Vlaamse schrijver, dichter en schilder * 1886 - 1947 *
17-07-2017
De Vlietjesdemping te Lier - Felix Timmermans
De Vlietjesdemping te Lier
Door Felix Timmermans.
Waar het lieve stadje Lier zijn zeer schilderachtige huizen en daken bijeen troppelt, wentelde vroeger de groote zee. Eeuwen lang, na zij zich terug getrokken had, bleven er nog groote moerassen en drabbige gronden bedekt met riet. Vandaar de naam der Nethestreek "Het Rietland" of "het land van Ryen". Het was daar dat de Menapiërs, die reeds met noesten arbeid en taaie wilskracht bij plekken gezonden grond veroverd hadden, zulke moeilijke taak aan Julius Cesar opleverden.
Ten noorden van Lier begint aanstonds den zandigen zeegrond der Kempen die zich uitstrekt ten noorden tot in Holland en ten oosten tot in Duitschland, langs Limburg door. Ten zuiden openen zich de vlakke vettige velden van het vruchtbare land van Brabant. Lier ligt dus op de scheiding en is lager gelegen dan het oppervlak der beide Nethen, die te Lier samenstroomen en het water meevoeren van overtollige bijloopen, komende uit de provinciën Limburg en Antwerpen. Aldus baanden de samenvloeiende wateren, vooraleer zij door dijken en afsluitingen wierden gestremd, zich in alle richtingen uit en alzoo ontstonden de natuurlijke waterloopen in onze stad. Het water moet in die tijden van af 1200 zoo geweldig in hoeveelheid geweest zijn dat onze voorouders nog waterloopen in en buiten de stad bijgraafden, daar de natuurlijke waterloopen alles niet konden afvoeren en het water in de huizen drong.
Aldus kan men zien dat Lier een waterstad is en zij zich uit het water heeft moeten winnen, en dat zij nu nog slechts vrij blijft door de hooge steile dijken langsheen de Nethe. Nóg zelfs is het bij springvloed geen zeldzaam geval dat het laagste gedeelte der stad onder water staat.
Al deze natuurlijke en kunstmatige waterloopen binnen de stad worden vlietjes genoemd.
In de 17e eeuw waren ze heel talrijk al waren er toen reeds vele verdwenen ; want in de aanteekeningen van Avondtroodt, voor titel dragend : "Een beknopte aanteekening van onheilen en rampen veroorzaakt door stormwinden, springvloeden enz", lezen wij, dat de Beggijnenvliet in 1579 werd te niet gedaan om er een stevig bolwerk op te maken.
De Vrouwevliet werd in twee gesneden door de verbinding, gegraven in 1426 en sedert dien verloor zij alle belang, wierd aan haar uiteinden opgestopt en veranderde in een modderpoel. Later wierd deze dicht gemaakt en thans is er geen spoor meer van te vinden. En nu sedert langs alle kanten degelijke waterafleidingen in de beemden zijn gemaakt, de Nethe een kalmen, regelmatigen loop heeft gekregen, zijn deze vlietjes aangeslijkt geworden en staan ze zelfs bij de hoogste tij geen meter onder water.
Deze vlietjes, die tusschen huizen en onder straten door loopen, namen vroeger allen afval en uitgestorte vuilnis mee, doch nu er bijna geen water meer in komt en de vuiligheid niet meer afgedreven wordt zijn zij een werkelijk gevaar voor de openbare gezondheid geworden.
Zij liggen soms heelder weken droog, opgepropt van slijk, met in 't midden een vuil waterken van nog geen arm breed, en het krioelt er van stukken ijzeren en steenen potten. Al wat den huismoeders, die langs de vlietjes wonen, niet meer aanstaat, wordt er in geworpen : overschot van het eten, graten van visch, beenderen, enz. Dan nog met hooge water komen er hondenlijken in gedreven en gaan er niet meer uit, en zoo zijn deze vlietjes een waar mengelmoes geworden van allerlei onzuiverheid ; zij zijn er van opgepropt, en 's zomers, als zij meestal droog liggen en de zon op al die rottigheid stooft en bakt, dan komt er een geur uit die alles behalve aangenaam is.
De onderaardsche waterlaag, die de putten en pompen voedt, is meestal bedorven en er zijn reeds menige malen epidemische ziekten door ontstaan.
Zoo zijn er op zijn minst 17 vlietjes die de stad doorkruisen, en het wierd werkelijk tijd dat er aan dit gevaar een eind moest gesteld.
Het stadsbestuur heeft eindelijk het groote werk ondernomen deze vlietjes te dempen.
Langs alle kanten is men reeds aan 't werken : gieten van buizen, aanbrengen van gezonden grond enz. enz. en binnen het bestek van twee jaar zullen de vlietjes tot het verleden behoren.
De openbare gezondheid zal er bij gewonnen hebben, maar... er is een grooten maar bij.
Een maar, die mij dit artikel deed schrijven : den maar dat Lier op zijn schoonst, op zijn schilderachtigst, op zijn intiemst, er mee zal verdwenen zijn ! En dat is te betreuren.
Dit valt zoo te betreuren, dat men spijt gevoelt dat het ontwerp gaat verwezenlijkt worden, of beter : dat men geen ontwerp heeft uitgedacht 't welk tevens de vlietjes behield en tegelijkertijd rekening hield met de gezondheid. Men had b.v. de vlietjes kunnen laten uitbaggeren en het zoo regelen, dat er gedurig aan zuiver water zou instaan. Het zou waarschijnlijk niets meer kosten en de ziel van het blijde stadje Lier werd er mee gespaard. Want de vlietjes zijn het hart en de ziel van Lier. Zonder die is Lier, Lier niet meer !
Mijn voorstel kan heel naïef schijnen, ik weet het helaas : ’t zijn vijgen na Paschen.
De ziel van Lier gaat er mee verloren, zeg ik !
Och ge moest ze eens zien, de lieve kleurige, intieme oude hoekjes die de vlietjes doen ontstaan hebben ! Zij verlekkeren hert en ziel ! Daar is Lier te zien ! Mag ik hunne wispelturige wandelingen maken ?
Zij schieten in het volle veld los uit de Nethe, kruipen onder een oude steenen brug en dan gaan ze tusschen oude vochtige muren, waarover klimop en veil kwistig neerhangt, wandelen langs neerdalende hoven met groene hagen en spiegelen terug den sneeuwwitten droom die de Lente op de appelaren en kersenboomen kuste ; ze wringen zich tusschen de oude achterbuurten, met hun hooge daken, rood-kareelen muren met witte banden, en nog met in loodgevatte ruitjes perelen : van schilderachtigheid.
Ze schuiven nevens hooge witte kloostermuren, waarboven dikke populieren komen uitgewiegd, en verdwijnen onder donkere bogen tot ze, na een heel eind in de duisternis geweest te zijn, weer openschitteren nevens een zongevulde bleekerij, de stad weer indraaien op een volkspleintje, andere vlietjes ontmoeten, vijvers in hoven maken en weer krinkelkronkelend langs een heel andere kant zich in de Nethe verliezen.
Het slijk heeft riet en rijk groen nevens hunne boorden doen wassen en met dien edelen gordel slingeren ze zot als de Ourthe in de Walen, in en uit de stad. Een klein, Vlaamsch Venetië !
Er is nooit op gedacht de vreemdelingen, die onze stad bezoeken, op een vlietjestocht per boot te vergasten. Och dat zou heerlijk zijn, ik heb het eens gedaan en ik mag gerust zeggen dat het van 't schoonste en 't fijnste is wat men van het Vlaamsche land kan proeven.
In de stille zonuren daarop te varen, voorbij de wemeling van muurkens, poortjes en daken, voorbij hofkes met bleekend linnengoed aan koorden, en helkleurige bloemen op den grond, voorbij kloosters en pleintjes, van de duisternis in de zon, met de vredige geluiden van den achternoen: een dichtbije smishamer, het geroep van een mosselvent, het gekraai van een haan, — en dan uit den hoogen stadstoren de klare blije rammel te hooren lossprenkelen aan de roode daken en de groote zomerboomen. Ach 't is om het water van in den mond te krijgen ! En nu gaat er van al die schoonheid, van die echte "De Braakeleers" in den levene, niets meer overblijven, niets.
De wateren worden gedempt en toegedaan. Alzoo te hunnen profijte zullen de eigenaars der aanpalende huizen den nieuwen grond voor goedkoop in beslag nemen, de tuinen uitbreiden, de muren optrekken, de gebouwen vergrooten, zoodat het een het ander zal raken en alzoo wordt dan alles ingenomen en afgesloten.
Schoone dingen verdwijnen. Zie maar de plaat op bladzijde 563. De oude brug zal er niet meer van noode zijn en verdwijnen, het schoone gezicht dat men thans tusschen de twee kloostermuren te aanschouwen krijgt zal ons verstoken worden door een hooge muur.
Waar de oude knuistige haag bloeit en groeit zal waarschijnlijk ook een muur komen, ofwel zal er bijgebouwd worden en aldus zullen wij voor altijd de weerspiegeling van de schoone hoofdkerk in het water moeten missen.
Op het stadsgedeelte dat bladzijde 561 afbeeldt zal een plein komen, een markt. Het oude schippershuis zal voorzeker nieuwe eranderingen ondergaan, doorgetrokken worden tot aan de linksliggende fabriek en men zal van hier van de oude gevangenpoort geen steek meer te zien krijgen.
Zoo zal alles wat van Lier de fijnheid uitmaakt voor eeuwig verdwijnen.
Verschillige kunstschilders, waaronder bizonder Isidoor Opsomer uitmunt — want uit alle landen komen er — hebben gelukkiglijk indertijd menige van deze zoo echt-traditioneele brokjes stadsschoon op doek gebracht, die al de intieme liefelijkheid van deze onherroepelijk ten ondergang gedoemde hoekjes weergeven.
De troost is klein, doch wat wil men : de nieuwe tijd eet den oude op. Maar het zien van deze schilderijen zal aan onze nakomelingen het spijtig geval van de demping der vlietjes nog droever maken.
("Van Onzen Tijd", XII, 55, 9 juni 1912, pp. 561-364).
Hoe Felix Timmermans begon te schrijven, vijftien jaar oud...
Pallieter naast Boerenpsalm.
UitHet Volk - 16/11/1940.
Streuvels werd als voorbeeld te realistisch geacht!
Met de post uit Vlaanderen ontvingen we vandaag het Jongste nummer van "Sirene", het halfmaandelijks blad voor kunst en letteren, dat enkele jongeren dapper in stand houden.
Het nummer opent met een gesprek met Felix Timmermans, die aardige dingen vertelt over zijn eerste stappen op het gebied van de literatuur. Toen "den Fé" nog heel klein was, mocht hij eens mee naar een concert, waar ook werd voorgedragen. Daar hoorde hij gedichten voordragen en thuis begon hij toen maar direct aan het rijmen oftewel verzen maken. Dat was dus nog vóór hij schrijven kon. Bij gebrek aan kennis van het alfabet is deze poëzie verloren gegaan. Al gauw begon hij daarna lange vertellingen te doen. Neven en nichtjes, vader en moeder en kennissen vormden een willig gehoor. Later schreef de jonge Timmermans wel eens een stukje van deze vertellingen op en hij maakte er tekeningen bij, precies zoals nu nog in sommige van zijn boeken.
Leerjaren Het onderwijs dat Felix Timmermans in zijn Jeugd genoot, was niet bijzonder intensief. Er was nog geen leerplicht en bovendien was hij vaak ziek. Bovendien was hij wel vlug, maar buitengewoon zwak van geheugen. Zelfs het "Onze Vader" en "Jantje zag eens pruimen hangen" heeft hij nooit uit zijn hoofd kunnen leren. Het spreekt vanzelf, bekent Felix Timmermans openhartig, dat ik dankbaar van elke echte of geveinsde ongesteldheid gebruik maakte om die verfoeilijke school te laten opdonderen!"
Lezen leerde Felix wel, maar er waren thuis maar weinig boeken. Een kist met boeken, die een oom naliet, bevatte grotendeels Latijn, Frans en Duits en zo moest Felix zijn eerste boek uit de Stadsbibliotheek lenen. Het was "Op weg naar Frankrijk": Fier gelijk een Turk liep ik er mee over straat en hoopte, dat niemand mij en mijn boek over 't hoofd zou zien! Van dan af heb ik veel, zeer veel gelezen — maar nooit verzen".
De globe als boekenbron Aan de poëzie heeft den Fé dus blijkbaar een broertje dood. Wel verdiepte hij zich zeer in... de sterrenkunde. Dat kwam doordat zijn vader zo graag een wereldbol, een globe, wilde hebben. In een advertentie werd er een aangeboden. Als premie. De kopers kregen de globe cadeau bij een hele vracht boeken over sterrenkunde! Gehoorzaam kocht de vader de boeken en hij kreeg zijn globe — de zoon de lectuur!
Toen Felix 15 of 16 jaar was, sloot hij zich aan bij een jeugdig genootschap ter beoefening van de schone kunsten. Op het programma stonden schilderen, schrijven, musiceren en drinken. Deze kring heeft op Timmermans, naar hij erkent, grote invloed gehad. Hij schreef toen nog in de trant van Conscience.
Zo : "De glorierijke dagvorstin verhief zich boven de bevende kimme". Gedurende een verblijf te Westerloo zag ik een boek van Stijn Streuvels: "Dagen". Terwijl ik even tijd had, las ik enkele mooie zinnen, zoiets als: ........"De knotwilgen in de mist"...... Dat is 't! dacht ik bij mezelf. Die enkele woorden brachten zulk een totale omwerping in mij teweeg, dat ik mij met verdubbelde ijver in dit nieuwe trachtte in te werken. Een paar weken nadien verscheen in een weekblad te Westerloo een verhandeling van mijn hand over Lepold I. Twee dagen na die heuglijke gebeurtenis ontmoette ik een priester, die naar de begrafenis van Servaes Daems ging. Was het een neef, of een kozijn? ......dat doet niets ter zake.
Hij gaf me de raad aan mijn moeder de werken van Guido Gezelle te vragen. Natuurlijk, dat ik hem over mijn ontdekking van Stijn Streuvels vertelde. Maar dien schrijver keurde hij sterk af, daar Streuvels veel te realistisch was, zei hij. Op een Davidsfondsfeest heeft professor Bauwer me bij de Lierenaars ingeleid. Zo kwam ik dan eindelijk in de letterkunde, onrechtstreeks geholpen door Streuvels en Gezelle.
Op de vraag naar de moeilijkheden, die hij moest overwinnen, zegt Timmermans: — Ik moet zeggen, dat mijn opgang zeer vlot van stapel gelopen is. Ik geloof, dat dit te danken is aan het volgende feit : Van jongs af heb ik veel van de schilderijen van Breughel gehouden. Als een vijs zat een ideaal in mijn hoofd: "gelijk hij schildert : zo vertellen".
Dit heeft zich dan ook steeds stevtger in mij vastgeankerd. Ik begon dus met zijn leven te beschrijven. En nu moet u een groot onderscheid maken tussen den geschiedschrijver en den verteller. Wij verzinnen zelf 't leven van onze figuren. Wij laten ze handelen en wandelen. Kortom : ze zijn ons eigendom. Wij houden ons niet zo nauwkeurig aan de feiten — natuurlijk houden wij er wel rekening mee en volgen ongeveer de draad van de geschiedenis. Daaruit volgt natuurlijkerwijs, dat we 't leven van zo'n persoon beschrijven, zoals 't zou kunnen gebeurd zijn.
Om u daarvan 'n klaar voorbeeld te geven, zal ik een passage uit "De Harp van St. Franciscus" nemen. Zeker ogenblik verlaat hij Rome. De ene geschiedschrijver zegt langs die poort, een andere zegt langs gindse. Ik ben dus verplicht te kiezen (of ik moet er helemaal niets van zeggen, als dit mij aanstaat).
Dan gaat mijn verbeelding aan t werk en zal die handelwijze kiezen, die 't meest bij het verhaal aansluit. Zo ontstaat eindelijk, na duizenden gevallen te hebben opgelost, een psychologisch harmonisch geheel. Het spreekt vanzelf, dat ook wij niet vrij zijn van walingen, evenmin als 'n rekenkunstenaar verlost is van 't fouten maken. Ook de vraag, welk boek hij van zijn eigen productie het mooist vindt, heeft Timmermans beantwoord: „Dat zijn er drie. 'k Zou 't ene niet kunnen noemen zonder 't andere. Namelijk : Pallieter, Symphorosa en Boerenpsalm." En over de oorsprong van "De Boerenpsalm": "Hoe eigenaiardig en schijnbaar ongerijmd het ook moge klinken, "Pallieter" is de onmiddellijke oorsprong van Boerenpsalm. In Pallieter is het leven uitgebeeld, zoals ik het graag zou zien: ontdaan van alle overbodigheden en zonder zorgen. Het is het leven beschouwd door een regenboog.
Toen ik mijn werk overlas, zag ik plots, dat het een utopie was. Het was alsof ik ontwaakte uit een heerlijke droom en ruw de werkelijkheid voor mijn ogen had.
En het echte, het harde leven — maar ook het schone leven! — heeft zijn belichaming gevonden in Boerenpsalm. Van al de mensen is het de boer, die zich zelf het meest geeft, die de meest dienende is! Hij ook heeft de meeste moeilijkheden. Hij telt elke regendruppel; hij bekommert zich over elk zaadje. Want niemand is zo afhankelijk, dan juist de boer. En Ja, ik beken het : ik schrijf zeer gaarne over een boer......"
Door Cees Visser uit Zilveren Verpozingen december 2012.
"En zie! Ginder, heel, héél ver, een witte stip, langs den kant waar het zuiden openklaarde, reed de witte huifwagen de regenboging onderdoor.Alzo vertrok Pallieter, de dagenmelker uit het Neteland. en ging de wijde, schone wereld in, lijk de vogels en de wind."
Met deze woorden sluit Felix Timmermans Zijn Pallieterroman af. Hoeveel lezers zullen zich sindsdien afgevraagd hebben: waar zal Pallieter uiteindelijk terecht gekomen zijn?
Een paar jaar geleden deed ik tot mijn verbazing een verrassende ontdekking: Pallieter heeft een schitterend plekje gevonden in het klooster van de Zusters van Liefde aan de Oude Dijk in Tilburg!!!
Hoe het zo gekomen is, dat is een lang verhaal. Maar eerst moet ik uitleggen hoe ik mijn ontdekking deed. Mijn vrouw en ik waren uitgenodigd door een goede vriendin. Zij behoort tot de congregatie van de Zusters van Liefde te Tilburg. Vanuit onze protestantse achtergrond zijn wij altijd nieuwsgierig naar het rijke Roomse leven en zo kwam het, dat wij een rondleiding kregen door het klooster. Wie schetst onze verbazing toen ons in de voormalige Novicenkapel een prachtige collectie beelden werd getoond. We waren er stil van...
Dat is werk van Zuster Jesualda, vertelde onze vriendin. We keken geïnteresseerd rond en plotseling zag ik een expressief beeldje van een jonge man die gretig het leven in volle overgave omarmt. Op het kaartje ernaast las ik: Pallieter [brons 32 cm] "Als in het oosten een klaarte bibberde en er een haan gekraaid had wipte Pallieter uit zijn bed, trok zijn hemd uit en sprong pardoes in de Nete. Over de grond en tussen de bomen hing een grijze smoor. Het was heel stil, het gers woog zwaar van de koele dauw en van de bomen vielen grote lekken." Een citaat uit het begin van het eerste hoofdstuk van Pallieter "Een fijne morgen in de Mei.''
Deze eerste kennismaking met het werk van zuster Jesualda Kwanten (1901-2001) was voor ons een openbaring. Zij heeft heel veel prominente Nederlanders in brons 'in beeld' gebracht Voor haar passeerden schrijvers zoals Anton van Duinkerken, Albert Helman en Pieter van der Meer de Walcheren. Uit de toneelwereld kwamen we Albert van Dalsum, Mary Dresselhuys, Hans Tiemeijer en Henk van Ulsen tegen. Heel bijzonder expressief zijn de beelden van cabaretier Toon Hermans en zijn vrouw Rietje. En last but not least hebben de koninginnen Juliana en Beatrix model voor haar gestaan. Maar daar is nog veel meer te genieten! De Christusdrager Christofoor, een intiem tuinbeeld 'Het Gesprek', een kleine Piëta, schitterende kinderkopjes, een ingekeerde Benedictus en prachtig intrigerend tekenwerk. Te veel om op te noemen!
Als Timmermans-liefhebber was ik natuurlijk zeer verguld met mijn ontdekking. Ik besloot het Pallieter-geheim voorlopig voor mezelf te houden. Maar een jaar later kwam toch het moment dat ik in het bestuur van de Timmermans-Kring voorzichtig een tipje van de sluier oplichtte door aan te kondigen dat ik een stukje voor Zilveren Verpozingen wilde schrijven over 'Pallieter in het klooster'. Dat riep natuurlijk direct vragen op en aarzelend bekende ik een en ander over mijn ontdekking zonder het achterste van mijn tong te laten zien. Grote verbazing op de gezichten... Daar hadden ze toch eigenlijk van moeten weten... Maar nee, het was echt een nieuwtje voor hen. Wie had nu ook kunnen denken dat Pallieter uiteindelijk asiel gevonden zou hebben in een klooster... Dat het bij de Zusters van Liefde was, verzweeg ik voorlopig maar! Enkele weken na mijn biecht zoemden de geruchten al rond. Ik kreeg zelfs via de mail vragen om informatie. Een doorgewinterde Timmermans-speurder wist mij zelfs te melden dat hij dicht bij de oplossing van het raadsel was.
Ik heb die drukte maar zo'n beetje laten betijen met begrip voor het feit dat het voor Vlamingen best moeilijk te verteren is dat Pallieter in het Nederlandse Brabant de serene rust had gevonden... Nu moest het artikel over deze zaak op korte termijn dan toch maar eens geschreven worden. Omdat ik wel begreep dat er 'eerst zien, dan geloven' geroepen zou worden, besloot ik een afspraak met onze Tilburgse vriendin te maken en haar te vragen of we het Pallieterbeeldje mochten komen fotograferen. Dat bleek niet zo maar te gaan. Daar moest eerst toestemming voor gegeven worden om het uit de vitrine te halen. Een maand later sprong het licht op groen en togen mijn vrouw en ik vol verwachting naar Tilburg. We werden gastvrij ontvangen en keken verrast op toen bleek dat Pallieter verlof had gekregen om enkele dagen bij onze vriendin op de kamer te logeren.
Mijn vrouw Akki maakte een serie foto's en we gebruikten de Pallieteruitgave met de prenten van Anton Pieck als achtergrond om Pallieter op zijn gemak te stellen, het werd een genoeglijke middag daar tezamen op die kamer in het klooster. Straks zou Pallieter weer terug moeten naar de Novicenkapel. En om het gemis een beetje te compenseren deden we onze vriendin het mooie Pieck-Pallieterboek cadeau.
Nu zullen er zeker Timmermans liefhebbers zijn die in de komende lijd op beeweg willen gaan naar de Novicenkapel aan de Tilburgse Oude Dijk om daar het werk van Zuster Jesualda te bewonderen. Om hen enigszins voor te bereiden vertel ik kort iets over haar leven.
Jesualda werd in 1901 in een dorpje vlakbij Nijmegen geboren. Toen zij in 1928 haar intrede deed in de congregatie van de Zusters van Liefde was zij reeds in het bezit van onderwijsdiploma's. Al gauw ontdekte men dat zij een bijzonder tekentalent had. Dat bleek onder meer uit de bidprentjes die zij ontwierp. Zij werd gestimuleerd om de tekenopleiding voor het Middelbaar Onderwijs te volgen aan de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten in Amsterdam. Nadat zij de akte behaald had, gaf ze vele jaren les in tekenen en kunstgeschiedenis aan een Middelbare Meisjesschool in Amsterdam. Toen zij na haar zestigste jaar met 'pensioen' ging, kreeg zij de gelegenheid om zich verder te bekwamen in de beeldhouwklas van de Amsterdamse Rijksacademie. Haar eerste proeve was een kop in klei van een Amsterdamse volksvrouw uit de Jordaan die daar model stond.
