Foto
Inhoud blog
  • GOMMAAR TIMMERMANS OVERLEDEN
  • Toespraak bij de opening van uitgeverij
  • Speciale tekening van Felix Timmermans
  • Wat andere kunstenaars over de kunst van Timmermans schreven - Flor van Reeth
  • Intervieuw met Tonet Timmermans - Jooris van Hulle
  • Beste bezoeker
  • Op bezoek bij Tonet Timmermans - Denijs Peeters
  • Timmermans in Baarn - Huub van der Aa
  • Felix Timmermans en Camille Melloy - Etienne De Smedt
  • Ge zijt uw eigen baas en uw eigen koning - Bart Van Loo
  • Boerenpsalm tentoonstelling in Mol
  • Felix Timmermans was voor alles Dichter - Erik Verstraete
  • Laat het nu stil worden - Herman-Emiel Mertens
  • De Stille Timmermans - Marcel Janssens
  • Pallieter - Fons Sarneel
  • Begrafenis van Felix Timmermans op 28/01/1947 - Gaston Durnez
  • Job Deckers en de lokroep van Schoon Lier - Roger Vlemings
  • En waar de ster bleef stille staan - Felix Timmermans
  • De Fé herleeft in Lier - Paul Depondt en Pierre De Moor
  • " E Vloms keuningske " - Gaston Durnez
  • Sint Gommarus - Felix Timmermans
  • Timmermans ter ere, een selectie uit zijn picturaal werk - G. Carpentier-Lebeer
  • Bij de heilige Anna klinkt hardrock-muziek - Frans van Schoonderwalt
  • En als de Ster bleef stille staan... - J.J. Vürtheim Gzn
  • Felix Timmermans, de Liersche Breughel - Caty Verbeek
  • Het afscheid van Felix Timmermans - Redactie
  • De Poëzie van Felix Timmermans - De Nieuwe Gazet 09/08/1947
  • Uniek dat auteur alles van zijn werk heeft bewaard - Frans Keijsper
  • De fijne nostalgie van Felix Timmermans - Rigoberto Cordero y Léon
  • Lier gegroet, nog duizend pluimen op uw hoed - Willem Hartering
  • De Timmermans-tegeltjes - Ward Poppe en Philip Vermoortel
  • Pallieter wint het van Wortel - Gaston Durnez
  • Het spekbuikige Brabant en het magere Kempen land - Marcel Pira
  • De Zeemeermin - Bert Peleman herdenking op 11/07/1986
  • Profiel van Felix Timmermans - Etienne De Ryck
  • Lia Timmermans - zo was mijn vader - Manu Adriaens
  • Felix Timmermans in Waalwijk - Arthur Lens
  • Overeenkomst - Van Kampen
  • Ronald
  • Mooie Faience steentjes van de Fé
  • Mooie opdrachten - uniek materiaal
  • Bij de recente Duitse vertaling van Adagio - Stijn Vanclooster
  • Dit schreef Gommaar
  • Waarom ik van Timmermans hou. (deel 1) - Viktor Claes
  • Waarom ik van Timmermans hou. (deel 2) - Viktor Claes
  • Felix Timmermans - Uit mijn rommelkas
  • Felix Timmermans, zijn succes en zijn schrijversplannen - Redactie
  • Een Tafelspeech en een Interview - Karel Horemans
  • De Muziek in het werk van Timmermans - Louis Vercammen deel 1
  • De Muziek in het werk van Timmermans - Louis Vercammen deel 2
  • Streuvels en Timmermans - Jan Schepens
  • Reimond Kimpe - Joos Florquin
  • Pallieter in Holland - Cees Visser
  • Intimations of Death - Schemeringen van de Dood
  • De Blijdschap van Guido Gezelle en Felix Timmermans. - Gaston Durnez
  • Toespraak gehouden in Hof van Aragon - Philip Vermoortel
  • De schrijver Antoon Coolen in Hilversum - P.J.J.M Timmer
  • Felix Coolen
  • Pallieter verboden - redactie Het Vaderland
  • Over Pallieter. - Voordracht in het Foyer-Concertgebouw op 24 januari 1919.
  • Beste vrienden - redactie
  • 'Ik heb mijn kinderdroom waargemaakt' - Lieve Wouters
  • De man achter GOT - Andy Arnts
  • Gestopt met tellen, Hoeveel boeken ik geschreven heb - P. Anthonissen
  • Liefde is nooit verboden - Frans Verleyen
  • Felix Timmermans overleed vandaag - Bertje Warson
  • Saluut bij een honderdste verjaardag - Marc Andries
  • Timmermans op de planken - Daniël De Vos
  • Gaston Durnez Exclusief - Etienne Van Neygen
  • Vlaamser dan Vlaams. - Hans Avontuur
  • Felix Timmermans en Averbode - G.J. Gorissen
  • Een tweede leven voor Timmermans en Claes - Patrick Lateur
  • Een Brief aan Felix Timmermans - Johan De Maegt
  • Dichter und Zeichner seines Volk - Adolf von Hatzfeld
  • In de Koninklijke Vlaai - Felix Timmermans
  • Fred Bogaerts - Adriaan De Bruyn
  • De Natuur blijft verbazen
  • Kluizekerk sloot definitief - redactie
  • Timmermans heeft geen Fascistisch Bloed - Lode Zielens
  • Om er even bij stil te staan - Etienne De Smet
  • Tekeningen
  • Aan boord met Felix Timmermans - Anton van Duinkerke
  • Gommaar Timmermans - GoT 90 jaar
  • Het Menu - Bonni Konings
  • Onuitgegeven handschrift van Felix Timmermans
  • Zet uw ziel in de zon - Gaston Durnez
  • Stijn Streuvels 70 jaar - Felix Timmermans
  • Anton Pieck: een vriend van Vlaanderen - K. Van Camp
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 1
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 2
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 3
  • Zelfportret - Felix Timmermans
  • Ik had zo graag Felix geheten! - Daniël De Vos
  • Tony Fittelaer: « Kozijn Felix was een buitengewoon mens » - Vandecruys Geert
  • In en over Juffrouw Symforosa - Arthur Lens
  • Bij Pallieter thuis - Redactie
  • Kalender 1932 - Felix Timmermans
  • Mijn eerste boek - Felix Timmermans
  • De Fé vulde een kamer - Martine Cuyt
  • Met Timmermans op literaire bedevaart naar Lier - Jaak Dreesen
  • De Toverfé - Wannes Alverdinck
  • " Er gebeurt iets… Timmermans herdacht " - Jan Vaes
  • Bij Marieke is de Fee nog thuis - Marc Andries
  • Oosters Geschenk van Clara Timmermans (Haiku's)
  • Een soep met vier troostende mergpijpen - Gaston Durnez
  • Met Felix Timmermans op stap door Lier - Jos Vermeiren
  • Professor Keersmaekers over Felix Timmermans - Jaak Dreesen
  • Honderd jaar geleden werd Felix Timmermans geboren
  • Tonet Timmermans overleden 26/03/1926 - 16/04/2020
  • Briljante vertegenwoordiger van de volkskunst ! - Al. Slendsens
  • De goede Fee op zoek naar de Kern - Gaston Durnez
  • Saluut bij een honderdste verjaardag - Marc Andries
  • Een ministadje uit de voltooid verleden tijd - Frans Verstreken
  • Felix Timmermans, Tekenaar en Schilder - Denijs Peeters
  • In defence of Timmermans - Godfried Bomans
  • Hoe Pallieter werd onthaald door Nederlands publiek - Karel van den Oever
  • Adriaan Brouwer - Sirius
  • De Pallieter rel - Lode Zielens
  • Boerenpsalm - Willem Rueder
  • De zachte Keel - Frans Verstreken
  • Feestelijke Groeten
  • Merkwaardige gesprekken - Gommaar Timmermans
  • En als de Ster bleef stille staan - Top Naeff
  • Gaston Durnez - Overleden
  • Felix Timmermans - Rond het ontstaan van Pallieter
  • Een barre winter in Schoon Lier - Henk Boeke en Claus Brockhaus
  • Interview met Gommaar Timmermans - Bertje Warson
  • Felix Timmermans werd onrecht aangedaan - W. Roggeman
  • Gesloten wegens nieuwe schoenen - Toon Horsten
  • Boerenpsalm - Peter Claeys
  • Gommaar Timmermans - Paul Jacobs
  • Ernest Claes - Felix Timmermans en voordrachten in Duitsland
  • De Molen van Fransoo - Felix Timmermans
  • De Vroolijkheid in de Kunst - Carel Scharten
  • Adagio - Felix Timmermans
  • Hoe ik verteller werd - Felix Timmermans
  • Pallieter wordt honderd jaar - Bertje Warson
  • Openingstoespraken - Timmermans-Opsomerhuis 1968
  • Toespraak Artur Lens Archivaris - 1968
  • Toespraak Hubert Lampo - 1968
  • Timmermans als Schilder en Etser - Floris Van Reeth
  • Felix Timmermans, Dichter und Zeichner seines Volk.
  • Felix Timmermans - Theo Rutten
  • Gesprek onder vier ogen - Fred Bogaerts 70 jaar
  • Timmermans over De Pastoor in den bloeienden Wijngaerdt
  • Tooneel te Brussel
  • De vroolijkheid in de Kunst
  • Stamboom van Felix Timmermans
  • Timmermans over "De Pastoor uit den Bloeienden Wijngaert
  • Felix Timmermans over den Vlaamschen humor
  • Adagio - Lia Timmermans
  • De nachtelijke Dauw - Felix Timmermans
  • Felix Timmermans geschilderd door Tony Claesen - 2018
  • De Nood van Sinterklaas - Felix Timmermans
  • De Vlietjesdemping te Lier - Felix Timmermans
  • Pallieter naast Boerenpsalm
  • Pallieter in het klooster - Cees Visser
  • Info FT Genootschap
  • F T Fring bestaat 25 jaar
  • Timmermans en de Muziek - Daniël De Vos
  • Fons De Roeck
  • Is Timmermans Groot ? - Felix Morlion O.P.
  • Renaat Veremans vertelt - José De Ceulaer
  • Vacantie bij de oude boeken - Gaston Durnez
  • Foto's van Oude Lier 1
  • De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt
  • Brief Gommer Lemmens - 11/06/2013
  • 70 jaar geleden ....
  • Overlijden van de Fé
  • Luisterspel Pallieter 2016
  • Bibliotheek van de stad Lier
  • Anton Thiry - Gaston Durnez
  • postkaarten
  • Een Mandeke Brabants fruit
  • Clara Timmermans overleden
  • Covers van Pallieter
  • Pallieter en Felix Timmermans
  • Toespraken 25/6/2016 - Kevin Absillis, Kris Van Steenberge en Gerda Dendooven
  • De Lierse Lente - Ronald De Preter
  • Felix Timmermans - Emiel Jan Janssen
  • Pallieter honderd jaar - Gaston Durnez
  • Adagio - Frans Verstreken (Hermes)
  • Pallieter, een aanval en verdediging
  • Foto's 1
  • Driekoningen-Tryptiek - Jacques De Haas
  • Over Pallieter (25/01/1919)
  • Timmermans' werk in het buitenland
  • De Eerste Dag - Felix Timmermans
  • Het Kindeke Jezus in Vlaanderen
  • Fred Bogaerts - Felix Timmermans
  • De Harp van Sint Franciscus - Gabriël Smit
  • Timmermans en Tijl Uilenspiegel
  • Felix Timmermans ter Gedachtenis
  • De Vlaamse Timmermans - Paul Hardy
  • Timmermans was Einmalig - José De Ceulaer
  • Levenslied in schemering van de dood - Gaston Durnez
  • Expositie in De Brakke Grond te Amsterdam
  • Bij de Hilversumsche Gymnasiastenbond
  • Timmermans als schilder en tekenaar - W.A.M. van Heugten
  • De onsterfelijke Pallieter - Tom Vos
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Felix Timmermans
    Vlaamse schrijver, dichter en schilder * 1886 - 1947 *
    24-05-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Uit en Thuis bij Felix Timmermans - Jan Spierdijk

    Uit en thuis bij Felix Timmermans in Lier.

     

    Uit De Telegraaf (Amsterdam) door Jan Spierdijk  -  2/04//1983

     

    Op zoek naar gemoedelijke straten en klare pleintjes, proper alsof het morgen altijd zondag gaat worden.

     

         Als je door het stadje Lier kuiert, dat op de zaterdagse marktdag overstroomt is door kijkers die allemaal wel ergens een automobiel hebben staan, vind je niet direct de sfeer die Felix Timmermans zo beeldend heeft beschreven in “Schoon Lier”.

     

         Wat hij op zijn wandeling vond en vastlegde, zul je tevergeefs zoeken: “De gemoedelijke straten en klare pleintjes zijn proper alsof het morgen altijd zondag gaat worden. Ze zijn belegd met gelige, bleke, bruinige, bollige kasseitjes, waar soms op malse wijze gras tussen groeit, lijk het haar rond een menselijken kletskop. Ze liggen er profijtelijk als eieren. Het is een genoegen daarover te wandelen, bezonder met klonen aan. Dat klinkt en klikt en kleppert, lijk castagnetten in een Spaanse hand.”

