Foto
Inhoud blog
  • GOMMAAR TIMMERMANS OVERLEDEN
  • Toespraak bij de opening van uitgeverij
  • Speciale tekening van Felix Timmermans
  • Wat andere kunstenaars over de kunst van Timmermans schreven - Flor van Reeth
  • Intervieuw met Tonet Timmermans - Jooris van Hulle
  • Beste bezoeker
  • Op bezoek bij Tonet Timmermans - Denijs Peeters
  • Timmermans in Baarn - Huub van der Aa
  • Felix Timmermans en Camille Melloy - Etienne De Smedt
  • Ge zijt uw eigen baas en uw eigen koning - Bart Van Loo
  • Boerenpsalm tentoonstelling in Mol
  • Felix Timmermans was voor alles Dichter - Erik Verstraete
  • Laat het nu stil worden - Herman-Emiel Mertens
  • De Stille Timmermans - Marcel Janssens
  • Pallieter - Fons Sarneel
  • Begrafenis van Felix Timmermans op 28/01/1947 - Gaston Durnez
  • Job Deckers en de lokroep van Schoon Lier - Roger Vlemings
  • En waar de ster bleef stille staan - Felix Timmermans
  • De Fé herleeft in Lier - Paul Depondt en Pierre De Moor
  • " E Vloms keuningske " - Gaston Durnez
  • Sint Gommarus - Felix Timmermans
  • Timmermans ter ere, een selectie uit zijn picturaal werk - G. Carpentier-Lebeer
  • Bij de heilige Anna klinkt hardrock-muziek - Frans van Schoonderwalt
  • En als de Ster bleef stille staan... - J.J. Vürtheim Gzn
  • Felix Timmermans, de Liersche Breughel - Caty Verbeek
  • Het afscheid van Felix Timmermans - Redactie
  • De Poëzie van Felix Timmermans - De Nieuwe Gazet 09/08/1947
  • Uniek dat auteur alles van zijn werk heeft bewaard - Frans Keijsper
  • De fijne nostalgie van Felix Timmermans - Rigoberto Cordero y Léon
  • Lier gegroet, nog duizend pluimen op uw hoed - Willem Hartering
  • De Timmermans-tegeltjes - Ward Poppe en Philip Vermoortel
  • Pallieter wint het van Wortel - Gaston Durnez
  • Het spekbuikige Brabant en het magere Kempen land - Marcel Pira
  • De Zeemeermin - Bert Peleman herdenking op 11/07/1986
  • Profiel van Felix Timmermans - Etienne De Ryck
  • Lia Timmermans - zo was mijn vader - Manu Adriaens
  • Felix Timmermans in Waalwijk - Arthur Lens
  • Overeenkomst - Van Kampen
  • Ronald
  • Mooie Faience steentjes van de Fé
  • Mooie opdrachten - uniek materiaal
  • Bij de recente Duitse vertaling van Adagio - Stijn Vanclooster
  • Dit schreef Gommaar
  • Waarom ik van Timmermans hou. (deel 1) - Viktor Claes
  • Waarom ik van Timmermans hou. (deel 2) - Viktor Claes
  • Felix Timmermans - Uit mijn rommelkas
  • Felix Timmermans, zijn succes en zijn schrijversplannen - Redactie
  • Een Tafelspeech en een Interview - Karel Horemans
  • De Muziek in het werk van Timmermans - Louis Vercammen deel 1
  • De Muziek in het werk van Timmermans - Louis Vercammen deel 2
  • Streuvels en Timmermans - Jan Schepens
  • Reimond Kimpe - Joos Florquin
  • Pallieter in Holland - Cees Visser
  • Intimations of Death - Schemeringen van de Dood
  • De Blijdschap van Guido Gezelle en Felix Timmermans. - Gaston Durnez
  • Toespraak gehouden in Hof van Aragon - Philip Vermoortel
  • De schrijver Antoon Coolen in Hilversum - P.J.J.M Timmer
  • Felix Coolen
  • Pallieter verboden - redactie Het Vaderland
  • Over Pallieter. - Voordracht in het Foyer-Concertgebouw op 24 januari 1919.
  • Beste vrienden - redactie