Ze werkte er met veel passie aan, zich inlevend in haar model en het resultaat was verbluffend. Na de opleiding mocht ze zich vanaf 1966 'erkend' beeldhouwster noemen! Dat werd het begin van een carrière die tot op zeer hoge leeftijd voortduurde. Zij kreeg een eigen atelier in het klooster aan Oude Dijk in Tilburg waar zij met veel succes in alle vrijheid haar kunst kon vormgeven. In 2001 stierf zij, 100 jaar oud. Zij liet het klooster een schat aan beelden en tekeningen na. Dat leidde in 2003 tot het inrichten van een museum dat speciaal aan haar werk gewijd is.
Wie belangstelling voor het indrukwekkende oeuvre van Zr. Jesualda heeft, kan zich oriënteren op de webstek van de Zusters van Liefde (www.scmm.nl). Als men het museum zou willen bezoeken, dan kan men via e-mail, per brief of telefonisch contact opnemen met het Provincialaat van de Zusters van Liefde, Oude Dijk 1, 5038 VL te Tilburg (e-mail: provincialaat@scmm-tilburg.nl; telefoon: 0031.13.5433196).
Daar, in de voormalige Novicenkapel, zult u oog in oog komen te staan met de eeuwig jonge Pallieter. Zr. Jesualda heeft zich in hem verdiept en hem gestalte gegeven zoals hij vrij en onschuldig op die eerste zomerse morgen in mei het paradijs van de Nete betrad en 'pardoes' in het koele water sprong. Het bijschrift bij het vitale beeldje heeft zij enigszins gekuist aangepast, maar dat mag in het klooster! Het zij haar vergeven...
In de oorspronkelijke uitgave staat: Als er in het Oosten een klaarte bibberde en er een haan had gekraaid, wipte Pallieter uit zijn bed, trok zijn hemd uit en liep in zijne blote flikker naar de Nete. Over de grond en tussen de hoge bomen hing een grijze smoor. Het was heel stil, het gers woog zwaar van de koele dauw en van de bomen vielen grote lekken. Pallieter liep en sprong zo maar rats het hoge water in, duikelde naar onder en kwam weer blinkend van water en geluk, naar asem scheppend, in het midden boven. De waterkoelte deed het bloed in zijn lijf opspringen, het deed hem deugd en hij lachte............
Zoo dee Adam - Zoo dee Adam - Zoo dee Adam 's Zonen Adam had zeve zone, zeve zonen had Adam.
Toen in 1990 een klein groepje enthousiastelingen overging tot de stichting van een nieuwe Timmermansvereniging, waren de reacties zeer uiteenlopend : onbegrip, meewarig hoofdschudden, ja zelfs hier en daar een licht ongenoegen. Maar wij hebben doorgezet, zonder enige vorm van subsidie, van wie dan ook. En kijk, reeds dat eerste jaar verscheen tweemaal ons blaadje “Zilveren Verpozingen”.
Van een kleine nieuwsbrief ondertussen uitgegroeid tot een zeer gewaardeerde en rijk geïllustreerde Timmermans-magazine van telkens 40 blz, met dank aan een gedreven groep medewerkers.
Elk jaar organiseren wij een ledendag die in Lier gelinkt kan worden aan Felix Timmermans.
Op 22 maart 2015 gaat het dus voor de 45ste keer! zijn.
Met nauwelijks bedwongen trots, zagen wij hoe de vier kinderen van de Lierse schrijver er alles aan deden om daar telkens aanwezig te zijn.
Zonder te hoog van de toren te blazen, zijn er toch enkele verwezenlijkingen waar we erg trots op zijn.
Zo maakten wij zesmaal een Italiëreis in de voetsporen van Timmermans. Zo gaven wij tot vijfmaal toe een toneelwerk van Timmermans uit in de huidige spelling, geïllustreerd met knappe houtsneden. Een daarvan, De zachte Keel, was zelfs een 1ste druk in het Nederlands.
Verder brachten wij een CD op de markt met o.a. de stem van Timmermans, een video met het TV-spel Anna-Marie van de VRT en een video met een prachtige zwart-wit film over Lier met beelden van Timmermans in zijn werkkamer.
Maar wat het belangrijkste is en blijft: ondertussen is de Felix Timmermans-Kring meer dan zo maar een vereniging geworden, het werd een echte vriendenkring waar het goed vertoeven is. Wij zijn de kleinste en de jongste maar wellicht ook de actiefste.
Ondertussen een beetje nieuwsgierig geworden?
Wel, door storting van 20 € op rekening BE61 0017 0952 9717 van onze Kring, kan je een jaar van al dat moois genieten. En als je absoluut erelid wil worden, dan stort je 30 €.
Aan het erelidmaatschap is ieder jaar een boeiende Timmermansbrochure verbonden.
Wij van onze kant heten je nu reeds van harte welkom.
********************************
Een bijzondere Timmermans-verrassing!
Door toedoen van ons bestuurslid Jan Schroven kunnen wij jullie een primeur aanbieden. Wij beschikken nu over de tekst van een nooit gepubliceerd jeugdwerk van Felix Timmermans : een roman met als titel Opgestoken.
Dit romantisch-tragisch verhaal brengen wij vanaf het decembernummer in afleveringen in ons tijdschrift Zilveren Verpozingen.
Na enkele jaren zullen onze leden dus in het bezit zijn van de volledige tekst.
Als voorproefje dit fragment :
Op een slijkerige weg die van Schilde over Zandhoven naar Lier loopt, gingen drie mensen.
De eerste was een jonge, flukse boer met blozende wangen en brede schouders, het hoofd hing hem op de borst en een zweem van mismoed en verdriet verduisterde zijn gelaat, zijn ogen waren op de lekken gericht die aan de klep van zijn klak biggelden. Op een dikke knuppel leunende, stapte hij loom voort alsof twee kanonballen aan zijn voeten hingen.
In ons 46ste nummer brengen we dus een unieke en enige première : een onbekende en ongepubliceerde roman van Felix Timmermans. Een terug gevonden jeugdwerk uit 1903 van de 17 jarige Felix Timmermans. Hoogstwaarschijnlijk handelt het hier over zijn eerste volledige roman, de eerste oefening van de meester.
Net zoals de voorpublicaties in oude literaire tijdschriften brengen we met toestemming van de familie Timmermans, waarvoor onze grote dank , in een tiental afleveringen deze roman.
Ter ere van Vlaanderens grootste schrijver.
Voor allen die reeds een voorsmaakje willen, verwijzen we naar de Timmermans biografie, geschreven door Gaston Durnez. Op pag 44 vindt u een bondige samenvatting.
Voor de volledige roman : lid worden van onze Felix Timmermans Kring!
Ledendag van de Felix Timmermans Kring - 30/3/2014 - Huis van Oscar
O Schoonheid, die wij niet verstaan en toch zo gaarne ondergaan wanneer uw reine klanken in ingewikkeld’ harmonie of met een simpele melodie omheen de zielen ranken. ./. O Schoonheid, die wij niet verstaan laat ons in uw genade staan en luistrend U bedanken! O Dauw en vuur in klank gehuld, die ons met zaligheid vervult! Muziek is God in klanken.
(Uit Aan de muziek, een nagelaten gedicht, voor het eerst gepubliceerd in het tijdschrift Dietsche Warande en Belfort van januari 1949)
Felix Timmermans was tot en met een gevoelsmens met een groot hart voor muziek. In zijn laatste levensmaanden, tekende hij impressies op, die hij Postkaarten noemde. De volgende tekst noteerde hij naar aanleiding van het beluisteren van Jardin sous la pluie een meesterlijk pianostuk van Claude Debussy:
Het is een dunnen zoeten regen. Een die men niet ziet. Maar men moet zijn hand maar uitsteken om te weten dat hij er is. Niets straalt maar alles is nat en van een edele natheid. ’t Zijn perlesfines, turkooizen en ametysten, die heel den tuin verfraaien. Om den vijver borduurt de regen een net van ronde mazen, die immer uiteendeinen als ronde orgelnoten. Een rooden goudvisch ziet verwonderd naar het ritselen op de ruit van zijn huis. Een gipsen beeld van een Griekschen fluitspeler druipt van neus en vingeren. De hoge boomen prevelen en hun bladeren reiken de druppels aan elkander over. Maar de rozen houden fier hun edelsteenen vast.
Een bruin vogeltje zit in den hagedoorn, met de pluimen uiteen, naar het lied van den regen te luisteren en onderlijnt hier en daar, als met een blauw streepje, een schoonen zin, met één van zijn eigen vrome geluidjes. Het is overal muziek en wierook, die door de dieren en de bloemen beluisterd en genoten wordt.
Maar ook een dichter staat aan ’t open venster; hij wordt er door bewogen; hij verstaat den dieperen zin ervan. En zielsgespannen laat hij op het klavier zijn bezieling sprankelen. En dan is het alsof er een engel met zijn teen tegen het kernkristal van den hemel stoot, dat in duizend muzikale druppels op de aarde openvalt. Onze harten worden bloemen, die zich versieren met glinsters van geluk.
Over de muziek gaat het ook in volgend dagboekfragment, gedateerd 3 oktober, zonder jaartal, maar wellicht uit 1920, het geboortejaar van Lia:
Vandaag piano gebracht. 3100 frank. Ik kan er niets op spelen dan wat ik onthouden kan met één vinger. Maar René zal het voor mij doen. Ik kan geen muziek onthouden. Ik heb al 12 keer Tannhäuser gehoord en ik ken er nog geen drie regels van. Maar terwijl ik het hoor smelt mijn ziel van zaligheid. Ik ben niet muzikaal, maar ik geloof dat er weinigen zijn die zo gaarne muziek horen en zo onder de invloed van de muziek komen. Alle muziek, zowel de Salve Regina als een polka, een draaiorgel, een Beethoven, een Wagner of een oud kerstlied: als ’t maar goed gedaan wordt, volledig in zijn karakter, dan geniet ik er van, dan roert er wat in mij, wat meer dan anders. ./.
Muziek heeft op mij een grote invloed, niet alleen op mijn werk, maar ook op mijn leven! Ik zeg altijd als ik een kaart voor een Wagneravond koop: Ik koop voor drie frank geluk! Ik zal zorgen dat ons Lia muziek kan!
Merkwaardig is dat niet Lia, maar Clara de wens van haar vader vervulde door aan het Antwerpse Conservatorium te gaan studeren. Zij werd een prachtige sopraan en zij deed zelfs meer: ze trouwde met een Wagner! In een brief van 19 april 1923 aan zijn goede vriend Rik Cox, schrijft hij dat De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt af is. Ik heb er iets Beethovens willen in leggen hier en daar. De inspiratie hiervoor had hij gevonden op 25 maart bij de jaarlijkse Goede Vrijdag-viering met zijn vrienden Flor Van Reeth en Renaat Veremans.
Aan Flor Van Reeth brengt hij in een brief van 3 april 1926 verslag uit over de Goede Vrijdag van dat jaar. Hij was met Veremans naar de Antwerpse Opera getogen en had daar Parsifal van Richard Wagner bijgewoond. Tot in de jaren 80 van de vorige eeuw, was het een heilige traditie in Antwerpen: met Goede Vrijdag en Paaszaterdag werd altijd Parsifal geprogrammeerd, en heel vaak was dat in een Nederlandse vertaling. Daar kwam altijd massaal veel volk op af, ook uit het buitenland. Antwerpen noemde men het Bayreuth van het Noorden.
Timmermans schrijft: Ik zit hier nog met tranen in de ogen als ik aan dien derden akt denk, en aan de slotscène: zalf! Hemel! Wierook! Eeuwigheid van schoonheid en liefde. Ik kom uit een andere wereld, ik zit hier klein, een zandkorrel in ’t heelal, maar gonzend van goddelijke muziek van geloof en vertrouwen. Och, er is over mij een sluis geklaterd van zegen. Ik riek brokken van den hemel in deze lente.
Clara vertelt over haar vader en de muziek: Vader was gevoelig voor elke esthetische ontroering. Hij kon moeiteloos de vriendschap van de componisten Renaat Veremans en Lode De Vocht beantwoorden. Hij kon hun muzikale verrukking in zich opnemen en via zijn taal geestdriftig aan anderen mededelen. Via Veremans leerde vader Wagner kennen en genieten. In huis klonken de hoogtepunten uit Lohengrin, Parsifal of Siegfried, uit een ouderwetse grammofoon die met de hand moest worden opgewonden. De fonoplaten werden door vaders Duitse uitgever (Anton Kippenberg van het Insel Verlag) elk jaar als kerstgeschenk toegezonden. Er waren ook platen met klassieke opera-aria’s, gezongen door o.m. de grote Enrico Caruso. En ook Schubert en Brahms klonken op zondagmorgenden bij het genot van een glas bourgogne. Later bracht vader van zijn reizen Schubert-partituren mee, waaruit mama en ik hem voorzongen. M aar het was Beethoven die zijn voorkeur kreeg. Veremans kon hem geen groter plezier doen dan door de serene Mondschein-sonate van Beethoven te spelen.
En zeker ook Bach. De hele familie woonde verschillende keren de uitvoering bij van de Matthäus-Passion in Antwerpen op Paaszaterdag. Dat was in die tijd nog met de beroemde Nederlandse sopraan Jo Vincent en onder leiding van De Vocht. Toen ik later zelf Bach en Mozart zong, hielden we vaak gezellige huisconcerten. Medestudenten uit het conservatorium kwamen tijdens de oorlog per tram naar Lier en brachten hun instrument mee. Vader was vooral gesteld op de cello, dat was zijn lievelingsinstrument. Hij was er nooit toegekomen een instrument te bespelen. De notenleer was niets voor hem. Maar af en toe tokkelde hij voorzichtig op de piano en ook op zijn kleine porseleinen ocarina kon hij enkele liedjes spelen.
Via zijn te jong overleden vriend Flor Coutëele, leerde hij “moderne” componisten als Arthur Honneger, Paul Hindemith en Gustav Mahler waarderen. Vader vond het treffend en belangrijk dat zij voor hun muziek inspiratie hadden gezocht in de bronnen van de volksmuziek. Vader leerde ons in de maand december op voorhand alle mogelijke nieuwjaars- en driekoningenliedjes.
Vader had ook aandacht voor de smartlappen van de eeuwwisseling, die door kantwerksters en kleermakers thuis bij het werk werden gezongen. Het waren vaak klaagzangen over de armoede of de onderdrukking van de lagere klassen, in twaalf strofen en evenveel refreinen. Moeder had toevallig twee zusters-kantwerksters en drie broers-kleermakers, allen met prachtige natuurstemmen. Bij elk familiefeest werd er dan ook veel en prachtig gezongen.
Toen ik muzikale studies begon, ging ik geregeld met vader en met mama naar recitals en opera’s. Zo hoorden we grote sterren als Clara Clairbert, Amelita Galicurci en de Vlaamse tenor Jef Sterkens, die een internationale ster was en die onsterfelijk zou worden als de stralende vertolker van het lied Elisa in de “eerste Vlaamse film”, nl. De Witte van Jan Vanderheyden uit 1934. Vader luisterde thuis vaak aandachtig naar de liederen die ik instudeerde. Sommige ervan hebben hem zeker geïnspireerd bij het schrijven van de Adagio-gedichten . En dan was er nog vaders godvruchtige bewondering voor de Gregoriaanse zang; die was volgens hem “zuiver en alleen voor Gods eer gemaakt”. Daarvoor reisde hij in de Paasweek speciaal naar Averbode om met de paters Witte Donderdag of Goede Vrijdag te vieren.
De muziek in het werk van Timmermans. Honderden vindplaatsen zijn er waar rechtstreeks of in beeldspraak, instrumenten, zang of muziek worden vermeld. Zonder moeite vinden we zeker een 500-tal citaten. Wat valt op? Zelden spreekt hij over grote ensembles (koor, orkest, opera, symfonie…). Hij had een voorkeur voor het meer populaire: de harmonie, fanfare, beiaard, het volkslied… Er worden daarom heel weinig componisten of beroemde werken vernoemd.
Dat gebeurt wel in Pallieter: de Walkürenrit van Wagner en de Träumerei van Schumann worden met naam en componist vermeld. Verder nog in Pallieter, titels zonder vermelding van componist: Connais-tu le pays? (uit de opera Mignon van Ambroise Thomas) en de wals uit Faust (van Charles Gounod) op draaiorgel. De cello horen we in werk van Beethoven, Benoit, Wagner en Grieg.
In Anna-Marie speelt het kwartet van de Dolfijnen (viool, mandoline, klarinet en fluit) een serenade van Mozart.
In Schoon Lier zingt de beiaard uit Faust, Lohengrin, Carmen en de Herbergprinses van de Antwerpse meester Jan Blockx.
In Minneke Poes zit de koster op z’n eentje in de kerk aan Bach te frutselen en op zaterdagavond speelt het trio, zijnde de pastoor op klarinet, de secretaris op klein klarinet en de koster op piano in de pastorie. De klanken vallen door de open vensters, zij pinkelpankelen door den hof en kruipen door de hoge haag. En telkens eindigt het trio met het Ave Maria van Gounod. Het is de snik van hun geloof, die altijd opnieuw hun hart van aandoening doet smelten.
Komen we in Timmermans werk niet tegen: Brahms, Händel, Liszt, Johann Strauss, Tsjaikovsky, Weber of door hem zo geliefde werken als Bachs Matthäuspassion, Beethovens 9e symfonie, Parsifal van Wagner of de Rubenscantate van Peter Benoit.
Instrumenten in het werk van Timmermans. Er worden zo’n 40 muziektuigen vermeld. Nog niet de helft daarvan hoort thuis in het symfonisch orkest. De overige komen uit de volkscultuur. Enkele voorbeelden:
De vedel (voorloper van de viool) komt voor in Het Kindeken Jezus in Vlaanderen en in Boudewijn.
De harp : Anna-Marie speelt in de zondagschemer op de vergulde harp. En Franciscus hoort het kristallen gedruppel van harpen en cithers.
De luit: Adriaan Brouwer deed of hij de luit betokkelde.
De lier: komen we tegen in Schoon Lier.
De mandoline: wordt bespeeld door Franciscus van Assisië en ook aan het hof van Herodes uit Het Kindeken Jezus in Vlaanderen. Dat moet wel lastig geweest zijn, want het instrument kwam pas in gebruik in de 18e eeuw.
De accordeon: horen we in o.m. Het Kindeken Jezus in Vlaanderen en in Bij de Krabbekoker. Hier lezen we: Fourtpolleken speelde geweldig schoon met bibberingeskes en donkere akkoorden.
De doedelzak: In Bruegel geeft de schrijver ons enige staaltjes van creatieve woordvorming: doedel, doedelblaas, doedelzakkend, doedelen, doedelarij en Pallieter liet op dit speeltuig ’t liefst zijn ziel leven.
De hoorn: komt geregeld voor als koehoorn, kinkhoorn, alpenhoorn, natuur- of jachthoorn waarop men blaast, toetert of blaaskaakt.
De muziekdoos: in Anna-Marie lezen we: van onder in de doos begost er een muziekske te ritselen. Het waren korte, smalle klankjes, voorzichtigjes, gespitst, tedertjes en langzaam als een dun regentje, dripselend op een kristallen roemer.
Tot slot nog een bijzonder bericht, dat ons bezorgd werd door ons bestuurslid Mon Van den heuvel. Het verscheen in de Nieuwe Tilburgsche Courant van 18 september 1937:
De Koninklijke Vlaamsche Opera van Antwerpen zal dit jaar haar deuren wederom op zaterdag 2 october ontsluiten om het kunstminnend publiek te laten genieten van muziek, spel en dans, zooals men dat van de Kon. Vl. Opera gewoon is. Dit speelseizoen worden o.a. opgevoerd de werken van Wagner, Bizet, Mozart, Massenet, Giordano enz. Werken van Felix Timmermans behooren ook dit seizoen bij het repertoir en zullen veel publiek trekken. Enz… Timmermans componist? Neen, wellicht heeft de opsteller van dit bericht een bok geschoten en bedoelt hij de opera Anna-Marie van Renaat Veremans, gebaseerd op het gelijknamige boek van Timmermans, dat in de Antwerpse Opera in première ging op 22 februari 1938. De naam Timmermans trok blijkbaar meer de aandacht dan deze van de arme Veremans.
Goede Vrienden, Op zaterdag 11 maart overleed Fons De Roeck aan de gevolgen van een zware hersenbloeding die hem een jaar geleden trof. De begrafenis was op vrijdag 17 maart in de Sint-Martinuskerk in Kontich.
Fotobewerking van Stanny Corewijn, waarvoor dank.
Kontich 17 maart 2017
Afscheid van een groot woordkunstenaar.
Hallo Lisette en kinderen,
Beste mensen,
Toen ik vorig jaar, samen met Griet in de herfstvakantie, Fons ging bezoeken in het WZC Cantershof, wees niets in de richting van datgene waar we nu mee geconfronteerd worden.
En zie ! Ginder heel, heel ver, een witte stip, langs den kant waar het Zuiden openklaarde, reed de witte huifwagen de reuzenboging onderdoor.
Alzo vertrok Pallieter, de dagenmelker, uit het Netheland, en ging de wijde, schoone wereld in, lijk de vogels en de wind.
Dit ware de laatste zinnen die Fons ons bracht in een geweldig einde van zijn voordracht, die hij voor ons had samengevat, in het Huis van Oscar.
Hij heeft ons toen allemaal verrast en gepakt met een enig, unieke samenvatting van de Timmermans' roman Pallieter.
Het aaneen vlechten van de verschillende passages uit het boek van de Fé vloeiden mooi en onverwacht ineen, en dit op de tonen van een intermezzo met een mondharmonica , bespeeld door Fons himself. Nog een verborgen talent!
De verbazing was algemeen en we stonden minutenlang te applaudisseren, zodat zelfs Fons er een klein beetje ongemakkelijk bij stond.
Twee dagen later sloeg het noodlot toe en het ongeloof werd door iedereen gedeeld.
Het is verdorie niet eerlijk !
Fons was een woordkunstenaar pur sang.
We gaan door hem niet meer verwend worden, we gaan niet meer sprakeloos zitten luisteren naar de vertel- en voordrachtkunst die Fons zo kon beheersen.
We gaan dit alles nu moeten missen.
Fons het ga je goed daar aan de andere bladzijde van het boek.
Door Felix Morlion O.P. – Uit Kunst en Geestesleven van 29/10/1932.
Er zijn zekere lofspraken welke veel erger zijn dan een veroordeeling. Het geval Timmermans is met het verschijnen van « de harp van St-Franciscus » weer wat erger geworden ; men heeft weer in koor gesproken over de sappigheid van Timmermans en zich daarmee weer definitief de moeite gespaard om verder na te denken. Het wordt een echte plaag in Vlaanderen en ook in het buitenland steeds maar dien sappigen Vlaming te ontmoeten : zo vangt men een mensch en een volk in een adjektief, in een enkel-uiterlijke hoedanigheid. We moeten nu wel eindigen met eens lang en geduldig de vraag te stellen : is Timmermans dan toch niet meer dan dat? Kom, laten we even terug het werk van Timmermans doorwandelen en zoeken tusschen het weelderig, pallieteriaansch gewas, naar iets dat dieper wortelt, naar iets dat die- per is. Laten we midden het eenvoudig, sappig proza toch maar vragen stellen naar wat niet volledig uitgeschreven staat. Laten wij tusschen de adjectieven en beschrijvingen zoeken naar de ziel van den schrijver, naar zijn zwakheden en zijn overwinningen, naar de groei vooral van zijn God in hem.
I
'k Heb dorens om mijn hoofd gedragen en dorre bloemen in mijn hand. 'k Ben lijk een beedlaar smart gaan vragen. 'k Heb kruisen langs mijn weg geplant...
'k Heb alles, alles afgebroken hetgeen ik nooit bewierookt had. Maar 'k heb mijn wit geluk gevonden in 't kleed van wee dat mij omvat!