     

         Wat moeten wij beginnen? Ons zonder klompen overgeven aan het marktgewoel, wat best leuk is, of wachten tot de drukte is weggeëbd, wat wandelen op het Begijnhof, waar nog “bollige kasseitjes” zijn of een stille omgang maken in het Timmermans-Opsomer Huis aan de Kleine Nethe, een kloek, kleurloos soort schoolgebouw, dat eens Hof van Geertruyen heeft geheten.

         Het museum biedt het geijkte patroon : boeken en handschriften in vitrines, ook werk van de krabbelaar en tekenaar, die zelf zo goed zijn boeken illustreerde, van de naïeve schilder.

    “Schrijven is voor mij te biechten gaan, tekenen te communie gaan heeft hij gezegd.

    Wel is er ook zijn werkkamer aanwezig, maar nagebootst. Je gaat er allemaal nogal gemakkelijk aan voorbij, omdat je dadelijk voelt, dat Felix Timmermans hier niet heeft gewoond en gewerkt, waardoor de binding met dit holle huis ontbreekt.


                     
         

    Ruiken

         Echte schrijvershuizen hebben een zeker fluïdum : Streuvels' “Lijsternest” in Ingooyghem;   dr.  Johnson's House in Chough Square, Londen; de pastorie van de Brontë's in Haworth; Tolstoi's riante pand in Moskou (en natuurlijk vooral zijn residentie in Jásnaja Poljána, waar ik nooit ben geweest). Woonwerkplaatsen waarin je met en door de werken die je hebt gelezen, de schrijvers kunt opsnuiven, “ruiken” om met Timmermans te spreken.

         Hij hangt er zinnelijk en gezapig bij met zijn olieverfportret, door Isidoor Opsomer geschilderd. Den Door, “met zijn 's werkendaagsen naam, den kameradennaam”. Hij noemt hem “bloemig” en zo ziet hij er zelf ook uit, Felix of den Fé. De echte Opsomer-zalen bewijzen de veelzijdigheid van een min of meer impressionistische schilder, die “het echte Liers-Lier vertolkt”.

         Dat Lier vinden wij in de grijze namiddag in een begijnhof, dat ons zijn geheimen niet prijsgeeft als aan de schrijver in een tijd dat “het geloof alles nog wit en stil hield”.

    Dat geloof lezen wij nog af van de namen op de deuren : De Wijngaerdt des Heeren, 't Zoete Naemken Jezus, Berg Thabor, De Vlucht naar Egypte.

         Er schuifelen wat begijntjes langs om haastig te verdwijnen in de kleine, “klamme” behuizingen of de barokke kerk, maar er druppelen ook jonge mensen in en uit, kennelijk bewoners, zoals ook in onze Amsterdamse hofjes.

     

         Bij een blauwglazen kapelletje met een O.L. Vrouwenbeeld blijven we even staan, ons afvragend, of dit het beeld was dat gestolen werd door de arme visser Vettigen Teen om alle dagen vlees te kunnen bekostigen. Het verhaal heet “O.L. Vrouw der Vissen”.

     

         Er bestaan enkele misverstanden over Felix Timmermans, die tijdens onze wandeling door Lier de aandacht steeds sterker opeist. Het grootste misverstand is, dat hij vanaf 1916, toen “Pallieter” in sombere bezettingsjaren als een geluk brengende bom insloeg, door velen vereenzelvigd is met de uitbundige “dagenmelker”, die het leven ondergaat als een gezonde roes, hoewel hij ook zijn verstilde momenten had in zijn ontmoeting met de natuur.

         Felix Timmermans was een rustige bonhomme; een vrome levensgenieter met, de beschouwelijkheid die past bij zijn postuur. En “Pallieter”, waaraan hij al in 1911 begonnen was, betekende voor hem een doorbraak naar het leven na een depressieve puberteit, waarin hij als schilder en schrijver zijn draai niet kon vinden, leed onder te weinig kennis — hij was op zijn veertiende al van school — twijfels, pessimisme, levensangst.

         In die tijd schrijft hij sombere verzen, met Antoon Thiry de hier en daar ook van angst doortrokken “Begijnhofsproken” en de lugubere “Schemeringen van de dood”. Een ingreep in een ziekenhuis, die hem voor zijn gevoel op de rand van de dood brengt, brengt hem tot inkeer en een verlangen naar een leven zonder angst.

         In “Pallieter” schrijft hij zijn angsten van zich af. Het komt op de lezer over als een kreet van bevrijding met als zin van het leven de zin in het leven, maar zo is het natuurlijk niet gegaan bij een schrijver voor wie het schrijven een moeizaam proces van verwerven was, het zoeken naar een eigen stijl met allerlei vormen van dialect, een eigen zinsbouw, desnoods taalfouten.

         Een tweede misverstand betreft Timmermans' houding in de Tweede Wereldoorlog.

    Men moet terug naar de Eerste, toen Timmermans activist was, d.w.z. de Vlaamse kwestie opgelost wilde zien met hulp van de bezettende macht. Hij week in 1918 naar Nederland uit, voor korte tijd. Maar Walen en Fransen bleven hem — en de meeste Vlaamse kunstenaars — wezensvreemd en boeken als “Pallieter” en “Het Kindeke Jezus in Vlaanderen” maakten in Duitsland zo'n furore, dat de schrijver ook als “voorlezer” werd ingehaald en vereerd.

    Maar dat zijn Duitse sympathieën ooit nazi-sympathieën werden, staat nergens geschreven.  Wel bleef hij in Duitsland voorlezen en accepteerde in 1942 de Rembrandt Prijs.

     

         Het zou in September 1944, toen Lier vrij kwam, tot zijn arrestatie en verhoor hebben geleid, maar de procureur van Mechelen verhinderde het, omdat Timmermans een hartkwaal had. Hij zou er op 24 januari 1947 op zestigjarige leeftijd aan bezwijken.

         Reizen deed Felix Timmermans vooral als hij het moest en dat was vrij veel, vanwege wat men toen “spreekbeurten” noemde. Nederland, Duitsland (vanaf 1928 jaarlijks), Luxemburg, Oostenrijk, Denemarken, Polen, Hongarije. Ook in eigen land natuurlijk. Hij was een gelukkige huisvader geworden en altijd blij als hij de Sint Gummarustoren weer boven de daken zag oprijzen. En als hij al eens voor een nieuw onderwerp op reis gaat, “naar waar de appelsienen groeien” om Assisi te leren kennen, schrijft hij na zijn terugkeer :

     

    Molens.

    “Ik zoek naar iets wat in een landschap het gemoed verheugt : windmolens, maar die zijn er niet; 'k heb er in heel Italië nog geen gezien en dat spijt mij danig. Doch ik voel het wel, als ik van Sint-Franciscus ga vertellen, zal ik mij niet kunnen tegenhouden toch windmolens in het landschap kruisen te laten slaan.” Hij redt er “De Harp van Sint Franciscus” niet mee; is tegen dit heiligenleven niet geheel opgewassen.

         Het wachten is op zijn meesterwerk. Het komt in 1935, bijna twintig jaar na “Pallieter”. Het heet “Boerenpsalm”' en is opnieuw een lofzang op het boerenleven, maar nu niet van een lyrische flierefluiter die leeft in een aards (Brabants) paradijs, maar van een stugge werker die, als in de schrale Kempen, met het zweet van zijn arbeid de vruchten van zijn aarde moet verwerven. Boer Wortel vertelt zijn levensverhaal zelf en eindigt met een dankgebed waarvan het slot luidt : “En uwen Wortel als tegendank nog vele jaren op Uw veld (dat, spijtig, ook van 't kasteel is) in het zweet zijns aanschijns mogen werken.

    Dank op voorhand.”

         Lier ligt tussen de Kempen, “een ingetogen, arme streek”, en het “malse” Brabant, waar men “God looft met een stuk spek in de mond”. De oude stad is nog mooi, met zijn stadhuis en belfort, de St. Gummarus-kerk, “de peperbus van Lier”, de vierkante Zimmertoren met zijn astronomisch uurwerk, zijn gildehuizen en andere rijkeluiswoningen, zijn propere kleine behuizingen, zijn riante vesten, zijn straten “gegroeid naar pleinen”, kromme zwerf straten, stegen en “zakstraten” als “het Forum” van Fé en zijn vriendjes, de Lollepotstraat.

         Maar in een tijd van de Media, die het leven en uitgaansleven dicteren, is het niet het Lier van Felix Timmermans, die zegt : “Lier rijmt niet voor niets op bier en op plezier” en heeft “op elke vijftien huizen een herberg”.

    Zijn Lier is van 1898, hetgeen gestaafd wordt met zijn uitspraak : “Bij mij is de jeugd 90% de inspiratieve kracht voor mijn werk. Zo bv. wanneer ik iets over Lier vertel, dan stel ik mij het Lier voor toen ik twaalf jaar oud was. Zelfs nu, als ik van mens tot mens spreek en 't gaat bv. over de Antwerpstraat of over de Grote Markt en andere plaatsen, over iets van deze tijd, dan moet ik dat in de geest vertalen tot wat die plaatsen op de huidige dag zijn, want ik zie ze nog altijd zoals ze waren

         Dat Lier wemelt van de schilderachtige figuren : Ambiorex, de bakker; Kaluiken, de schoenlapper; Suske Niks, de straatnachtwaker; Vettigen Teen, de zoetwatervisser; de “veelvellige” koster Landieke; pastoor Rits; Jefken Pajas, een oude schoenmaker, die trouwt met de weduwe Pollien de Zucht, “mosselleurster” ; meester Luppekens en meester Bollekensberg, die “zo gaarne Frans spreken”; Heilige Frans, simpel en steeds biddend voor zijn stadgenoten; madame Potjeer “heur parasolleken open en het griffoenhondje aan een lint”.



     

    Stemmenspel.

         Felix Timmermans schildert hen in hun doen en laten en het doet denken aan de schildering van Dylan Thomas van zijn stadje in Wales in “Onder het Melkwoud”. Voor mijn gevoel zit er ook een stemmenspel in Timmermans' “Ordinaire dag” (“Schoon Lier”.)

     

         Vader Gommaar Timmermans zou als verteller kunnen optreden, zoals Kapitein Kat bij Dylan Thomas. Hij was een vreemde vogel, vol grappige, fantasievolle verhalen en moet gewoon het schrijversschap in zijn dertiende kind Felix (de naam betekent “gelukkig” of “gelukkig makend”) onbewust hebben gewekt.

    Hij was veel op pad en als hij thuis kwam, was het feest.

    Hij handelde in boerinnekantenmutsen, ging daarmee te voet den buiten op, de binnenwegen van de Kempen in, en trok van hoeve tot hoeve, van dorp tot dorp, altijd gekleed als een boer, met langen, blauwen kiel, roden halsdoek, en een hoge, zijden muts op het hoofd. Want van een menheer wilden de boerinnen niet kopen, dan zijn ze bedrogen. Daarom kleedde hij zich in boer en dan waren ze niet bedrogen. Hij bleef soms een week en nog langer van huis weg, want trams of treinen dierven de stilte der Kernpen niet storen. Om meer zaken te kunnen doen en rapper thuis te kunnen zijn, verzon hij er iets op — met een hondekar, met vijf honden bespannen, de afgelegen dorpen te bezoeken.

     

    Russische rapen.

         Als hij thuis kwam, had hij voor elk kind een presentje. Was er geen geld, dan verzon hij wat : een doos met vijfduizend meikevers of ordinaire rapen. Maar die wikkelde hij dan in “appelsienenpapier” en noemde ze Russische rapen. “Ik heb ze van Russische reizigers gekocht op de grenzen van Holland.”

     

         Ook vertelde hij van zijn ontmoetingen met Sneeuwwitje, Duimke mijn zoon, de drie Koningen. “De zwarte, waar ik (d.i. Felix) zo bang voor was, was van zijnen olifant gekomen en had aan mijn rillenden vader gezegd : “Doe thuis aan Felix mijn complimenten”.

    's Anderendaags ging ik met mijn vrienden naar de plaats zien, waar mijn vader met de drie koningen gesproken had.”

    Dan weer ontmoette hij in een sneeuwbui op een van de binnenwegen “een ouden man, die een ezeltje voort trok, dat op zijn rug een vrouw droeg, die onder haren kapmantel een kindeken verborg. Die oude man vroeg aan mijn vader : “Baas timmermans, gij die zo goed de binnenwegen kent, kunt gij mij niet de weg naar Egypte wijzen?” En mijn vader wees hem de weg naar Egypte”.

     

    Teleurgesteld.

         Toen Felix naar school ging en vernam dat het Evangelie zich niet rond Lier, maar in Palestina had afgespeeld, was hij danig teleurgesteld. Eigenlijk werd in het brein van de vader “Het Kindeke Jezus in Vlaanderen” geboren, dat de zoon later schrijven zou.|

     

    Vertellers verwekken vertellers.

    Er wordt dan ook terecht van “een geboren verteller” gesproken.

    En zo'n verteller, zo'n gelukkig makende geluksvogel was Felix Timmermans.

     

     

    *******

    24-05-2012 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    23-05-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Geurige Hyacinten - Rob De Graeve

    Geurige Hyacinten...

