Hoe Felix Timmermans begon te schrijven, vijftien jaar oud...
Pallieter naast Boerenpsalm.
Uit Het Volk - 16/11/1940.
Streuvels werd als voorbeeld te realistisch geacht!
Met de post uit Vlaanderen ontvingen we vandaag het Jongste nummer van "Sirene", het halfmaandelijks blad voor kunst en letteren, dat enkele jongeren dapper in stand houden.
Het nummer opent met een gesprek met Felix Timmermans, die aardige dingen vertelt over zijn eerste stappen op het gebied van de literatuur. Toen "den Fé" nog heel klein was, mocht hij eens mee naar een concert, waar ook werd voorgedragen. Daar hoorde hij gedichten voordragen en thuis begon hij toen maar direct aan het rijmen oftewel verzen maken. Dat was dus nog vóór hij schrijven kon. Bij gebrek aan kennis van het alfabet is deze poëzie verloren gegaan. Al gauw begon hij daarna lange vertellingen te doen. Neven en nichtjes, vader en moeder en kennissen vormden een willig gehoor. Later schreef de jonge Timmermans wel eens een stukje van deze vertellingen op en hij maakte er tekeningen bij, precies zoals nu nog in sommige van zijn boeken.
Leerjaren Het onderwijs dat Felix Timmermans in zijn Jeugd genoot, was niet bijzonder intensief. Er was nog geen leerplicht en bovendien was hij vaak ziek. Bovendien was hij wel vlug, maar buitengewoon zwak van geheugen. Zelfs het "Onze Vader" en "Jantje zag eens pruimen hangen" heeft hij nooit uit zijn hoofd kunnen leren. Het spreekt vanzelf, bekent Felix Timmermans openhartig, dat ik dankbaar van elke echte of geveinsde ongesteldheid gebruik maakte om die verfoeilijke school te laten opdonderen!"
Lezen leerde Felix wel, maar er waren thuis maar weinig boeken. Een kist met boeken, die een oom naliet, bevatte grotendeels Latijn, Frans en Duits en zo moest Felix zijn eerste boek uit de Stadsbibliotheek lenen. Het was "Op weg naar Frankrijk": Fier gelijk een Turk liep ik er mee over straat en hoopte, dat niemand mij en mijn boek over 't hoofd zou zien! Van dan af heb ik veel, zeer veel gelezen — maar nooit verzen".
De globe als boekenbron Aan de poëzie heeft den Fé dus blijkbaar een broertje dood. Wel verdiepte hij zich zeer in... de sterrenkunde. Dat kwam doordat zijn vader zo graag een wereldbol, een globe, wilde hebben. In een advertentie werd er een aangeboden. Als premie. De kopers kregen de globe cadeau bij een hele vracht boeken over sterrenkunde! Gehoorzaam kocht de vader de boeken en hij kreeg zijn globe — de zoon de lectuur!
Toen Felix 15 of 16 jaar was, sloot hij zich aan bij een jeugdig genootschap ter beoefening van de schone kunsten. Op het programma stonden schilderen, schrijven, musiceren en drinken. Deze kring heeft op Timmermans, naar hij erkent, grote invloed gehad. Hij schreef toen nog in de trant van Conscience.
Zo : "De glorierijke dagvorstin verhief zich boven de bevende kimme". Gedurende een verblijf te Westerloo zag ik een boek van Stijn Streuvels: "Dagen". Terwijl ik even tijd had, las ik enkele mooie zinnen, zoiets als: ........"De knotwilgen in de mist"...... Dat is 't! dacht ik bij mezelf. Die enkele woorden brachten zulk een totale omwerping in mij teweeg, dat ik mij met verdubbelde ijver in dit nieuwe trachtte in te werken. Een paar weken nadien verscheen in een weekblad te Westerloo een verhandeling van mijn hand over Lepold I. Twee dagen na die heuglijke gebeurtenis ontmoette ik een priester, die naar de begrafenis van Servaes Daems ging. Was het een neef, of een kozijn? ......dat doet niets ter zake.
Hij gaf me de raad aan mijn moeder de werken van Guido Gezelle te vragen. Natuurlijk, dat ik hem over mijn ontdekking van Stijn Streuvels vertelde. Maar dien schrijver keurde hij sterk af, daar Streuvels veel te realistisch was, zei hij. Op een Davidsfondsfeest heeft professor Bauwer me bij de Lierenaars ingeleid. Zo kwam ik dan eindelijk in de letterkunde, onrechtstreeks geholpen door Streuvels en Gezelle.
Op de vraag naar de moeilijkheden, die hij moest overwinnen, zegt Timmermans: — Ik moet zeggen, dat mijn opgang zeer vlot van stapel gelopen is. Ik geloof, dat dit te danken is aan het volgende feit : Van jongs af heb ik veel van de schilderijen van Breughel gehouden. Als een vijs zat een ideaal in mijn hoofd: "gelijk hij schildert : zo vertellen".
Dit heeft zich dan ook steeds stevtger in mij vastgeankerd. Ik begon dus met zijn leven te beschrijven. En nu moet u een groot onderscheid maken tussen den geschiedschrijver en den verteller. Wij verzinnen zelf 't leven van onze figuren. Wij laten ze handelen en wandelen. Kortom : ze zijn ons eigendom. Wij houden ons niet zo nauwkeurig aan de feiten — natuurlijk houden wij er wel rekening mee en volgen ongeveer de draad van de geschiedenis. Daaruit volgt natuurlijkerwijs, dat we 't leven van zo'n persoon beschrijven, zoals 't zou kunnen gebeurd zijn.
Om u daarvan 'n klaar voorbeeld te geven, zal ik een passage uit "De Harp van St. Franciscus" nemen. Zeker ogenblik verlaat hij Rome. De ene geschiedschrijver zegt langs die poort, een andere zegt langs gindse. Ik ben dus verplicht te kiezen (of ik moet er helemaal niets van zeggen, als dit mij aanstaat).
Dan gaat mijn verbeelding aan t werk en zal die handelwijze kiezen, die 't meest bij het verhaal aansluit. Zo ontstaat eindelijk, na duizenden gevallen te hebben opgelost, een psychologisch harmonisch geheel. Het spreekt vanzelf, dat ook wij niet vrij zijn van walingen, evenmin als 'n rekenkunstenaar verlost is van 't fouten maken. Ook de vraag, welk boek hij van zijn eigen productie het mooist vindt, heeft Timmermans beantwoord: „Dat zijn er drie. 'k Zou 't ene niet kunnen noemen zonder 't andere. Namelijk : Pallieter, Symphorosa en Boerenpsalm." En over de oorsprong van "De Boerenpsalm": "Hoe eigenaiardig en schijnbaar ongerijmd het ook moge klinken, "Pallieter" is de onmiddellijke oorsprong van Boerenpsalm. In Pallieter is het leven uitgebeeld, zoals ik het graag zou zien: ontdaan van alle overbodigheden en zonder zorgen. Het is het leven beschouwd door een regenboog.
Toen ik mijn werk overlas, zag ik plots, dat het een utopie was. Het was alsof ik ontwaakte uit een heerlijke droom en ruw de werkelijkheid voor mijn ogen had.
En het echte, het harde leven — maar ook het schone leven! — heeft zijn belichaming gevonden in Boerenpsalm. Van al de mensen is het de boer, die zich zelf het meest geeft, die de meest dienende is! Hij ook heeft de meeste moeilijkheden. Hij telt elke regendruppel; hij bekommert zich over elk zaadje. Want niemand is zo afhankelijk, dan juist de boer. En Ja, ik beken het : ik schrijf zeer gaarne over een boer......"
*******
|