Geloof me, beste lezer, ik ben hier niet verstrooid en in een ander onderwerp verdwaald. Die verzen zijn werkelijk van onzen sappigen Felix Timmermans. Onze Fé had in zijn jeugd een romantieke dichtersziel, een van die zielen de zich eerst met het wit kleed van wee moeten omhullen eer ze zich dichterlijk voelen. Timmermans is zijn letterkundig leven begonnen met de erbarmelijkste romantiek, met die jammerlijke vlucht uit het gewone leven die een mensch wel echt ongelukkig maken kan, niet echt poëtisch. We lachen best niet te erg met de huilerige verzen van dien tijd of met het akelig monsterdrama ; « Holdijn ». Het was den jongen ernst en wat hij zijn kunst noemde was een zorgvuldig gekweekte ziekte die hem ten minste één aangenaam gevoel gaf: zich superieur te voelen aan de burgers rondom hem. Zoo is het romantisme.
Maar er was erger. De ongevormde volksjongen begon te lezen en wel de troebel-geestelijke boeken van Maeterlinck en Huysmans en tutti-quanti. Zijn onbestemd romantisch heimwee-gevoel begon zich te verwikkelen met gedachten. Hij ontdekte een wereld die ver genoeg was, en ongewoon: de kabala-boeken; de theosofie, het occultisme. Een scheutje Ruusbroek daarbij (theosofisch gelezen), een select kunstenaarskringetje zelfs enkele experimenten spiritisme : het is genoeg om heelemaal neurasteniek te worden. En toch, dan reeds lag er in Timmermans iets onverwinnelijk gezond, sterker dan al die ziektekiemen.
« De schemeringen van de dood » zijn het eerste werk uit dien tijd, en zeker het meest oprechte. De akelige geschiedenis van « De Lijkbidder » die de dood komt aanmelden van moeder, van «De Kelder», waarin zich de zinnelijke bruid verdronk die van haar mystieken man geen geslachtsvoldoening kreeg, van « Het Zevende Graf » dat toch voor de morgen kwam zijn prooi wist te krijgen, van « De witte Vaas » die door de rondwarende dood werd omgesmeten, van « Het Onbekende » dat den rampzaligen minnaar trekt naar den dood dien hij met zijn geliefde niet samen had durven ondergaan... dat alles is doorhuiverd van het echte torment dat de schrijver dan tot in de diepten van zijn ziel donker onderging. Doch wat de schrijver zelf slechts later in zichzelf heeft kunnen ontdekken dat voelen wij reeds onder de lezing dier verschrikkingen: hier is een man die een hoofd gekregen heeft om in het gewone dagelijksche gelaat der schepping schoonheid te zien en er te scheppen. In volmaakte tegenspraak, met de drakerig-akelige inhoud der verhalen ontwikkelt zich hier de blijde gave om kleur te brengen in het eentonige der dingen, om verrassing te brengen midden het alledaagsche, om een tapijt van frissche vergelijkingen te weven tusschen de naden van het banaalste zijn en gebeuren. Dit alles nog met donkere gaten, dit alles gedurig onderbroken door een holle pathos waar men niet de echte Timmermans vindt, maar de restjes van zijn onverwerkte lezing.
Daarom grijpen we nieuwsgieriger naar zijn volgend werk: « Begijnhofsproken » en we vinden er wat gebeuren moest. De tooververhalen zijn nu al niet veel meer dan een excuus, en gelegenheid voor de kleurige tafereelen, voor de prettige vondsten, een kader voor het spelletje van een essentieel frissche fantasie. Alle kunstenaars, of ten minste alle zichzelf ontdekkend kunstenaar is zoo een beetje dilettant; hij geniet van zijn eigen middelen, van zijn uitbeeldingsmacht en vergeet daarbij een beetje waarover het gaat, en wat hij eigenlijk te zeggen heeft. Het geloof van Timmermans was in al zijn okkultistische doenerij natuurlijk heel vaag en ijl geworden. Hier is het al niet veel meer dan een decoratieve achtergrond waarop hij zijn figuurtjes kan schilderen.
Het begijnhof is voor hem wat het is voor veel verloopen romantiekers : een aangenaam anachronisme, een zoete herinnering uit tijden die ver weg zijn en dus poëtisch schoon. Voeg daarbij echter dat dit alles bij den rasechten Vlaming veel zichtbaarder, tastbaarder... en eetbaarder is dan bij den vreemden romantikus « lijk appelenreuk in een kast waar appelen hebben gelegen zoo leefde hier de vergane devotie der Kerstenheid » En spijts het « sappige » ophoopen van vergelijkingen en adjektieven, spookt in vollen ernst door Felix' proza en door zijn ziel de eenbaarlijke figuur van den duivel, waaraan hij sidderend gelooft En daar geurt toch steeds de zoete, zoete devotie voor Onze Lieve Vrouw die hij altijd heeft vereerd.
II
Pallieter is geen roes, geen zinnelijke roes zooals de meeste kritici herhalen (weer al een van die woorden die sukses hebben en ons verstand onstrueeren voor verder inzicht). Pallieter is een genezing, en niet enkel de vreugde om de genezing maar het voltrekken der genezing zelf. Pallieter is de krachtige stap in de natuur, van een man die zijn ziekte heeft gezocht in de vermufte kamers van een occultistisch gedroom. Het grijpen van een fel bezintuigde ziel naar al de volheden die door haar meer dan door andere grijpbaar zijn. Het herworden van een heerlijk kind dat te vergeefs gepoogd heeft oud en intellektueel en tragisch te worden. Wat moeten wij hier van zinnelijkheid spreken in den zin van die verkeerd ingevolgde neiging die men aan de menschen verwijt. Het is de zinnelijkheid van iemand die voor het eerst het volle register van de lichaams- en zielskrachten openzet, die zichzelf geheel in gezonde werking zet, die Gods schepping proeft met al de monden die God hem heeft gegeven.
Men zoeke hier geen regels hoe men leven moet: men vindt er dan wat men niet volgen mag en met recht heeft een kerkelijk gezag het boek (vooral om enkele passages) aan die onoordeelkundige lezers verboden. Men zoeke er den gang van een levensvreemdeling terug het leven in. Men zie in Pallieter niet Timmermans of niet een mensch maar een verlangen om weer heelemaal mensch te zijn, en hier in casu een verlangen dat sterk genoeg was en vier jaar geduldig om van den tranerigen, bibberigen verscheurden dichter weer een gezond mensch te maken.
Theologisch is het boek ook niet juist en men kan (theologisch gesproken) wel van den amoralistischen Pallieter spreken: het is altijd eenzijdig. Wie al zijn krachten mobiliseert om tot de gezondheid, het physiologisch evenwicht, de harmonie der vermogens terug te keeren mag wel even voor een tijdje van de erfzonde abstraktie maken, en zelf vergeten te spreken over de zonde die toch in hem woelt. Pallieter, de mensch zonder bekoringen, de paradijsrnensch is wel niet mogelijk, maar hij helpt ons wel (als we die vraag niet stellen) om ons ook weer dichter bij de natuur te voelen en ten slotte dichter bij God. In dit geval heeft de dichter zelf klaar gezien, en klaar gezegd (« uit mijn rommelkas ») : « Wat was het vraagstuk van het leven? Er was geen vraagstuk meer. Het was maar iets dat te bewonderen was. Er is niets te doen dan te bewonderen. Bewonderen en anders niet! »
III
Timmermans is gezond. Hij is zichzelf. Wat zal hij worden? We volgen hem door zijn werk en we maken onderscheidingen. In de rust van zijn gemoed is bij Timmermans het oude geloof weer wakker geworden en warm en gemoedelijk. De oude vertellingen van vader zaliger komen weer boven. Hij schrijft « Het Kindeke Jezus in Vlaanderen ». Het boezemt hem echter geen belang in hier aan psychologie te doen, in het geval hier aan heiligenpsychologie. Timmermans neemt het eenvoudig evangelie en hij beschildert het met prettige Vlaamsche koleuren zooals de naïeve verluchters het eertijds deden. Hij laat in zijn verhaal ook enkele Vlaamsche menschen binnenwandelen, onder meer den guitigen zanger Kruisduit. Hij doet wel zijn best om Jezus, Maria, Jozef zoo heilig mogelijk te houden: hun geestelijkheid en hemelschheid verdwijnt nog al dikwijls onder de malsche kleuren van het tafereel. Het gevaar, of het gebrek, of de onvolledigheid, van alle schilder in de letterkunde: hij is meer schilderachtig dan diep. Het onderwerp was hier heilig diep. De schilder-schrijver heeft het vol vrome eenvoudige devotie met de bloemen en vruchten van zijn verbeelding omkranst en hij heeft misschien niet bemerkt dat de kransen ons dikwijls verhinderen het heilig gegeven te zien. En als hij later nog probeert rechtstreeks zijn « verve » in dienst van zijn geloof te stellen, dan moeten we erkennen dat het doorgaans nog niet beter lukt. Zoo in « De hemelsche Salomé », waar St. Katharina zelf wel een beetje opgeschroefd voorkomt en de dikke volksche figuur van Lapa heel het stuk overschaduwt.
Beter dan, nederiger onderwerpen. Het leven der eenvoudige lui beschrijven in al zijn volkschheid die echte poësis is. « Het keerske in den lanteern » bevat juweeltjes in dat genre: « De Koninklijke Vlaai », « Tantjes Begrafenis », « Ambiorix » enz. De folklore, het volksche bijgeloof vervullen niet de rol die hun in de letterkunde toekomt: zij dienen niet om iets te beweren dat de schrijver wil doen gelooven maar om de psychologie te uiten van die menschen die erin gelooven. Wat zijn « De Madonna der Visschen », « De lijkkistprocessie » en vooral « De tryptiek der heilige Drie Koningen » meesterwerkjes op dat gebied! En de uitbundigheid der kleuren van sommige tafereelen, verhindert de opperste fijnheid niet in enkele : getuige het stille, genuanceerde verhaal van « Juffer Symforoza, begijntje. » En toch hier ook een gevaar, of gebrek, of onvolledigheid, en ongeveer het tegenovergestelde van het voorgaande. Hier het heilige, dikwijls om het volksche te illustreeren.
We zien wat reeds in Pallieter een procedé geworden was: de processie, de pastoor en vele andere dingen worden er gebruikt om het geval wat plezanter en « sappiger » te maken, en de godsdienst komt er zoo niet onsympathiek, dan toch niet echt serieus voor? Wachten wij ons wel hier de zaak te ernstig op te nemen; lachen is toch geen kwaad ook niet wanneer nu, in een prettig vertelselke, de pastoor of zijn meid of zijn processie daartoe gelegenheid geeft. Doch we staan hiermee aan de groote vraag die we voor Timmermans en voor ieder schrijver die als groot aanzien wordt stellen moeten. Kan Timmermans niet meer dan vertelselkes schrijven? Kan hij niet grijpen naar 't binnenste geheim van het werkelijke, tragische leven waar geen verbeeldingskens of sappigheden helpen kunnen maar alleen de duistere slag van geest en hart treffen kan? Geeft bij ons niet wat meer is dan kleurige landschappen en koddige figuurtjes: menschen, echte menschen in al hun diepte en volledigheid?
IV
Anne-Marie is het eerste groote werk van Timmermans. Het is misschien niet kleuriger en fijner dan « Het Kindeke Jezus in Vlaanderen. » Het is zeker niet zoo gul en geweldig lyrisch als Pallieter. Doch Pallieter is een opbruischen naar buiten en we bevinden, als we het koel herlezen dat de diepere mensch daar absoluut niet aanwezig is, die mensch die zich beweegt tusschen de wereld van goed en de wereld van kwaad. Het « Kindeke » en de andere boeken zijn lief en soms gemoedelijk, maar ze blijven hopeloos schilderen aan den buitenkant der dingen. Hier in dit boek zien we voor 't eerst bij Timmermans een ziel van binnen, een meisjesziel die blijven zal als alle kleuren en geuren vergaan.
De eerste bladzijden van het boek met hun meer getemperde kleur en humor (renaissance-stijl, lichtjes ironisch en sentimenteel) hebben als voornaamste hoedanigheid dat ze een gewenschte atmosfeer scheppen voor de zachtvrouwelijke, zuivere en stille verschijning van het meisje uit Italië. En lijze, toch hoorbaar midden het luide gerucht van Pirroens gedachten, en het tikken en zingen der dolfijnen, en de wandelingen en processies en vermaken, hooren we den slag van het maagdelijk hart van Anna-Marie, en de liefde die zacht maar sterk wordt in dat hart, en de even sterke wil van het geweten. Dit is hier nu geen litteratuur uit het leven weggedroomd, maar dit is het diepere, meest ongeziene gebeuren van het leven zelf. In het hart van dat naïeve ongerepte kind strijden de twee groote machten : de liefde voor een man die bezitten wil ook al is die man reeds gehuwd, en de liefde voor God die gehoorzaam maakt. En wat zeldzaam is, zelfs bij romanciers die zich katholiek noemen, de genade van God is hier geen ver geloof, maar een werkelijkheid even dicht en even sterk als de warmste liefde. En we zien dat alles in zijn geheimste roerselen, met zijn naiëfheden en zelfbedrog, met zijn zwakheden en zijn overwinningen, en zijn steeds intensere strijd... tot op het oogenblik dat de rede en de vrijheid een enkele maal bezwijken onder den angst: Anna-Marie eindigt haar leven onder de wateren der Nethe. De schrijver heeft het geheim van die daad niet willen oplossen: de kristen schrijver laat het laatste woord van zijn roman, zooals van het leven, best bij God.
« De Pastoor uit den Bloeienden Wijngaerdt » weer een greep meer in het sappige. Het sap der druiven is in dit geval de grote vereering en mijnheer de pastoor illustreert dat sappige, met een soort mystiek die tracht een beetje franciskaansch te zijn. Het is een brave mensch, mijnheer de pastoor, zooals ten andere de schrijver zelf, die alles wel ernstig meent wat de pastoor zegt. Doch als mystiek nemen we dat niet ernstig op : het is niet meer dan een zeer devote gedachtekronkeling die in het verhaal zeer dekoratief werkt. Wat meer dan jammer is : de Fé heeft getracht in de figuur van Isidoor, de ongeloovige twijfelaar weer eens intellektueel te doen en hij had toen moeten weten dat dit nu juist zijn specialiteit niet was. Isidoor is psychologisch vals en zijn twijfels rieken naar de boeken Timmermans gelezen heeft, of om het klaarder te zeggen : een Isidoor levend wezen is niet, maar wel een bloemlezing uit enkel slecht geschreven en slecht overgeschreven droomerijen. Maar daar is de figuur van Leontientje die dat alles vergeten doet, een weder uitgave van Anne-Marie, even schoon en vrouwelijk en kinderlijk heldhaftig in haar geloof.
Breughel: de maat breeder uitgezet, min of meer het meisjesfijne en subtiele-geestelijke, nu hun mannelijk-geweldige en tragisch-kristelijke Breughel: 't volle orkest der zinnen berst open op de wereld, maar ook hun bitterheid komt tot het hart. Breughel, een Pallieter die langer heeft geleefd dan zijn eerste ontdekkings-vreugden, die gevoeld heeft welke wet tegen zijn zinnen streed, die gezondigd heeft maar die ook heeft verzaakt tot hartebloedens toe Het overdadige van stijl en fantasie hebben hier eindelijk een onderwerp gevonden dat juist in die atmosfeer best leven kan. Breughel, de man naar buiten en naar binnen geweldig, wiens zielegeweld niet wordt overschreeuwd door de geweldigste kleuren, en wiens twijfels zwakheden geen litteraire reminiscenties zijn maar doorleefde werkelijkheid. Prachtige zielsdoordaverende driftmomenten (en nog meest misschien die schreeuwen en dat geduld in de liefde van bijzit Anneke), maar ook tusschen dit alles, dikwijls zwak en onmachtig, maar altijd werkelijk de macht van het geloof. Timmermans staat nu heelemaal buiten het kleurig hofke van zijn verbeelding, in het volle tragische leven der werkelijkheid.
V
En « De Harp van St-Franciskus » ? Een heilige naar zijn nart, een kristelijke Pallieter! Een heilige waar de genade en de natuurlijkste natuur één geworden zijn! De sappigste der menschen en de heiligste sappigheid! Ja. Dit zou misschien wel het beste boek moeten zijn van Felix Timmermans. Maar we zoeken te vergeefs naar dien golfslag die door het boek en door ons golven moet, en we vinden slechts passages waar we worden aangedaan. We vinden, prettige beschrijvingen en veel naïef schoon gevoel, maar vinden niet de ziel van Franciskus en haar eenheid en volledigheid. En wat erger is, we voelen dat hier en daar de asem van het boek verslapt en zelfs zijn technische vaardigheid. We voelen dat hier en daar de asem van het boek verslapt en zelfs zijn technische vaardigheid. We voelen zelfs de armoede die hier en daar (waar het niet anders meer gaat), de taalfouten zijn sappigheid te zoeken en te denken dat de lezer ook onder den indruk komt als « hij begost straf te bidden ». Zou Timmermans werkelijk gaan gelooven in het sappigheidsdogma zijner kunst? Zou hij het beginnen gemakkelijk nemen en niet verder zoeken naar wat in hem nog niet uitgebaat is? Nu moeten we wachten. We weten : het heilige onderwerp is boven de kennis en vorschingskracht van Timmermans. Hier is geen diepere intuïtie in het geheim van den heilige. Met een groote liefde heeft Timmermans het vertelseltje der Floretti wat versierd en getracht (soms zonder te lukken) het nog sappiger te maken. Maar hij heeft aan het geheele werk niet kunnen geven dien innerlijken levensstroom die opwelt uit zijn eigen diepte. Hij heeft het heiligenverhaal smakelijk en vroom naverteld: hij heeft den heilige niet doen leven in zijn volledig menschelijke werkelijkheid.
We wachten nu Timmermans grijpe nu weer eens in dat gewone leven dat hij bereiken kan, en begrijpen, en beleven, in al zijn kleinheid en grootheid, in zijn sappigheid en eigen intensiteit, in zijn zwakheden en in zijn geheime, godgenadige goedheid. Hij schrijve weer de geschiedenis van een mensch niet te heilig en te boos, een mensch die hij niet in de legende, of in zijn bewondering zoeken most, maar in de wereld rondom hem en in zijn eigen zelf. Dan kunnen we wellicht nog eens zeggen, fier en vreugdevol:
Renaat Veremans vertelt Stadsgenoot van de Fee en dorpsgenoot van de Nest.
Door José de Ceulaer uit De Standaard van 14/08/1959 Renaat Veremans woont te Antwerpen in de Vlaamse Kunstlaan. « Zijt gij opzettelijk hier komen wonen omdat de straatnaam u aantrok of is het toeval geweest ? » Met die vraag begonnen we ons gesprek, nadat we een zetel hadden uitgekozen tegenover de vleugelpiano, waarop een Veremanskop van Maurits Van Reeth ons over de schouder van zijn model stond aan te kijken. Het zelfportret van Isidoor Opsomer knipoogde even en in onze rug voelden we de blikken van Felix Timmermans en Guido Gezelle, die hun plaats in en op de bibliotheek hebben. « Dat is natuurlijk een toeval geweest », antwoordde onze gastheer « Zoals het ook een toeval geweest is dat ik te Brugge eerst in de Vlamingstraat woonde en daarna in de Peter Benoitstraat. Maar die laatste straat kreeg na de bevrijding een andere naam, omdat Peter Benoit, zoals ge wellicht weet, een «zwarte» geweest is. Ze werd dus Manitobalaan, een naam die ik enkel kan onthouden als ik aan 'mijnen toebak' denk.»
Wie biografische gegevens over Renaat Veremans wil hebben moet bij zijn vrouw terechtkomen. Zij is het geheugen van de toondichter, waarin al de verhuizingen, aanstellingen, titels van komposities en data van uitvoeringen gegrift staan. Ze reproduceert ze met de nauwkeurigheid van een elektronisch brein. Maar er is één verschil dat men zelfs voelt wanneer ze niets anders dan een datum aan het verhaal van haar echtgenoot toevoegt : haar hart is erbij! Door haar blik en haar glimlach, waarin een gelukkige en rechtmatige trots zich vermengd heeft met haar aangeboren bescheidenheid en innemende eenvoud, straalt het kleinste feit de warmte uit van een samenbeleefde herinnering. De tijd verinnigt de glans van het gedeeld geluk en verzacht de pijn van het samengedragen leed.
Op maart was het 65 jaar geleden dat Renaat Veremans te Lier geboren werd. Het heimwee drijft hem nog dikwijls terug naar zijn geboortestad, al is het maar om wat rond te wandelen op het stille begijnhof. In 1914 verliet hij de stad met de laatste trein, want enkele dagen later werd Lier door de Duitsers bezet. Hij was toen aangesteld tot organist in de Sint-Pauluskerk te Antwerpen. In 1927 werd hij benoemd tot leraar aan het conservatorium en tot 1943 was hij dirigent van de Koninklijke Vlaamse Opera. Daarna werd hij direkteur van het conservatorium te Brugge, waar hij verbleef tot 1952. Hij is er fier op dat het koor dat hij er oprichtte, tot Veremans-koor werd omgedoopt en dat het zijn naam alle eer aandoet.
JALOERS OP ERNEST CLAES Hij is geboren Lierenaar en aangenomen Antwerpenaar. « En toch ben ik altijd een beetje jaloers geweest op Nest Claes, zegt hij, omdat hij Averbodenaar is. Dat zal nu niet meer nodig zijn, want op 16 augustus word ik aangesteld tot ereburger van Averbode. Bij die gelegenheid zal mijn dorpsgenoot een feestrede houden en zal ik onthaald worden door de autentieke Fanfare van de Sint-Jansvrienden. Renaat Veremans en Felix Timmermans hebben zeer dikwijls samen hun vakantiedagen in Averbode doorgebracht. Tijdens een van hun wandelingen op de «Weefberg» ontstond bij Timmermans de inspiratie voor « Ik zag Cecilia komen ». Na zijn dood werd hij ieder Jaar in de gastvrije abdij door zijn trouwste vrienden herdacht. Renaat Veremans organiseerde telkens die intieme bijeenkomsten en leidde ook het gedenkboek in waarin de aldaar gehouden toespraken werden bijeengebracht onder de passende titel : « Felix Timmermans leeft voort! »
Als Renaat Veremans over de Fee begint te vertellen, geraakt hij niet uitgepraat. « We leerden mekaar kennen bij een diamanten bruiloftsfeest in onze straat. De Fee had een kartonnen karnavalsneus op, maar dat belette ons niet met het serieuste gezicht van de wereld over Beethoven en Wagner te spreken. Later heeft hij er mij toe gebracht vegetariër te worden, want ik was, volgens hem, als beenhouwerszoon de meest geschikte persoon om het vleesderven te propageren. Toen we nog niet getrouwd waren, liepen we achter een paar kostschoolmeisjes aan. De Fee stelde voor, dat wij samen een opera zouden maken voor kostschoolmeisjes. Het werk zou niet mogen worden opgevoerd tenzij in aanwezigheid van de dichter en de toondichter. Dat was het enige middel om in de kostschool binnen te geraken. Het werk bleef echter onvoltooid, maar de Fee verwerkte de stof in een van zijn Begijnhofsproken : Het Fonteintje. Een tweede poging om een opera te maken mislukte eveneens, maar veel later kwam dan toch Anna-Marie op de planken. Ik ben ook gelukkig dat ik erin geslaagd ben muziek te schrijven voor de gedichten uit Adagio, zo als de Fee mij gevraagd had. Er werden er reeds drie uitgegeven, en ik heb er pas zes andere voltooid. Ze werden geschreven voor groot orkest en altstem ».