     

    Een bijdrage, in de Letterkundige Jeugdbibliotheek, van Rob De Graeve, een tijdsgenoot van Timmermans,

     

    Hoe een bloempotteke, waarin twee geurige hyacinten bloeiden, het leven van Felix Timmermans weer recht zette.

     

         Dat triestige, ongezonde boek, het was een spiegel van Timmermans' ziekelijk gemoed. Veel kerkhof- en spookhuishistories, veel griezelige verhalen uit het geheimzinnig verleden, veel doedelzakmuziek dat huiveren doet. Over elke bladzijde lag wel wezenlijk de schemering van den dood. Ook zoo het leven van den jongen dichter.

    Maar er stond geschreven dat het anders ging worden. Uit die doodsvizioenen zou opstaan het frissche, borrelende, overweldigende leven. Uit den doodsangst zou loskomen de eeuwige schaterlach te midden van het blijde, triomfeerende leven.

    « Er was geen tintelend jeugdleven meer in mij... geen leven dat opwekt, een voet grooter maakt en achter elken berg een schoone, fijne verte weet » zegt Timmermans.

         « Het moest veranderen ! Het moest ! Doch ik voelde er mij niet machtig genoeg toe....

    Er moest iets sterker zijn dan mij-zelf. En ik wachtte er naar.

    Toen kwam er een gelukkig ongeluk over mij ».

     

         In Februari 1910 moest Timmermans naar het gasthuis. Een lichte breuk-operatie.

    Er kwam echter een verwikkeling bij, 't geval werd ernstig en de Dood stond aan de sponde. Felix die het vrome, hoopvolle bidden wel een beetje verleerd had, begon te vreezen en den hemel te smeeken. Hij verlangde terug te leven, eenvoudig te leven als in den vroegeren goeden tijd. « Daar lag ik nu met al mijn wijsheid en geredetwist, nietig en onaanzienlijk te bed, met de tien teenen naar omhoog. Het bleeke postuur van den Dood zat met het uurwerk in de hand nevens mij te wachten. Mijn stonden waren geteld. Ik voelde dat ik niets meer had te doen dan mijn asem uit te blazen ».

    Plots zag Timmermans hoe eenvoudig het leven is ! En hij snakte er naar, als een visch naar water. Hij had tot hiertoe meer lust gevonden in duisternis en nachtelijke zwerftochten, dan in licht en zon. En nu hunkerde hij naar felle kleuren, schitterende klanken en jubelende luchten. Niet langer redeneeren over de gezochte geheimzinnigheden, maar leven, simpel en krachtig, gezond naar ziel en vleesch !

    Al het geredeneer het verdween lijk Maartsche sneeuw voor de jeugdige verschijning van de jonge zon. « Ik had van woorden en schijnen geleefd, en daarop mijn heilig huizeken neergezet. De drift naar 't volle leven spoelde dat alles weg ; ik zwom naar kant, en zag vandaar neer, vermoeid, maar blij, op iets wat voorbij was, op puinen, wegspoelende puinen ; een wereld die vergaat ».

    Na de schemeringen, van den Dood, de schemeringen van het Leven. Gedaan met de triestige zangen uit den triestigen doedelzak !

    Hoe dat leven ten slotte aan 't schemeren ging en — eindelijk ! — naar vollen bloei kwam, hoe een eenvoudig gasthuiszusterke met een bloempotteke dat mirakel wist te verwezenlijken, moet ge van Timmermans zelf vernemen :

     

         « Terwijl de nieuwe geest frisch als appelensap door mijn wezen voer, lag mijn lichaam nog altijd strijk, en moest nu ook nog genezen. Dan heb ik gebeden lijk een kind, vroom en zonder muizenissen, om terug in 't leven te staan ; maar met de deuren en de vensters wijd open, opdat langs alle kanten de zon mijn zielekamer kon verlichten.

    En den Baas van hierboven zette terug mijn leven recht !

    Het was juist in die dagen, als ook buiten in de natuur, het leven zich losmaakt uit den winterdood.

         't Was omtrent Paschen, in den grooten vasten, als de boomen hunne botten uitwringen en de windmolens opnieuw geschilderd worden.

    Het nonneken dat mij oppaste, zuster Dymphna, bracht mij een bloempotteken waarin twee hyacinten bloeiden, een roze en een blauwe....

    Ze stonden daar nevens mij in hunne vleezige, sappige frischheid ; overstreeld door een kladdeken zon dat door 't gordijntje kwam. In hunnen eenvoud, met hun zachte kleuren, hun teederen reuk, vertelden ze dat daarbuiten, buiten mijne witte ziekencel, de Lente op den horen blies, en het oude hart der aarde met nieuwe krachten beroerde.

    Zij openden mij deuren op schoone vergezichten en pastorale horizonnen.

    Ik zag de lente klaar en blinkend als op kerkramen, waar de zon achter staat. Ik zag in mijn vizie schooner landschappen, dan ik er ooit met mijn oogen had gezien. Die bloemekens trokken stoffige gordijnen weg ; ik zag een nieuwe wereld.

    En 't begon in mijn lijf te jeuken om buiten te zijn, om te zien en te voelen met al mijn vleeschelijke zinnen, wat die twee arme bloemekens in mijn verbeelding opriepen.

    Doch mijn ziekte hield mij te bed, en om dan toch maar iets van die rustieke schoonheid mogen in te drinken, vroeg ik het venster te openen.

    Het nonneken proefde eerst aan 't weer, en voldeed dan aan mijn verlangen. Wat een feest was het reeds voor mij. 't Was als 't begin van een schoon, vergeten lied. De blauwe, zachte, van geuren doordrenkte lucht met volle liters in te drinken, ze over mij te voelen liggen, die lucht, koel aan mijn gelaat, teeder om mijn handen.

    Met spijt herdacht ik de slecht-gebruikte dagen van 't verleden. Maar nu zou ik mijn scha inhalen ! O, mocht ik nu terug beginnen ; hoe zou ik luisteren naar 't minste gevezel der dingen, pieren naar de gebaren van de lucht.

    Het leven was grootsch en simpel, goed en eenvoudig als het gras.

    Wat was het vraagstuk van het leven ! Er was geen vraagstuk meer. Het was maar iets dat te bewonderen was. Er is niets te doen dan te bewonderen. Bewondering en anders niet ! »

    Daarmee viel alle vroegere pezeweverij in de diepte van een afgrond. Timmermans wou een tweede Sint Franciscus worden die de natuur in het hart droeg en sprak tot de zon en de vogels.

    Hij snakte naar het oogenblik dat hij de kamer zou mogen verlaten, al was 't voor één moment slechts ! Eindelijk kwam de toelating in den hof te wandelen. 't Sprak daar allemaal een nieuwe taal. De snoeier die in de boomen zat, de hoveniers die de groentenbedden klaar legden, en dan bovenal, die eerste tulpen en dat gekwetter van musschen en het liefgetaal van een paar merels.

    Hij dacht opnieuw aan het Salon, dat stuk land langs de Nethe, waar ze een tijd geleden redetwisten over allerlei en declameerden de felle taal hunner verwarde ziel. En voor hij volledig hersteld was, trok hij met zijn hart en zijn zinnen de stad uit en het veld in....

    Het gistend jonge Lente-leven overdaverde hem. Hij was de ontdekkingsreiziger in het land van honig en wonne. Het brave kloosterzusterke had hem eens, om hem op te beuren, op een rijmpje vergast :

     

    Zoowel van buiten en van binnen

    gaat er een nieuw geluk beginnen.

     

    En zoo was 't !

    Het vernieuwde leven lag allenthenen open. Het was één gedicht van luister en weelde. Schooner en heerlijker dan de nobelste bladzijden uit het heldere boek « De zeer schoone uren ».

    O ! die Lente met haar bruischende kracht in de spannende botten, met haar geur uit den dampenden grond. Was 't niet op-en-top het klare beeld van zijn eigen leven ? Ook over hem had de guurheid van den Winter dag en nacht haar nijd en haar felheid bot gevierd, en nu was 't Lente en Leven !

     

         « Die schoonheid, die goedheid, dat moet ik schrijven, zei Timmermans. Dat moest geschreven worden ! En de drang om mij te uiten waste en welde naar boven.

    Seffens vond ik wat. Ik zou de natuur bezingen heel het jaar door ; een lyrisch dagboek houden van de wolken en de vruchten, van de waterkens en de boomen en van alles wat er op de velden roert en staat.

    Het moest iets in den geest zijn van het Hooglied.

    En weet nu hoe ik begon. Ik kocht een boek met oud, geel papier, en met een ronde pen en twee gekleurde inkten schreef ik den eersten dag.

         De eerste letter duurde wel drie uur. Want het werk moest geënlumineerd worden als d'oude getijden-boeken. Ik schreef den eersten dag, den tweeden en den derden.... »

    Gedaan met die griezeligheid en die spookhistories uit de Schemeringen van den Dood.

    Van die oude dingen en die sombere boeken moest hij niet meer weten. Al wat hij gelezen had en geleerd, zou hij van zich schudden als een hinderenden last. Hij zou opnieuw door de velden gaan en kijken met eigen « gewasschen oogen », hij zou luisteren naar den zang der vogels en het ruischen der boomen.

    Hij zou doen als Rubens en Breughel, de vette weelderigheid en het machtig vertoog van eigen streek en eigen volk in zijn ziel opnemen, voedsel geven, en dan dit alles uitbeelden met eigen woord en eigen wending. Het triomfeerende Leven zonder kleinheid en zonder gelul, zonder pezeweverij en zonder dom gefilosofeer.

    Hij zou den raad volgen van dien simpelen vent die hem eens zei, terwijl hij in het veld met zijn hoofd over een boek hing : « Dor is ginnen boek zoo schoon als te zwerven en te marcheeren, zoo maar op 't goe val het uit. »

     

         Weg ! die suffe boeken over tooverij en geheimzinnigheid. Liever een uurtje praten met de eenvoudigen van te lande. « Het is een geluk bevriend te zijn met een hovenier en een molenaar. Hun oogen hebben de kleuren en de verten gedronken. Hun geest en hun sprake is vol verwen en tinten en geluk ».

    En als hij tusschen zijn werk door, nog eens sombere slagen voelt overwaaien, en de drang naar boeken hem te machtig wordt, dan grijpt hij naar Gezelle die eenvoud is en 't eenvoudig zegt :

    Als de ziele luistert

    spreekt het al een taal dat leeft.

     

    Naast Gezelle ligt ook, open en vertrouwd, een oude, beduimelde Bijbel. En verder, wat boeken en tijdschriften over tuin- en landbouw....

    En wijl het leven zoo klaar en zoo gezond voor hem staat, schenkt hij ook zijn liefde... aan Marieke Janssens.

     

         Den 5 Oktober wordt Marieke zijn vrouw. In een nederig huisje op de Karthuizersvest gaan zij hun intrek nemen en dapper werken in het kantbedrijf.... En Felix wordt een gulle levenslustige handelaar, juist als zijn vader : zon in het gemoed en zon in het huis !...

    Als hij dan, met een steekkarretje door de Liersche straten rijdt, om de stapels kanten af te halen, dan is hij de gelukkigste man der wereld. En wanneer de Liersche kleuters de bel der voordeur doen rinkelen, en om een paar centen muntebollen komen — want het voorkamertje was een winkeltje met allerlei snoepgoed aan het raam — dan weet hij eens te meer dat het leven eenvoudig en goed is.

     

    ******

     

    23-05-2012 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    22-05-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een grauwe wereld - Rob De Graeve

    Hoe Felix Timmermans verward geraakte

    in een wereld van grauwe griezeligheid

     

    Een bijdrage, in de Letterkundige Jeugdbibliotheek, van Rob De Graeve, een tijdsgenoot van Timmermans,

     

         Vader Timmermans, handelaar in witte kanten te Lier, was een levenslustige kerel.... Met zijn karretje» voortgesjouwd door vier, vijf honden, reed hij door de Kempen om de kanten mutsen aan den man te brengen. En hoe het waaide of regende, hoe slecht de wegen waren of de karresporen te diep, nooit verliet hem zijn blijmoedig humeur.

    Moeder Timmermans, een dochter uit een smederij, was een zachtzinnige, zeer bezorgde vrouw.... Maar of ze haar handen vol had ! De kantenzaak helpen beredderen en... veertien kinderen kweeken. Geen wonder dat vader Timmermans er al eens een kwinkslag moest uitlappen om het drukke huis in zon te zetten.

         Het dertiende kind, het was dikwijls ziek, en 't moest voor een tijdje worden toevertrouwd aan de zorg van een brave vrouw die de handen wat vrijer had. Dat dertiende kind, het was geboren den 5 Juli 1886 en 't werd gedoopt :

    Leopoldus Maximilianus FELIX TIMMERMANS.

    Spoedig nochtans werd de kleine Felix huiswaarts gebracht en hij ook, hij mocht luisteren, menigen avond, naar de sappige vertellingen van vader. Het was immers de gewoonte dat vader — als hij tijdig te huis was van de reis — de kinderen naar boven bracht, ze warmpjes induffelde en dan... aan 't vertellen ging. Vertellen, van wat hij gedurende zijn reizen gezien en gehoord had ; ook wel van dingen die hij nooit beleefd had, maar die eenvoudig in zijn durvende verbeelding opkwamen.... Vertellen van Alli-Baba en van Roodkapje, van toovenaars en geheimzinnige mannen, van nonkel Rik die tegen de Russen gevochten had, van den Paus van Rome die een paleis bewoonde zoo groot als Mechelen, van 't Kindeke Jezus en van de Drie Koningen.