  • 'Ik heb mijn kinderdroom waargemaakt' - Lieve Wouters
  • De man achter GOT - Andy Arnts
  • Gestopt met tellen, Hoeveel boeken ik geschreven heb - P. Anthonissen
  • Liefde is nooit verboden - Frans Verleyen
  • Felix Timmermans overleed vandaag - Bertje Warson
  • Saluut bij een honderdste verjaardag - Marc Andries
  • Timmermans op de planken - Daniël De Vos
  • Gaston Durnez Exclusief - Etienne Van Neygen
  • Vlaamser dan Vlaams. - Hans Avontuur
  • Felix Timmermans en Averbode - G.J. Gorissen
  • Een tweede leven voor Timmermans en Claes - Patrick Lateur
  • Een Brief aan Felix Timmermans - Johan De Maegt
  • Dichter und Zeichner seines Volk - Adolf von Hatzfeld
  • In de Koninklijke Vlaai - Felix Timmermans
  • Fred Bogaerts - Adriaan De Bruyn
  • De Natuur blijft verbazen
  • Kluizekerk sloot definitief - redactie
  • Timmermans heeft geen Fascistisch Bloed - Lode Zielens
  • Om er even bij stil te staan - Etienne De Smet
  • Tekeningen
  • Aan boord met Felix Timmermans - Anton van Duinkerke
  • Gommaar Timmermans - GoT 90 jaar
  • Het Menu - Bonni Konings
  • Onuitgegeven handschrift van Felix Timmermans
  • Zet uw ziel in de zon - Gaston Durnez
  • Stijn Streuvels 70 jaar - Felix Timmermans
  • Anton Pieck: een vriend van Vlaanderen - K. Van Camp
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 1
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 2
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 3
  • Zelfportret - Felix Timmermans
  • Ik had zo graag Felix geheten! - Daniël De Vos
  • Tony Fittelaer: « Kozijn Felix was een buitengewoon mens » - Vandecruys Geert
  • In en over Juffrouw Symforosa - Arthur Lens
  • Bij Pallieter thuis - Redactie
  • Kalender 1932 - Felix Timmermans
  • Mijn eerste boek - Felix Timmermans
  • De Fé vulde een kamer - Martine Cuyt
  • Met Timmermans op literaire bedevaart naar Lier - Jaak Dreesen
  • De Toverfé - Wannes Alverdinck
  • " Er gebeurt iets… Timmermans herdacht " - Jan Vaes
  • Bij Marieke is de Fee nog thuis - Marc Andries
  • Oosters Geschenk van Clara Timmermans (Haiku's)
  • Een soep met vier troostende mergpijpen - Gaston Durnez
  • Met Felix Timmermans op stap door Lier - Jos Vermeiren
  • Professor Keersmaekers over Felix Timmermans - Jaak Dreesen
  • Honderd jaar geleden werd Felix Timmermans geboren
  • Tonet Timmermans overleden 26/03/1926 - 16/04/2020
  • Briljante vertegenwoordiger van de volkskunst ! - Al. Slendsens
  • De goede Fee op zoek naar de Kern - Gaston Durnez
  • Saluut bij een honderdste verjaardag - Marc Andries
  • Een ministadje uit de voltooid verleden tijd - Frans Verstreken
  • Felix Timmermans, Tekenaar en Schilder - Denijs Peeters
  • In defence of Timmermans - Godfried Bomans
  • Hoe Pallieter werd onthaald door Nederlands publiek - Karel van den Oever
  • Adriaan Brouwer - Sirius
  • De Pallieter rel - Lode Zielens
  • Boerenpsalm - Willem Rueder
  • De zachte Keel - Frans Verstreken
  • Feestelijke Groeten
  • Merkwaardige gesprekken - Gommaar Timmermans
  • En als de Ster bleef stille staan - Top Naeff
  • Gaston Durnez - Overleden
  • Felix Timmermans - Rond het ontstaan van Pallieter
  • Een barre winter in Schoon Lier - Henk Boeke en Claus Brockhaus
  • Interview met Gommaar Timmermans - Bertje Warson