NOG LANG NIET UITGEZONGEN En zo zijn we uit het rijk der herinneringen weer in het heden gekomen. Renaat Veremans is nog lang niet uitgezongen. Hij zit nog vol levenskracht en inspiratie. Men weet, dat hij naast tal van liederen drie opera's komponeerde — Beatrijs, bewerkt door Juul Gondry, nadat hij « Ik dien » van Teirlinck, had zien opvoeren : « Anna-Marie » dat in 1938 werd gecreëerd te Antwerpen en ook in Keulen werd opgevoerd ; de een-akter « Bietje », van Maurits Sabbe in de bewerking van Joris Diels — en twee operetten : « Het Wonderlijke Avontuur », op tekst van Jaak Ballings, en « De Molen van Sans-souci » op tekst van Harting. Naast de « Mis ter ere van Onze Lieve Vrouw van Vlaanderen » die bij de Timmermansherdenking in 1957 te Lier werd uitgevoerd, komponeerde hij een «Fraciskusmis» een « Sint-Jozefsmis » en een « Mis ter ere van O. L. Vrouw van de Rozenkrans ». Zijn « Maria-oratorium voor Averbode geschreven, werd aldaar vóór de abdij opgevoerd in 1952. Zo pas voltooide hij een nieuwe symfonie.
« Ik ben ook klaar met een '' Prefatio pro defunctorum '' voor koor, soli en groot orkest. Het is een bewerking van de prefatie van de dodenmis, maar het is niet liturgisch en ook niet droevig. Het eindigt met het Sanctus en het Benedictus en de opvatting is iets in de trant van het Requiem van Brahms. Ik ben van plan een Rozenkrans te kom poneren. Pater Mesotten is bezig daarvoor de tekst te schrijven, die gebaseerd is op de mysteries van de rozenkrans. En dan zou ik nog gaarne muziek maken voor de Kruisweg van het Lierse begijnhof, maar de moeilijkheid is dat ik reeds een Kruisweg heb gekomponeerd, een bewerking van de « XIV Stonden » van Guido Gezelle. »
DE SCHULD VAN EEN GRAANKOOPMAN Wat Renaat Veremans ook nog moge komponeren, toch zal hij in ieder geval voor het ganse Vlaamse volk, dat hem zo dierbaar is, vooral de komponist van « Vlaanderen » blijven. Het was zijn derde lied. Hoe het ontstond, moet ge hem zelf horen vertellen. Maar eerst verklapte hij nog hoe hij zijn eerste lied schreef: « Er is nooit in het Sint-Gummaruskollege een slechter leerling geweest dan ik. Zekere keer zat ik in de avondstudie mijn hersenen geweld aan te doen om uit te rekenen hoeveel winst een koopman gemaakt had door een zeker aantal zakken graan te verkopen. Ten slotte liet ik de koopman aan zijn lot over en nam ik mijn bloemlezing. Ik vond daarin een gedicht, getiteld : « Liefde van Jezus ». Bij het lezen kreeg ik zoveel kompassie met het Kindje Jezus, dat daar « zo schreiend in de kribbe lag », dat ik vond, dat die woorden nog eens zo schoon zouden zijn als men ze zong. En, werkelijk, ik hoorde een melodie die paste bij de woorden. Op het blanke papier dat nog altijd wachtte op de winst van mijn vervelende graankoopman, begon ik notenbalken te trekken, en voor het einde van de studie was mijn eerste lied af. Ik liep recht naar huis om het voor mijn ouders te kunnen zingen en voor te spelen. Mijn moeder, die geen muziek kende, maar zeer godvruchtig was, vond het toch zo schoon.
Mijn vader, die wèl muziek kende, zegde eenvoudig : « Manneke wa zulde nog veel moete liere » Mijn moeder nam hem dat halvelings kwalijk en verklapte aan Pater Standaert, die Jezuïet en muzikant was, dat ik een lied had geschreven. Op 'n donderdagnamiddag zou ik hem mijn eerste muzikale zonde gaan opbiechten. De pater vroeg mij glimlachend waarom ik de begeleiding voor harmonium had geschreven. Zeer bedeesd antwoordde ik dat zo'n religieus lied het best kon vertolkt worden met harmonium-begeleiding. Hij vroeg me dan om het eens op het harmonium te spelen. Toen ben ik lelijk in affronten gevallen, want ik die dacht dat een harmonium dezelfde omvang had als een piano, had hetgeen de linkerhand moest spelen zo laag geschreven en hetgeen de rechter moest spelen zo hoog, dat er geen enkele van al mijn noten op het klavier te vinden was. Dat was allemaal de schuld van die graankoopman. » Daarna schreef hij de muziek voor een Liefdelied van zijn vriend Jos Arras. En dan komponeerde hij « Vlaanderen ».
« Ik was zestien jaar en organist in de Kluizekerk, toen mijn vriend Nand De Prince mij vertelde dat er te Mechelen een vereniging gesticht was « Voor Taal en Volk » met de bedoeling het Vlaamse volkslied te verspreiden, en er was een wedstrijd uitgeschreven onder de Vlaamse komponisten. Mijn vriend zei dat ik moest meedoen. Ik dacht er niet aan, maar hij bleef zolang aandringen, tot ik ten slotte zei dat ik toch geen tekst had. Maar mijn vriend had een tekst meegebracht en haalde «Vlaanderen » boven, dat toen nog niet van Veremans, maar van Willem Gijssels was. Ik schreef dan toch maar de muziek. Ik speelde het mijn vriend voor, maar toen hij mij zijn « Drie kussen » van Ledeganck, op zijn beurt had voorgespeeld, vond ik zijn lied zodanig schoon, dat ik mijn «Vlaanderen» stilletjes in een schuif wilde gaan opbergen. Maar Nand De Prince hield zolang vol, tot ik het dan toch maar instuurde. Ik had echter vergeten mijn adres op de inzending te vermelden.
Nand De Prince kwam na enkele tijd met het nieuws af, dat men hem gevraagd had of hij te Lier soms geen Renaat Veremans kende. Ik moest naar Mechelen en belde aan bij Dokter Magnus, voorzitter van « Voor Taal en Volk ». Het was in mijn vegetariërstijd en ik was zo graatmager dat de Dokter mij vroeg wat ik mankeerde. Niets, zei ik, maar ik ben Veremans. Zeg dan aan uw vader, dat zijn lied « Vlaanderen » bekroond is zei de dokter. Dat is niet van vader, meneer doktoor, dat is van mij, zei ik. Nooit heb ik een mens meer zien verschieten dan hij. Ik was echter helemaal niet blij, want ik was leerling aan het Lemmens-instituut en het was verboden iets uit te geven zonder toelating van de direkteur. Ik smeekte de dokter om het lied niet te laten uitgeven, maar het was bekroond en het zou uitgegeven worden.
Toen ik het enkele weken later zag liggen in een uitstalraam, ben ik die dag wel tien keren voorbij de winkel gewandeld om mijn naam gedrukt te zien en ik had goesting om aan al de mensen die voor het winkelraam stonden, te zeggen: Die Renaat Veremans van dat lieke, dat ben ik ! Maar mijn vreugde was minder groot, toen ik bij de direkteur van het Lemmens-instituut geroepen werd, die mijn lied in handen had. Ik deed heel verbaasd en zei : Kijk, die komponist heeft juist dezelfde naam als ik. Dat is er een uit Turnhout, dat is nog familie, maar al jaren spreken we daar niet tegen. Een paar jaar geleden heb ik pas vernomen dat ik niet helemaal gelogen had.
Toen ik de muziek schreef voor de film « Helpende Handen » in opdracht van de Broeders van Liefde, moest de muzikale opname gedirigeerd worden door Broeder Alberic, in de wereld Renaat Veremans, en... van Turnhout ! Uiteindelijk liep het echter nog goed af in het Lemmens-instituut, want in plaats van mij aan de deur te zetten, speelde de direkteur mijn lied op het klavier en hij zei : « Manneke, dat is een schoon lied ! En dan heb ik ten slotte maar bekend, dat ik het geschreven had.»
DE BRIEF VAN MARIEKE Renaat Veremans is nu bijna vijftig jaar ouder geworden. Bij zijn vijfenzestigste verjaardag hebben zijn vrienden hem een gedenkboek aangeboden. We hebben er samen met hem in gebladerd. Er staan tekeningen in van Baron Opsomer, Saverijs, Flor en Maurits Van Reeth, Dirk en Gerard Baksteen, Fred Bogaerts, Frans Mertens en nog zoveel anderen. Verzen van Albert Westerlinck en andere dichters, huldeblijken van Mgr. Van Waeyenbergh, van Victor Leemans en van toondichters als Emiel Hullebroeck en Armand Preud'homme, hartelijke woorden van tientallen vrienden. Met een zekere ontroering leest hij de namen van Jef Van Hoof, Edward Verheyden en Blanka Gijselen, die inmiddels reeds gestorven zijn, maar het sterkst heeft ons de brief getroffen van Marieke, de weduwe van zijn dierbaarste vriend, Felix Timmermans, omdat ze zo eenvoudig en zo hartelijk zijn :
Beste René, Indien Felix nog leefde, dat weet gij goed genoeg zou hij hier, dadelijk een gedicht geschreven hebben en een tekening gemaakt voor zijn beste vriend. Nu ben ik het, René, die in mijn naam, en in de naam van Felix, u veel geluk wens met uw vijfenzestigste verjaardag, met al het schone dat gij aan ons volk geschonken hebt ; met de hartelijkheid, die altijd van u uitstraalde. René, en ook Maria, onze wederzijdse vriendschap en genegenheid is altijd iets speciaals geweest, sereen en duurzaam en trouw. Ik ben blij dat die vriendschap tussen u en Felix tot zoiets hoog en schoon is uitgegroeid. Ik ben blij u te mogen kennen en wens u nog veel geluk, veel vreugde en veel inspiratie.
Uw Marieke Timmermans.
« Schoon, hé! » zegt Renaat Veremans. Hij trekt even aan zijn sigaartje en drinkt nog een teug koffie. We zitten even te zwijgen en we vragen ons af waar naar hij in die stilte zit te luisteren. Is het naar een van zijn jongste Adagio-liederen of hoort hij reeds in zijn verbeelding de fanfare van de Sint-Jans vrienden de ereburger van Averbode verwelkomen?
Job Deckers, antikwaar. De beste klanten komen stil binnen. Zij zeggen goeiendag en nemen meteen een boek uit het rek waarin zij beginnen te kijken. Aan de manier waarop zij dat doen, herken ik de echte liefhebbers en zie ik of ze gaan kopen of niet. Er zijn mensen die de winkel binnenstappen met de handen op de rug, wat rondkijken en naar mij toe schuifelen. Die komen alleen voor een babbeltje. Welkom, natuurlijk! Ik praat graag met de mensen, zeker over boeken en schrijvers. Maar kopers zijn het niet. Of toch zelden. Wie ze ook zijn, mijn klanten zien er goedgezind uit. Heb je dat al opgemerkt? In antikwariaten bots je zelden op slecht gezinde mensen. Wie in een oude-boekenwinkel komt en rondsnuffelt in de rekken en kijkt naar de prenten aan de muur, voelt zich altijd een beetje in vakantiesfeer, buiten de drukte van de nieuwe winkels waar de tijd je op de hielen zit. Tenminste, zo voel ik het aan. Trouwens, in de vakantiemaanden krijg ik dubbel zoveel bezoek als op gewone dagen. Ook van de kinderen.
Job Deckers, een 42-jarige Antwerpenaar die in Lier een oude-boeken winkel drijft, kent zijn publiek. Hij zit nu al een tiental jaren in het vak, observeert vijf dagen per week de gaande en de komende man, voert lange gesprekken met oude en jonge Stripfanaten, Timmermans-verzamelaars, eerste-drukkenjagers, Anton Pieck vrienden, kollektioneurs van Liebig-prentjes, Hollandse nostalgiezoekers, alle soorten van bibliofielen en bibliomanen,beleggers in boeken en simpele kijkers en lezers, niet te vergeten de grijze gepensioneerden die eindelijk tijd hebben om dat Onvergetelijke Jeugdboek op te sporen dat zij bij hun Plechtige Kommunie cadeau hebben gekregen en dat zij in de loop van een leven vol verhuizingen verloren speelden.
''Een oude-boeken winkel is een heel speciale wereld", zegt Job Deckers. ''Ik ben blij dat ik er deel van uitmaak, niet alleen als winkelier, ook en vooral als boekenliefhebber. Want ik verzamel zelf ook, voor mij persoonlijk. A propos, hebt u toevallig voor mij niet een eksemplaar van Dingen, daar zoek ik nu al jaren naar..."
Artiestenbloed Job Deckers, op 23 oktober 1947 geboren in de Sinjorenstad, stamt uit een kunstenaarsfamilie. Zijn grootoom, Herman Deckers, staat in onze literatuur bekend als de stichter van De Pelgrim, de beweging voor een kostelijke kunst die in de jaren twintig namen als Felix Timmermans, Flor van Reeth en Gerard Walschap verenigde. Een andere grootoom was de beeldhouwer Edouard Deckers. Een betovergrootvader heette Edward Dujardin, de illustrator van Hendrik Conscience. Langs moederszijde was er overgrootvader Hubert Melis, auteur, in de Vlaamse Beweging vooral bekend als de stadssekretaris van Antwerpen die in de Eerste Wereldoorlog een rol speelde in het aktivisme. ''Het zat dus in mijn bloed, maar het is er vrij laat uitgekomen", vertelt Job Deckers, die al kon lezen voor hij naar school ging. Na de humaniora trok hij voor een halfjaar naar Amerika, speelde daar manusje-van-alles, werkte nadien als agent van een Nederlands elektronikabedrijf in Frankrijk en Zwitserland.
''Ik was veel weg, altijd in een ander milieu. Tot ik er genoeg van kreeg en eindelijk ging doen wat ik graag wilde. Ik werd handelaar in oude boeken. Ik heb altijd van boeken gehouden en mij tussendoor een serieuze eigen verzameling opgebouwd. Vooral van kunstgeschiedenis en andere historie. Geschiedenis is een van mijn liefhebberijen. Ik speel dus mee in een groep die de plaatselijke geschiedenis uitspit." Job Deckers vestigde zich in een pand(je) tussen de grote ''meesterswoningen" aan een zijstraat van de Grote Markt. ''In Lier, uiteraard. Ik was verliefd op Lier en ik ben dat gebleven. He stad heeft atmosfeer, karakter, traditie. Dat telt mee in ons vak."
De naam van de winkel lag dan ook voor de hand: Schoon Lier. Naar de titel van een Timmermans-lofzang. ''Vijf jaar heeft het geduurd eer ik stevig gevestigd was. Toen kon ik op een mooie dag een goeie biblioteek aankopen. Dat was mijn definitieve start. Het duurde dus een tijdje, misschien omdat ik streng selekteer. Ik wil niet alles verkopen. Ik moet er achter kunnen staan. Dus heb ik mij op de eerste plaats gericht op Vlaamse schrijvers. Met de klemtoon op de generatie vóór de mijne. Dat wil niet zeggen, dat de Vlaamse auteurs over het algemeen het best verkopen in het zogenaamde tweede circuit. Er zijn toppers en laagvliegers bij. Maar een mens moet plezier hebben in zijn werk. Mijn ondervinding zegt mij wel, dat de belangstelling voor de letterkunde uit Vlaanderen in mijn branche gestegen is. Ik denk wel eens dat de groeiende Vlaamse autonomie en het daarmee gepaard gaande Vlaamse bewustzijn daar iets mee te maken hebben."
Geldt dat ook voor tweedehandsboeken over de Vlaamse Beweging? ''Vreemd genoeg konstateren mijn kollega's en ik sinds twee of drie jaar een dalende belangstelling voor dit genre. Dat staat dus in tegenstelling tot wat ik zeg over onze autonomie. Het onderwerp ''Vlaamse kollaboratie" kende wel een opflakkerende interesse. Dat heeft vooral te maken met de tv-uitzendingen. Die stimuleren de weetgierigheid over het onderwerp. Ondertussen is de markt op dit gebied wel verzadigd, denk ik."
Strips en SF Is het waar dat de interesse voor beeldverhalen afgenomen is? ''In elk geval kennen de albums bij de uitgevers een terugval. Als ik mij niet bedrieg, verschijnen er thans tot dertig procent minder nieuwe of herdrukte titels dan enkele jaren geleden. 't Is waar dat het genre in de beginjaren tachtig een wildgroei heeft meegemaakt. Nu haakt menig oververzadigde verzamelaar af. Alleen de vraag naar oude titels is fel gestegen, titels dan van auteurs als Willy van der Steen, Hergé, Marc Sleen en Pom. Een stripauteur wiens aandelen stijgen, is Bob de Moor, de medewerker van Hergé, die na de dood van de Meester meer in de kijker is gekomen. Prijzen? Ik ga ze u niet noemen, ik zou ze alleen maar de hoogte injagen! In elk geval liggen de prijzen van antikwarische strips veel te hoog, in vergelijking met bepaalde belangrijke genres als bv. de boeken uit de 17de en 18de eeuw. Hetzelfde geldt voor boeken over Art Deco en antiek. Zij worden overgewaardeerd. Wacht maar, straks is de markt uitgeput en zal ze instorten."
Ik zie in de rekken nogal wat Science Fiction. Blijft dat genre standhouden? ''Nee, niet goed. SF-boeken kennen in het antikwariaat een inzinking. Tien jaar geleden moest je daar kasten vol van hebben. Nu niet meer. Misschien is de SF achterhaald door de werkelijkheid. Over het algemeen merk ik een verschuiving naar de non-fiction, terwijl de parapsychologie veld verliest ten voordele van de filozofie. De mensen willen beter geïnformeerd zijn. Ook de jeugd. Ik constateer dat de jonge bezoekers van nu meer kennis van boeken hebben dan die van tien jaar geleden, echt waar. Ze zijn meer allround geïnteresseerd, ze weten waarvoor ze naar de winkel komen."
En uw eigen hobby, de geschiedenis en de heemkunde? ''Boeken over plaatselijke geschiedenis, over volks- en heemkunde, blijven het goed doen in het antikwariaat. Meestal verschijnen zij op kleine oplagen, voor een beperkte gewestelijke kring, maar na een vijftal jaar duiken ze in het antikwariaat op. Liefhebbers zijn meestal mensen van boven de veertig. Tot hun grote zoek-objekten behoren, in de Kempen maar ook in menig andere streek, alle geschriften van Jozef Weyns, de eerste konservator en vormgever van ''Bokrijk". In de Kempen is zijn streekgenoot René Lambrechts van Heist-op-den-Berg een veelgevraagde auteur, vooral met zijn Bezem en Kruis''.
Schatten op zolder
Job Deckers filozofeert graag over zijn beroep. ''Als je hier dagenlang zit, heb je tijd om over de dingen na te denken". Hij zingt de lof van boeken waarin vorm en inhoud goed samengaan, en van auteurs als Stijn Streuvels die een erepunt maakten van een goede technische vormgeving hunner geestesprodukten. ''Ik droom van een Streuvels Genootschap", voegt hij er aan toe. ''Wat een groot auteur is dat geweest en gebleven! Maar het publiek kent hem nog zo weinig." Tegen mensen die boeken kopen bij wijze van belegging heeft Deckers ''eigenlijk" iets. ''Boeken moet je kopen omdat je ervan houdt. Boeken, daar moet je kunnen tegen spreken."
Hoe geraakt u aan de voorraad voor ''Schoon Lier" ? ''Wel, antikwaren hebben allemaal zo hun geheimpjes die zij niet gemakkelijk verklappen. Daarbuiten bezoek ik openbare verkopingen en veilingen. En ik vind heel wat bij partikulieren. Af en toe plaats ik advertenties in huis-aan-huisbladen, terwijl de volksmond evenzeer een belangrijk propagandist voor mij is. De meeste mensen die boeken kwijt willen, bellen mij op en als het de moeite waard is, ga ik hun kast inspekteren. Meestal gebeurt dat in de jaarlijkse schoonmaakperiode, na sterfgevallen of kort voor de vakanties als men geld nodig heeft... Er bestaat ook een vorm van ongeorganizeerde samenwerking onder antikwaars.
Wij kennen elkaars belangstellingspunten en specialiteiten. Wij wisselen uit. Bij voorbeeld op gebied van plaatselijke geschiedenis. In Lier heeft het niet veel zin dat ik boeken over de historie van Hasselt of Sint-Truiden aanbied. Die verwissel ik dan bij kollega's voor publikaties over onze stad en omgeving Opmerkelijk is hoe bepaalde boeken of boekensoorten op een bepaald moment als het ware uit het niets opduiken en door het publiek gevraagd worden, nadat ze jarenlang in 't vagevuur hebben verbleven. Het gebeurt dat boeken het in de gewone winkels helemaal niet doen en dat de uitgever ze dan maar in armoede naar de ramsj voert, als hij ze niet wil vernietigen, waarna ze voor een aantal jaren een verborgen leven leiden en tenslotte, niemand weet goed hoe en waarom, in het antikwariaat suksesnummers worden."
Bestaan de Schatten op Zolder echt? ''Jazeker. Elke handelaar kan u daar voorbeelden van geven. Als hij wil... Een van mijn betere vondsten heb ik gedaan op de kapotte, doorregende zolder van een oude brouwerij. ''Pak al die rommel maar mee!" zei men mij. En dat deed ik: een massa oude tijdschriften en boeken, maar ook een zeldzame Hergé-kalender uit 1940, prenten en... landbouwalaam van weleer. Eens heb ik 18de-eeuwse plannen ontdekt van de bezittingen van de abdij van Nazaret, bij Lier: vier handgekleurde kaarten, die ik voor een zacht prijsje kon overlaten aan het Rijksarchief."
Spelen illustraties een grote rol in uw branche? ''Inderdaad, heel wat boeken worden gekocht vanwege de illustraties die er in staan. Anton Pieck scoort zeer hoog, ook Willy van der Steen en de zgn. Grote Vijf, de grafici Frans Masereel, de gebroeders Cantré, Henri van Straaten en Joris Minne. Bij de prentenverzamelaars behoren die namen evenzeer tot de meest gevraagden in de oude-boeken winkels. Voeg daar nog Dirk Baksteen bij, Jacob Smits, Jos Speybrouck, Alfred Ost, Frans van Immerseel, om Felix Timmermans natuurlijk niet te vergeten. Frans Masereel heeft een inzinking gekend, maar keert nu terug."
En de ingebonden jaargangen van wat vroeger ''illustraties" heette, de eerste grote geïllustreerde weekbladen? ''Vooral de tussenoorlogse weekbladen Ons Volk Ontwaakt, De Stad Antwerpen en Ons Land blijken in de antikwariaten gevraagd te worden, wegens de auteurs die erin schreven en wegens de oude foto's en vergane stadsgezichten, plus... de relazen van oude proceszaken. Jammer genoeg is de bron de jongste tijd vrijwel opgedroogd. Er worden ons nog maar weinig jaargangen aangeboden."
Uitdraai
Bezoekers van antikwariaten hebben vaak een lijstje bij zich: hun persoonlijke kataloog. Dankzij de huiscomputer kunnen zij nu hun ''boekhouding" gemakkelijker bijwerken en kontroleren. Sommigen bezorgen gewoon ''een uitdraai", zoals dat tegenwoordig heet, aan de verschillende Heiligdommen van het Gedrukte Woord die zij geregeld bezoeken. Zo kent Job Deckers lijsten van een kollektioneur die gewoon alles van en over Hendrik Conscience zoekt, een verzamelaar die zonder verpinken ''de Vlaamse Literatuur" opspoort, anderen die ''alle drukken" van De Witte en van Pallieter wensen te bezitten. Bepaalde liefhebbers snorren alleen gesigneerde eerste drukken van hedendaagse auteurs op, of specializeren zich in gehandtekende Van Wilderodes, met als uitschieter zijn debuutbundel De Moerbeitoppen ruischten...
Van Wilderode is waarschijnlijk een der meest verzamelde levende Vlaamse auteurs. Andere bestsellers in het antikwariaat zijn ''de Hansjes", de kinderverhalen en romans van Abraham Hans, evenals de vroegere ''Vlaamse Filmpjes". En Felix Timmermans? ''Op alle gebied heerst de Fee over een aparte wereld, zowel bij de literatuurliefhebbers als bij de verzamelaars van eerste drukken en de kollektioneurs van prenten en boekillustraties. Er zijn heel wat mensen die zich alleen voor hem interesseren, zonder naar andere auteurs en tekenaars om te kijken. Opmerkelijk is wel, dat hij, die destijds in Nederland werd gelanceerd en ginder een ongekende bijval heeft genoten, nu voor een groot deel uit de aandacht van Holland is verdwenen. Zijn liefhebbers zitten nu vooral in Noord-Brahant en natuurlijk in Vlaanderen. Bekend is het verhaal dat Hollanders in Antwerpen en in Lier hun Timmermansboeken komen ruilen voor boeken van Louis-Panl Boon, die ginder nu een cult-figuur is geworden maar ook in het Zuiden steeds meer de gunst van verzamelaars geniet. Een der meest gezochte Timmermans-edities is natuurlijk de eerste druk van Pallieter waar een speciaal inlegvel bij hoort."
