zoeken naar de zin van het Leven. "Maar", heeft hij zelf eens gezegd, "de wereld bleef voor mij vol vraagtekens. Dat was de schemering van den Dood. Alles was somber voor mij en vol zwarte mysteriën. In dien tijd had ik dan ook lang haar en een baard! " Na zijn ziekte was het hem duidelijk, ''dat men God niet leert kennen uit boeken, maar uit de natuur". Toen schreef hij, in de jaren voor de eerste Wereldoorlog, Pallieter. Nog vóór 1914 verscheen het bij gedeelten in het bekende Nederlandse tijdschrift De Nieuwe Gids. In boekvorm werd het pas in 1916 gepubliceerd. Zelf noemde hij het ''een dagboek van de Natuur", die er gedurende een jaar, van mei tot mei, met grote liefde en bewondering in beschreven wordt. Pallieter is niet een bepaalde persoon, hij is de verpersoonlijking van het verlangen om Gods natuur te bewonderen. Ongetwijfeld heeft Timmermans daarbij aan zich zelf gedacht.
Het Kindeken Jezus in Vlaanderen (1918) laat het Evangelieverhaal plaats vinden in Vlaanderen. De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt (1923) behandelt het zielsconflict van een niet-katholieke jongeman die om een katholiek meisje haar geloof wil aanvaarden: hij kan dat echter niet met zijn geweten overeenbrengen. Het Keerseken in de Lanteern (1924) is een bundel geestige verhaaltjes uit Timmermans' geboorte- en woonplaats Lier. Zoals hierboven reeds werd opgemerkt, heeft Timmermans van kind af steeds met enthousiasme getekend en geschilderd. In het boek van zijn dochter Lia, Mijn Vader, waarin hij met warme bewondering beschreven wordt, lezen we dat hij eens op zijn twaalfde jaar met een bode naar Antwerpen meereed, om er het museum te bezoeken. Rubens maakte toen al diepe indruk op hem, maar vooral Breughel met zijn Bijbelse taferelen in het Vlaamse landschap, zoals zijn vader ze ook altijd in de bedvertellingen had beschreven, ging hem sindsdien niet meer uit de geest. Later bezocht hij het Antwerpse museum nog talloze malen. Hij beschreef ook het leven van de bewonderde schilder in Pieter Breughel (1928), in romanvorm: het is dus een zg. vie-romancêe. Onder de titel staat: ''Zo heb ik u uit uwe werken geroken".
Timmermans hield niet alleen van de natuur, van kinderen en van muziek, hij was ook een dierenvriend. Vandaar zijn verering voor Sint Franciscus en zijn verlangen naar Italië, waar deze heilige leefde. Hij bezocht dat land en schreef erover in Naar waar de appelsienen groeien (1926). Later gaf hij in De harp van Sint Franciscus (1931) een levensbeschrijving van de heilige. Op deze wijze danken veel van zijn boeken hun ontstaan aan een gebeurtenis in zijn leven en zijn veel van zijn figuren geïnspireerd door mensen die werkelijk bestaan hebben.
Boerenpsalm (1935) bevat een realistische schildering van het harde leven van de Vlaamse boer en is in dat opzicht de ietwat sombere tegenhanger van Pallieter, waarin het aards bestaan veel weg heeft van het leven in Luilekkerland. Boerenpsalm is daardoor heel goed te vergelijken met De Oogst van Stijn Streuvels. Ik zag Cecilia komen (1938) is een roerende geschiedenis, waarin de gelieven door de dood gescheiden worden, zodat ook slechts door de dood hereniging mogelijk is. Adriaan Brouwer (1948) is een nagelaten roman over het veelbewogen leven van deze losbandige artiest, die reeds op tweeëndertigjarige leeftijd stierf, maar in die tijd dan ook zes levens geleefd had: het boek is in de ik-vorm geschreven: ''Nu lig ik hier in het gasthuis, neergeslagen op het strooi van den arme."