  • Felix Timmermans werd onrecht aangedaan - W. Roggeman
  • Gesloten wegens nieuwe schoenen - Toon Horsten
  • Boerenpsalm - Peter Claeys
  • Gommaar Timmermans - Paul Jacobs
  • Ernest Claes - Felix Timmermans en voordrachten in Duitsland
  • De Molen van Fransoo - Felix Timmermans
  • De Vroolijkheid in de Kunst - Carel Scharten
  • Adagio - Felix Timmermans
  • Hoe ik verteller werd - Felix Timmermans
  • Pallieter wordt honderd jaar - Bertje Warson
  • Openingstoespraken - Timmermans-Opsomerhuis 1968
  • Toespraak Artur Lens Archivaris - 1968
  • Toespraak Hubert Lampo - 1968
  • Timmermans als Schilder en Etser - Floris Van Reeth
  • Felix Timmermans, Dichter und Zeichner seines Volk.
  • Felix Timmermans - Theo Rutten
  • Gesprek onder vier ogen - Fred Bogaerts 70 jaar
  • Timmermans over De Pastoor in den bloeienden Wijngaerdt
  • Tooneel te Brussel
  • De vroolijkheid in de Kunst
  • Stamboom van Felix Timmermans
  • Timmermans over "De Pastoor uit den Bloeienden Wijngaert
  • Felix Timmermans over den Vlaamschen humor
  • Adagio - Lia Timmermans
  • De nachtelijke Dauw - Felix Timmermans
  • Felix Timmermans geschilderd door Tony Claesen - 2018
  • De Nood van Sinterklaas - Felix Timmermans
  • De Vlietjesdemping te Lier - Felix Timmermans
  • Pallieter naast Boerenpsalm
  • Pallieter in het klooster - Cees Visser
  • Info FT Genootschap
  • F T Fring bestaat 25 jaar
  • Timmermans en de Muziek - Daniël De Vos
  • Fons De Roeck
  • Is Timmermans Groot ? - Felix Morlion O.P.
  • Renaat Veremans vertelt - José De Ceulaer
  • Vacantie bij de oude boeken - Gaston Durnez
  • Foto's van Oude Lier 1
  • De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt
  • Brief Gommer Lemmens - 11/06/2013
  • 70 jaar geleden ....
  • Overlijden van de Fé
  • Luisterspel Pallieter 2016
  • Bibliotheek van de stad Lier
  • Anton Thiry - Gaston Durnez
  • postkaarten
  • Een Mandeke Brabants fruit
  • Clara Timmermans overleden
  • Covers van Pallieter
  • Pallieter en Felix Timmermans
  • Toespraken 25/6/2016 - Kevin Absillis, Kris Van Steenberge en Gerda Dendooven
  • De Lierse Lente - Ronald De Preter
  • Felix Timmermans - Emiel Jan Janssen
  • Pallieter honderd jaar - Gaston Durnez
  • Adagio - Frans Verstreken (Hermes)
  • Pallieter, een aanval en verdediging
  • Foto's 1
  • Driekoningen-Tryptiek - Jacques De Haas
  • Over Pallieter (25/01/1919)
  • Timmermans' werk in het buitenland
  • De Eerste Dag - Felix Timmermans
  • Het Kindeke Jezus in Vlaanderen
  • Fred Bogaerts - Felix Timmermans
  • De Harp van Sint Franciscus - Gabriël Smit
  • Timmermans en Tijl Uilenspiegel
  • Felix Timmermans ter Gedachtenis
  • De Vlaamse Timmermans - Paul Hardy
  • Timmermans was Einmalig - José De Ceulaer
  • Levenslied in schemering van de dood - Gaston Durnez
  • Expositie in De Brakke Grond te Amsterdam
  • Bij de Hilversumsche Gymnasiastenbond
  • Timmermans als schilder en tekenaar - W.A.M. van Heugten
  • De onsterfelijke Pallieter - Tom Vos
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Felix Timmermans
    Vlaamse schrijver, dichter en schilder * 1886 - 1947 *
    15-03-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Timmermans de gelovige - Oscar Van der Hallen