Het tweede boekencircuit in Vlaanderen is mooi gegroeid. Kunnen de antikwariaten naar aantal en kwaliteit de vergelijking met Nederland doorstaan? ''Moeilijk te zeggen. Voor zover ik het kan zien, hebben de Nederlanders in onze branche uiteraard meer traditie en zijn ze meer gespecialiseerd. Zij hebben al lang ontdekt dat hier nog een en ander te vinden was en proberen onze markt af te romen. De gewone boekenspeurders hebben op hun beurt de weg geleerd. Antwerpen kennen zij natuurlijk al lang. Nederlandse amateurs komen bij ons vaak zoeken naar nostalgie: oude kinderboeken van schrijvers als Joh. C. Kievit, de vader van Dik Trom, Chr. van Abcoude, de auteur van Pietje Bell. Bepaalde pocket-reeksen uit de jaren vijftig behoren eveneens tot de heimwee-verzamelingen. Zij zijn bovendien goedkoper dan de grotere uitgaven en dat past in de Nederlandse portemonnee. Bezoekers uit het Noorden spenderen meer geld voor hun hobby dan de Vlamingen, maar dan wel onder het motto: ''Meer boeken voor hetzelfde geld". Vlamingen kijken meer uit naar mooi uitgegeven en gebonden boeken. Krijgen zij de keuze tussen een gebonden en een ingenaaide editie, dan kiezen zij gemakkelijk de eerste. Zelfs als de prijs twee keer zo hoog ligt. Zo zijn wij nu eenmaal. A propos, hebt u al de bibliofiele editie gezien die ik te samen met mijn Antwerpse kollega M.L. Vanherck heb uitgegeven? "
Job Deckers wekt mijn diepste begeerten op door mij het vollinnen doosje met goudstempel te laten zien waarin, als in een schrijn, een onooglijk roos boekje te blozen ligt: Door de Dagen van Polleke van Mher. Dat is de fotografische nadruk van een uiterst zeldzaam en veel gezocht dokument. Polleke van Mher was niemand anders dan Felix Timmermans die onder dat pseudoniem in 1907 zijn eerste verzen in de trant van Omer Karel de Laey heeft gebundeld. ''Honderdvijftig eksemplaren hebben wij daar laten van drukken. Het was de eerste publikatie van onze gelegenheidsuitgeverij. Nu denken wij aan een boekje met onuitgegeven werk van Boon. Het moet in het najaar verschijnen, op honderd eksemplarcn. Hoe de naam van onze uitgaven luidt? Festina Lente. Een goede leuze voor boekenliefhebbers: Haast u langzaam. En er zit iets in van feest en van lente."
Felix Timmermans werd in 1886 te Lier, ten zuid-oosten van Antwerpen, geboren. Daar heeft hij ook zijn gehele leven gewoond. Hij was het dertiende kind van een kanthandelaar. Verschillende omstandigheden uit zijn gelukkige kinderjaren zijn later wellicht van invloed geweest op zijn artistieke ontwikkeling. Zo had zijn vader de gewoonte zijn kinderen, nadat ze te bed gegaan waren, een verhaal te vertellen, meestal over Jezus en de heiligen; de plaats van handeling was steeds het Vlaamse land. In dit verband kan Het Kindeken Jezus in Vlaanderen genoemd worden. Ook speelde de vader dikwijls poppenkast, wat door de kinderen in toneelspel werd nagebootst. Hierbij kunnen we denken aan de toneelbewerking die Timmermans van verscheidene zijner boeken gegeven heeft. En ten slotte is te vermelden, dat Timmermans van kind af graag getekend heeft: een jeugdliefde die hem steeds is bijgebleven en waardoor hij zelf zijn boeken kon illustreren.
Op zijn zestiende jaar heeft hij voor 't eerst echt "geschreven"; daar hij nog geen maat wist te houden, werd het een drama in bombastische taal. De lectuur van Stijn Streuvels maakte diepe indruk op hem en deed hem toen ook geleidelijk zijn eigen wijze-van-zeggen vinden. Toen een vriend Timmermans' belangstelling had gewekt voor astrologie ,spiritisme e.d., brak er voor hem een moeilijke tijd van zoeken en denken aan. Op ongeveer twintigjarige leeftijd trachtte hij zijn gemoedsrust te hervinden in een klooster, waar hij het echter wegens de strenge, sobere levenswijze niet lang uithield. Ernstig ziek moest hij te Lier in het ziekenhuis worden opgenomen. Deze ziekte en een gevaarlijke operatie waren nodig om in hem de wil tot leven en de drang om het leven te genieten, te doen ontwaken. Zijn bekendste boek, Pallieter, dankt hieraan zijn ontstaan.
Vervolgens kwam de oorlog van 1914 – '18 over Vlaanderen. Timmermans vluchtte naar het neutrale Nederland. Na zijn terugkeer in het stukgeschoten Lier moest hij de lange oorlogs-avonden in de huiselijke kring bij de kachel doorbrengen. Toen ontstond uit jeugdherinneringen Het Kindeken Jezus in Vlaanderen. Hij was inmiddels getrouwd en voorzag, evenals zijn vader, als kanthandelaar in zijn levensonderhoud. Daartoe was er in zijn huis een atelier voor kantwerksters ingericht. Bovendien kwam er altijd veel bezoek. Om rustig te kunnen werken huurde hij op het Begijnhof een oud huisje, waar hij naar hartenlust kon schrijven en schilderen. Pallieter begon tijdens de eerste Wereldoorlog zijn zegetocht in verscheidene talen. Timmermans zag hierin aanleiding tot het houden van voordrachten uit eigen werk. Dat heeft hij daarna geregeld gedaan. Wel zeventig spreekbeurten vervulde hij in een seizoen. Hij trad op — dikwijls ook voor de radio — in België. Nederland en de Duitse Rijnsteden. Hij bleef dan wel enige weken van huis. En wanneer bij zijn thuiskomst de kinderen laat naar bed gingen, omdat Pa zoveel te vertellen had, dan schreef hij de volgende morgen een briefje aan het schoolhoofd, met de mededeling dat ze de lessen moesten verzuimen wegens familie-aangelegenheden. Dat was ten slotte ook zo! Van strenge discipline bij de opvoeding hield Timmermans niet.
In de loop der jaren had hij, bij zijn andere werkzaamheden, ook het penseel niet laten rusten. In mei 1910 werd er in Nederland zelfs een tentoonstelling van zijn schilderijen gehouden. Hij was zelf bij de opening aanwezig en daar, in Nederland, overviel hem de tweede Wereldoorlog. Hij reisde zo snel mogelijk terug naar Lier en vluchtte vandaar verder met zijn gezin. Toen de familie een paar weken later terugkeerde, bleek er in Lier, in tegenstelling met 1914, niets ernstigs gebeurd te zijn. Timmermans kon toen eindelijk van de emoties bekomen en doorgaan met zijn letterkundige arbeid. Tijdens de nu volgende bezettingsjaren had hij veel last van zijn steeds verergerende hartkwaal. Ten slotte bestond de enige beweging die hem door zijn dokter toegestaan was, in het doen van een paar passen van zijn bed naar het raam. Mopperen deed hij echter nooit en steeds koesterde hij goede hoop op herstel. Zijn geest bleef zeer actief en hij maakte plannen voor nieuw werk. Inderdaad begon hij aan een biografie van de laatmiddel-eeuwse Vlaamse schilder Jan van Eyck. Voordat hij dit werk echter kon voltooien, stierf hij, in 1947, kort na een hevige hartaanval.
Werk Schemeringen van den Dood, een bundel novellen (korte prozaverhalen), is ontstaan in 1910, in Timmermans' moeilijke tijd van zoeken naar de zin van het Leven. "Maar", heeft hij zelf eens gezegd, "de wereld bleef voor mij vol vraagtekens. Dat was de schemering van den Dood. Alles was somber voor mij en vol zwarte mysteriën. In dien tijd had ik dan ook lang haar en een baard! " Na zijn ziekte was het hem duidelijk, ''dat men God niet leert kennen uit boeken, maar uit de natuur". Toen schreef hij, in de jaren voor de eerste Wereldoorlog, Pallieter. Nog vóór 1914 verscheen het bij gedeelten in het bekende Nederlandse tijdschrift De Nieuwe Gids. In boekvorm werd het pas in 1916 gepubliceerd. Zelf noemde hij het ''een dagboek van de Natuur", die er gedurende een jaar, van mei tot mei, met grote liefde en bewondering in beschreven wordt. Pallieter is niet een bepaalde persoon, hij is de verpersoonlijking van het verlangen om Gods natuur te bewonderen. Ongetwijfeld heeft Timmermans daarbij aan zich zelf gedacht.
Het Kindeken Jezus in Vlaanderen(1918) laat het Evangelieverhaal plaats vinden in Vlaanderen. De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt (1923) behandelt het zielsconflict van een niet-katholieke jongeman die om een katholiek meisje haar geloof wil aanvaarden: hij kan dat echter niet met zijn geweten overeenbrengen. Het Keerseken in de Lanteern (1924) is een bundel geestige verhaaltjes uit Timmermans' geboorte- en woonplaats Lier. Zoals hierboven reeds werd opgemerkt, heeft Timmermans van kind af steeds met enthousiasme getekend en geschilderd. In het boek van zijn dochter Lia, Mijn Vader, waarin hij met warme bewondering beschreven wordt, lezen we dat hij eens op zijn twaalfde jaar met een bode naar Antwerpen meereed, om er het museum te bezoeken. Rubens maakte toen al diepe indruk op hem, maar vooral Breughel met zijn Bijbelse taferelen in het Vlaamse landschap, zoals zijn vader ze ook altijd in de bedvertellingen had beschreven, ging hem sindsdien niet meer uit de geest. Later bezocht hij het Antwerpse museum nog talloze malen. Hij beschreef ook het leven van de bewonderde schilder in Pieter Breughel(1928), in romanvorm: het is dus een zg. vie-romancêe. Onder de titel staat: ''Zo heb ik u uit uwe werken geroken".
Timmermans hield niet alleen van de natuur, van kinderen en van muziek, hij was ook een dierenvriend. Vandaar zijn verering voor Sint Franciscus en zijn verlangen naar Italië, waar deze heilige leefde. Hij bezocht dat land en schreef erover in Naar waar de appelsienen groeien (1926). Later gaf hij in De harp van Sint Franciscus(1931) een levensbeschrijving van de heilige. Op deze wijze danken veel van zijn boeken hun ontstaan aan een gebeurtenis in zijn leven en zijn veel van zijn figuren geïnspireerd door mensen die werkelijk bestaan hebben.
Boerenpsalm (1935) bevat een realistische schildering van het harde leven van de Vlaamse boer en is in dat opzicht de ietwat sombere tegenhanger van Pallieter, waarin het aards bestaan veel weg heeft van het leven in Luilekkerland. Boerenpsalm is daardoor heel goed te vergelijken met De Oogst van Stijn Streuvels. Ik zag Cecilia komen (1938) is een roerende geschiedenis, waarin de gelieven door de dood gescheiden worden, zodat ook slechts door de dood hereniging mogelijk is. Adriaan Brouwer(1948) is een nagelaten roman over het veelbewogen leven van deze losbandige artiest, die reeds op tweeëndertigjarige leeftijd stierf, maar in die tijd dan ook zes levens geleefd had: het boek is in de ik-vorm geschreven: ''Nu lig ik hier in het gasthuis, neergeslagen op het strooi van den arme."
In zijn laatste levensjaren heeft Timmermans een beperkt aantal gedichten geschreven. Ze zijn bijeengebracht in het postuum verschenen bundeltje Adagio (als term in de muziekbeoefening betekent dit woord kalm, langzaam) (1947). Uit vrijwel ieder gedicht spreekt de overtuiging dat alle stoffelijke schoonheid vergankelijk is en op vrijwel iedere bladzijde blijkt 's dichters stervensbereidheid. Het motto op de titelpagina luidt:
Ik ben een snaar op Uwe harp, en wacht naar 't roeren van Uw vingren, om ook mijn klank doorheen 't gerank van Uwe symphonie te slingren.
Met Adagio heeft Timmermans bewezen een waarlijk groot kunstenaar te zijn. In samenwerking met de Nederlandse toneelregisseur Eduard Veterman heeft hijDriekoningentryptiek (1923) bewerkt tot het toneelstuk En waar de ster bleef stille staan (1925), en De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt tot Leontientje (1926), zoals de vrouwelijke hoofdpersoon in het boek heet.
Literaire Beschouwing Timmermans is een geestig en vlot schrijver, met een geheel eigen visie en plastiek, d.w.z. dat hij zijn eigen kijk op de dingen heeft en dat hij ze ons door de beeldende kracht van zijn taal duidelijk en op originele wijze voor ogen weet te stellen. Hij verstaat de kunst het Vlaamse boerenleven mals en sappig te beschrijven. Of dat boerenleven ook inderdaad zo ''plezant" en overdadig is? Op de volgende bladzijde wordt deze vraag beantwoord. In dit verband denken we natuurlijk in de eerste plaats aan Pallieter. De bruisende levenslust van Pallieter en de materiële overdaad die hier de lezer voor ogen gesteld wordt, bezorgden het boek een geweldige populariteit, ook in Noord-Nederland: juist na de geestelijke gedruktheid en betrekkelijke armoede tijdens de eerste Wereldoorlog vond het een gretig publiek. Timmermans droeg zelf voor uit zijn boek en hield er lezingen over, die zich steeds en overal in een grote toeloop mochten verheugen. Ook in Uit mijn Rommelkas(1922) vertelt hij over zijn eigen werk, o.a. over het ontstaan van Pallieter.
Dit grote succes hield echter een groot gevaar voor Timmermans in. Het deed hem vrijwel steeds op dezelfde weg voortgaan, waarbij hij het effect zocht in de overdrijving. Zo is veel van zijn later werk wel aardig realistisch geschreven, maar in het algemeen blijft Timmermans aan de oppervlakte. En wat zijn realisme betreft: hij doet ons soms denken aan een kleine jongen, die een overmoedig plezier heeft in het gebruik van platte woorden en erop speculeert, dat zijn vriendjes hem daarom zullen bewonderen. In De harp van Sint Franciscus is dit uiteraard niet het geval. Timmermans is stellig de mindere van Gezelle, of om een prozaschrijver te noemen: van Streuvels. Doch laten we ook nog het een en ander in zijn voordeel zeggen. Ontroerende hoogtepunten biedt zijn oeuvre eveneens. Daar is dan allereerst Het Kindeken Jezus in Vlaanderen, doordrenkt van middeleeuws-naïeve vroomheid. Ook De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt is een gunstige uitzondering te midden van de overvloed van melk, kaas, ham, spek en bier: het is grotendeels psychologische ontleding. De harp van Sint Franciscus kan eveneens in dit verband genoemd worden. Boerenpsalm benadert de werkelijkheid heel dicht. Men heeft wel gezegd, dat Pallieter de exportboer is, die in Vlaanderen zelf niet voorkomt, maar dat we in Boerenpsalm het échte, harde boerenbestaan beschreven vinden. Het gedichtenbundeltje Adagio, waarover aan het eind van het vorige hoofdstuk al gesproken is, klinkt als een waardig en godvruchtig slotakkoord van Timmermans' leven en werk. Het werk van Timmermans is over het algemeen van betekenis, doordat het tegengesteld is aan het pessimisme in de literatuur, dat we zouden kunnen beschouwen als een erfenis van de oorlog van 1914 - '18. Daartegenover spreidt hij een ongekende levensblijheid en sterk levensgenot ten toon. Hij voelt echter ook achter al het geschapene het goddelijk geheim. Hij heeft ernaar gestreefd een vroom, goed en oprecht mens te zijn. Nooit sprak hij over eigen moeilijkheden, wel kon hij geduldig luisteren naar de klachten van anderen, zodat velen hem hun genegenheid en hun vertrouwen schonken.
De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt Over het Vlaamse land nadert de lente. De dorpspastoor schrijft een brief aan zijn broer en diens dochter, zijn nichtje Leontientje, waarin hij hen voor een bezoek uitnodigt. Bij die gelegenheid zullen ze proeven van een nieuwe wijn die hij in zijn kelder heeft. Het is nu de zaterdag voor Pasen, de vasten eindigt en de pastoor brengt weer een bezoek aan zijn wijnkelder. Dat is voor hem een verheven bezigheid. Zijn pastorie heeft hij gedoopt "Den Bloeyenden Wijngaerdt des Heeren". Wanneer Leontientje met haar vader bij Heeroom aan tafel zit, is ze onrustig en vol angst blikt ze naar haar vader. Ook hem schijnt iets te hinderen, hij luistert slechts met een half oor naar 's pastoors loftuitingen op zijn wijnen en plots knettert het eruit: ''Ja, ja Broeder Benedikt, 't is allemaal goede wijn, de beste die er op de wereld bestaat! " en met zijn duim minachtend naar zijn dochter wijzend, ''maar dat is andere wijn! Ik zal 't u maar zeggen! 't Moet er uit. 'k Kan het niet meer kroppen! Ons huis staat overhoop! Weet ge wat ze doet? Ziet ze daar zitten met haar Lievevrouwengezicht! Zoudt ge ze de Heilige Communie niet geven alle uren van den dag? Ewel! Ze vrijt met een Geus!" En als bewijs leest de woedende Gommaer aan zijn broer een liefdesbrief van Leontientje voor, die hij onderschept heeft. Zijn conclusie is: nooit ofte nimmer zal die jongeman met zijn dochter trouwen. De pastoor sust zijn broer en stelt Leontientje wat op haar gemak. Op voorstel van Heeroom wordt besloten, dat ze nog een paar dagen in de pastorie zal blijven logeren, en Leontientje krijgt vertrouwen in de pastoor.
Er gaan acht dagen voorbij, voordat de pastoor de moed heeft met zijn nichtje over het tere onderwerp te spreken. Dan blijkt, dat Isidoor. de jongeman in kwestie, verschillende geloofspunten van de R. - K. Kerk niet kan aanvaarden, hoe hij er ook zijn best voor doet en erop studeert. De pastoor vraagt Isidoor dan naar ''Den Bloeyenden Wijngaerdt des Heeren" te komen: hij zal ervoor zorgen, dat Isidoor gelovig wordt en Leontientje zal met hem trouwen. Isidoor komt. De gevoelvolle ontboezeming van de pastoor over het geloof maakt zeker indruk op hem. ''doch de dogma's ...... die kan ik niet slikken", zegt hij. Volgens de pastoor is er maar één middel: blindelings geloven. Isidoor vindt dat juist zo mensonwaardig, hij zou het wel willen, maar zijn verstand houdt hem tegen. Om Leontientje doet het de pastoor veel verdriet, dat hij Isidoor niet heeft kunnen overtuigen, vooral omdat zijn nichtje blijk geeft, dat ze het tegendeel heeft verwacht. De volgende dag verklaart Isidoor, dat hij zijn hart omgeschud heeft, maar er niets in heeft kunnen vinden, dat met het geloof van de pastoor en Leontientje overeenstemt en hem dat zou kunnen doen aanvaarden; hij wil Leontientje ook niet bedriegen door te zeggen, dat het wel zo is en hij zal vertrekken. Leontientje wil hij niet meer zien en de pastoor bewondert de sterkte die hij zo toont te bezitten.
Leontientje besluit nu voor Isidoors ziel te werken. Ze gaat in de kapel van Onze Lieve Vrouw der Vijf Wondekens van Jezus, die op de heuvel gebouwd is, een negendaags gebed houden, een noveen, eindigend met de woorden: ''Laat Isidoor gelovig worden!" De oude reumatische kosteres, Mieke Zand, woont in een huisje dat tegen de kapel aangebouwd is en er binnendoor verbinding mee heeft. Als de noveen uit is, tracht Mieke Leontientje te troosten en ten slotte komen ze overeen, dat Leontientje Isidoor zal schrijven en dat hij zijn antwoord naar de kapel der Vijf Wondekens zal sturen. Enige dagen later is de pastoor, die zich zeer bezorgd maakte, omdat zijn nichtje er zo slecht uitzag, verrast door haar opgewektheid. Leontientje heeft antwoord van Isidoor gekregen en zijn brief heeft ze in haar bloeze gestoken. Maar een puntje ervan steekt naar buiten, de pastoor ziet het en neemt haar het dierbare papier af. Hij leest daarin, dat Isidoor Leontientje nog steeds innig liefheeft en vurig hoopt gelovig te kunnen worden, maar dat hij het nog steeds niet is, ondanks alle moeite. 's Avonds heeft de pastoor zijn besluit genomen: hij laat zijn nichtje bij zich komen en zegt haar, dat de liefde uit moet zijn, want Isidoor ''is een van die betreurenswaardige schemerzielen, half licht, half donker, en die veranderen minder dan de verstokte ziel van een booswicht of Godloochenaar ...... Wilt ge volstrekt volhouden met hem blijven te beminnen, en wilt ge toekomend jaar, als ge bejaard zijt, met hem trouwen, dan kunt ge. Maar dan verliest ge God, dan maakt ge van uw ziel een nest van den duivel, dat kunt ge, dat staat u vrij, dan is 't voor uw rekening! "
Leontientje is sprakeloos en goedmoedig geeft de pastoor haar de raad: ''Peins er goed op, kindje." Gedurende een paar dagen is Leontientje erg stil. maar er komt toch iets beslist in haar voorkomen, '' 't Zal wel overgaan, 't is 't doorslikken van de pil", meent de pastoor. En aan het eind van de vierde dag laat zijn nichtje hem een brief lezen aan ''Mijnheer Isidoor", waarin ze verklaart nooit te zullen trouwen met iemand die niet gelovig is en daarom aan hun verhouding een eind maakt. De pastoor is bijzonder gelukkig om dit besluit en willigt haar verzoek om nog enige dagen in de pastorie te mogen blijven onmiddellijk in. Daarmee beschouwt hij deze onaangename historie als afgedaan. Isidoor schrijft twee lange brieven, maar ontvangt geen antwoord. Toch weet hij, dat het luidt: ''Geloof!" Hij kan het echter niet. Leontientje heeft nu in haar eenzaamheid een zware strijd te voeren. ''Niemand weet haren strijd en hare zwakte. Ze heeft de kracht van zich sterk te toonen. Ze heeft een ijzerdraad van wil in haar ruggegraat gestoken. Maar als ze alleen is op haar kamer, dan wordt de vracht te zwaar, dan buigt hare kracht onder den druk en klaagt het verdriet zoo triestig. Isidoor, ze kan hem niet vergeten, ze wil hem niet vergeten! Ze wil blijven hopen, en ze stopt hare ooren voor de tergende stem, dat Isidoor nooit geloovig zal worden......
Het verdriet overweldigt haar soms als een verzengende vlam die ze wil afkoelen met geloof en vroomheid. Dan stort ze zich in de heilige boeken, wil opgeslurpt worden in de aanhoudende begeestering der Heiligen, wil ook een kruis dragen, voelt dat ze een kruis moet dragen, wil er zich in schikken, er zich in verblijden. En zij draagt het kruis heldhaftig ...... Doch een schemeravond met zwaluwen, een bloemblaadje dat valt, is genoeg om het kruis van zich af te werpen, en weer met alle macht naar hem te verlangen. ''Laat hem komen. Heer! Laat hem komen, ik kan niet zonder hem! " Wanneer ter gelegenheid van de jaarlijkse processie van O.L.V. der Vijf Wondekens in de kapel een mis gecelebreerd wordt, beleeft Leontientje weer de verwachting van het wonder, zoals op de laatste dag van de noveen. Als Mieke Zand om het stoelgeld rondgaat en, bij Leontientje gekomen, vraagt hoe het nu met Isidoor is, blijkt dit haar te veel te zijn en valt ze in onmacht.