         Vertellen, daar had vader Timmermans de kneep van ! Hij deed het altijd alsof hij zelf het gezien had, en alsof 't pas gisteren geschied was. Hij wist het te draaien en te wenden, zoo dat het gebeurd was in de eigen omgeving, aan de hoekjes en kanten door de luisterende kleuters gekend. Hij vertelde liefst alles in den « ik-vorm » ; hij had het immers zelf gezien.... Als het bijvoorbeeld over de Drie Koningen ging, dan zei hij : « Ik ben daar op den steenweg van Berlaer de Drie Koningen tegen gekomen en de zwarte heeft u de complimenten laten doen. » Ofwel wist hij te zeggen dat hij de Drie Koningen een eindeke had laten meerijden op zijn hondenkar.... Of de kleine luisteraars daardoor aan de lippen hingen ! En dan ook vredig verder droomden wanneer de slaap overviel en.., vader reeds lang beneden en buiten was, zijn dagelijksch pintje gaan pakken !

    Binst den dag, wanneer de zaken hem niet op de baan riepen, wist vader Timmermans zijn gastjes dikwijls op allerlei andere manieren feestelijk bezig te houden. Hij leerde hun de gebedekens op rijm, hij vulde teekenplaatjes in met hevige, felsprekende kleuren, hij timmerde een poppentheater en speelde zelf de schitterende rollen.

    Kortom, over het drukke bedrijf in het huishouden van moeder Timmermans, wist vader Timmermans den lach en de weelde te leggen van een langen, heerlijken Sint-Niklaas-avond.

    En dat dienen wij te onthouden ! Want Felix Timmermans zal uit die eerste Jeugd heel wat meedragen voor zijn latere kunst.

     

         Het eerste schoolgaan ging maar zeer onregelmatig. Felix ging liever het kantwerk afhalen of velerlei boodschappen doen bij vrouwkens die werkten voor zijn ouders.

    De geschiedenissen en legenden die hij daar afluisterde waren hem interessanter dan de dingen ter school. Vooral het rekenen was een kwelling !

         Toen hij, als jongen van een jaar of twaalf, naar de Middelbare school trok, werd het geen ziertje beter. Zelfs in het stellen was hij bijlange geen uitblinker ! Alleen de boeken over zonnestelsels en eklipsen en andere ondoorgrondelijke geheimzinnigheden konden hem geboeid houden. Daarover kon hij zelfs, heel geleerd-doende, aan 't twisten gaan met zijn leeraar. Doch boven alles had hij lief, buiten de school, de vele avonden bij den schoenlapper. Die kon pijpen rooken ! En zingen ! En vertellen !

    Dat de uitslagen van zoo'n geringen ijver ook gering moesten zijn, 't kon natuurlijk niet anders. En wanneer de dag der prijsuitdeeling daar was, hoorde Felix Timmermans zich niet afroepen... want hij was wel niet heelemaal de laatste... doch 't scheelde bitter weinig !

    Vader Timmermans nam dat echter niet al te kwalijk op, want hij had bij het buitenstappen uit de zaal nog spotlust genoeg om er wat uit te flappen : « Hier, zei hij, z' hebben u vergeten af te roepen. Ge zijt de vijfde. » En de man haalde van onder zijn jas een heelen hoop boeken te voorschijn.... Felix was content omdat hij, met zoo weinig te leeren, nog de vijfde was !

    En hij ging met zijn prijzen rond bij heel de familie en kreeg veel centen. Maar... zijn zuster moest de helft van de centen hebben, want, zegde ze, « dat zijn mijn prijs-boeken van verleden jaar ».

    Doch alle gekheid ter zijde, vader Timmermans begreep dat alle hout geen timmerhout is en dat alle schooljongens geen studenten zijn.

    Nauwelijks was Felix vijftien jaar oud, en 't was amen en uit met het schoolgaan.

    De flauwe student zou wellicht een knap zakenman worden ! Alleszins, er was werk genoeg in het bedrijf van vader....

    En Felix zou stilaan in de wereld van witte kanten en onmiddellijke broodwinning worden ingelijfd.

    Maar wat den mislukten student het meest toelachte, het was het vrije leven buiten de schoolmuren en het vrije bewegen in zijn goede stad Lier. Dat genieten van wat elken dag brengen zou, dat stappen door weer en wind, zonder huiswerk noch lessen, zoo iets stond hem eigenlijk nog het dichtst bij het hart ! En daarbij dat spetterende leventje te midden van die babbelende kantwerksters en die bluffende duivemelkers ! Hij zou er kunnen van zingen hebben, louter van overdadig genot.

         Intusschen voelde hij zich ook aangetrokken tot de schilderkunst. Was zijn vader hem niet voorgegaan in het kleuren van allerlei teekeningen en prentjes ? Had hij zelf, vroeger reeds, met schreeuwende verfkladden niet overstreken de vele plaatjes in de school-en vertelboekjes? Had hij zelf, menigen keer reeds, niet geprobeerd tafereelen te teekenen uit het leven van Jezus, met in de verte vlaamsche molens en spitse kerktorens ?

    Felix trok naar de Liersche teekenacademie ! En 't ging er goed. Hij leerde teekenen, en maakte ondertusschen ook zoowat kennis met dingen en meesters uit de kunstwereld.

    Glasschilder wou hij worden ! Dat was zoo ineens zijn droom en zijn ideaal. Die gebrande glasramen, met die kleuren trillend van licht en van hevigheid, dat was iets naar zijn zin !

    In een gekleurd glasraam zit meer bloei en meer felheid dan in een schilderij, waar alles zachter en zoeter ineen-bloeit. Een glasraam, dat was óók de kunst der kleuren, maar meer jubelend en stralend dan in een werk van 't penseel.

         Schoone tijd vol stoute droomen ! Maar het bleef bij geen louter droomen. Hij wou ook iets verwezenlijken, iets tot een tastbare werkelijkheid scheppen. Hij had intusschen ook boeken gelezen : H. Conscience, A. Snieders, J. van Beers en nog en nog. Hij had ook al museums bezocht, en de okerkleurige schilderijen van Breughel bewonderd....

     

         Het glasschilderen geraakte uit zijn hoofd. Doch, kunstenaar worden, dat stond vast.

    Met verf of met inkt, om het even ; zich langer bedwingen, dat kon hij echter niet.

    Vader helpen in de kantenzaak : goed en wel, omdat het moest ! Maar 't borrelde en bruischte in hem al te geweldig, om het daar bij te laten !

    In zijn rommelkas lagen al een heele boel teekeningen, schetsen, ja ook, gedichten, vertellingen.... Hij had zelfs al eens geprobeerd zijn schrifturen gedrukt te zien in een of ander weekblad. Daar kwam echter niets van in orde....

    Toch wel !

         Hoe Timmermans zijn eerste opstellen uit de pen liet vloeien hoe hij eindelijk een allereerste vrucht van eigen werk gedrukt in handen kreeg, en hoe hij een poos later een groote, een nieuwe ontdekking deed, laten wij hem dat zelf vertellen :

     

         « 't Was in Westerloo. Ik bracht er mijne vacantie door in « Den Hert ». « Ik had al veel geschreven, maar nog nooit was er iets van gedrukt geweest. Ik had weigering op weigering opgeloopen. Maar ik hield vol. Toch schrijven. Omdat ik het niet laten kon. Ik schreef zooals men het ons in de school geleerd had, en zooals ik het gelezen had in de boeken van Hendrik Conscience. Hier en daar was er wel eens een zinneke dat niet naar de school rook. Ik hield geweldig van die zinnekens. Maar ik dacht er niet aan om zoo heelemaal te schrijven.

    Voor sneeuw schreef ik als iedereen : een lijkwade ligt over de slapende natuur uitgespreid, enz. Voor de morgen : De dagvorstin maalt een gloed van koninklijke kleuren aan het uitspansel, enz. Daar tusschen kon dan wel eens een zin komen als : en de boomen staan in den mist, als met verslapten chineeschen inkt geteekend.

    Maar zulke zinnen dierf ik niet veel te schrijven....

    En eindelijk verscheen de blijde dag dat er van mij iets gedrukt was ; in de Nethegalm !

    Fier en blij dat ik was ! Ge kunt het niet gelooven ! In die dagen wierd Pater Servaes Daems begraven. En pastoor Claessen, familie van familie, stapte van den tram. Ik liep naar hem toe. Seffens was het over Letterkunde. « Felix, » zei hij, « 'k heb dat ding van u gelezen. Maar voor ge nog iets schrijft moet ge Guido Gezelle lezen, en het werk van zijn neef, ja hij noemde me daar een naam dien ik niet onthouden kon. Pastoor Claessen spoedde zich verder naar de begravenis.

         Ik zocht naar boeken van Guido Gezelle, maar niemand wist er iets van, die ik er over aansprak. En als ik nu maar den naam van dien neef wist ! En 't kan een Zondag of twee na datum geweest zijn, dat ik na een wandeling terug in 't Hotel Den Hert kwam. Er was gisteren Zaterdag, nieuw volk aangekomen. Een menheer zat in een boek te lezen in de zaal.

    Een kind, zijn dochtertje wellicht, riep hem. Hij liet het boek liggen. En kurieus naar boeken, ging ik eens langs die tafel om en piepte naar den titel. Er stond op te lezen. « Dagen » door Stijn Streuvels ! Dat was hij ! Streuvels ! De neef ! De menheer bleef weg, en direkt heb ik het boek opengeslagen, en begon te lezen : De Kalfkoe.

    Hoe stond het daar ! Hoe vinnig aangevoeld en duidelijk meegedeeld de stemming van den Winterzondag over het land ! Ik kreeg als een klets op mijn gezicht. 't Zakte in mijn beenen. Dat is 't ! Zoo moet het zijn. Gulzig probeerde ik met vijf regels ineens te lezen. Geweldig.

    't Sloeg heel mijn werk overhoop !

    Maar daar hoorde ik den menheer terug komen. Ik sloeg het boek toe, gebaarde van niets, en ging naar mijn kamer, gelijk een ongeloovige die plots bekeerd is, en niet weet wat doen, omdat het ineens te veel is. Na het eten deed ik de afgesproken wandeling met zuster en kennissen niet mee, maar bleef in mijne papieren frutselen. Ze waren om zoo te zeggen als assche geworden.

         Ik had zoo vroeger nog eens een klop gehad door het werk van Breughel te zien, nu kwam de klop van Stijn Streuvels. Niet dat ik wou navolgen, dit juist niet. Maar Streuvels had mij de dingen laten zien zooals ze waren. Van toen af was het uit met : de wereld ontving den groet der dagvorstin. Ik wou van nu af aan de dingen met hunnen waren naam noemen. Dat is zeer moeilijk. dat is de strijd van elken dag. Maar een frissche, vroolijke strijd. Die poging, heb ik aan den strafsten onzer schrijvers, Stijn Streuvels, te danken ».

         Intusschen maakt de jonge Timmermans ook kennis met een student aan de normaalschool, namelijk Antoon Thiry. Het bleek onmiddellijk dat deze normalist óók een vurige liefhebber was van letterkunde en schoonheid. Timmermans en Thiry werden innige vrienden. Samen wandelen zij door de zonnige velden, maar 't liefst nog door de stille straatjes van het Liersche Begijnhof. En 't gaat over sprookjes en vrome vertellingen....

    Zoo valt op zekeren dag hun oog en hun aandacht op een Ecce Homo, die naast de Begijnhofkerk in een getralied kapelleken neer zit met een 'n brandenden lantaarn voor,

    Thiry wist het algauw in een verhaal te zetten en... samen vatten zij het plan op een Begijnhof-sproke te schrijven. 't Wordt een schoon genot in vreedzamen, ernstigen arbeid.

    Zij sturen het verhaal naar Nederland, naar den strengen kunstkenner Willem KIoos....

    En — wat een vreugdevolle triomf ! — die hoog-gezeten kunstrechter laat hun opstel verschijnen in zij'n tijdschrift De Nieuwe Gids.

    Het was dus beslist dat de twee vrienden verder den weg der kunst zouden opgaan.

    Hun liefde en hun aandacht ging vooral naar het stemmige, gemoedelijke Begijnhof.

    Zij stonden trouwens niet alleen met hun hart. Andere kunstenaars en schilders kwamen ook zoo graag naar deze mijmerende plekjes. Er werd geen tentoonstelling ingericht waar de begijntjes niet stonden gekonterfeit, en de stille binnenkamers, de smalle straatjes, de rustige kappellekens prijkten overal waar men van schoone doeken hield. Op alle wijzen en in alle belichting wou men den Begijnhofvrede vastzetten.

    In 1907 moest A. Thiry naar Gent om verder te studeeren.

    En... Felix Timmermans gaat met zijn ziel naar andere dingen... Heel de rust van zijn geestesleven schokt uiteen....