    Dr. OSKAR VAN DER HALLEN

     

    TIMMERMANS DE GELOVIGE

     

    (Overgenomen uit Dietsche Warande en Belfort – juni 1947)

     

         In de meeste bijdragen die vroeger op geregelde tijdstippen aan Timmermans gewijd werden, triomfeert de gemeenplaats. Voor de « beschouwende critiek » die graag parasiteert op het literaire phenomeen, is ,de schepper van « Pallieter » te eenvoudig. Met « eenvoudig » in de gewone zin is echter de dichterlijke persoonlijkheid van Timmermans zeer onvoldoende gekarakteriseerd. Moesten we durven vooropzetten, dat zijn levensvisie en uitingsdrift hem het recht geeft op een eervolle plaats naast enkele der grootste .dichters en vertellers als Cervantes, Rabelais en Grimmelshausen, dan zouden vele literatuurkenners zich misschien ergeren, en vergeten dat « eenvoud » niet noodzakelijk synoniem is voor oprechtheid, doorzichtigheid of adamisch gevoel, om het met een in onbruik geraakt modewoord te zeggen. Het letterkundig werk van Felix Timmermans kan, zoals bij ieder woordkunstenaar, min of meer volledig verklaard worden van uit zijn geest en zijn karakter. M. a. w. van uit zijn geloof (in brede zin) en zijn aanleg.

     

         Het is nu voor ieder duidelijk dat deze heimatdichter een tamelijk beperkt cultuurgebied beheerst, iets wat hij o. m. gemeen heeft met vele Amerikanen ; maar dat hij tevens het leven zo on-modern aanvoelt als maar kan. Voor hem is de persoonlijkheid geen lege illusie. Hij schept karakters (soms zijn het enkel typen). Hij gelooft niet in het onderbewuste, noch in sexuele complexen, noch in de bevrijding door het instinct. In het evangelic der psychologische vrijheid heeft hij evenmin geloofd, wel in de kracht van de moraal. Voila, zou men geneigd zijn te denken : een simpele geest, die ons, mensen van het atoomtijdperk, weinig te zeggen heeft. Maar uit zijn bekoorlijke verhalen met hun naïeve intrigues en weelderig levensgevoel blijkt nadrukkelijk dat Timmermans doodeenvoudig maar doodernstig gelooft in zonde en berouw, in verantwoordelijkheid en geweten, kortom, in een persoonlijken God. Dat wordt al veel minder simpel. Daarmee hebben grote mannen, van af de middeleeuwen tot aan Dostojewski, eeuwige kunst geschapen. Dat Timmermans minder groot is, ligt hem aan zijn meer bekrompen visie, aan het tekort schieten zijner creatieve kracht, aan een aamechtigheid die de gaafheid van zijn stijl verbrokkelt. Niettemin blijft er in zijn werk meer dan genoeg over om hem te eren als een groot dichter en als een origineel, ongemeen begaafd verteller. Het tegendeel te beweren staat gelijk met een bekentenis van lachwekkende afgunst. Het is evident dat Timmermans niet verder gekeken heeft dan zijn geboortelandschap waarin zijn eigen hart gevangen zat. Deze beperking verkleint hem geenszins, evenmin als zijn neiging alle mensen en problemen naar de maat van zijn eigen verbeelding te herleiden, juist zoals hij de natuur in Italië met een Liersen achtergrond stoffeert.