Iedere dag gaat Leontientje nu verder achteruit. Ze lijdt geduldig. Ze wil Isidoor niet meer bezitten, ze wil hem slechts redden. Haar oom bewondert haar om dit berustend lijden. Haar vader is radeloos en vraagt zich af, waar de dokters eigenlijk voor dienen. Ten slotte voelt Leontientje, dat de dood niet lang meer op zich zal laten wachten. Ze vraagt haar vader bij haar te blijven, omdat ze bang is hem de volgende zondag niet meer te zullen zien. Ze vraagt ook, of ze Isidoor nog eens mag zien, voor ze sterft. Nu is het de pastoor duidelijk, dat zijn nichtje sterft om Isidoor, nu voelt hij zich schuldig aan haar ziekte en haar dood. Van nu af telt Leontientje de uren en wanneer de dorpsklok slaat, bedenkt ze blij, dat ze weer een uur minder op Isidoor hoeft te wachten. Haar oom overlaadt zich met zelfverwijt. Hij is altijd vol liefde voor God geweest, maar waar is zijn offer? Hij voelt zich arm en klein en nog schuldiger dan Isidoor. Isidoor komt. ''Nu zal ik kunnen sterven", zegt Leontientje, zo kalm, alsof het een eenvoudige mededeling is. Ze neemt zijn hand. Hij is innerlijk verbaasd haar zo rustig te zien, hij had haar woelend en stuiptrekkend in doodsstrijd verwacht. Dit sterven bewondert hij. Ook hij zelf is rustig en zonder handenwringen. Kort voor het stervensogenblik zegt Leontientje tot hem: ''Men moet maar ééns diep geloven, Isidoor, één keer en men gelooft voor altijd ...... zooals men maar ééns diep moet lief hebben en men voor altijd lief heeft." En wanneer het leven weggevloten is, drukt Isidoor haar ogen toe. Die nacht blijft hij aan haar doodssponde en hij voelt Gods aanwezigheid. Dit duurt echter slechts tot Leontientje begraven is. Daarna mist hij haar dubbel en is het leeg en eenzaam om hem. Na een dwaaltocht over de heuvels vindt hij de pastoor in zijn tuin. Schitterend staan de sterren aan de hemel. ''Beiden zien naar omhoog; ieders ziele is als een kleine spiegel waarin de sterdoorwriemelde ruimte is weergekaatst, met al haar luister, al haar mystieke werking en al hare onverzettelijke eeuwigheid.
En plots in de stilte beeft de stem van Isidoor. ''Menheer Pastoor, nu geloof ik dat de moment gekomen is om ......" De pastoor staat recht. Ze bezien elkander. De pastoor bijt op zijn onderste lip, In 't licht der sterren zien z' elkanders oogen. En langzaam buigt Isidoor zijn hoofd en valt weenend tegen de borst van menheer Pastoor. De hemelen druppelen in den ouden man zijn hart. Dronken van verrukking en bewondering zingt het dankbaar en lovend van zijne lippen, wijl hij Isidoor omarmd houdt als een verloren geweest kindeken: ''En daarvoor moest zij sterven! Nu begrijp ik het gebaar des Heeren! Ik voele nu zoo helder de eeuwige aanwezigheid van den Wijngaerdt des Heeren, van zijn werking en zijn bloei. Zie hoe 't gesternte een gouden druivelaar is, die zich door 't heelal slingert. En zoo is elke mensch een druif van den goddelijken Wijngaerde, waarvan God de wijngaardenier is ......
Gezegend uwen naam, o Heere, voor de nieuwe druif die Gij bestemd hebt voor uwen goddelijken beker! "
Hieronder een brief die Gommer Lemmens reeds in 2013 heeft geschreven naar het toenmalige schepencollege, om aan te klagen dat het, in de toekomst, verdwijnen van het Timmermans-Opsomerhuis in Lier niet kan. Of er ooit een antwoord op gegeven is weet ik niet. Ook voor de locatie van de toeristische dienst geeft hij een aantal sugesties.
Gommer Lemmens 2500 Lier
Lier, 11 juni 2013
Aan het College van Burgemeester en Schepenen te Lier.
Betreft : Timmermans-Opsomermuseum / Toeristisch bureau
Geacht College,
Naar aanleiding van het feit dat het vorige stadsbestuur van oordeel was om het T.O. museum te sluiten en in dit gebouw het Toeristisch Bureau te vestigen heb ik wel een aantal gemotiveerde opmerkingen en voorstellen die mij ingegeven zijn door mijn jarenlange ondervinding als secretaris en nu als lid van de deelraad toerisme(12 jaar) en ook als voormalig bestuurslid van de Federatie van toeristische gidsengroeperingen(FTG). Tijdens een kort onderhoud met de Heer Burgemeester heb ik trouwens deze zaak reeds kenbaar gemaakt.
Het T.O. museum sluiten staat gelijk met een afbreuk aan het Lierse culturele leven en dit kan of mag niet om volgende redenen :
Dit museum is opgericht om hulde en bekendheid te geven aan uitsluitend Lierse kunstenaars.
- Kunstsmid Van Boeckel wegnemen uit dit museum staat gelijk met volledig naamverlies van deze wereldbekende figuur er is ook geen andere plaats beschikbaar om dit werk onder te brengen. - Kunstschilder Opsomer zou ook verdwijnen. Er is zelfs geen plaats beschikbaar in het andere museum. Graag niet vergeten dat het werk van Opsomer verspreid is in 42 musea over de wereld. Hij moet dus zeker behouden blijven in het T.O. museum. - Felix Timmermans moet sowieso blijven. Het Wes-onderzoek heeft trouwens ook bewezen dat hij het gezicht van de stad is en blijft. Vele bezoekers komen nog steeds naar Lier om nader kennis te maken met Timmermans. Deze week nog was er een leesgroep met 25 dames uit Limburg. - Tijdelijke erfgoedtentoonstellingen vinden hier alleen de nodige ruimte. - Het T.O. museum laten verdwijnen staat gelijk met het opschorten van de subsidies. - Dit gebouw naast de kleine Nete valt bij de bezoekers ook in de smaak omdat het een huiselijk karakter heeft. - Doelgroep voor bezoekers zijn groepen van senioren. Om al deze reden moet dit museum behouden blijven met de optie dat het wel iets meer moet geactualiseerd worden en een upgrading noodzakelijk is.
De inplanting van een toeristisch bureau zou ook een zeer zware financiële inspanning vergen in een tijd van besparingen. Het overbrengen van het toeristisch bureau(TB) naar het Hof van Geetruyen zou geen zaak zijn omdat dit dan volledig buiten het centrum zal liggen. Het is toch evident dat de bereikbaarheid van het TB in het centrum van de stad moet liggen dus op de Grote Markt. Heb trouwens ondervonden dat in Kortrijk het TB ook niet centraal op de markt gelegen is en dat na vraagstelling aan vier personen we uiteindelijk langs een paar zijstraten aan ons doel raakten. Spijtige zaak dus.
In onze stad heeft reeds verscheidene keren de gelegenheid bestaan om het TB ergens anders op de Grote Markt in te planten. Spijtig genoeg heeft het College dit nooit willen uitvoeren waarschijnlijk omdat dit een zeer zware kostenrekening zou meegebracht hebben o.a. aankoop van een huis en de noodzakelijke installatie. Vandaag bestaat er nu wel een dubbele mogelijkheid om het TB op de Grote Markt te behouden en die zich later nooit meer zullen voordoen.
1. Vermits in de nabije toekomst de stadsdiensten verhuizen naar de Dungelhoefsite komt het Schaeckberd vrij en ook het er naast staande huis de''de rode fles," dit huis is een aparte entiteit en maakt geen deel uit van het Schaeckberd, was vroeger zelfs vredegerecht en voordien koffiebranderij Van Ouytsel. Dit huis is thans ook eigendom van de stad. Het is dus ongelooflijk ideaal gelegen om er een TB te maken. Ook financieel zouden de aanpassingen veel voordeliger uitvallen dan een verhuis naar het hof van Geetruyen en dus zeer aanbevelingswaardig.
2. Indien niet geopteerd zou worden voor de "rode fles" bestaat er een nog goedkopere mogelijkheid. Vermits het conciërge-appartement onder het stadhuis ook vrijkomt zou het TB dus kunnen blijven waar het nu is. Hier bestaan dus en aantal mogelijkheden voor uitbreiding van de burelen en ontvangstruimte en de nodige aanpassingen die Toerisme Vlaanderen oplegt om in een hogere categorie te vallen en ook de subsidie te krijgen voor deze uitbreiding. Interessant is ook dat op de eerste verdieping misschien een of twee burelen kunnen gemaakt worden (is er trouwens reeds) en er aldus een belangrijke en constante controle is op het bezoek in het stadhuis.
(De enige die nu nog kan blijven lachen is Louis Zimmer, hij kan blijven wonen. Voor de andere drie is de toekomst zeer duister en onzeker)
Het is ook geen probleem dat groepsbezoeken met autocar doorgang krijgen vanuit de Florent van Cauwenbergstraat om de bezoekers op de Grote Markt af te zetten. Het toerisme is voor Lier enorm belangrijk voor de Horeca en de Middenstand en toeristen kunnen in dit verband ook alle informatie bekomen op een TB dat zeer centraal gelegen is. Op basis van deze argumentatie en motivatie zou het College hierover een grondig onderzoek kunnen uitvoeren met uiteindelijk de meest gunstige en de meest voordeligste oplossing voor een centrale ligging van het TB.
Met de hoop dat mijn visie mag bijdragen tot een beter inzicht in het probleem wens ik U, geacht College veel succes voor de toekomst.
Op 24 januari 2017 zal het 70 jaar geleden zijn dat de Fé is overleden. Bij de begrafenis was het toen een berekoude winterdag. De Sint-Gummaruskerk zat afgeladen vol met mensen die afscheid namen van hun schrijver, dichter, schilder en stadsgenoot.
Op 14 november 2014 is Timmermans, eindelijk, als ereburger van de stad Lier gehuldigd. Verleden jaar, 2016, is Lier overspoelt met vieringen en activiteiten die de 100 jarigePallieter in het middelpunt plaatsten. We houden ons hart vast wat er gaat gebeuren in 2018 als men het Timmermans-Opsomerhuis gaat sluiten en te koop stellen. Als dank voor alles wat Felix Timmermans heeft gedaan voor zijn "Schoon Lier" gaat men hem voor de tweede keer begraven. Dit is echt kl...
Bij een begrafenis.
In Memoriam – Felix Timmermans
Door R.v. d. Moortel uit De Gentenaar van 29/01/1947 Gisteren werd Felix Timmermans op plechtige wijze te Lier ten grave gedragen. Een onzer medewerkers wijdt aan den grooten Vlaamschen romancier en graaggelezen verteller een «In Memoriam » dat gewis de figuur van den « Fee » nog beter zal beletten.
* * *
De taal der poëzie is vaak de taal der hoogste werkelijkheid. In zijn laatste levensmaanden heeft ook Felix Timmermans die taal gesproken om ons, in verklaarden eenvoud, mede te deelen wat zijn uiterst gevoelige kunstenaarsziel bleef beroeren. Uit de enkele gedichten, welke we van hem te lezen kregen, blijkt dat onze zoo begaafde prozaïst in wonderbaar-verblijdende verdieping en heldere berusting den zin van het leven heeft weten te doorpeilen en doorvoeden. Hoe kon hij anders schrijven ?
De kern van alle dingen is stil en eindeloos. Alleen de dingen zingen. Ons lied is kort en broos.
En donker zingt mijn bloed, van heimwee zwaar doorwogen. Ik zeil langs regenbogen Gods stilte gemoet.
Hij die in zijn jeugdjaren tastend zijn wegen zocht doorheen het schaduw-sombere gebied van de « Schemeringen van den Dood » evolueerde tot de milde en levenswijze man, die in gerijpte bezinning zijn eigen schoonheidsdroomen overpeinst en op den drempel van de eeuwigheid, met de sublieme simplicitas van zijn kinderlijk gemoed, tot zijn Heer en Meester, het Oorbeeld aller echte Schoonheid, zeggen kan: « Ik ben bereid ». Het nevelig-herfstuur, waarin zijn ziel zich, zonder beeld of woorden, in zaligheid aan Gods wil mocht overgeven, is het blijvend nu van den tot eeuwigheid gestolden tijd geworden.
Alles wijst er op dat we uit den aangekondigden verzenbundel, die velen « Adagio » zal heeten, een dichter zien te voorschijn treden, welke er velen toe nopen zal hun beeld van den mensch en den kunstenaar Timmermans grondig te herzien. Door de schuld van een vrij oppervlakkig gebleven kritiek is dat beeld te allen tijde zeer eenzijdig geweest; men heeft zich vergaapt aan folkloristische eigenaardigheden en Pallieteriaansche zwelgpartijen, doch men vergat er bij dat er achter de kleurige tafereelen en vermakelijke buitelingen van zijn ongedisciplineerd-oerkrachtige verbeelding, een kunstenaarsvisie schuilging waaraan ook «De zeer Schoone Uren van Juffrouw Symforosa, begijntjen» — dat eenig pareltje ! — en het lyrisch-getinte, maar gave werk « Ik zag Cecilia komen » ontsproten waren.
Wanneer men eenmaal de synthese zal wagen van Timmermans' leven en werk, zal daarin ook gewag dienen gemaakt van den stillen en bezonken weemoed, die hem met verzoenen- begrijpenden glimlach deed kijken naar het rustelooze bedrijf der menschen en den wisselenden gang der dingen. Er moet een synthese komen, waarin alles wordt verwerkt tot hoogere eenheid en waarin al de disparate bestanddeelen in de eigen harmonie van een fundamenteel-persoonlijke evenwichtigheid zijn samengebracht.
Bij dit graf, dat nog maar pas in onze goede Vlaamsche aarde werd gedolven, achten we het niet gepast in te gaan op zeker giftig, onvruchtbaar en onzalig gestook, dat voor onze letterkunde geen enkel nut of voordeel kan bijbrengen, omdat het gesteund is op een spijtige verwarring tusschen essentieel verschillende sferen en belangen — waarmee bovendien enkel wordt geschermd om persoonlijke ambities vrijen teugel te kunnen laten —, doch we kunnen over Tirnmenrnans niet spreken zonder in herinnering te brengen dat hij zoowel buiten als binnen onze grenzen behoort tot de meest gelezen Vlaamsche prozaschrijvers.
Van iemand, van wie, naar het heet, in zeventien verschillende talen werk over de wereld werd verspreid, mag wel gezegd dat hij de rol speelt van kultureelen gezant bij de andere volkeren. Het is ook het oogenblik niet om de waarde van zijn oeuvre tegen die van andere belangrijke tijdgenooten af te wegen. Het weze voldoende te mogen vaststellen dat Timmermans iemand is geweest die uit innerlijken aandrang tot scheppen werd aangepord; met dit kenmerk van het echte kunstenaarschap moet ieder boek voor hem een vreugde en als het ware een gave zijn geweest. Uit de vele honderden bladzijden, die hij heeft geschreven, is er heel wat dat na weinige jaren zal vergeten geraken, doch daartegenover staat werk dat onvergankelijk blijft.
Naast zijn volste en meest menschelijke boek, dat « Boerenpsalm » is, staat er nog menig ander, dat hem niet slechts een eigen en onvervreemdbare plaats zal bezorgen in de geschiedenis van onze literatuur, maar dat zal worden tot een levend bezit van de volgende generaties. We zouden zelfs durven beweren dat dit werk, over een afstand van jaren gezien, belangrijker zal worden geacht dan nu het geval is of hier en daar wordt ondersteld. Losser van tijd, zal het meer en beter voor zichzelf kunnen spreken ; de toevallige elementen, waaraan men zoo gemakkelijk grooter belang gaat hechten dan redelijk is, zullen naar den achtergrond verdrongen worden en we zullen een juisteren kijk en beter inzicht krijgen betreffende alles wat den grond kunstenaarsvisie aangaat.
Wanneer weldra zijn nieuw werk « Brouwer » verschijnt, zullen we daar verder op ingaan. Nu konden en wilden we slechts een verren en dankbaren groet brengen aan hem, die doorgaat als een meesterlijk schrijver, en in wien we tevens den nobelen mensch met het groote en goede hart blijven zien.
Uit De Tijd, dagblad voor Nederland van 25/01/1947 De bekende Vlaamsche schrijver Felix Timmermans is in den nacht van Donderdag op Vrijdag op 61-jarigen leeftijd te Lier overleden.
Timmermans is een van de voortreffelijkste vertellers, die de Vlaamsche letteren hebben voortgebracht. Met 'Pallieter', waarin hij den lof van het leven zong, begon zijn roem, die hem over geheel Europa vertalingen van zijn werk bezorgde. En dat terecht. Want deze nu eens primitief uitbundige, dan weer kinderlijk ontroerde, stond met beide voeten op de aarde en bezat tegelijk het vermogen de schoonheid der aarde te doen bloeien onder de immer onvergankelijke schoonheid van den hemel. Zijn ''Harp van Sint Franciscus" doet hem wel het meest kennen in zijn ongecompliceerde zinnelijkheid, waarin een sterk op de natuur gespitst gevoelsleven resoneert en het blijmoedig geloof, dat aarde en hemel met elkaar verzoent, zij het met veel voorliefde voor de gulle weldaden der aarde. Zijn werk is een en al kleur en atmosfeer. Het boerenleven wordt er oorspronkelijk en dankbaar in verbeeld Het boerenleven vormt ook de stof voor vele zijner roman ; waarin hij figuren schetst als Pieter Breughel, den genialen Vlaamschen schilder in wien Timmermans zich zelf heeft gemeend te herkennen. Zijn ''Boerenpsalm" geldt als het epos van den landbouwer, het vormt wel het hoogtepunt van zijn werk, dat nimmer van een ingrijpende problematiek was, maar waarvan de eenvoud niet de geringste deugd is gebleken. In de oorlogsjaren publiceerde; Timmermans werk van aanzienlijk minder gehalte. Hij leefde de laatste jaren zeer teruggetrokken in zijn geboorteplaats Lier en eindigde zijn leven wellicht in die somberheid, die tot uiting kwam in zijn eerste werk ''Schemeringen van den dood" dat nog niets van de hartstochtelijke levensaanvaarding van later deed vermoeden. Een vooral in zijn plastisch vermogen verrassend en ongeëvenaard kunstenaar is met hem heengegaan.
Om Felix Timmermans op een gepaste wijze te vieren naar aanleiding van het eeuwfeest van ‘Pallieter’, vroeg het Liers Cultuurcentrum aan theatermaker Johan de Paepe om een hedendaagse bewerking van ‘Pallieter’ te maken in de vorm van een luisterspel. Voor het stemmenwerk wordt een beroep gedaan op: Johan de Paepe (verteller Felix Timmermans), Pieter Jan De Paepe (Pallieter), Karin Jacobs (Charlot), Joke Emmers (Marieke), Jelle Cleymans (Fransoo) en Nico Sturm (Graaf).
In 2016 is het precies 100 jaar geleden dat de roman ‘Pallieter’ van Felix Timmermans verscheen. In dit jubileumjaar werden reeds tal van activiteiten georganiseerd. Om de zichtbaarheid van de grote Vlaamse auteur in het stadsbeeld te bevestigen, prijkt voortaan op de gevel van de bibliotheek aan het Kardinaal Mercierplein de nieuwe naam ‘bibliotheek de Fé’, samen met het hoofd van een pijp rokende auteur.
Door Gaston Durnez – verschenen in het Jaarboek 24 (1996) van het Timmermans Genootschap.
"Mijn vader was veel te goed, zegt Walter Thiry. Een zacht karakter. Ik was daar in een bepaald opzicht zelfs het slachtoffer van. Toen ik niet langer wou studeren en de school verliet, gaf hij toe... Hij had zich moeten verzetten, maar dat kreeg hij niet over zijn hart. Vader was een vrolijke figuur. Hij lachte heel graag en hij kon zowel mondeling als schriftelijk goed vertellen. Hij kon ook ontzettend goed knutselen. Zo heeft hij voor ons, zijn kinderen, toen wij klein waren, een poppenkast met draadpoppen gemaakt, waar wij dan stukken mee opvoerden. Die kast komt voor in het grote boek dat de folklorist Jan de Schuyter over het poppenspel heeft uitgegeven. Helaas, tijdens de feestelijkheden bij de Bevrijding in 1944 is ook die kast vernield. Vader is nooit meer helemaal dezelfde geweest. De oorlog heeft veel invloed gehad op zijn temperament..."
Walter Thiry (77) vertelt met een wat weemoedige glimlach. Stoffelijke souvenirs van zijn vader bezit hij nog zeer weinig. Die werden hem in de dramatische loop der tijden afgenomen. Tegelijk met het poppenspel uit zijn jeugd zijn heel wat familiedocumenten vernield of meegenomen door mensen die op het einde van de Tweede Wereldoorlog het ouderlijk huis hebben aangevallen. Van de meer dan 130 boeken die zijn vaders uitgeverij op de markt heeft gebracht, zitten er maar enkele meer in Walters boekenkast. Op de tafel heeft hij twee dunne mappen klaargelegd voor ons gesprek: daar vind ik enkele foto's in, plus kopies van brieven en artikels die vrienden in hun archief hebben gevonden. Een zeer actief leven is herleid tot enkele zwart-wit prenten, wat papier en herinneringen van een steeds kleiner wordende kring.
Een van de artikels in de map is de lange bijdrage die J. Bastiaensen in de jaargang 1955 van het tijdschrift 't Land van Ryen in vier afleveringen heeft gepubliceerd : "De Lierse verteller Antoon Thiry". Dat is al meer dan veertig jaar geleden en het is nog altijd het omvangrijkste overzicht van zijn werk. Sindsdien zijn wel bijdragen verschenen in verband met zijn belangrijke relatie tot Felix Timmermans (dank zij Louis Vercammen in onze jaarboeken) en over de activiteit van zijn uitgeverij Die Poorte (in de "Geschiedenis van de uitgeverij in Vlaanderen" van Ludo Simons, 1987). In verscheidene studies over de Vlaamse Beweging is bovendien Thiry 's aandeel in het Activisme duidelijk gemaakt. Ik denk aan het boek van de Nederlandse historicus Lammert Buning over "Het strijdbare leven van J.D. Domela Nieuwenhuis Nyegaard" (1976) en vooral aan het meer recente "Het aktivistisch avontuur" (1991), het omvangrijke en baanbrekende boek van de Vlaming Daniël Vanacker. Een en ander staaft de mening, dat Antoon Thiry eindelijk een nieuwe monografie verdient, waarin zowel de vruchtbare schrijver als de doelbewuste uitgever en de historische flamingant krijgen waar zij recht op hebben. Wie neemt die taak op zich?
Antoon Jan Frans Thiry, geboren te Leuven op 8 september 1888 en overleden te Antwerpen op 13 juli 1954, was het oudste kind van Frans Thiry, een katholieke onderwijzer die te Korbeek (bij Leuven) een grote rol speelde in het culturele en sociale leven. In 1898 verhuisde het gezin naar Lier, waar vader Thiry aan de Oefenschool van de Rijksnormaalschool werd verbonden. Aan deze school behaalde Antoon Thiry in 1907 her onderwijzersdiploma. Net als zijn generatiegenoten onderging hij daar de diepgaande invloed van de leraar Lambrecht Lambrechts, de dichter en promotor van de Vlaamse liedbeweging, die talrijke letterkundigen en flaminganten heeft gevormd. In 1903 maakte de 15-jarige Antoon Thiry kennis met de toen 17-jarige Felix Timmermans, met wie hij de Lierse academie bezocht en zijn eerste literaire proeven ondernam, die leidden tot hun gezamenlijke bundel "Bagijnhofsproken" (1911). Onderzoek door Louis Vercammen heeft aangetoond, dat het aandeel van Antoon daar zeker niet het kleinste in was.