In zijn laatste levensjaren heeft Timmermans een beperkt aantal gedichten geschreven. Ze zijn bijeengebracht in het postuum verschenen bundeltje Adagio (als term in de muziekbeoefening betekent dit woord kalm, langzaam) (1947). Uit vrijwel ieder gedicht spreekt de overtuiging dat alle stoffelijke schoonheid vergankelijk is en op vrijwel iedere bladzijde blijkt 's dichters stervensbereidheid. Het motto op de titelpagina luidt:
Ik ben een snaar op Uwe harp, en wacht naar 't roeren van Uw vingren, om ook mijn klank doorheen 't gerank van Uwe symphonie te slingren.
Met Adagio heeft Timmermans bewezen een waarlijk groot kunstenaar te zijn. In samenwerking met de Nederlandse toneelregisseur Eduard Veterman heeft hij Driekoningentryptiek (1923) bewerkt tot het toneelstuk En waar de ster bleef stille staan (1925), en De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt tot Leontientje (1926), zoals de vrouwelijke hoofdpersoon in het boek heet.
Literaire Beschouwing Timmermans is een geestig en vlot schrijver, met een geheel eigen visie en plastiek, d.w.z. dat hij zijn eigen kijk op de dingen heeft en dat hij ze ons door de beeldende kracht van zijn taal duidelijk en op originele wijze voor ogen weet te stellen. Hij verstaat de kunst het Vlaamse boerenleven mals en sappig te beschrijven. Of dat boerenleven ook inderdaad zo ''plezant" en overdadig is? Op de volgende bladzijde wordt deze vraag beantwoord. In dit verband denken we natuurlijk in de eerste plaats aan Pallieter. De bruisende levenslust van Pallieter en de materiële overdaad die hier de lezer voor ogen gesteld wordt, bezorgden het boek een geweldige populariteit, ook in Noord-Nederland: juist na de geestelijke gedruktheid en betrekkelijke armoede tijdens de eerste Wereldoorlog vond het een gretig publiek. Timmermans droeg zelf voor uit zijn boek en hield er lezingen over, die zich steeds en overal in een grote toeloop mochten verheugen. Ook in Uit mijn Rommelkas (1922) vertelt hij over zijn eigen werk, o.a. over het ontstaan van Pallieter.
Dit grote succes hield echter een groot gevaar voor Timmermans in. Het deed hem vrijwel steeds op dezelfde weg voortgaan, waarbij hij het effect zocht in de overdrijving. Zo is veel van zijn later werk wel aardig realistisch geschreven, maar in het algemeen blijft Timmermans aan de oppervlakte. En wat zijn realisme betreft: hij doet ons soms denken aan een kleine jongen, die een overmoedig plezier heeft in het gebruik van platte woorden en erop speculeert, dat zijn vriendjes hem daarom zullen bewonderen. In De harp van Sint Franciscus is dit uiteraard niet het geval. Timmermans is stellig de mindere van Gezelle, of om een prozaschrijver te noemen: van Streuvels. Doch laten we ook nog het een en ander in zijn voordeel zeggen. Ontroerende hoogtepunten biedt zijn oeuvre eveneens. Daar is dan allereerst Het Kindeken Jezus in Vlaanderen, doordrenkt van middeleeuws-naïeve vroomheid. Ook De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt is een gunstige uitzondering te midden van de overvloed van melk, kaas, ham, spek en bier: het is grotendeels psychologische ontleding. De harp van Sint Franciscus kan eveneens in dit verband genoemd worden. Boerenpsalm benadert de werkelijkheid heel dicht. Men heeft wel gezegd, dat Pallieter de exportboer is, die in Vlaanderen zelf niet voorkomt, maar dat we in Boerenpsalm het échte, harde boerenbestaan beschreven vinden. Het gedichtenbundeltje Adagio, waarover aan het eind van het vorige hoofdstuk al gesproken is, klinkt als een waardig en godvruchtig slotakkoord van Timmermans' leven en werk. Het werk van Timmermans is over het algemeen van betekenis, doordat het tegengesteld is aan het pessimisme in de literatuur, dat we zouden kunnen beschouwen als een erfenis van de oorlog van 1914 - '18. Daartegenover spreidt hij een ongekende levensblijheid en sterk levensgenot ten toon. Hij voelt echter ook achter al het geschapene het goddelijk geheim. Hij heeft ernaar gestreefd een vroom, goed en oprecht mens te zijn. Nooit sprak hij over eigen moeilijkheden, wel kon hij geduldig luisteren naar de klachten van anderen, zodat velen hem hun genegenheid en hun vertrouwen schonken.