    Felix Timmermans had van huize uit een ongerepte godsdienstige opvoeding meegekregen. Vooral een teedere liefde voor O. L. Vrouwe was zijn katholieke erfschat. Doch, al lezend in vele boeken, rijp en onrijp, was hij op den weg der onzekerheid versukkeld. De religieuze gevoelvolle dingen trokken hem nog wel aan, maar 't was niet langer die rustige, krachtgevende zekerheid. De boeken van Maeterlinck onder ander, hadden een eerste verwarring en een eersten twijfel gegeven. Wijsheid en schijnwijsheid, geloof en ongeloof, vastheid en onvastheid, 't stond daar alles zoo verlokkend gezegd, en Timmermans zat in de klem ! Deze volksjongen zonder stevig-gebouwde filosofie begon te « filosofeeren » : het allergevaarlijkste bedrijf voor iemand die geen vaste leiding heeft.

    Op dat bange oogenblik kwam een oudere vriend, een kunstschilder, een besliste intrede doen in het gemoedsle-ven van den zoekenden Timmermans.

         Die kunstschilder was een idealist en een meeslepende zegger ; zijn verschijning had iets «apostelachtigs » zegt Timmermans. Hij vertelde over sterrekunde, over allerlei godsdiensten en over al wat mysterie en ondoorgrondelijk was.... Hij vertelde over het doel van het leven, over de diepste dingen der wereld, en zag alles gehuld in een waas van onbegrijpelijkheid en hoogste vereering. Zeker, Timmermans had vroeger al eens gelezen in de boeken van Johannes Ruysbroeck, en ook al eens gelezen De Visioenen van Catharina Emmerich. Doch, van dat hooger schouwen in opperste vervoering, van dat diepste gebed om zich volledig te vereenigen met het Opperwezen, had hij weinig begrepen. Zou hij nu begrijpen ? Zou hij uit den zoetsprekenden mond van zijn vriend eindelijk de echte en klare waarheid verstaan kunnen ? Laten wij Felix Timmermans zijn eigen herinnering ophalen :

     

         « Wij wandelen door 't veld, waarover de zoete avond met zijn goedheid neergezegen kwam ; het westen was een wijding als een kathedraal van goud. Terwijl hij vertelde dronken zijn klare, bruine oogen de weelde van dien stervenden zonneluister, en stap na stap wierd ik verbaasder van hem.

    Hij vertelde over dingen waarvan ik nooit had gehoord of gedroomd.

    Met een innerlijke, kalme overtuiging vertelde hij.... Hij sprak over de schoonheid en het doel van 't heelal, over het zieleleven, de godsdiensten, en bracht alles onder het licht van een mystiek, waarvan ik nooit een woord had vernomen.... Zijn woorden maakten een zalvenden, geweldigen indruk op mij. Het nieuwe inzicht in het leven, het mysterieuze verband der dingen, het achter de verschijnselen zien, trokken mij zoo aan, als een slang naar zoet muziek, dat ik niet meer dacht, maar alleen verbaasd en vol wondere ontroering was, als voor nieuw licht dat over mijn leven schoof.

    Mijn klein, alledaagsch en zoekend schrijvers-leventje kreeg er een geweldigen schok door en keerde zich om.... Ik zag nu naar de ziel der dingen. Ik was geestdriftig. Ik had het gevonden !

         Die dagen waren feesten ! AIle dagen zag ik hem weer en voelde meer en meer eerbied voor hem aangroeien. Hij was een hoogstaand mensch. Sterk en nobel van geest, verstandelijk, en belezen.

    Ik trachtte naar de uren dat ik zijn woord kon hooren, en als ik hem van ver zag gaan, liep ik om bij hem te zijn ! Ik redeneerde niet over wat hij zei, ik slikte het, in een gelukzaligen roes maar door, en had er nooit genoeg van. Het was muziek !

    Het muziek der mysterien.

    Het was wel een heele verandering in mijn leven.

    Ik was van huize uit Katholiek, had van jongs af een groote vereering en aanbidding voor O. L. Vrouw. O. L. Vrouw was heel mijn Katholicisme. Ik voelde haar over mij gebogen vol liefde en toewijding, en ik had er een schuchtere, weeke liefde voor. 't Ontroerde mij soms zoo, dat ik wel in een klooster zou willen gaan om gansch mijn zieleleven aan haar te wijden. Doch al de andere geloofspunten van het Katholicisme waren niet diep in mij doorweekt....

    Maar ik weet nog altijd goed hoe alles van het Katholicisme verdween of veranderde... maar een ding bleef als een schoone, witte wolk met gouden randen aan mijn levensbeschouwing staan, en dat was O. L. Vrouw ».

     

         Kortom, het schoone, vreedzame leven van den inwendigen Timmermans werd onderste-boven gegooid. Hij trok ten slotte op zoek naar boeken die over deze geheimzinnige dingen handelden, en sloot zich op in studie en verdieping. Hij zonderde zich af van de wereld en leefde afgetrokken, in strenge eenzaamheid. Hij voelde uiteindelijk de groote kloof hoe langer hoe breeder worden tusschen hem en zijn familieleden, tusschen hem en vele vroegere vrienden.

    Het werd hem een folterende angst, een bezetenheid, een innerlijk torment. Vrede ! was datgene waar hij naar verlangde met al de vezels van zijn hart en zijn geest. Maar in hem was alles onrust, twijfel, verwarring, zielebrand ! En hij dichtte :

     

    « 'k Heb dorens om mijn hoofd gedragen

    en dorre bloemen in mijn hand.

    'k Heb kruisen langs mijn weg geplant....

    'k Heb àlles, àlles afgebroken

    hetgeen ik ooit bewierookt had. »

     

         Om die ziekelijke gemoedskwelling eenigszins aan 't kalmeeren te krijgen, trok hij samen met een ander vriend, naar een Trappistenklooster. Die retraite en die kalmte was, tijdelijk toch, een balsem.

    Maar volledige rust en stellige zekerheid kwam er niet. Daarvoor was zijn hoofd al te zeer op hol. Het leven was een sombere en dagelijksche schrik geworden. En op zijn werktafel stond een doodshoofd. « Och, hoe heb ik niet alles gedaan — zegt hij later — wat in mijn macht lag, en wat ik goed dacht, om kalm, eenvoudig, lijk den eersten den besten boer tegenover God en het leven te staan. Zonder muizenissen, klaar en kloek en sterk ! »

    Felix trok naar het Walenland, om de omgeving, de boeken en die vrienden te ontglippen. Naar een stil dorp, om daar wellicht den vrede terug te winnen.

    Hij hield het daar enkel een drietal maanden uit. Het verlangen naar een gezellig, vreedzaam tehuis, was hem te sterk geworden. Maar Waarheid en Vrede had hij nog niet !

    Opnieuw dan naar het Trappistenklooster.... Zal al dat Maeterlinck-gedoe hem eindelijk eens los laten ?

         « De eerste dagen waren een zoete balsem. Heel de omgeving ; de vlakke, oneindige hei met haar mysterieuze vennen, de stilte die er over gevezen stond ; dan het stemmig klooster met zijn lange, witte gangen, en op de vele deuren, de beelden van boetedoende heiligen, de stipt-liturgische diensten, en de ontroerende, zielverheffende Gregoriaansche zang onder leiding van een grooten kunstenaar ; die zang die goed en schoon gedaan wordt, zuiver en alleen voor God's eer ; dan de geweldige stilte, het zwijgen der monniken, de boeken en heel die atmosfeer van eenzaamheid en godsvrucht, dat dauwde als een genade over mijn krank gemoed.

    Ook zoo nederig en eenvoudig het geloof aan te nemen en daar naar te leven !

    Ik verdiepte mij in Thomas à Kempis, in mijn kleine, witte cel. Oh, dat was het. Stil en vredig te worden, van binnen wit als een hostie !

         Zoo op een avond zat ik te lezen in mijn cel. De paters waren slapen aan den anderen kant der kerk ; ik zat alleen bij een kaars in den zoetgevooisden Gezelle te lezen. Ik voelde mij plots alleen. Alle kamers in de lange gang wist ik ledig, Ik voelde de stilte als een wezen nevens mij staan, en den nacht als een draak rond het klooster kruipen. Ik wierd bang, niet dat ik vreesde iets te zien of dat er mij iets overkomen zou. Ik wierd slechts bang van mijn eenzaamheid, niet van deze eenzaamheid alleen, maar de eenzaamheid van me zelf.

    De eenzaamheid van het klooster deed mij denken aan de eenzaamheid van mijn ziel.

    Het niet mee kunnen verbroederen met andere zielen. Het zoo alleen staan met me zelf, een verloren zaad in 't heelal. Niet gehoord te worden op mijn zielekreten ! Toen heb ik al de kleinheid van den mensch gevoeld ! Ik weende om mijn onmacht. Het was ook nacht in mij.

    Ik ben hopeloos weer naar huis gegaan, benijdend de geestelijke kalmte van die paters. »

     

         Felix trok inderdaad hopeloos naar huis. Hij die voluit mensch wilde zijn, een mensch die zijn taak verricht met levenslust en zijn God wil dienen, 't bleef zoo stuurloos in zijn hoofd en zoo wrang in zijn hart. Die doodskop op zijn werktafel trok hem oneindig feller aan dan de open, blijde natuur.

    Nog eens een poging ! In het Begijnhof gaan wonen.... Dit kalme oord waar de ziel zuiver en eenvoudig haar opperste heil vindt. Ditmaal scheen de vrede niet langer vóór den drempel van zijn inwendig huis te blijyen staan. Er kwam stilaan gerustheid van gemoed en vertrouwen in het geloof.

    Doch, nog was het uur niet gekomen ! Het waren nu de vrienden die herrie verwekten, want zij kwamen bij hem, op zijn kamer, aan spiritisme doen....

    En Timmermans moest weg ! Weg uit het Begijnhof !

         Gelukkig, de vrienden ontdekten een nieuwe kamer voor hun bijeenkomsten, voor hun letterkundige en kunstminnende onder-onsjes. Zij hadden namelijk een partij land gevonden waar zij vrij en onbelemmerd hun ontroeringen en hun genoegens konden uitvieren. Dat was nu hun kamer ! Een kamer met het heerlijk groen als tapijt, met de boomen en struiken als wanden, met de blauwe lucht als plafond.... En als lamp de glorierijke zon of de geheimzinnige maan.... Daar werd gezongen en gedeclameerd, daar gaf de viool een fluweelen muziek wijl de boomen mee-ruischten.... En als het leven hun te machtig werd, verlieten zij hun Salon en deden een tochtje met de schuit op het maan-verlichte water van de Nethe. Geen wonder dat een dezer vrienden Renaat Veremans later eens zingen zou :

     

    « Mijn land is het land van de stille, de vreedzame, breede natuur ».

     

         Met dat alles was 't echter nog geen opperste rust in de ziel van Felix Timmermans. Tot zijn bitter wee bleven de verkeerde boeken nog steeds zijn vergiftigende spijs. Telkens en telkens voelde hij een nieuwe rilling van vertwijfeling over hem komen wanneer hij de werken opensloeg van 'n Dostojefsky, van 'n Ibsen, van 'n Maeterlinck.

    Overheen alles wat hij dacht of droomde, dichtte of schreef lag de somberste zwaarmoedigheid. Liefde voor het schoone, vooral voor het voorbije en weemoedige....

    Ja, doch de rechte lijn ontbrak om zichzelf een dapper leven op te bouwen.

    Af en toe, zoo een beetje uitbundig Bohemersgenot ! Maar diep in de ziel, gekneusd en gewond !

    In die gesteltenis schreef Timmermans zijn triestig boek Schemeringen van den Dood (1910).

         Een wereldje vol grauwe griezeligheid. Het is een boek dat ons brengt — heeft iemand gezegd — in donkere kelders waar flauwe kaarsjes magere, bleeke handen belichten en duistere schaduw werpen op de witte muren.

    Een boek van iemand die op 't kantje af neurastheniek is...,

     

    ***********

    22-05-2012 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    21-05-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een uitbundige Lofzang - Rob De Graeve

    Hoe Felix Timmermans

    een uitbundige lofzang zingt

    ter ere van de paradijselijke natuur...

     

    Een bijdrage, in de Letterkundige Jeugdbibliotheek, van Rob De Graeve, een tijdsgenoot van Timmermans,

     

    Toen Felix Timmermans het hospitaal verliet en zijn gansche wezen doortinteld voelde van het volle, triomfeerende leven, toen stond dus ook onmiddellijk het plan gereed : van die schoone dagen wil ik vertellen.

    Vertellen in frissche, nieuwe kleuren den opgang van een verloste ziel die terug het geluk, de vreugde, de goedheid, de liefde en het licht ziet.

    Vertellen in blijde woorden van de jubelende bewondering voor al het heerlijke werk van God : de menschen met hun jonge kracht, de planten en de boomen met hun groen en hun geruisch, de vogels met hun gekwetter en hun rappe vlucht, de zon die alles overgiet met haar spetterend licht.

    Vertellen van de natuur die er uitziet als een nieuw aardsch Paradijs ; een nieuw Paradijs waar alleen schoone menschen zijn zonder zonde noch onedel bedrijf, waar alleen engelen en heiligen zijn die klaroenen den jongen feestelijken zomerdag.

    Aan die vertelling is hij begonnen in 't jaar 1911. Zij is niet ontstaan in één geut, in één haal van de pen.