     

         Eenvoudig en doorzichtig is Timmermans' psyche dus misschien wel. Maar wie zijn proza (ook en vooral sommige zijner kleine verhalen) in de juiste stemming hebben gelezen, zullen gevoeld hebben dat het leven van Timmermans niet voorbijgegaan is als dit van een dagenmelker. Dat hij veelal verrassend juist den toon trof in zake populaire, leutige vromigheden en dat de mystiekerigheid die hij kwistig etaleerde met een zeker smaakgebrek en veel bonhomie, hem eigenlijk een massa binnenpret bezorgde. Olijke typen, de verstarde lijnen en grillige arabesken in het levensweefsel; schilderachtige anecdoten en details die de lezers wellustig binnenzwelgen : dit alles is ten slotte wel Timmermans zelf en heeft zijn naam bij een ruim publiek geliefd gemaakt. Want de lezers zijn kinderen die houden van kleurige, verbazende dingen, van rariteiten en van rondborstige taal. Maar een aandachtig lezer van Felix Timmermans zal na een wijl niet aan den indruk kunnen ontkomen dat deze schrijver, haast veertig jaar lang, een strijd heeft geleverd om het geheim te overwinnen.

    Het geheim, zoals het in zijn leven, voor zijn ogen oprees, zich donker silhouetteerde op zijn kinderlijk gelovende ziel. Elke hedendaagse literator maakt zich op, om achter een of ander mysterie aan te zitten. Het mysterie van de natuur of van de persoonlijkheid, van leven of dood, van God of van duivel. Sommigen brengen het zoverre dat ze ieder waarachtig mysterie in zichzelf verstikken en zich proclameren tot helden der negatie. Maar met een beetje doorzicht ontdekt men bij al deze schrijvers een zeer nuchtere, oordeelkundige dosering van lyriek en sentiment, van brutaal cynisme en voze grootspraak. Het menselijk « geval » is in hun werken ogenschijnlijk zuiver aangevoeld maar in feite is het, dank zij de pimentering, dat hun schepping den indruk verwekt van het duizendgestaltig, onvatbaar, raadselachtig, nutteloos Leven. Dat Timmermans aan de antipode staat van deze literatuur die aan zelfbedrog en hoogmoed zal afsterven, doet hem door vele tijdgenoten geringschattend bekijken. Toch zijn we er zeker van dat zijn werk langer zal beklijven dan enkele modejaren.

     

         Ziehier : mij of niemand ontroert een z.g. « mysterie ». Wel de mens die angst voelt in zijn ziel, ondanks hij er nooit geheel in slaagt de duisternissen, in en rondom zich, te doen wijken. Op het eerste zicht lijkt dit onwaarschijnlijk. De poëtische inspiratie van Timmermans is een welige natuurplant. Tientallen citaten uit « Pallieter » en uit « Boerenpsalm » bewijzen dat deze dichter zich den mens met zijn vrede en onvrede, niet anders kan voorstellen dan levend en ademend op het rhythme van zon en regen, gulzig genietend van groeien en vergaan. Maar de melancholie, de onverbiddelijke schaduwen die vele dichters in het natuurfenomeen altijd hebben aangevoeld en uitgesproken als een symbool van 's mensen fatum, bleef ook voor Timmermans niet onbekend.

    Zelfs in « Pallieter », maar vooral in later werk als « Cecilia » en « Boerenpsalm » hoort men duidelijke echo's van dezen angst. De angst deed hem niet broeien over metaphysische problemen (de kinderlijke pogingen van zijn « Schemeringen-tijd » heeft hij later nooit meer herbegonnen). Zijn geloof was simpel, d.w.z. robust en niet door twijfels ondermijnd. Maar hij was geen Gezelle of geen Franciscus en het was precies deze verzwegen angst die hem den ongehinderden toegang tot de Eliseesche velden versperde en zijn argeloze genietersnatuur pijnigde.

     

         Angst is de zonde die geprojecteerd wordt in het geweten. Vestdijk zegt ergens (ik citeer uit het hoofd), dat het verworden Christendom de zonde heeft geplaatst in het hart van den mens, zodat iedere catharsis negatief wordt, een schuld die niet kan worden uitgewist. Dit fatalisme nu, is Timmermans wezensvreemd. Zijn angst voor de straf van het onvolkomen leven is geenszins opstandig maar gezond, en wordt aldus tot een bevestiging en aansporing tot goedheid en liefde.