De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt Over het Vlaamse land nadert de lente. De dorpspastoor schrijft een brief aan zijn broer en diens dochter, zijn nichtje Leontientje, waarin hij hen voor een bezoek uitnodigt. Bij die gelegenheid zullen ze proeven van een nieuwe wijn die hij in zijn kelder heeft. Het is nu de zaterdag voor Pasen, de vasten eindigt en de pastoor brengt weer een bezoek aan zijn wijnkelder. Dat is voor hem een verheven bezigheid. Zijn pastorie heeft hij gedoopt "Den Bloeyenden Wijngaerdt des Heeren". Wanneer Leontientje met haar vader bij Heeroom aan tafel zit, is ze onrustig en vol angst blikt ze naar haar vader. Ook hem schijnt iets te hinderen, hij luistert slechts met een half oor naar 's pastoors loftuitingen op zijn wijnen en plots knettert het eruit: ''Ja, ja Broeder Benedikt, 't is allemaal goede wijn, de beste die er op de wereld bestaat! " en met zijn duim minachtend naar zijn dochter wijzend, ''maar dat is andere wijn! Ik zal 't u maar zeggen! 't Moet er uit. 'k Kan het niet meer kroppen! Ons huis staat overhoop! Weet ge wat ze doet? Ziet ze daar zitten met haar Lievevrouwengezicht! Zoudt ge ze de Heilige Communie niet geven alle uren van den dag? Ewel! Ze vrijt met een Geus!" En als bewijs leest de woedende Gommaer aan zijn broer een liefdesbrief van Leontientje voor, die hij onderschept heeft. Zijn conclusie is: nooit ofte nimmer zal die jongeman met zijn dochter trouwen. De pastoor sust zijn broer en stelt Leontientje wat op haar gemak. Op voorstel van Heeroom wordt besloten, dat ze nog een paar dagen in de pastorie zal blijven logeren, en Leontientje krijgt vertrouwen in de pastoor.
Er gaan acht dagen voorbij, voordat de pastoor de moed heeft met zijn nichtje over het tere onderwerp te spreken. Dan blijkt, dat Isidoor. de jongeman in kwestie, verschillende geloofspunten van de R. - K. Kerk niet kan aanvaarden, hoe hij er ook zijn best voor doet en erop studeert. De pastoor vraagt Isidoor dan naar ''Den Bloeyenden Wijngaerdt des Heeren" te komen: hij zal ervoor zorgen, dat Isidoor gelovig wordt en Leontientje zal met hem trouwen. Isidoor komt. De gevoelvolle ontboezeming van de pastoor over het geloof maakt zeker indruk op hem. ''doch de dogma's ...... die kan ik niet slikken", zegt hij. Volgens de pastoor is er maar één middel: blindelings geloven. Isidoor vindt dat juist zo mensonwaardig, hij zou het wel willen, maar zijn verstand houdt hem tegen. Om Leontientje doet het de pastoor veel verdriet, dat hij Isidoor niet heeft kunnen overtuigen, vooral omdat zijn nichtje blijk geeft, dat ze het tegendeel heeft verwacht. De volgende dag verklaart Isidoor, dat hij zijn hart omgeschud heeft, maar er niets in heeft kunnen vinden, dat met het geloof van de pastoor en Leontientje overeenstemt en hem dat zou kunnen doen aanvaarden; hij wil Leontientje ook niet bedriegen door te zeggen, dat het wel zo is en hij zal vertrekken. Leontientje wil hij niet meer zien en de pastoor bewondert de sterkte die hij zo toont te bezitten.