In 1908 werd vader Thiry huismeester van de Rijksmiddelbare Normaalschool in Gent, waar zijn zoon voor regent voortstudeerde. In 1910 was Antoon Thiry een drietal maanden plaatsvervangend leraar aan de middelbare school in Sint-Niklaas en in 1912 trad hij in het huwelijk met Martha van Ael (1887-1974) uit Lier, zuster van de latere activist Huibrecht van Ael. In 1913 was hij de eerste die in het Nederlands examen aflegde voor de Centrale Examencommissie. Te samen met Marcel Minnaert en Reimond Kimpe vormde Antoon Thiry de redactie van het maandblad De Bestuurlijke Scheiding dat van 1 mei tot en met 1 augustus 1914 verscheen en waaruit kort na het begin van de Eerste Wereldoorlog in Gent het radicale activisme van de "Jong Vlamingen" is voortgekomen. Antoon Thiry en zijn echtgenote stonden in voor het redactiesecretariaat. Nadien maakte hij deel uit van de redactie van De Vlaamsche Post, het activistische dagblad dat van 21 februari 1915 tot 5 mei 1916 in Gent verscheen (en waaraan ook Felix Timmermans heeft meegewerkt).
Thiry behoorde tot de medestanders van Domela Nieuwenhuis Nyegaard, de Nederlandse "Vlaming door keuze" (van Scandinaafse afkomst), die een zelfstandig Vlaams koninkrijk nastreefden, in een groot Germaans verband met Nederland en Scandinavië. Na verloop van tijd distancieerde Thiry zich van Domela wegens diens eigenmachtig optreden. In 1916 werd hij leraar aan de Rijksmiddelbare Normaalschool in Gent en toen kort nadien de Rijksuniversiteit werd vernederlandst, volgde hij daar cursussen als vrije student. Bij de oprichting van de Raad van Vlaanderen werd hij lid en behoorde hij tot de zgn. Jong-Vlaamse fractie. In mei 1918 keerde hij terug naar Lier om daar directeur van de Rijksnormaalschool te worden. Op 9 november 1918 verliet het echtpaar Thiry, te samen met het echtpaar Timmermans, Lier en week uit naar Nederland. Thiry werd bij verstek gevonnist. Hij was een van de 23 (drieëntwintig) terdoodveroordeelde activisten. Na een paar moeilijke jaren, waarin hij trachtte van zijn vruchtbare pen te leven, werd hij in juni 1921 benoemd tot directeur van de bibliotheek te Tiel. Daar bleef hij werken en wonen tot hij in december 1930 naar Vlaanderen terug kon keren. Hij vestigde zich te Oude God (Mortsel) en begon daar, in samenwerking met zijn echtgenote, een in Nederland voorbereide uitgeverij, Die Poorte. In 1933 stichtte hij ook de gelijknamige boekengilde. In de Tweede Wereldoorlog gaf Die Poorte o.m. Westland uit, een cultureel-letterkundig tijdschrift (juni 1942-augustus 1944). Peter Thiry nam, te samen met Frans van der Auwera (Bert Ranke), het redactiesecretariaat waar. Het leverde Antoon Thiry na de Bevrijding een gevangenisstraf van drie jaar op. Hij hernam zijn activiteit als uitgever en na zijn plotseling overlijden in 1954 hebben zijn echtgenote en twee zonen de zaak voortgezet tot in 1969.
In de woonkamer van Walter Thiry te Deurne (Antwerpen) hangt een wapenschild met drie sterren en een gebroken pijl. "De precieze betekenis daarvan ken ik niet", zegt Walter. "Maar het is het wapenschild van de Thiry's, gevonden in Frankrijk. De Thiry's moeten afkomstig zijn uit Chateau Thierry, waar ook Herman Thiery, alias de romancier en dichter Johan Daisne, zijn wortels heeft gevonden. Indertijd bestond er een vereniging van Thiry's en Thiery's en mijn vader is daar nog voorzitter van geweest." Walter Thiry is de tweede zoon van het echtpaar Thiry - Van Ael. De eerste was Peter, geboren te Gent in 1915 en overleden te Antwerpen in 1969. Walter zag het levenslicht op maandag 7 juli 1919, in Voorburg, bij Den Haag, ten huize van Dr. C. de Leeuw, aan wie de dankbare vader later zijn novelle "Meester Vindevogel" heeft opgedragen. Op die dag noteerde Felix Timmermans in zijn dagboek, dat de vader hem de geboorte van een zoontje kwam melden en meteen vroeg of hij getuige en daarna peter en Marieke, zijn vrouw, meter wilden zijn. Voor Felix was het de eerste keer in zijn leven. Diezelfde dag schreef hij een vijftal bladzijden voor de roman waar hij toen aan werkte, "Anna-Marie". Zij vormen het eerste hoofdstuk, "De Dolfijnen".
Nog een ander goed nieuws bereikte hem op 7 juli 1919: "De Amsterdammer" publiceerde een "schone kritiek" van Frederik van Eeden over Pallieter. Dinsdag 8 juli ging Timmermans de boreling en zijn moeder bezoeken. Zij lagen "op een gerieflijke zolderkamer in het huis van den doktoor". De arts kende Felix, hij had een lezing van hem bijgewoond. "Wij aten er beschuit met muisjes", noteert de peter en hij voegt er aan toe: "Dit moet eigentlijk heten beschuit met muizenkeuteltjes. Vroeger wierd verteld dat de muizen de kinderen brachten. Dan lieten zij achter (mijn mening) suikeren muizekeuteltjes"...
"Als opgroeiende kleuter heb ik hem mijn peter en meter weinig of niet gezien, vertelt Walter. Zij konden al vlug terug naar Lier wij moesten in Nederland blijven tot in 1930." "School heb ik gelopen in Tiel. Daar leefden niet minder dan achttien verschillende soorten van protestanten, maar een katholieke school kenden ze niet. Ik ben dus naar een protestantse instelling geweest, maar mijn vader wilde niet, dat ik daar godsdienstles kreeg. Het moest katholiek zijn of niks. Het werd dan maar niks."
Als auteur wiens werk in Nederland werd uitgegeven en als bibliothecaris kreeg Antoon Thiry nogal wat contact met Hollandse collega's. Walter herinnert zich levendig één van hen: de regionalistische romancier Herman de Man (1898-1946). Deze joodse Nederlander, die in 1927 katholiek is geworden, had zich in 't begin van de jaren twintig in moeilijkheden gewerkt en dook voor een tijdje onder bij de Thirys. Zijn boek "Aardebanden", dat hij in 1922 publiceerde, heeft hij opgedragen "Aan Walter Thiry, mijn tweejarigen vriend". "Maar, zegt Walter, biezonder dankbaar heeft hij zich later voor de ontvangen hulp niet getoond." "Een herinnering uit mijn kinderjaren die mij biezonder is bijgebleven, was een fietstocht met mijn ouders in Duitsland. Wij mochten in die tijd niet naar Vlaanderen maar wij reden wel naar het Rijnland dat toen door Belgische troepen was bezet. Ik zat bij moeder achterop de fiets. Het trof mij erg, dat Duitse burgers van de stoep moesten als er Belgische militairen aankwamen..." "Naarmate wij langer in Nederland verbleven, is vader meer anti-Hollands geworden. Dat was een gevolg van de levenssfeer ginder. Het had niet zozeer te maken met het protestantisme, waar hij niet wilde van weten, als vooral met de krenterigheid van de mensen. Wat is het jammer, zei hij, dat wij geen taal hebben die ons van het Noorden onderscheidt!" Die gezindheid blijkt ook uit de fotokopies van enkele brieven die Walter Thiry heeft bijeengebracht. In zijn activistentijd verdedigde zijn vader de idee van een politiek zelfstandig Vlaanderen en nadien distancieerde hij zich duidelijk van de Groot-Nederlandse richting.
In een niet-gedateerde briefwisseling met Joris van Severen uit de jaren twintig spreekt hij zijn ontgoocheling over Nederland uit: "Hoe langer ik hier in Holland verblijf, des te sterker groeit mijn overtuiging dat Vlaanderen zich op alle gebied - ook het politieke - moet ontwikkelen naar zijn eigen katholieke aard en zeden, los van iedere vreemde invloed en ook niet het minst van Holland (zoals onze grote Guido Gezelle het terecht inzag), want daardoor zou ons Volk groot gevaar lopen zijn machtige levensbronnen - waarvan wij hier in ballingschap de waarde veel meer appreciëren dan ooit te voren en die ons trots alles doen blijven geloven in zijn schone toekomst - zien gedempt te worden". In 1931 schreef Antoon Thiry de in 1932 verschenen roman "De Hoorn schalt", waarin hij eensdeels wilde laten zien, dat hij ook een probleemroman aankon, anderdeels wou uitleggen wat het activisme in zijn optiek is geweest en hoe de houding van zijn medestanders gerechtvaardigd kon worden. De stelling van Thiry luidde, dat het activisme de voortzetting was van de vooroorlogse Vlaamse Beweging. In een antwoord op een recensie in het weekblad De Noorderklok (waarvan ik de juiste publicatiedatum niet ken), beklemtoonde hij, dat hij voorstander bleef van een zelfstandige staat Vlaanderen, wat niet betekende "dat ik een samen-gaan met Noord-Nederland in een Statenbond niet zou kunnen aanvaarden". "De Hoorn schalt" was de eerste Vlaamse roman waarin de zaak stelselmatig werd behandeld. Thiry had hem begroot als een trilogie, maar de twee volgende delen heeft hij nooit voltooid. Ook documenten daarover zijn volgens Walter Thiry bij de Bevrijding vernield of verdwenen. Als literair werkstuk is het boek niet geslaagd, maar het blijft een interessant getuigenis.
In 1930, toen het gezin Thiry naar Vlaanderen kwam, was Walter elf jaar. "Ik had ondertussen, in 1924, ook een zustertje gekregen, dat bij dezelfde dokter in Voorburg is geboren en dat de naam van mijn moeder ontving. In Antwerpen liep ik school, eerst in het St. Lievenscollege, daarna in het Koninklijk Atheneum. Ik voelde mij daar helemaal niet in mijn sas en wou de school zo vlug mogelijk verlaten. Vader gaf toe. Hij nam mij op in zijn zaak." "De idee voor een boekengilde had hij in Duitsland gevonden. Vader heeft ze goed bestudeerd en ging hier en daar op verkenning. Als naam dacht hij eerst aan De Gouden Poort. Toen een gelijknamige bloemlezing van Julien Kuypers verscheen, maakte hij daar Die Poorte van. Moeder heeft bij de voorbereiding en de uitwerking een grote rol gespeeld. Terwijl vader zich vooral bezig hield met de inhoud en de vormgeving van de boeken, trad moeder op als de "commersante". Zij was een vrouw met heel veel smaak en een grote werkkracht. Wij hebben allen veel aan haar te danken gehad." Prof. Ludo Simons noemt Die Poorte (in zijn geschiedenis van de Vlaamse uitgeverijen) de belangrijkste van de "eenmansuitgeverijen" die in de periode tussen de beide wereldoorlogen in Antwerpen of omgeving werkzaam waren. In totaal heeft zij zo'n 130 boeken op de markt gebracht. Opmerkelijk is daarin het grote aandeel van buitenlandse literatuur, niet het minst uit Scandinavië. Dat is geen toeval.
Het "scandinavisme", de beweging ten voordele van een toenadering tussen de Scandinavische volkeren, die in de negentiende eeuw ongeveer tegelijk met de Vlaamse Beweging ontstond, is bij ons niet zonder invloed gebleven. Via mensen als de dichter Eugeen van Oye en de activistische voorman Domela Nieuwenhuis Nyegaard, met wie Thiry heeft samengewerkt, werd de idee van een bond tussen "Nederduitsers" en de Scandinaven ook even in onze gewesten gepropageerd. Belangrijker is de culturele invloed geweest van de herlevende Noorse taal en de schrijvers uit die periode, van Bjornson tot Ibsen, Lagerlöf, Undset en Hamsun. Antoon Thiry, die zelf tot de literatuur was gekomen via Hans Christiaan Andersen, heeft zijn leven lang interesse gekoesterd voor het Noorden. Zijn uitgeverij bereidde hij o.m. voor met een essay-bundel die in 1934 bij het Davidsfonds verscheen onder de titel "Vikingers". Het Davidsfonds liet er 10.000 exemplaren van drukken! Thiry prees om te beginnen Bjornson "om de bruisende, nooit versagende geestdrift waarmee hij (zijn land) wekte tot nieuw en zelfstandig leven". Ook de vier andere auteurs over wie hij schreef (Lagerlöf, Lie, Hamsun en Undset) stelde hij de Vlamingen tot voorbeeld. Wie de figuur van Antoon Thiry nader wil leren kennen, moet ook de polemiek bestuderen die hij in hetzelfde jaar voerde met de toen nog katholieke Gerard Walschap. In tegenstelling tot Felix Timmermans was hij een man die echt kon polemiseren. Zo ontpopte hij zich als een der felste bestrijders van Walschaps opvattingen, waarbij hij zowel van artistieke als katholieke motieven uitging. In januari 1934 publiceerde hij in het tijdschrift "Boekengids" zijn 'Kanttekeningen bij Trouwen" van Gerard Walschap", en in april 1934 maakte hij in hetzelfde blad een "Kanttekening bij de heden-daagse roman". Walschap liet zich niet onbetuigd en titelde in zijn weekblad "Hooger Leven" (18 februari 1934): "De oude garde valt aan". De kontekst van dit alles (dus ook De Pelgrim-beweging) wordt beschreven in het doctorale proefschrift van Lut Missine: "Kunst en leven, een wankel evenwicht. Prozaopvattingen tijdens het interbellum in Vlaanderen (1927-1940), een onderzoek van tijdschriften en week-bladen" (K.U. Leuven, 1992).
De twist met Walschap zal de literaire reputatie van Thiry buiten de eigen kring geen goed hebben gedaan. Op termijn won de jonge voorvechter van de "nieuwe zakelijkheid" het pleit met zijn sterke pen en zijn moderne artistieke opvattingen. Onder de oorlog ging Walter Thiry lessen volgen aan de "Meisterschule fur Grafische Gewerbe" in Duitsland en in 1942 nam hij de technische kant van Die Poorte op zich, terwijl zijn broer Peter voor de eigenlijke uitgeverij zorgde. "Peter heeft bij ons ook eigen verzen uitgegeven. Helaas, ik bezit er geen enkel exemplaar meer van." Lang heeft de samenwerking van de zonen niet geduurd, want Walter meldde zich voor het Oostfront. "Vader geloofde dat de Duitsers de overwinning zouden behalen en dat het voor de Vlamingen nu zaak was, hun plaats te veroveren in het door hen overheerste Europa. Ik geloofde dat ook." Het kostte Waker Thiry vijftien jaar gevangenisstraf waarvan hij er vijf heeft "gezeten". Nadien heeft hij opnieuw voor Die Poorte gewerkt, tot hij in 1964 door Antoon Sap werd aangeworven als vertegenwoordiger van zijn Standaard Uitgeverij, speciaal gelast met het fonds voor de basisscholen. Dat is hij gebleven tot aan zijn pensionering.
De echtgenote van Walter Thiry is een Nederlandse, "maar van heel dichtbij". Julia ("Juul") Groffen is afkomstig van Hoogerheide, vlak over de grens, bij Putte, op de rand van polder en heide. Haar vader was een aannemer van bouwwerken die heeft samengewerkt met Flor van Reeth, de schilderende architect die zo' n grote rol heeft gespeeld in leven en werk van Timmermans. Flor van Reeth heeft een tijd in Hoogerheide gewoond en daar was het, zegt Walter Thiry, dat hij de zgn. Walkurenrit uit "Pallieter" heeft meegemaakt. En dat hij zijn naam in de sneeuw heeft geplast. Een fantastische man, die Flor! Wat hebben wij allemaal gelachen en plezier gemaakt als hij er bij was." Talrijke anecdoten, geestigheden, uitdrukkingen uit de brede Lierse vriendenkring van die jaren zijn, al dan niet vertekend en bijgekleurd, terechtgekomen in het werk van "de goede Fee". Dat was ook het geval in de verhalen van Antoon Thiry: "In mijn vaders geschriften vind ik vele Lierse en andere persoonlijke elementen terug. Zo kun je zijn roman "De zevenslager" uit 1934 bijna autobiografisch noemen. Tussen haakjes: weet je dat het boek in de Nederlandse editie "De zevenklapper" moest heten? Een zevenslager kennen ze ginder niet. Waar het kon, bleef mijn vader de Vlaamse kleur van zijn taal verdedigen."
Is het waar, dat de wederwaardigheden van Die Poorte enige wrijving tussen Antoon Thiry en Felix Timmermans hebben teweeggebracht ? Amper gestart, kreeg de uitgeverij sterke concurrentie. De jonge Mechelse schrijver Korneel Goosscns, die in 1929 met Nederlandse hulp de uitgeverij Het Kompas had opgericht, gaf de firma in 1933 de vorm van een naamloze vennootschap. Goossens' echtgenote, Livine de Weert, was een nicht van Felix Timmermans. En die werd een van de zeven "comparanten" bij de oprichting van de N.V Nog in hetzelfde jaar 1933 begon de uitgeverij met de succesrijke Feniksreeks, die via abonnees een bepaald aantal boeken per jaar verspreidde. In haar selectie zaten zowel Vlaamse als buitenlandse auteurs, niet het minst Scandinaafse... "Naar de mening van mijn vader heeft Het Kompas de idee van onze uitgeverij overgenomen. Het deed hem iets, dat zijn vriend Felix daar bij betrokken was. Dat conflict is tussen beiden nooit uitgepraat. Ik heb dat altijd jammer gevonden."
Mogelijk was er op de achtergrond nog een ander punt van wrevel overgebleven: de wijze waarop de literaire critici de roman van Thiry "Het schone jaar van Carolus" hadden vergeleken met "Pallieter". Timmermans zelf heeft aanvankelijk zeker gedacht, dat zijn vriend hem een vlieg wilde afvangen. In zijn dagboek noteerde hij op 15 juli 1919, acht dagen na de geboorte van Walter, dat hij vlug doorwerkte aan zijn roman "Anna Marie" : "Ik zou heel dit ding zo rap niet laten drukken, maar A.T maakt om zo te zeggen mijn werk en is zinnens het gauw uit te geven, daarom wil ik hem voor zijn. Het gaat in dezelfde tijd, in dezelfde stad, en met dezelfde specialiteiten. Had ik er over kunnen zwijgen, 'k zou nu mijn werk in vree kunnen maken. Ik heb mij voorgenomen geen bijzonderheden meer over mijn werk te vertellen.
Ingrid van de Wijer tekent daar in "Al mijn dagen "(1986) bij aan, dat Thiry zijn manuscript al in 1913 grotendeels had voltooid. Heeft hij het in 1919 afgewerkt en misschien nog bewerkt? In elk geval, "Het schone jaar van Carolus" verscheen in de zomer van 1920, nog voor "Anna-Marie". Vaak werd sindsdien op de overeenkomsten gewezen, niet met dit boek maar met "Pallieter". Het kan niet anders of dat moet beide auteurs en vrienden enigszins gegriefd hebben. Ik kan mij voorstellen, dat Antoon Thiry zich tekortgedaan voelde. Na zovele jaren heb ik "Carolus" herlezen en ik vind er natuurlijk taal- en andere gelijkenissen in, maar vaak een heel andere sfeer en bedoeling. Ja, ik denk dat de roman niet op zijn juiste waarde is geschat. Walter Thiry glimlacht als ik daarover praat. Bescheiden doet hij geen uitspraak over de artistieke waarde van zijn vaders werk. Hij herinnert zich wel met spijt, hoe Antoon Thiry op een bepaald moment in zijn leven zichzelf als "een schaduwfiguur" heeft gezien. "Daar leed hij onder."
"Toen vader in 1954 onverwachts overleed, hebben wij hem op het kerkhof van Lier laten begraven. Dat was zijn wens. Alhoewel hij sinds de Eerste Wereldoorlog niet meer in Lier had verbleven, wilde hij daar een rustplaats krijgen. Hij heeft zich altijd een Lierenaar gevoeld. Dat dankte hij aan de invloed van Timmermans. Het moet tussen hen beiden een geweldige vriendschap zijn geweest. Ondanks de verkoeling in de jaren dertig heeft zij innerlijk altijd standgehouden." Antoon Thiry ligt op het kerkhof niet zo ver van zijn jeugdvriend. Op zijn grafsteen is de toren van Lier afgebeeld en een opschrift verwijst naar de titel van een zijner verhalenbundels: "Hier rust Onder St. Gummarus Wake de Vlaamse schrijver Antoon Thiry ".
Lier, een Mandeke Brabants fruit. Een Felix Timmermans' moment
Een doedelzakspeler blaast de nasmaak van spek van zijn lippen. Onverwachte vrijers zitten op de grens van het malse Brabant en de mijmerende magere Kempen.
Sneeuw is blank en vers uit den hemel gevallen met al de frisheid van een kind.
Waar de drie kronkelende Neten in zijige glanzen van sneeuw en ijs een zilveren knoop leggen, dààr is het, dààr strompelt het aloude Lier met zijn rode daken en witte trap- en krolgevelen, met zijn torentjes, straten en bruggen uit het weerspiegelende water op, eenvoudig, rustig, kleurig, zonnig en gelukkig als een droom van Vermeer van Delft.
Over de vriendelijke stad bokaalt de herfstlucht met haar wandelende wolken. Er is hier een glans van water in het licht, en 't licht is daardoor sijpelend en mals, als zilverdraad in oude tapijten.
Het edele schip der gotische kerk drijft als een ivoren galjoen boven de golven der daken waaronder de mensen met hun vertelsels wonen.
Lier glimlacht koraal en perelmoerig beneden in een kring van betuinde en beboomde wallen, die hier en daar als kathedralen oprijzen. Ze dragen het stadje met het begijnhof in hun armen.
Er is het gemoedelijke gebaar van houten windmolens, die de landbouw zegenen. Overal, aan elke Nete-bocht doemen vergezichten op. Een lenteblijgemengel van rode daken en torens boven de vredegroene en daarachter de zondagsblauwe lucht met watten wolken.
Elk der poorten sluit Lier af van de verre wereld. De molpoort met haar druivenpurperen dak trekt haar log gevaarte in om het olijfgroene water onder haar bogen te laten doorlopen.
En overal daarond liggen malse veldtapijten waar de Neten blinkend doorheen schieten naast de lach van blozende dorpkens.
De kruisnetten hangen thuis bij de Leuvense stoof te drogen. De bootjes slapen. Hier wandelt "Vettigen Teen" onder het water en de korsten ijs door, van den enen oever naar den andere.
Ievers aan een binnenneetje snorkt een klotsende watermolen in de stilte. De vlietjes dooraderen de stad, maar op een bedeesde wijze. Ze verstoppen zich, ze lopen achter de huizen, kronkelen en ritselen wispelturig lijk een meiske van 16 jaar.
Het begijnhof ligt vredig naast het landschap in winterslaap. Hier heeft God zijn voeten op de wereld gezet.
Het dikmurig spui verbindt met een lange tochtende gang twee vesten aan elkander, iets als een brug der zuchten. Binnen, achter de nijlpaardmuren zuchtten vroeger de pestlijders, nu zuchten 's avonds in de gang zuchtende geliefden.
De gemoedelijke straten zijn gegroeid, gegroeid naar de pleinen, naar de stadspoorten en langs de kronkelingen van Neten en vlietjes. Ze zijn belegd met bleke bollige kasseitjes, waar soms gras tussen groeit lijk het haar rond een menselijke kletskop. De straten zijn zacht geëlleboogd. Ze zijn niet op staal gekocht. Ze wandelen, ze gaan eens zien naar wat er te zien is, winkelhaken of peinzen nevens een water.
Van water zijn de straten niet bang. Wip! de rug een beetje opgetrokken, en er is een ronde brug, en ze zijn er over.
De oude huizen hebben een ziel. Ze zijn warm doorolied van de tijd. Bedelaars, Turken die met tapijten leuren en vloekende voerlie komen logeren in "den Hemel" zelf. Maar veel is er door de tijd weggeknabbeld. Zoals het vroegere pestmeestershuizeke op het puntje van de St. Jansbrug en waarin men een kloeke pint kon drinken. De huizen tonen wat ze zijn. Ze huichelen niet en wat ze aan of bij hebben is van hen en van geen ander.