     

         Het is volkomen verantwoord te beweren dat Timmermans als kunstenaar, zijn persoonlijke tragedie niet uit den weg is gegaan, tragedie die tegen het einde van zijn leven scherper werd en die hij poogde te vergeestelijken naarmate hij voelde dat de levensliefde (die nochtans diep in hem stak) te broos was om hem vrede te schenken. Het is evenwel zijn levensliefde en zijn vrome humor waarvan al zijn boeken vol zijn, zijn zuivere aanvoeling der zinnelijke dingen en zijn originele, volkse taal die een bepaalden, onnavolgbaren stempel op zijn prozakunst hebben gedrukt. Hij biedt ons het schouwtoneel van het bralle leven dat we met blijde verrassing bekijken maar dat ons te dieper ontroert als we de donkere schaduw op den achtergrond niet voorbijzien.

     

         De vrome humor van Timmermans; daarover is heel wat te zeggen. Het is het andere voorhoofd van dezen oprechten Janus, de zijde die naar het licht toegekeerd was. Het licht was zijn element, en hij beseft dat elke triomf van het heldere, verkwikkende licht van de zon en van de rede, een emanatie van het goddelijke was. Maar de aarde, bloed en schoonheid, hechtten zich aan hem opdat ook hij ten volle zou weten wat de mens is. Maar altijd vond hij opnieuw solaas in zijn humor. Hij had liefde en vertedering voor het ongewone, het schalkse in de ziel der kleine-stadsbewoners. Hij had deze mensen lief die op hun manier leven, zich schijnbaar dwaas aanstellend, zich bloot stellend aan spot en medelijden, maar die zich wellicht op deze persoonlijke manier verdedigen tegen het raadsel van het bestaan dat ze willen ontvluchten. Aldus gezien, zijn zelfs de helden uit« Anna-Marie », niet uitsluitend komische figuren.

         Voor vele lezers poseert Timmermans als een pretmaker op de levenskermis. Hij zelf kende de dwaasheid en de ondankbare gulzigheid, de ijdelheid en de bittere ontgoocheling.

    Nu nog lezen velen hem oppervlakkig en drinken zich een roes aan zijn proza dat ze alleen waarderen als een soort van zinnelijken stimulans, direct opborrelend uit onverdorven bron. Pretentieloos als hij was, heeft hij nooit als moralist of denker willen doorgaan. Maar zichzelf bedroog hij niet en de dolle verering der Hollandse dames, heeft hem slechts kunnen amuseren. De vele momenten van verinniging en puur geestelijk genot die in vele bladzijden van zijn werk oplichten, getuigen voor zijn zin der eeuwigheidswaarden die elk leven bergt.

     

    ***************

    15-03-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    13-03-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Schilderij - De Volmolen

    De Volmolen

    13-03-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    12-03-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Die Grootheid van Felix Timmermans

    DIE GROOTHEID VAN FELIX TIMMERMANS

     

    Christiaan Maurits van den Heever

    (Uit Dietsche Warande en Belfort – juni 1947  -  tekst is zuid-Afrikaans)

     

    Christiaan Maurits van den Heever , was een Afrikaans-talige romancier, dichter , essayist en biograaf.

     

    C.M. Van den Heever studeerde aan de Universiteit van de Vrijstaat in Bloemfontein en de Universiteit van Utrecht in de Nederland . Na zijn terugkeer naar Zuid-Afrika, kreeg hij een aanstelling als docent aan de Universiteit van de Vrijstaat. Na het voltooien van zijn proefschrift over de dichter totius , eindigde hij zijn academische loopbaan aan de Universiteit Witwatersrand.

     

    As ons Timmermans se werk met die gewone kritiese maatstaf benader, dan val daar natuurlik heelwat op aan te merk. Met die begrip « gewone kritiese maatstaf » dui ek op 'n bepaalde lewenshouding van die Westerling en ek sluit die daaruit voortvloeiende neiging in om alles met die analitiese verstand te benader en tot in die fynste besonderhede te ontleed. Sedert die Renaissance het hierdie ontledingsdrang erg toegeneem totdat ons hele beskawing vandag 'n toonbeeld is van spesialisasie, met 'n ondermyning van alle eenheidsgevoel, wat ten slotte die basis van alle kuns is.