Leontientje besluit nu voor Isidoors ziel te werken. Ze gaat in de kapel van Onze Lieve Vrouw der Vijf Wondekens van Jezus, die op de heuvel gebouwd is, een negendaags gebed houden, een noveen, eindigend met de woorden: ''Laat Isidoor gelovig worden!" De oude reumatische kosteres, Mieke Zand, woont in een huisje dat tegen de kapel aangebouwd is en er binnendoor verbinding mee heeft. Als de noveen uit is, tracht Mieke Leontientje te troosten en ten slotte komen ze overeen, dat Leontientje Isidoor zal schrijven en dat hij zijn antwoord naar de kapel der Vijf Wondekens zal sturen. Enige dagen later is de pastoor, die zich zeer bezorgd maakte, omdat zijn nichtje er zo slecht uitzag, verrast door haar opgewektheid. Leontientje heeft antwoord van Isidoor gekregen en zijn brief heeft ze in haar bloeze gestoken. Maar een puntje ervan steekt naar buiten, de pastoor ziet het en neemt haar het dierbare papier af. Hij leest daarin, dat Isidoor Leontientje nog steeds innig liefheeft en vurig hoopt gelovig te kunnen worden, maar dat hij het nog steeds niet is, ondanks alle moeite. 's Avonds heeft de pastoor zijn besluit genomen: hij laat zijn nichtje bij zich komen en zegt haar, dat de liefde uit moet zijn, want Isidoor ''is een van die betreurenswaardige schemerzielen, half licht, half donker, en die veranderen minder dan de verstokte ziel van een booswicht of Godloochenaar ...... Wilt ge volstrekt volhouden met hem blijven te beminnen, en wilt ge toekomend jaar, als ge bejaard zijt, met hem trouwen, dan kunt ge. Maar dan verliest ge God, dan maakt ge van uw ziel een nest van den duivel, dat kunt ge, dat staat u vrij, dan is 't voor uw rekening! "
Leontientje is sprakeloos en goedmoedig geeft de pastoor haar de raad: ''Peins er goed op, kindje." Gedurende een paar dagen is Leontientje erg stil. maar er komt toch iets beslist in haar voorkomen, '' 't Zal wel overgaan, 't is 't doorslikken van de pil", meent de pastoor. En aan het eind van de vierde dag laat zijn nichtje hem een brief lezen aan ''Mijnheer Isidoor", waarin ze verklaart nooit te zullen trouwen met iemand die niet gelovig is en daarom aan hun verhouding een eind maakt. De pastoor is bijzonder gelukkig om dit besluit en willigt haar verzoek om nog enige dagen in de pastorie te mogen blijven onmiddellijk in. Daarmee beschouwt hij deze onaangename historie als afgedaan. Isidoor schrijft twee lange brieven, maar ontvangt geen antwoord. Toch weet hij, dat het luidt: ''Geloof!" Hij kan het echter niet. Leontientje heeft nu in haar eenzaamheid een zware strijd te voeren. ''Niemand weet haren strijd en hare zwakte. Ze heeft de kracht van zich sterk te toonen. Ze heeft een ijzerdraad van wil in haar ruggegraat gestoken. Maar als ze alleen is op haar kamer, dan wordt de vracht te zwaar, dan buigt hare kracht onder den druk en klaagt het verdriet zoo triestig. Isidoor, ze kan hem niet vergeten, ze wil hem niet vergeten! Ze wil blijven hopen, en ze stopt hare ooren voor de tergende stem, dat Isidoor nooit geloovig zal worden......
Het verdriet overweldigt haar soms als een verzengende vlam die ze wil afkoelen met geloof en vroomheid. Dan stort ze zich in de heilige boeken, wil opgeslurpt worden in de aanhoudende begeestering der Heiligen, wil ook een kruis dragen, voelt dat ze een kruis moet dragen, wil er zich in schikken, er zich in verblijden. En zij draagt het kruis heldhaftig ...... Doch een schemeravond met zwaluwen, een bloemblaadje dat valt, is genoeg om het kruis van zich af te werpen, en weer met alle macht naar hem te verlangen. ''Laat hem komen. Heer! Laat hem komen, ik kan niet zonder hem! " Wanneer ter gelegenheid van de jaarlijkse processie van O.L.V. der Vijf Wondekens in de kapel een mis gecelebreerd wordt, beleeft Leontientje weer de verwachting van het wonder, zoals op de laatste dag van de noveen. Als Mieke Zand om het stoelgeld rondgaat en, bij Leontientje gekomen, vraagt hoe het nu met Isidoor is, blijkt dit haar te veel te zijn en valt ze in onmacht.