Van boven gezien is Lier vol verrassende blijde uitzichten, vredige hoeken en kanten en dromende waterspiegelingen waar de kunstenaars een tuimeling voor maken, als ze de kitteling van de muze gewaar worden.
Deze straat heeft het voornemen gehad rechtdoor te lopen, ze noemt zich eerst fier "Rechtestraat", en vooruit, maar ze botst op een huizeke met witte krulgevel, blijft staan, versmalt en komt verbaasd voor het portaal der kerk terecht.
Een mosselschip drijft binnen met rosse zeilen. Hoog naar de lucht zwiert de St. Gommarustoren zich op. Opsomer heeft hem honderd keren geschilderd op alle differente manieren. Die toren laat den "Door" niet los, in alle weer en winden, met blinkende zon of onder pijpestelenregen. Hij springt spontaan en direct uit het hart op het doek in één geut, zonder te eten, zonder te snutten.
De toren in leverworstkoleur draagt een gezellige peperbusmuts, waarboven een koperen haan ronddraait en een kruis peinst.
Er zit iets vaderlijks in hem, een heerser zonder trots die uit nodigt. Met zijn achtkantige kap als een helm, zijn galmgaten als ogen, heeft hij het voorkomen van een gemoedelijke tamboermajoor, die alle zeven minuten op zijn zeven gemakken een handvol klinkende perels over de fameuze rode daken smijt om de stilte onder hem niet te laten verstenen. 't Is elk op zijn eigen hetzelfde.
De toren zingt puur uit gewoonte en niemand luistert er naar. Maar 's zaterdags en 's zondags opent hij de lusthof zijner verbeelding, dan beiaardiert hij, geholpen door een Lierenaarke dat de stenen wenteltrap opklautert naar zijn klavier.
Zonder er fier op te zijn, als was het gewoon en dagelijks als een boterham, bewaart de stad nog een schone ruiker van oude gebouwen en brokken overschot ervan, die naar spannende vertelsels rieken.
De "Fortuin" heeft zich op haar zondags versiert met vriendelijke blaffeturen en een windwijzer die hoog in de zon blinkt.
Langs achter zijn de huizen intiemer dan langs voor. Langs voor verzorgen ze zich opzichtig voor elkander, en steken zich alle jaren in 't nieuw, maar langs achter ziet men niet nauw, daar zijn ze als in hun keuken in négligé.
De straten hebben kleine stegen als blindedarmen, kereweerom hebben plan noch opzet, echt gelijk de Lierenaars zelf. Alleen de rechte straten vervelen zich, omdat ze niets tegen kwamen. De nederige huizen hebben een verfvel van gedroogd kalkwater, ne frank per gevel, maar bij het bewerken van de kalk heeft men er een zacht toontje van blauw, roze, groen of geel in gelapt.
Haringreuk en armemensenhemdenreuk zweven langs de grauwe achtergevels over de vlietjes. De kerkepoort staat onbeleefd met haar rug naar de St. Gummaruskerk. Daar woont de Heilige Frans die voor de zonden der mensen bidt.
Volkstypen geven koleur aan Lierke-Plezierke, Soeke Tap, Lakmoes, Zot Jefke, Blokske, en nog en nog. De magere lijkbidder zingt serieuze begrafenissen in de open deuren en in de brievenbussen.
Een slank torentje van een oud herenerf zakt met zijn tenen in de Nete. Zo ligt het stadje stil in zijn water en zijn groen vredig, levendig en toch zonder haast; zich spiegelend in heel zijn gemoedelijk proper aanschijn.
Elk plein heeft er voor gezorgd dat zijn kaalheid een versiersel kreeg. Een zuilpomp, zij paleert zich met dolfijnen, krollen en het wapen van Lier, eeuwig fabrieksmerk. De pompen zingen hun waterliedeke, een emmer vol te lang. Ze staan daar als monumenten, standbeelden aan niemand gewijd.
De warmrode avondzon streelt over het buildragershuisje. Daar zitten forse mannen te wachten op een schip. Dan dansen de dragers over de wipplank en halen bakstenen uit de scheepsbuik naar buiten.
De ogen van de stad vallen met schokskes toe. De warme fruitkoleuren krijgen fles, verinnigen.
Als de zon achter Vlaanderen wegschuift en als de huizen al in de blauwe schaduw zitten dan gloort het stenen juweel nog jubelend in de laatste lichtstralen als een gouden galjoen op een blauwe zee.
De mensen slapen. Behalve de enigste dichter, Rumoldus Keersmaekers, die in alles het schone ziet en daarom lang haar draagt. Hij staat bij 't pijpen smoren een gedicht te rijmen voor zijn venster in de zoete boterstraat : "Oh, Lier, op U ben ik fier. Gegroet stad der kwezels, bij gebrek aan ezels."
Het is een nacht van pluimige stilte die om de heupen van de toren vleugelt. De besneewjde stad is met maneschijn overgoten. De nachtwaker "Dries Andijvel" loopt alle kwartieren rap langs de vier windgaten drie noten blazen : " Slaap gerust ! ".
Het erste morgenlicht drest tegen de spuwdraken waarachter de geest van ilenspiegel te lachen zit. De reuk van boter schuift over het stadje. De morgenkoffiekan dampt, 't is de tijd van radijskes met latte kaas.
De inakels zwieren als stoppentrekkers omhoog en de feestelijke choorbogen, balustraden en nissen, soppen zich in het licht.
De St Gommaruskerk bloemt op als een kostelijke juweeldoos waarvan haar erkramen de blinkende edelstenen zijn. Orgelmuziek zuigt de ziel aar binnen.
In de witte ruimte duizelt het hart verbaasd om de lenige vlucht der spitshoge gewelven. Aan de pilaren hangen heiligen naar een kaars te wachten.
't Licht komt van overal gegoten. De ramen juichen als een Vlaamse vlaggestoet en als de zon die edelsteenmozaieken in vlam botst, dan worden de deuren van de hemel opengezet en ge ziet er binnen.
Koningen, graven en baronnen zitten er met heel hun familie, omgeven van een stoeferij van blazoenen.
De grote gothieke triptiek "Het Huwelijk van O.L. Vrouw" geurt naar wijn en leliën. Men heeft er reeds danig veel over geschreven, alleen om te laten weten dat men niet weet wie ze geschilderd heeft.
Het stenen doksaal is als een Lierse kantensluier in het midden der kerk opgehangen,'t praalt en 't wemelt geweldig met torentjes, pinakels, arabesken, bladeren en figuren. Een kruisweg, enkeIe evangelisten het ene nevens het andere, tene onder, in, boven en achter het andere, broos als een leeg ei.
Alles sierlijk: aaneengevlochten, aaneengerankt, aaneengebloeid dat er het eind van verloren is lijk de doolhof van een spons. Om er migrène van te krijgen als men er op peinst dat het door mensenhanden is vervaardigd.
St Gommarus is de beschermheilige van Lier. Na roemrijke oorlogen tegen de Moorkens mocht hij met de nicht van Pepijn de Korte trouwen en hij bracht ze mee naar Emblehem. Door haar serpentachtigheid wierd hij heilig.
Op een schone zomerse dag was er een soldaat die een eikeboom omver kapte. De eigenaar kwam zijn nood aan Gommarus vertellen. Door een hemelse ingeving gekitteld, zette de ridder de verslenste boom terug opeen, bond er zijn gordelriem rond en de eik stond daar zonder litteken, als vers uit de grond gegroeid. Nu bakt men dit wonder in peperkoekskes.
Met de oktober-kermisdagen is het een begankenis naar Emblehem om aan het St Gommarusfonteintje hetzelfde water te drinken dat de Heilige uit de grond deed springen om de dorstige knechten te laven. Water is toch maar water en men eet er daarom smoutebollen bij. De kinderen toeren op het paardemoleken van de schele Sterckx.
De St Pieterskapel is het ei waar Lier werd uitgebroed, Z'is 't moederke van de stad. Een oud moederke met rumatisme in haar leden, vochtig uitgeslagen en afgepeld.
Dat het daarbinnen wreed heeft gedaan heb ik op een oude print gelezen : "Als 't Noorse volk, tot straf van boven, ons land verwoestte, naar en wreed, is Fredegerus 't hoofd gekloven als hij aan 't altaar missen deed."
Madame Historie stoeft gaarne over de vele kloosterkens. Zevenhonderd jaar geleden, dat is nog vóór Napoleon zijnen tijd, woonde hieromtrent Beatrijs, priorin van de abdij van Nazareth. Haar zuverlik boeksken van zeven manieren van heiligerminne geurt naar wierook en serafijnen.Lier is een goede grond. Hij kweekt artiesten, bisschoppen, ministers, baronnen en.....savooien.
Op de Grote Markt, die moeite doet om zo groot te zijn als die van St. Niklaas maar er niet in gelukt, troont natuurlijk het stadhuis in een notarisdeftig, sober en smaakvol Louis XV-kleed. Het is de hersenpan van de stad. Zij onthoudt alles, die pan, en kent al de vertelsels.
Haar zenuwen zijn de mensen en ze voelt, ondergaat alles tot in de smalste straten en in de donkerste huizekens.
Een diligetitie komt op de markt gedaverd, zwaar van het volk en van deliefdebrieven.
Plots, nevens het stadhuis staat, als de silhouet ener uitgesneden lans, de lenige gothieke Belforttoren die uit een sierlijke kroon van vier schalietorentjes zijn spits in de lucht houdt. Een dwalende staartster is op die spits blijven haperen en wijst nu de winden aan.
Victor Hugo is het Belfort met een potloodstomperke komen aftekenen. Hij kon niet alleen goed rijmen en boekskes schrijven, maar hij was ook straf in torekes tekenen. Hij kon zich niet tegenhouden en plakte er een verkeerd stadhuis tegen.
Op de Grote Markt liggen de kasseikes in een enorme spiraal die, naar het midden draaiend, eindigt met een ronde blauwe steen. Daar heeft voor 't laatst het schavot gewerkt toen de vallende koppen van de wrede moordenaars van de pastoor van Nijlen te zien waren.
De huizen op de markt laten hun goud blinken. De Eikenboom heeft een ijzeren boomke op zijn kop geplant. Daar vergaderden vroeger de Kamer van Rethorica. Nu zitten ze er te lameren over kinderbedden en gebesten huwelijken.
Achter het stadhuis en naast het vleeshuis is het Schaeckberd weggekropen, één der vele Lierse brouwerijen. De onvolprezen "kavés" wierd geslurpt en gesmaakt tot in Keulen, diep in Frankrijk, ver in Holland. En overal te Lier smaakte hij gedurig naar nog. Het moet een plezierig kloek bier geweest zijn. Eén met een hart in. Het betreurde bier is voor goed van de aardbol verdwenen, maar de dorst blijft even groot.
Op elke vijftien huizen is er een herberg. Lier rijmt niet voor niet op bier en plezier. Boven de deur van een stamineeke hangt een geschilderd vertelsel van het "Belofte Land".
De vroomheid naar een enorme Lieveheer bekruist haast héél de gevel ener duivenmelkersherberg. De baas heeft uit gebrek van verbeelding zijn bierverkoperij dan maar genoemd : "In 't Kruis - Café Chantant".
Een oude binnenstadspoort waar men gaarne onder door gaat maar niet gaarne inkomt is het gevang. Waren er zo geen dikke tralies voor de ramen, waarachter men soms een gevangene ziet zuchten, men zou geloven 't is voorzeker de vergaderplaats voor een maatschappij om ter langste smoren.
't Is een hoge feest op de vlietjes te varen en zo van de achterkant der gebouwen te genieten. De Cornelistoren en het schippershuis staan met hun voeten in het water. De Nete en de vlietjes zuigen en smekken aan de muren.
De gemoedelijke en slordige Cornelistoren is Lier vergeten te verdedigen. De verf van vroeger zit vol bersten en afgepelde vlekken van de allerhande weer. Mos groeit in kladden en franjes op de vermergelde steen en kruipt in de reten.
Een nederige horlogemaker heeft die oude toren later vol kamwieltjes gestoken. Men noemt hem nu de "Zimmertoren". De 95 wijzerplaten in dit heelal tussen vier muren tonen het komen en gaan van zon en maan, het verschijnen der kometen en veel is niet genoeg. We volgen er de dierenriem, de dagen en de weken. Het ambetante februarimaandeke en de andere, de lichtjaren en de schrikkelijke schrikkeljaren, zo vertellen de schrijfboekomslagen. En alles draait op éne stang. De beroemde toren heeft bloemen in zijn knopsgat gestoken.
Naast de lieve Bertha en Tony Bergmann, die in de hogeschool advocatenstreken leren, staan Van Boeckel en Pirroen. Mijnheer Pirroen met zijn bruin-purperen frak en hoge hoed komt uit de krinolinentijd en trekt de uren uit het klokske. Maar daarvóór laat de smid zijn spierballen-arm op en neer gaan. De blaasbalg zoeft het vuur aan.
De hamer mokert op een witgloeiend ijzer, de vonken fonteinen, den Boeckel smeed slangen en vogels oprijzend uit vuur en duister. Hij plooit de tikkehanen naar zijn eigen kunst. Ze vechten tot ze gelijk gebroken postuurkens achterover vallen of ze kraaien metaalachtig tegen den nieuwe morgen.
In het museum hangt een kleine schets van Rubens : "Het Gebed van de heilige Theresia verlost de Zielen uit het Vagevuur". Het is als uit zijn hand gegoten, rits rats met het penseel in bruine verf gedopt en er dan een paar voorzichtige kleurtjes over geblazen.
In een landelijke herberg zit een jonge deerne, omarmd door een ouwe vrijer, bier te drinken. Teniers heeft dat prachtig geschilderd vers uit de verf, transparant in gamma's van oker en groen.
Van Schelfhout een winterlandschap, een bevrozen rivier met schaverdijners. Daarover een grote lucht vol helderheid en vorst. Men voelt het, daar heeft de schilder een grote vreugde aan gehad.
Een rijkemansfamilie zit met pijpkenskraag en zwartgekloven fluweel in de schoenste kamer te pronken in de zachte glans van fruit. De huismuziek ritselt in de verf en doorzijpeld de kunst. Figuren om voor te knielen. Frans Floris heeft zijn stiel als een boterham in de hand, en laat dan de Heilige Geest maar komen.
Een stoet van Vlaamse spreekwoorden trekt voorbij. Breughel kwam armen te kort, de spreuken leven nog, ons volk zegt ze alle uren van de dag als gouden wijsheid. Pieter Breughel de Jonge heeft het werk van de Reus, die zijn vader was, achterna geschilderd.
Elk fragment is een schilderij, een wereld op zichzelf. De koleuren groeiden als gelukkige bloemen. Men ziet de onzichtbare schilder lachen met de menselijke doening in deze verkeerde wereld. Hij is opgenomen in de armen van zijn beminde, de schilderkunst.
De Begijnhofstraat botst tegen de vest op het Seeldraaiershuizeke. Vroeger woonde hier een man die zijn kost verdiende met zelen te draaien op het paadje van hier tot ginder. Hij kwam vooruit door achteruit te gaan.
Met Nieuwjaar brengt Susje Niks zijn gedrukte berijmde nieuwjaarsbrieven waarop alle jaren hetzelfde te lezen staat als oa. "Slaapt burgers dan gerust, terwijl wij doen de ronde." De volgende morgen zit Suske wéér in een straatgemak te slapen met de piek nevens hem en hij zal wéér geen dieven zien.
Sooke Vandermussche staat in zijn niéuwe bakkerij een spijs van siroop en ik weet niet wat in ronde deegschoteltjes te gieten. Efkens in de oven gebakken krijgen de randekes een bruin kantje en de harde spijs barst, smakelijk om te zien. Het is een hertlijk eten als ze nog kraken, want na een week zijn ze dor en droog, en wringen ze als een katoenen brok in de keel van de vreemdeling.
Toen Leopold II in Lier een tentoonstelling van handel en nijverheid kwam bezoeken bood Sooke de Koning een vlaaiken aan. - "Pruuft dadis: Manhier Siere de Keunink zanne Mazjestât, hoe lekker da tees is. "De Koning beet in het vlaaike en vroeg vanuit zijn baard : - "Wel, dat is lekker... en hoe wordt dat gereedgemaakt?" - "Wel, Manhiere Siere de Keunink zanne Mazjestât, da zal ek na' s ni segge, c'est le secret de la maison." - "Wees gerust, ik zal U geen konkurrentie doen."
In 1911 ronkten op de Molbeemden enkele grote ijzeren spinnekoppen met velg. De koene luchtschipper John Verrept zette zijn klak achterstevoren en vloog met zijn ééndekker rond de St. Gommarusstoren. Drie hoekige signalen vertelden wat er ging gebeuren : witte vlag: men vliegt; zwarte vlag : men vliegt niet, rode vlag : men zal waarschijnlijk vliegen.
Toen Koning Albert in 1914 aan het hoofd van zijn bloedende piotjes uit Lier aftrok hoorde hij het stedeke door de vijandelijke vuurmarmitten bestookt. Lier is er levend uitgekomen, naar invalied, met valse armen en benen en stilaan verprutst en vergaat het oude schone Lier van binnen en van buiten. Maar de schapekoppen pinken hun verdriet weg.
Achteruit, daar zijn de Reuzen, bezie ze maar goed want ze komen zelden uit hun paleis en morgen gaan ze'r weer binnen in hun négligé. Groot volk laat zich niet te veel zien. Het beiaardpaard huppelt moeilijk, naar traditie bereden door vier achtereenvolgende jongens van één huishouden. De vierling is ook goed.
De reuzen zijn de kartomen lijfwacht der grote feesten van Lierke-Plezierke. Reus Goliath blinkt van zeep, verf en vergulsel en danst als symbool van ordinair geluk. Het is een grote familie met vader en moeder, groteva en grotemoe, Moorse knechtjes en de "Memme". Kinnebaba die met zijn snottebellen mee in de omgang stapt is het lemmekakske.
De bonen van de vest wandelen achtereen lijk pelgrims, in elk hoofd hun vogelen. Het Begijnhof is d'amandelboon van Lier. En om de smaak en de reuk goed te bewaren ligt het wat bezijds onder het frisse gordijn der Begijnevest tegen de Nete.
Daarachter onder het feestelijk torentje in de oude huizen waar 's nachts oude herinneringen over de trappen kraken, bloeit de blanke bloesem der vrome begijntjes. Een poortje sluit 's avonds de boosheden der wereld af. De stilte en de eenzaamheid glijden over de bleke kasseikes langsheen de straten, overklast met zon.
De huizen staan er als onder water, als rechte planten in een vijver. En altijd de mussen die ongenadig hun eentonige snaar betokkelen.
Oud en ingevallen zweten de klamme huizekes, maar daarbinnen achter de zieke tochtige stenen verjongt zich de geest, gebogen over het geurige boeksken van Thomas à Kempis.
De enge straten blinken van vrede en geluk. Uitgeknipte schaduwen snijden het Hellestraatje in stukken. De daken zijn befluweeld met zacht mos, om artiestenfrakskes van te maken.
Het geloof suist rond de Kalvarieberg, waar in een proper hofke onder een blauw portaal Jezus dood ligt in de schoot zijner Moeder.
Rode bakstenen huizen met witte manchetten lachen in een eendere root. De stappen klinken in de smalle stegen verbaasd over hun eigen lawijt.
Het geloof prevelt uit de namen die op de deuren geschilderd staan : "De Wijngaard des Heeren", "De Goddelijke Oogen", "Zoete Naamke."
Een binnenkoerke wrijft de noenslaap uit zijn ogen en zucht onhoorbaar. De muurkens zijn moe van zoveel eeuwen te staan.
En hoog boven de tevreden nederigheid jubelt de kerk hoog en groot in volle Brabantse krullenweelde als een galante markiezin. De ziel van wie hier binnetreedt is een vijver zonder rimpels.
Elke begijn staat voor heur eigen potke. Ze kunnen zelf naar de markt hun erwtjes en engelse vijgen gaan halen. Ze hebben hun nederig hofke en koperen kandelaars te verzorgen en de grote tiktak-horlogie op te winden.
Met Sint Margriet korten de dagen dat ge 't ziet. Dan gaat er een schone processie uit omgonsd door een koperen feestmarch. Het is een klinkende dag in de egale vredigheid. De blijdschap blinkt op het gezicht van de maagdekens en de gesteven witte rokskes ruisen als een zee.
De geest rekt zich naar God en zijn zoete Heiligen. Perkamenten vrouwen, in wie de mizerie knaagt en met in hun kleren de geur van Godshuizen, zitten lui te weesgegroeten. Ze duikelen onder in hun geloof.
In een zeerogend geschitter van zonbeschenen goud, omgeven van zoete wierookgeur, sluit hoogweerdig de processie. De Heilige Hostie wandelt als een balsem over het hof, ingetogen als een gedurige zondag.
In witte lakens gehuld bidden de begijnen met litaniestem hun gebeden voor in den hemel te komen, voor de vagevuurzieltjes, voor hun kanarievogel en tegen de ratten en muizen.
In elke straat bloeit een vroom-vereerd O.L. Vrouwe beeldje. Zij is de troost, de zalf van elke straatmizerie, de zakdoek der bedrukte moeders, de post-restant der verliefden. En 's avonds met 8 september, schitteren de vensterrichels en het kapelleke van de honingzoete maagd uit Holland langs de baren der zee hier aangespoeld.
In de reuk van haring en ajuin ontluikt het blanke visioen der tedere Lierse kanten. Raamliederen zagen op de trage groei van wondere onmogelijke bloemen als vertelsels van sneeuw. " 'k Ben al zo lang aan 't zoeken om miljonair te zijn," " Ik vin het in gen boeke of in gin maneschijn, " " 'k Zou gaarne rijkdom hebbe, dadis eenieders gunst," " Maar hebbe dadis hebbe en krijge is de kunst," " Maar hebbe dadis hebbe en krijge is de kunst."
Hier wandelt de mistiek in burgerkleding rond, De lente blaast het deurtje van het piepenholleke open. Het is zoet en koeleurig als een boekeeke suikerbonen. Men hoort het gras tussen de kasseien groeien.
De stilte is als een druppel olie die aan de toot van een pomp te beven hangt. De witte straten zijn een getijdenboek, verlucht met de naiëve tafereelkens van Jezus' bitter lijden.
Als de kreunende poortjes open gaan laten ze frisse hofkens zien, die de aankondiging aan Maria verwachten.
De zon klast verfdozen op de blozende pannen. Zachte oker lekt op de pleinen en straatstenen. De Lierse smaak komt als een goede anijsreuk aan het hart, iets schoon en duurbaar dat men ver in het verleden waande, iets buiten de tijd, zonder de echo van de wereld op te vangen, een stadje dat inspiratie in de dichter giet.
Zo staat schoon Lier daar in zijn wallen op de scheiding van Brabant en Kempenland, fris en kleurig in de zon als een mandeke met schoon Brabants fruit waarvan de kerk de meloen is.
Pallieter vertrok uit het Neteland, waar hij jaren had geleefd. Beiaard trok de witte wagen waarin Marieke met haar drieling zat. Petrus stond boven op de huif. Loebas liep naast het paard. Tussen het geklank der vogelen-kelen, floot kalm en trots de koninklijke nachtegaal.
En zo rolde de wagen over de zingende Begijnevest naar de blauwe verten van de wereld, lijk een nodend paradijs.
De schoonheid droomt van boom tot boom, doch alle schoonheid zal verdwijnen want alle schoonheid is slechts droom, maar gij zijt eeuwigheid. Heb dank dat gij mijn weemoed wijdt en zegen ook zijn vrucht.
Den ganse driehoek in de luchten, nu komt de wintertijd. Ik hoor U door mijn hart en door de reten zuchten. Ik ben bereid.
Ik ben Mon Van den heuvel
Ik ben een man en woon in Lier (België) en mijn beroep is op pensioen.
Ik ben geboren op 19/06/1944 en ben nu dus 80 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Felix Timmermans - Geschiedenis van Lier in de ruimste zin genomen.