    Hij liep er mee in het hoofd, een gansche, volle maand ongeveer. Het was die zalige tijd dat zijn open, ontvankelijke ziel rechtstreeks de schoonheid en de weelde dronk van den komenden Zomer.

    « Het was de Lente die openberstte, de eerste verroering van het leven der aarde ».

    Zag hij een boom, hij wou er opklimmen ; stond hij voor een beek, hij wou er doorwaden ; rook hij, door een openstaande tafel, een wafelenbak, hij zat er in zijn verbeelding aan tafel ; hoorde hij uit van een kapelleke een gebed opklinken, hij bad mee in opperste begrip.

    Hij leefde in een door-durend genot, in een bewust-wording van zijn nieuw bestaan. Dauw en regen, zon en wolken, stilte en deemstering, donder en onweer, lach en grap, mensch en dier, muziek en dans, gebed en wierook, kermis en processie, 't kwam al tot hem in duidelijkste aanvoeling en klaarste besef.

    En 't bleef niet bij een simpele vaststelling, bij een eenvoudige opname in zijn aan-grijpend gemoed. De verbeelding stond in laai ! Wat stil en teeder tot hem kwam, werd innerlijk een rijke weelde. Wat bescheiden en gering was, groeide en nam feller afmetingen. Een enkele reeks boomen met wat schaduw op den grond, hij dacht zich in een weelderig, lommerrijk bosch. Een enkele vogel die schuchter kweelde, en Timmermans hoorde een weelderig orkest van velerhande instrumenten. Een nietig beekje met wat kabbelend water, en Timmermans was aan 't baden en voelde het genot van een weelde-uur aan zee. Een windeke, zacht en frisch, over het warme gelaat en Timmermans meende een zegetocht te doen op een volbloedig paard, hoog, doorheen de waaiende wolken aan den hemel.

    De minste gebeurtenis uit het dagelijksch leven, 't wordt hem steeds nieuw voedsel en nieuw vleesch voor zijn scheppingsdrang. Met open zintuigen vangt hij alles op, gulzig, en geeft het verderen groei in zijn verbeelding.

    Een gezellig samenzijn met de vrienden, waar aan tafel, wat geëten en gezongen wordt, en Timmermans weet er uit op te bouwen een overdadigheid van worsten en rijstpap en taarten.

    Een vrouw roept van uit de keuken haar man die buiten aan de deur zit, een gazet lezend :

    « Ga eens om wat groensel voor de soep » ; de man gaat er om, naar de groenselmarkt, blootshoofds, in zijn hemdsmouwen ; doch een vriend lokt hem binnen en... van d'eene herberg naar de andere... drie dagen aan een stuk... en komt dan, doodbedaard, thuis met zijn boodschap : « Maak nu eens een goede soep gereed, Sophie ! »

    En daarmee heeft Timmermans een nieuwe type voor zijn verbeelding en voor zijn wordend boek....

    Verbeelding dus ! Louter verbeelding. Maar een verbeelding die zoo frisch, zoo rijk, zoo feestelijk alles wist op te bouwen, doordat het inwendige leven van den dichter ook zoo jong, zoo vurig, zoo hartstochtelijk oplaaide.

     

         Na die eerste innerlijke spanning, na dien schoonen tijd der eerste bezieling, moest nu het werk met de pen gebeuren. Ook dat is niet vanzelf gegaan. Van 1911 tot 1914 is het een periode geweest van schrijven en herschrijven, van veranderen en verbeteren. De algemeene lijn en het grootere plan, waren wel klaar ; doch landschap en lieden moesten nu meer bepaald, meer omlijnd geraken.

    Luister hoe Timmermans te werk ging : « Als ik zeg vier jaar er aan gewerkt te hebben, dan is dat niet dag aan dag, en 't is er ook zoo niet in een geut uitgeloopen lijk het gedrukt staat.

    Er is aan geschreven en herschreven, uitgelaten en bijgedaan. De geest van het werk bleef het zelfde, maar de uitwendigheden veranderden veel.

    Het is dus alles verbeelding, maar die dingen schrijf ik zoo maar niet. Die moet ik eerst op mijn oogen geschilderd hebben, zien in den geest, en kan ik dat, dan is 't schrijven een niemendal meer. Dan schrijf ik wat ik zie. Alles wat ik schrijf, de minste kleur, het minste woord, elk gebaar van mensch en dier, 't beweeg van boom en wolken, een rimpel op de Nethe, ik moet het eerst kristal-duidelijk in mijn verbeelding zien.

    Dat komt al peinzende, al schrijvende, al droomende, en soms terwijl ik met andere dingen en menschen bezig ben.

    Schrijf ik weinig of veel over iets, 'k moet het alles eerst duidelijk zien ».

    Alzoo is Pallieter geboren ! Pallieter, het geweldige sprookje van een geweldige verbeelding. Pallieter - zoo heet de held van het boek - is de overkrachtige natuurmensch die het leven geniet met al zijn geweld en zijn heerlijkheid, die met al zijn gulzige zinnen de jubelende vreugde van een overweldigende natuur in zich opneemt.

     

    PALLIETER, DE DAGENMELKER...

     

         God schept den dag, en Pallieter profiteert er van ! Dat de wereld geen droom, geen sprookje is, daar denkt Pallieter maar geen oogenblik aan. Het leven is een weelde, een roes, en Pallieter heeft zijn zinnen om te drinken van den lokkenden rijkdom der geneuchten.

    Pallieter maakt met speeksel zijn wijsvinger nat, steekt hern in de lucht en als hij voelt dat zijn vinger koel wordt langs den Zuiderkant, dan schiet hij in een luiden lach, want... 't zal nog eens goed weer worden....

    Zoo stapt Pallieter over de wereld, omdaverd door zon en lucht, gespijsd door vruchten en sappen die geen werk vragen, in een omgang met menschen die last noch zonde kennen... Pallieter is de natuurmensch die noch winst noch verlies berekent maar alleen geniet, geniet met overmaat van den eersten morgenglans tot de laatste ster, geniet van de eerste Lente tot den laatsten Zomer.... Ziet hoe Pallieter een nieuwen dag aanvangt :

         « Hij stopte zijn pijp, en haalde uit den stal den geweldigen geitebok. Deze was pikzwart van koleur met een blauwe glans erover, droeg gele hoornen en had twee groote licht-grijze oogen. Zijn naam was Lucifer.

    Als het beest buiten kwam, snoof het een stond de frissche buitenlucht op en wilde dan met zijwippen vooruit, maar Pallieter greep hem bij de horens, sloeg zijn beenen scherlings over den hoogen rug, stak zijn pijp aan, en reed dan, gemakkelijk gezeten op Lucifer, die den kop onstuimig vooroverboog, den hof door. Pallieter klapte in zijn handen, en daar kwamen de vijf honden aangebast en liepen met lange pooten dol vooruit. Lucifer droeg Pallieter door het achterpoortje dat op de Nethe uitgaf, en volgde dan den slingerenden waterdijk.

    Langs alle kanten opende zich nu in een nieuwe heerlijkheid het wilde, zonnige, meigroene land dat heel in de verte in zilveren misten verblauwde ».

     

    PALLIETER KENT GEEN ZORGEN....

     

         Hoe zou Pallieter zich bezorgd maken over brood of slaapgelegenheid, over kleed of woon ? Hij heeft maar te gaan en te nemen, zich neer te leggen en te rusten, uit zijn bed te wippen en er op uit te trekken.... 't Ligt alles klaar en wacht hem ! Zoo paradijselijk is hem de wereld dat zorg noch ziekte, last noch wee hem bekruipen kunnen.

    Wanneer hij dorst en honger kreeg, dan trok hij naar « de vette weiden, overgoten reeds van zware sterke zon, en bevlekt met bruine, witte en zwarte koeien. Hij ging door het losse gers, en de opgekomen honger deed hem zien naar de roze uiers, die vol zoete, warme melk hingen. Het water kwam hem in den mond. Hij had maar te trekken om ervan te genieten.... Hij rolde een stuk papier tot een puntzak, zette zich onder een koe, trok met eene der tepels, en zie ! de straal witte melk spoot ruischend en schuimend in 't papier. Als 't vol was, dronk hij hem leeg, en het bekwam hem zoo goed dat hij er drie zakskes van tapte. Hij hoorde de naar boter smakende melk in zijn holle maag boebelen ; het lekte van zijn kin tot in zijn hals, en hij zei tot de koe : O wandelende herberg, wees gedankt ».

     

    PALLIETER IS DICHTER....

     

         Wanneer Pallieter het eene beu is, vindt hij zonder veel zoeken het andere. Het is een leven van afwisselend, nooit verzwakkend, altijd durend genieten ! Wanneer bij voorbeeld de oververzadigde kermisgasten heen zijn, na de verovering der tafels vol vlaaien en schuimende glazen, gaat deze genotsmensch een poosje dichter zijn en weemoedig mijmeren in het maanlicht :

         « Heel ver in de stad was er nog kermismuziek, en een nachtegaal floot dicht bij hem.

    Hij zag hem zitten met den staart scherp geteekend op den zilveren manebol. Hij floot kort, beluisterde lang zijn eigen, maar elke klank was goud waard. Zoo zat Pallieter daar lang met den schijn der maan op zijn handen, en de nacht sprak tot zijn hart,

    Hij ging wandelen.

    De Nethe was stil, en slechts nu en dan lekte de maan een guldene plooi in het donkere water.

    De beemden lagen vol doom en het gers was nat van den dauw.

    De stilte was heilig.

    Pallieter wandelde langzaam voort, plukte een natte bloem, die hij tusschen de tanden wiegelen liet, en zijn schaduw wandelde met hem mee.

    Hij kwam in het veld waar de vruchten roerloos in den lagen nevel stonden.

    Het koren glom, strunken bogen maanbelicht over met witte bloemen begroeide grachtjes, en de berkeboomen ritselden blinkend hun ijlen blarenregen. Na al het rumoer en de uiterlijke vreugde van dezen kermisdag was hij door dezen volle-maanbelichten nacht geroerd tot in de ziel, en zijn hart smolt van ongekende goedheid in zijn lijf ».

     

    ALLES IS PALLIETER EEN VREUGD....

     

         Pallieter wist van alle vuur een feestvuur te maken, van alle lied een triomflied, van alle eetgelegenheid een kermismaal. Niet alleen de zon was hem een glorie, ook de sneeuw, en het ijs, en het winterlandschap.... Eens bleef de sneeuw een tijdje weg, toen het reeds vele dagen winter en stilte was.

    En Pallieter morde « Ne winter zonder snie is lak ne zomer zonder zon... »

    Maar in den nacht voor Kerstmis was de sneeuw gevallen, zacht en ongezien, in dikke, vette vlokken, aanhoudend en menigvuldig, tot het morgend werd.... Pallieter reed met de slee naar de kerk, klom den killen wenteltrap op naar den toren, want hij wou de sneeuw zien, heinde en verre.... Verroerd riep hij toen uit : « De aarde bidt ! Laat alle klokken los ! »

    En : « Pallieter liep naar de klokken, zette zich op den houten balk, duwde en duwde ; en de klok begost te zwieren, de klepel ronkte tegen het brons, nog een klank, en plots was het in vollen gang. Het klokkengelui vulde de torenkamer en viel langs de galmgaten over de wijde, witte wereld met een zot gejubel. Pallieter was lijk dronken, de klanken gonsden en ronkten door hem heen, en bij elk omhooggaan zag hij door de galmgaten de wereld wit in sneeuw !»

     

    PALLIETER ZIET DEN HEMEL....

     

         Deze Pallieter voor wien elken dag overgoten werd met den toren van overvloed, overvloed van zinnelijke geneuchten, kon toch ook wel eens tot stillen inkeer komen bij het aanzien van hooger, nobeler dingen. Er kon ook event jes een edeler verrukking over hem neerdalen en een inniger vreugde. Tusschen het overdadig zinnen-genot was ook al eens plaats voor een vromer ziele-genot. Eventjes toch maar....

    De kruisprocessie gaat door de velden, om den zegen af te smeeken over de vruchten. Pallieter trekt mee — op zijn paard, natuurlijk ! — achter de roode misdienaars met rinkelende bellen en geurigen, blauwen wierook, achter den pastoor in gouden-purperen koorkleed met het sprenkelend wijwater : « Pallieter bad innig mee. Hij was vol licht en leven. 't Kraakte in hem van geestelijken wellust. Hij had willen vlaggen zwaaien en mede rollen in den wind.

    Het bidden was hem te stil en hij verhief zijn stem en zong zoo luid hij kon met de Priesters : De profundis clamavi ad te Domini !.. »

    Het was heerlijk al dat bloeiende wit op de boomen !... De groote, blijde wind zoefde door de lucht en bromde in de boomen....

    Verder gingen de kruisen, wit en rood, langs de blonde wegen, en overal sloegen de molens lijk de priesters kruisen over 't veld.... »

     

         Pallieter, het boek, is bijna onmiddellijk een succes geworden. Het was eerst verschenen, broksgewijze, in een Nederlandsch tijdschrift De Nieuwe Gids. Maar toen het in 1916 in boekvorm van de pers kwam was 't werkelijke « een blijde intrede » met gejuich en hoera !