Iedere dag gaat Leontientje nu verder achteruit. Ze lijdt geduldig. Ze wil Isidoor niet meer bezitten, ze wil hem slechts redden. Haar oom bewondert haar om dit berustend lijden. Haar vader is radeloos en vraagt zich af, waar de dokters eigenlijk voor dienen. Ten slotte voelt Leontientje, dat de dood niet lang meer op zich zal laten wachten. Ze vraagt haar vader bij haar te blijven, omdat ze bang is hem de volgende zondag niet meer te zullen zien. Ze vraagt ook, of ze Isidoor nog eens mag zien, voor ze sterft. Nu is het de pastoor duidelijk, dat zijn nichtje sterft om Isidoor, nu voelt hij zich schuldig aan haar ziekte en haar dood. Van nu af telt Leontientje de uren en wanneer de dorpsklok slaat, bedenkt ze blij, dat ze weer een uur minder op Isidoor hoeft te wachten. Haar oom overlaadt zich met zelfverwijt. Hij is altijd vol liefde voor God geweest, maar waar is zijn offer? Hij voelt zich arm en klein en nog schuldiger dan Isidoor. Isidoor komt. ''Nu zal ik kunnen sterven", zegt Leontientje, zo kalm, alsof het een eenvoudige mededeling is. Ze neemt zijn hand. Hij is innerlijk verbaasd haar zo rustig te zien, hij had haar woelend en stuiptrekkend in doodsstrijd verwacht. Dit sterven bewondert hij. Ook hij zelf is rustig en zonder handenwringen. Kort voor het stervensogenblik zegt Leontientje tot hem: ''Men moet maar ééns diep geloven, Isidoor, één keer en men gelooft voor altijd ...... zooals men maar ééns diep moet lief hebben en men voor altijd lief heeft." En wanneer het leven weggevloten is, drukt Isidoor haar ogen toe. Die nacht blijft hij aan haar doodssponde en hij voelt Gods aanwezigheid. Dit duurt echter slechts tot Leontientje begraven is. Daarna mist hij haar dubbel en is het leeg en eenzaam om hem. Na een dwaaltocht over de heuvels vindt hij de pastoor in zijn tuin. Schitterend staan de sterren aan de hemel. ''Beiden zien naar omhoog; ieders ziele is als een kleine spiegel waarin de sterdoorwriemelde ruimte is weergekaatst, met al haar luister, al haar mystieke werking en al hare onverzettelijke eeuwigheid.
En plots in de stilte beeft de stem van Isidoor. ''Menheer Pastoor, nu geloof ik dat de moment gekomen is om ......" De pastoor staat recht. Ze bezien elkander. De pastoor bijt op zijn onderste lip, In 't licht der sterren zien z' elkanders oogen. En langzaam buigt Isidoor zijn hoofd en valt weenend tegen de borst van menheer Pastoor. De hemelen druppelen in den ouden man zijn hart. Dronken van verrukking en bewondering zingt het dankbaar en lovend van zijne lippen, wijl hij Isidoor omarmd houdt als een verloren geweest kindeken: ''En daarvoor moest zij sterven! Nu begrijp ik het gebaar des Heeren! Ik voele nu zoo helder de eeuwige aanwezigheid van den Wijngaerdt des Heeren, van zijn werking en zijn bloei. Zie hoe 't gesternte een gouden druivelaar is, die zich door 't heelal slingert. En zoo is elke mensch een druif van den goddelijken Wijngaerde, waarvan God de wijngaardenier is ......
Gezegend uwen naam, o Heere, voor de nieuwe druif die Gij bestemd hebt voor uwen goddelijken beker! "
************
|