     

    Ons wat ver van Wes-Europa verwyder is, maar nogtans onafskeidelik en onlosmaaklik 'n deel daarvan bly, kan miskien so uit die verte 'n enigsins objektiewe beeld vorm van die grootheid maar ook ernstige tekortkominge van die Westerse kultuur.

    Die Afrikaner het nog nie veel op kunsgebied gelewer wat 'n vergelyking kan deurstaan met die beste wat deur die rype gees van Wes-Europese kunstenaars voortgebring is nie. En tog is dit my ernstige oortuiging dat die Afrikaner glad 'n ander weg moet inlaan as sy kunsbroer uit Wes-Europa indien hy iets wil voortbring wat oorspronklik en in die ware sin van die woord 'n bydrae tot die kultuur van die mensheid is. Die Afrikaner bewoon 'n groot en ruim land; hy het veral 'n egte liefde vir die verte en die ruimte. Dit is vir hom deur geskiedenis en bodem bepaal. Met hierdie werklikheid is hy daagliks in verbinding; dit het sy siel help vorm en aan hom 'n innerlike werklikheid gegee anders as die van die Vlaming en die Nederlander. Dit is ook die stof waaruit hy sy kuns moet opbou, want alleen diegene wat 'n waarlik nuwe kyk op die bekende kry, kan iets lewer wat meer as die bekende is. Deur vormbeheer word kuns altyd geadelde werklikheid.

     

    Daarom is dit vir die Afrikaanse letterkunde inderdaad fataal om in 'n onvrugbare nabootsing van die Wes-Europese letterkunde en verskyningsvorme te verval. Sy eie lewe moet die karakter, wese en vorm van sy kuns bepaal. Dit is natuurlik waar dat die Afrikaner, wat nog in hoë mate deel van 'n groot beskawingsgedagte uitmaak, nog altyd onverwerkte aankleefsels daarvan sal vertoon. Hy moet juis sy oorspronklikheid toon deur die Afrikaanse lewe so te sien dat dit 'n toevoeging aan die oorgeërfde is en dat dit deur eie vormbelewing tot iets uitgroei wat vir die Nederlandse en Vlaamse leser verrassend nuut sal wees. Dit moet meer wees as stokou nuus net in nuwe taalvorm gegee.

    Dit gebeur egter glad te selde, en die Afrikaanse verskuns veral het in die afgelope jare duidelik die spore van daardie onbewuste navolging en nadigting van Europese voorbeelde opgelewer. Die Afrikaanse gevoel verdwyn voor die beproefde Europese resep, wat in totaal ander omstandighede ontstaan het.

     

    Wie die Europese maatskaplike lewe ken, weet dat dit radikaal van die Afrikaanse lewensvorm verskil. Hy weet ook dat dit nog jare sal duur voordat die Afrikaner by die borende intellektualiteit en psigologiese ontledingslus van daardie menstipe sal kom. Die pessimisme en groue verveling van soveel van daardie letterkunde is ook vreemd aan hom, en daarom moet hy dit nie navolg nie. Hy moet nie net op staatkundige gebied nie, maar ook in die letterkunde trou aan homself wees. Die siniese en godlose houding van baie gevierde Europese skrywers is vreemd aan sy lewensbeskouing en hy moet dus vry en los daarvan ontwikkel. Kuns moet 'n beeld, die vrug van die lewe wees.

     

    Met hierdie opmerkings het ek in hooftrekke gekom by wat ek oor Felix Timmermans wil sê, want hy was vir ons sowel as vir Vlaandere, tot voorbeeld op menige gebied van kuns. Hy kon dit alleen doen deur getrou vanuit eie aard te ontwikkel. Timmermans was nog altijd 'n geliefde en geëerde skrywer in letterkundige kringe in Suid-Afrika. Hier kon sy werk in die oorspronklike geniet word, en het die sappigheid nie deur vertaling verlore gegaan nie. Waarom kan Timmermans vir ons as voorbeeld dien ? Waarom is hy 'n uitsonderingsfiguur in die letterkunde? Die antwoord hierop sal ons dadelik vind as ons, na al die swaar, psigologiese werk van menige gevierde Europese skrywer, die boeke van Timmermans lees. Onmiddellik word ons verbeelding ligter en blymoediger en leer ons weer om met die oë van 'n kind na die wondere van kleur, vorm en karakteristieke trekke om ons te kyk. Timmermans werk nie met 'n pen nie, maar met 'n penseel. Alles wat hy teken, kan ons dadelik sien.