    Niet één letterkundige maar velen, zeer velen meenden het aldus : « Pallieter was niet alleen een verrassing. Het was een openbaring. Er is maar één stem opgegaan in Vlaanderen en Holland om dit merkwaardigste boek der laatste tientallen van jaren te noemen ; ja, men zou ver in de geschiedenis moeten opklimmen om een werk te ontdekken dat zulken ophef maakte, niet alleen door de groote schoonheidsverdiensten, maar vooral met zijn eigenaardigen geest ».

         Dat was de meening der heeren die rond 1917 verslag moesten uitbrengen over den Staatsprijskamp voor de Vlaamsche Letterkunde.

    Het boek dat siddert van verrukking voor de natuur, dat op elke bladzijde het leven bruisen doet, viel dus algemeen in den smaak. Bij ons, en ook buiten onze grenzen, waar het onmiddellijk in vele landen vertaald, gedrukt en herdrukt werd.

    Zeer begrijpelijk ! Het was een boek dat het leven deed inzien in al zijn jolijt en in al zijn kracht, het was een boek dat genoemd mocht worden : het hooglied van het natuurleven.

    — De taal was daarbij zoo kleurig en zoo volksch, zoo zwierig en zoo sappig, zoo frisch en zoo rijk aan beeld en geluid ; een taal die doortrokken en doortinteld was van fel en lustig leven, zooals ook Pallieter zelf een hartstochtelijkheid en een zinnengeweld was. —

    En daarbij nog, dit boek verscheen op het passend oogenblik ; de menschen hadden nood aan opgewektheid en nieuwen moed, aan een verlossenden lach en een blijden klank : want gekneusd en gebroken lagen zij onder de ellende van den gruwelijken wereldoorlog....

    Pallieter heeft dus, inderdaad, en zeer begrijpelijk, een triomf gekend over de gansche wereld ; ja, over de gansche wereld !

     

         En toch !...

    Wij hebben zeer openhartig en eerlijk het Pallieter-boek in zijn wording en in zijn beteekenis uiteengezet. Timmermans doen kennen, zonder te spreken over dat machtig boek, ware een onmogelijkheid. Timmermans zonder zijn Pallieter zou de ware Timmermans niet zijn. Daarom, nog eens gezegd, hebben wij over dit werk uitvoerig willen spreken.

         We kennen nu, in de groote lijnen, den inhoud en de schoonheid van dit werk. We weten nu voldoende hoe Pallieter altijd de natuurmensch is die zijn leven ongebreideld en spetterend uitviert, en hoe Pallieter daar geteekend staat in een springlevende, kleurrijke taal.

    Doch dit, vrienden van de Letterkundige Jeugdbibliotheek, weze u thans voldoende !

    We zeggen voor het overige, doch met nadruk : Handen af van dat boek !

    Want, er zijn vele redenen daartoe....

         Het boek is in zijn natuurliefde te sterk. De mensch is ten slotte heel wat anders dan een natuurdier.... Het is wel waar dat O. L. Heer ons geplaatst heeft te midden van den heerlijken bloei zijner velden en bosschen. Doch de natuur, en niets dan de natuur : 't is verkeerd !

    Genieter zijn, en almaardoor genieten is ook een noodlottige filosofie. En van die verkeerde filosofie is Pallieter, de dagenmelker, de zinnenmensch, zeker het slachtoffer. Het leven kan niet zijn, mag niet zijn een slampamperij. Aanzitten aan een feesttafel, wil nog niet zeggen dat die tafel moet doorwegen van de bergen worsten, rijstpap en fruit. Het moet er heel wat evenwichtiger gaan in deze wereld, óók als het feest is !

     

         Het boek is soms ook te ruw, te plat. Geweldigaards letten niet altijd op hun woorden ; zoo klinkt het niet, zoo botst het. En Pallieter is van die kategorie. Hij houdt geen blad voor den mond, en fijn of grof, hij flapt het er uit. Overdadig in zijn genot, is hij ook meer dan eens overdadig in zijn woorden ! Ongebonden in zijn leven, is hij ook ongebonden in zijn zeggen !

    Omdat Pallieters lofzang aan de natuur al te dikwijls in zulke ruwe, realistische bewoording klinkt, laten wij dat boek verder dus gesloten.... Hij wil altijd het woord dat effect geeft ! Maar... dat is gevaarlijk ; want wie geen Pallieter is voelt een verkeerd effect.

    Duidelijke woorden zijn niet altijd kiesche, nobele woorden....

    Timmermans meende dat zijn Pallieter een hymne ging beteekenen aan Hem die al die weelde en al die schoonheid geschapen had.... Dan is het toch een averechtsche hymne !

     

         Om die redenen, vrienden van de Letterkundige Jeugd-bibliotheek, is het boek Pallieter, in zijn geheel genomen, voor u absoluut een ongepaste lezing ! En we begrijpen dan heel goed waarom de geestelijke Overheid dit boek, vooral de eerste uitgaven, « voor de zielen zeer gevaarlijk » heeft geheeten.

    Handen af daarom ! Met vuur spelen is een gevaarlijk bedrijf !

    Heb dus karakter en laat dit boek ter zijde liggen....

    Het moet !

     

    *****

    21-05-2012 om 21:53 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (1)
    20-05-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vlaanderen in Munchen - Maria-Francisca Van Leer

    Vlaanderen in München.

     

    Open brief aan Felix Timmermans  -  Maria-Francisca Van Leer

    Krantenartikel uit De Standaard 1929.

     

    Ge hebt het niet willen hooren en gelooven, Felix Timmermans, dat uwe komst naar München een gebeurtenis was. Ge vindt dat zoo alledaags en van zelf sprekend, dat ge telkens vreest hen te vervelen. En daarom moet ik aan u en Vlaanderen nog eens komen zeggen, hoe dankbaar uwe Munchener vrienden U zijn, dat ge tot ons zijt gekomen.

     

    ’t Was alles zo eenvoudig : de aanplakbrieven in de straten naast groote schreeuwende reclaamplaten. « Felix Timmermans, der Flämische Dichter, erzählt aus seiner Jugend und liest aus seinen Wirke ».

    Zoo hoorde ik, dat ge ging komen, uitgenodigd door het “Goethe - Gezelschap”

     

    Wat was ik blij lijk een kind, dat in den vreemde iemand van thuis gaat ontmoeten.

    De “Cherubin” zaal van het Hotel Vier Jahreszeiten was zoo bezet, dat ik bijna trotsch was, dat ge hier zoo bekend zijt.

     

    En toen kwaamt ge : uw hart klopte, toen ge op het podium zijt gestapt.

    En uwe stem was zo zacht, dat allen heel stil moesten zijn. Ik was bang dat ge misschien in schoon opgezet literair Duitsch, zooals men dat in het Goethe-Gezelschap verwacht, zou spreken. En het zou me zoo gespeten hebben. Maar uw Duitsch was niets dan letterlijk vertaald Vlaamsch, en uw gehoor raakte onder de bekoring van die taal, zonder het zelf te weten.

     

    Eerst uwe jeugd : hoe hebt ge ons doen meegenieten van uwe kinderjaren. Wij zagen die 14 kinders, die Moeder ’s avonds voor ’t naar bed gaan, moest tellen en waarover een groot kruis geslagen werd, als ze gingen slapen. We zagen uwen lieven vader als boer verkleed op zijn hondenkar lijk een “romeinsch triomphator” de dorpen oprijden om hout aan de boeren te verkopen, en hoe hij thuis kwam, altijd blij, ook al had hij te weinig verdiend, met een verrassing voor elk van de veertien. Eens een hoedendoos met meikevers, een ander keer met rapen, zooals ze naast uw huis groeiden, maar... vader had ze in sinaasappel-papieren gedraaid en noemde ze “russische rapen”.

     

    En de sprookjes die vader vertelde! Dezelfde die wij gehoord hebben... men strooide rozen en bad, terwijl gij spraakt, dat uwe woorden als levend zaad in de zielen mochten ontkiemen.

    Want gij waart en zijt Apostel, Felix Timmermans, ook al weet niemand, dat het Brood des Levens uw dagelijksch voedsel is.

    Maar daar gaat een verborgen kracht van uw woord uit, wat mij aan Pr. Poppe zaliger doet herinneren, die op zijn sterfbed schreef :

     

    “Woorden voeden maar als de ziel van den spreker is gevoed.

    Het Brood van Gods woord moet ge opmaken met de kracht van het Brood des levens”.

     

    Wij danken God en Vlaanderen, die U aan ons geschonken hebben, Felix Timmermans. Wij danken U, dat ge tot ons gekomen zijt en in het duister van onze groote, moderne internationale, beiersche hoofdstad een lichtje hebt ontstoken, al was het niet grooter dan het kaarske in den brandenden lantaarn, die Schrobberbeek mee nam naar de middernachtmis. Want het zal, zoo hopen en bidden wij, een Gods-lampje zijn, dat niet meer uitdooft.

     

    Vlaanderen in München! Felix Timmermans in het Goethe-Gezelschap! Geloof, Liefde, Deemoed te midden van verstand, geleerdheid, mensenwijsheid. Zomer in de winter.

     

    Het Kindeke Jesus van Vlaanderen op bezoek in de Cherubijn-zaal, bij het ”Goethe-Gesellschaft”.

     

    Kindeke Jesus, zegen ons.

    Lieve Zoete Vrouw van Vlaanderen

    Bid voor ons

    Felix Timmermans, gij zijt wel bedankt.

    In naam Uwer Münchener vrienden.

     

    München, 17 november 1929

     

    ********

    20-05-2012 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    11-05-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het Kindeke Jezus - Felix Timmermans

    WAAROM IK HET KINDEKE JEZUS
    IN VLAANDEREN LIET GEBOREN WORDEN.

    Door Felix Timmermans

     

    DIE PALLIETER-ROES DUURDE NIET LANG.

         De oorlog kwam die natuurweelde en die levensvreugde geheel vergallen. Het was of ik van ontzetting weer ineenzakte. Ik had het leven fris en koleurig gezien, en altijd gehoopt dat de mensheid op weg was naar meer levensblijheid en broederlijkheid. Die hoop botste nu als een mooie zeepbel kapot. Uit ieder mens sloeg een vuil-rode wolk op van haat. Bijna iedereen werd moordenaar in zijn hart. Het was of de beschaafde wereld zijn droesem opsloeg.

    Toen heb ik gewanhoopt aan de mensheid.

         Lier lag niet veiliger dan welk ander plekje ook. Weldra werden wij door de Duitsers met furie bestookt. Waar hadden wij dat verdiend? Geen tijd tot nadenken. Vluchten was de boodschap. Overhaast ging het met pak en zak naar Kortrijk, om na een viertal weken terug te sukkelen. Wat was ons rustig stadje erg toegetakeld! Iedere straat vertoonde zijn puinen, ieder huis zijn wonden. De schrik hield de mensen weg, zodat de stad dood was en de meeste huizen zonder mensen. In de straten zag men niets dan klagende honden en hongerige katten. Fusilleren en wegvoeren was de dolle daad van iedere dag.

         Ik kreeg door al die gruwel een tegengoesting van de wereld en van de mensen. Ik wenste te leven ergens verloren in een woud, of in de bergstreek in de eenzame natuur.

         Heelder dagen zat ik achter de stoof, met de hond op mijn schoot, maar pijpen te roken, gewonnen verloren. Daarbij regende het en stormde het dag in, dag uit, en altijd uit de verte dit kanongedommel als een kloppende koorts in het hoofd.

    De avond kende geen vrede-brengende lamp, het glas was kapot, petrolie was haast niet te krijgen en de kaarsen zaten reeds in woekeraarshanden.

    Zo zaten wij 's avonds meestal in het donker, terwijl 't kanon in de schouw echode, de wind aan de deuren stiet, en de jacht door mijn hart ging.

    Dan, om wat licht te hebben, zetten wij het scheel van de stoof een weinig op zij, en dan hing er tegen de zoldering een rode klaarte als een vrucht van vrede.

    Dit licht zag ik in de ogen van mijn vrouw blinken, over het gerimpeld gelaat van haar moeder strelen, en in de natte neus van onze luie hond glanzen.

    Het gaf een tikje vrede in al die onrust, lijk een scheut wijn in een glas water.

    Wij spraken tot sufheid toe over de onmenselijke bloedaftapping, tot elk in gesloten stilzwijgen verviel. Het was de angst die de mensen dieper deed nadenken. Bang zijn, dat is zich smal en klein maken, dat is knielen dat het kwatst en dat is bidden.

    In de nood keert de mens weer tot God. Kerken en kapellen waren dagelijks volgepropt.

         Het was in die uren dat de moeder van mijn vrouw, een goed eenvoudig en vroom mens, haar paternoster uit de zak haalde en luidop de rozenkrans begon te bidden. Het gebed was ons een schone troost. Ze bad nog lijk de ouden van dagen het doen. Voor elk wees-gegroetje zei ze een tafereeltje uit de goddelijke mysterien : « Maria huppelde over de bergen naar hare nicht Elisabeth. »  « De drie koningen zagen de ster en knielden neder ter aarde. »

     

         Terwijl ik daar zo zat, kwamen er plots voor mijn geestesoog wondere beelden. leder weesgegroet was een schilderijtje. Ik zag ons stedeke daar liggen, verguld in een champagnezon. Ik hoorde van verre een klokske verroeren en de afgevallen bladeren ritselden over mijn schoenen. En daar zag ik Jezus met zijn kruis beladen over de ronde bruggen sukkelen, en het woest gepeupel daarachter weerspiegelen in 't water. Bij de kapel aan 't Begijnhof, aan die Gothische geveltjes, stonden daar straks de wenende vrouwen met gouden balsempotten in hun dunne handen. Ik voelde het goddelijke overal in ons landschap hangen. Is het nu van mij onzekerheid of onwetendheid, ofwel een grote liefde voor mijn land? Ik weet het niet, maar zo zag ik het.

         Natuurlijk was ik er mij duidelijk van bewust, dat het zo niet gebeurd was. Aan de hand van foto's en beschrijvingen kon ik mij het verhaal in Palestina wel voorstellen. Doch dat leefde niet in mij, dat was niet gemengd met mijn bloed en mijn hart. Mijn hart was immers hier. Hier kende ik al de geheimen van de lucht en van het weder, hier hadden mijn gedachten met de dingen gefluisterd.

         Zo was het mij ten andere van jongs af verteld, bezongen en bedicht. Maria woonde in het huizeke dat ik kende, bij de dennenbossen. Zij was aan 't kousen stoppen of in haar kerkboek aan 't lezen als de engel uit de hemel kwam, voor haar witte bloemen strooide en zei :

    « Maria, omdat gij altijd zo braaf geweest zijt, zal bij u het kindeke Jezus gebracht worden. »

    Ik kende dat huizeke en had er 's zomers de deur zien openstaan, het nederig koper zien blinken en de borden op het schouwberd zien prijken.

         Als ik groter werd, kreeg ik de gewijde geschiedenis in handen, en vader gaf mij uitleg over de plaatjes die ik met schreeuwende verven had overstreken. Ik hield er vandeeg aan dat Onze-Lieve-Vrouw een kapmantel droeg, zoals ons moeder, waaronder ik mij verscholen hield als ik bij wintertijd een boodschap mocht doen. Toen ik lezen kon, werd die gewijde geschiedenis voor mij een ontgoocheling. Die schrijftrant was veel te schraal en zonder koleur. Mijn verbeelding was gelukkig zo sterk, dat ze niet haperen bleef aan de plaatjes en er de gebeurtenissen overheen zag.

    Later kwam ik in het museum te Brussel en zag daar de werken van Bruegel en De Vriendt.          Zelden ben ik zo verschoten. Ik stond daar effenaf te rillen van geluk. Het was mij te moede alsof ik die dingen zelf geschilderd had.

    Alles was gezien met open zuivere ogen, met gulzige ogen, die veel vragen en alles laten zien: molens, rivieren, dorpen, kastelen, kapellen, weiden, schepen, dieren en mensen. Dit alles gezien tot in de kleinigheidjes, vol geestdrift, als door iemand die voor de eerste maal de schoonheid der aarde ontdekt, en alles immer zeggen wil, dronken van bewondering.

    Zo had ik de bijbel gezien in de oude kerkboeken en zo had ik het gedroomd in mijn gebed.

    Zo zou ik het ook neerschrijven.

    Want visioenen van frisse kleuren ontvouwden zich voor mijn geest. 't Geval overmeesterde mij zoetekens. Wellust kittelde in mijn vingers en weldra was ik genoopt te gaan schrijven. Dat was nu niet zo bijster moeilijk.

         Kunt gij u zo met de ogen toe Ons-Lieve-Vrouwke voorstellen met een blauwe kapmantel, waarvan de voering wit en purper gewafeld is, en met een kerkboek onder de arm?

    Ziet ge haar zitten in het Begijnhof, gebogen over het kantkussen, waar de stilte naar haar eigen zit te luisteren?

    Ziet gij in dat Nazarethhuizeke de porseleinen telloren, met bloemen en vogels beschilderd, en de koperen marmittekens in de zon blinken?

    Kunt gij u de grijze Simeon voorstellen als een eerbiedwaardig ouderling in wie de huiveringen van de Heilige Geest vaarden, die 's morgens opstond en dacht : « 't Is misschien voor vandaag, » en als hij ging slapen : « 't Zal wellicht voor morgen zijn. »

    Ziet gij de oude pastoor nevens de groene haag komen aanstappen? Van verre bemerkt hij Maria aan het open raam, en roept haar welgemoed een goedenavond toe. Dan komt hij door het scheef lattenpoortje over de blonde wegel naar haar toe.

    Ziet gij de engel stralen, als doorlicht van een hemels vuur? Hij blinkt als een kerkraam in de zon, met zijn ruisende pauwensteertvlerken. Er hangt een geur van paarse kruidnagels in de lucht. Maria durft de engel niet bezien en knielt neer in de madeliefjes en de driesenbloe-mekens van de weg.

    Wij knikken stilzwijgend het hoofd.

         « Inderdaad, als u dat zo vertelt, zien wij dat alles werkelijk. » Gij zult het nog duidelijker opmerken wanneer ik u enkele regels uit het werk voorlees. Dan komt meteen de ware geest van het werk over u.

    Hier hebt gij het bezoek van Maria aan haar nicht  :

    « Opgewekt huppelde ze voort. Nog nooit had ze de velden, de aarde en de lucht zo heerlijk en zo schoon gezien, nooit was er zoveel licht en waren er zoveel blijde koleuren.

    Zij zag de wereld door haar geluk en alles juichte in haar.

    Onder een warm blauwe hemel, met muziekwolken doorvlokt, stonden al de hoven en boomgaards in witte en roze bloei. De groene beemden lagen vol plassen goud van de boterbloemen, duiven toerden rond de rode nokken der daken, de merel zong, de nachtegaal zong en al de vogelen zongen hun blijde talen.

    Een zilveren windeke speelde door de lucht en rolde en wimpelde de zoetste reuken uiteen, en de molens sloegen kruisen van blijdschap naar de zon, die speelde met de schaduwwer-pende wolken.

         En zie, wat was er toch voor wonders te zien aan haar gering wezentje?

    Zij, ongekend en eenzaam in haar woonste, zag hoe bij haar aankomst de boeren op het veld hun ploeg stil hielden en haar een goedendag toeknikten, en hoe de paarden hun koppen naar haar omkeerden. Een zeilschip dreef voorbij, en de schipper en zijn vrouw bogen eerbiedig het hoofd. En zie, een manke herder, in een oud soldatenpak, knielde neer in 't gras tussen zijn schapen en ontblootte zijn kale schedel, murmelend : « Wees gegroet, Maria. »

         Waarom vlogen de zwaluwen rond haar hoofd en begosten de vogelen met luider kelen te zingen als zij voorbij de bomen kwam?

    Waarom sprongen de zilveren vissen telkens boven het water? En stegen t'allenkanten zoveel leeuweriken op?

    't Was al om de Heer... 't Was om haar te groeten en te loven, haar, de begenadigde boven die duizenden, haar, de uitverkorene. En zij hief haar olijfgroene ogen naar de hemel, en weer viel juichend van haar rode lippen : « Mijn ziel, mijn ziel verheft de Heer!.... »

    En hier ziet ge hoe de Kerstmis-gebeurtenis tot bij de herders doordringt :

    Als iedereen en alles sliep, en alle dingen in de nachtelijke stilte waren, als alleen de sterren wenkten, hoog en helder, boven de aarde in de sneeuw, zaten er arme herders bij een knappend vuur, op een der heuvelen hun kudden te hoeden.

         De vele schapen lagen rustig en warm bijeengewold onder het gezaalrugde strooien dak, dat langs alle kanten open was, en op alle windgaten de lichten van de nacht vertoonde.

    Van de herders die de waak hadden, terwijl de anderen de rust genoten tussen de vettige, wollen schapenlijven, zaten er vier nevens het vuur. Tegen een stijl van 't afdak stond de oude rechte Bienus tot over de oren in zijn driemantelige frak van geitenvellen gewikkeld, met houten priemen een saaien kaaien te breien. Op de schelft in de duisternis zat er een te dromen op zijn viooL Verder was het goed en stil onder die eenvoudige mensen, die roken naar mest en aarde, die dag in, dag uit met hun beesten leefden, en vergroeid waren met lijf en ziel, naar de rustige stilte der velden en de oneindigheid der hemelen...

    « Zie, 't weerlicht!... » Ze zagen allemaal omhoog : heel de stille hemel kwam in beroering, miljoenen sterren vielen uit de lucht, verlichtten de aarde als bij klaren dage, maar als afgesproken hield het plotseling stil....

    « De sterre met de steert!... » Er voer een rilling door die simpele mensen heen, de schrik viel op hun hert en degenen die sliepen, schoten wakker, en vervuld met vrees liepen zij naar de anderen.

    Alleen die daar hoog op zijn viool zoetjes te dromen zat, deed voort, en leefde met zijn ziel...

    Wat later knielden de herders neer in het stalleken; ook de blinde is er bij :

         Er kwam stilte, diepe stilte; de blinde glimlachte naar iets, en toen begon hij te strijken met een edel gebaar. Zijn rood gelaat wierd wit van aandoening en er gleed uit zijn viool een zang die gestolen scheen aan de engelen van daar straks. Heel het stalleken was er mee vervuld, en het kind zweeg, en al de boerenkoppen, die bijna nooit iets anders gehoord hadden dan wat zangerige muziek in de kerk of een polka op de kermis, wierden van zuiverheid vervuld, en er kwam lets over hen dat het schoonste was wat zij bezaten. Over die ruwe, ongeschoren, arme mensen straalde de koninklijke klaarte van hun ziel, en de blinde lekten de tranen van zijn kaken.

    En als 't gedaan was, en zijn strijkstok nevens hem hong, stond hij weer te glimlachen naar iets omhoog.

    « Ik heb het kind gezien, » snikte hij, « ik heb het gezien! Och, 't is zo heerlijk en zo schone! » Een zucht van ontspanning ontsnapt onze borst nu het gedaan is. Wij hadden inderdaad iets nieuws gezien, althans het oude gekende, maar veel mooier, zuiverder en inniger...

    ................

     

    Zelfs in dit boek ontbreekt de humor niet, zo gaat onze gastheer verder. Daar hebt ge de figuur van Kruisduit, de zwerver, die niet bijbels is, maar die ik om geen waarom kon ter zijde laten. Hij was het die met zijn zuurzoet gezicht op het gepaste moment de volkse noot wist te treffen. Ik ontdekte hem eerst toen ik eens bij toeval op de vesten een boek zat te lezen. Met zijn commerciebak, zijn knuppel zwaaiend en een lied hommelend kwam hij daar aan. Hij stak zijn neus over 't boek, zag mij aan met een tikje medelijden en zei : «He, manneke, gaat gij lettervreter worden?»

    Hij knoopte zijn broek met de koord vaster toe en zijn knokelige blinkende hand lei zich op mijn schouder.

    « Daar is geen boek zo schoon, als te zwerven en te marcheren, zo maar op goed valle 't uit. Maar het liefst stap ik door de regen, zo van die fijne dunne zeverregen, als 't in de verte zo grijs is. 'k Weet niet he, maar dan word ik zo een beetje triestig en dan ben ik blij omdat ik triestig ben. »

    ................

     

    Terwijl onze gastheer een nieuwe pijp opsteekt en wil opstaan, komt er ineens onder onze jas een exemplaar van het « Kindeke Jezus » te voorschijn.

    Zo draaien wij deze ontroerende bladzijde niet om. Zou de schrijver zijn eigen naam niet willen plaatsen op de voorpagina, met nog iets er bij?

    Dat gebeurt natuurlijk geredelijk en met veel plezier, en later zullen wij nog lezen en herlezen het gouden verhaal « van het Kindeke Jezus, zijn zoete moeder en zijn goede voedstervader, met wat letterkunde in groot genoegen omcierd... »

     

    **********

     

     

    11-05-2012 om 21:51 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Foto

    Archief per maand
  • 05-2023
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 02-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 09-2021
  • 08-2021
  • 07-2021
  • 06-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 02-2021
  • 01-2021
  • 11-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 06-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 01-2020
  • 12-2019
  • 11-2019
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 12-2018
  • 11-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 07-2018
  • 05-2018
  • 04-2018
  • 03-2018
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 05-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 10-2016
  • 09-2016
  • 08-2016
  • 07-2016
  • 06-2016
  • 04-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 06-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 05-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 04-2009
  • 09-2008
  • 06-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 12-2007
  • 10-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 01-2006
  • 05-1982


    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Over mijzelf
    Ik ben Mon Van den heuvel
    Ik ben een man en woon in Lier (België) en mijn beroep is op pensioen.
    Ik ben geboren op 19/06/1944 en ben nu dus 80 jaar jong.
    Mijn hobby's zijn: Felix Timmermans - Geschiedenis van Lier in de ruimste zin genomen.

    Een interessant adres?

    Mijn favorieten websites
  • Thuispagina Louis Jacobs
  • Guido Gezelle
  • Ernest Claes Genootschap
  • Oscar Van Rompay
  • Felix Timmermans Genootschap
  • Schrijversgewijs
  • Kempens erfgoed

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!