     

    Dit is dikwels betoog dat Vlaandere, enigsins afgesluit van die dawerende Wes-Europese masjiene-beskawing, nog veel van die eenvoudige, mistieke gees van die Middeleeue bewaar het. Dit is natuurlik in 'n beperkte sin waar, maar die moderne Vlaamse letterkunde gee aan die buitestaander tog ook wel 'n ander indruk. Dat die Vlaandere van Middeleeuse stilte en geloof invloed op Timmermans se werk gehad het, val natuurlik nie te betwyfel nie, net so min as die feit dat Lier, met sy atmosfeer van heengegane tye en van provinsiale afgeslotenheid, help vorm het. En tog was Timmermans deur sy eenvoudige. opregte aanleg, met sy hartelikheid wat ontplooi in 'n glimlag, geroepe om sy besonder soort kuns te lewer en het die omringende omstandighede net gehelp om dit te verskerp en te suiwer. Die intellek, die « gees » het by hom 'n ondergeskikte rol gespeel. Fantasie en gevoel het by hom oorheers. Met sy oorwinning, na sy siekte, oor SCHEMERINGEN VAN DE DOOD (1910) het dan ook 'n rigting in sy kuns begin wat hom, organies en natuurlik soos die groei van 'n boom, in die hele Wes-Europese letterkunde tot 'n merkwaardige verskyning laat voorkom het.

     

    Timmermans was enig. Hy het geen voorgangers gehad en sal geen noemenswaardige navolgers hê nie. Ek het nog nooit by enige ander skrywer die eienaardige plastiese gawe en die kinderlike verrukking waarmee hy die dinge aanskou, teengekom nie. Sy beeldspraak is van ‘n onoortroffe oorspronklikheid. Ruusbroec en Gezelle mag in hulle siening enigsins daaraan verwant wees, maar by elkeen van hulle is dit weer heeltemal iets anders. Vlaandere het in Timmermans 'n kunstenaar aan die wêreld geskenk wat, met al sy beperkings, sonder weerga is.

     

    As Timmermans in IK ZAG CECILIA KOMEN skrywe : « In 't midden van het karspoor zit een haas in profiel. Ik zie zijn klaar oog. Met rustige schokjes verdwijnt hij in het bosch » - dan het ons 'n siening so oorspronklik, fris en waar dat dit meer verras as lang bladsye krampagtig geskrewe « woordkuns ». Gelukkig maar dat Timmermans nie onder invloed van die Tagtigers of ander «invloede » gekom het nie. Dit was sy redding as kunstenaar.

    Wat ons aangehaal het, is nie maar 'n gelukkige keuse uit Timmermans se werke nie. Op elke bladsy wat hy geskrywe het, is sulke voorbeelde te vind. Paragraaf na paragraaf is 'n skilderytjie, helder en eenvoudig. Die komplekse emosies is daaruit. Al sy werke is monumente van hierdie verrassende bewuswording in die taal van die kenmerkende in lewe en gebaar rondom hom. Die natuur het maklik en moeiteloos in sy taal 'n herbloei belewe.

     

    Ek het die besware gelees wat van tyd tot tyd teen Timmermans se kuns ingebring is, en ek moet eerlik sê dat dit weinig indruk op my gemaak het, juis omdat dit met dieselfde doodernstige, ploeterende « gees » geskrywe is wat my na 'n dwaalweg lyk waarin die worstelende gees van Europa beland het. Wie kan vlinders met so'n ruwe hand vang?

    'n Kunstenaar wat geen fyn sintuie besit nie, mag nog soveel « gees » of « geleerdheid » besit, maar dit sal hom met die artistieke afronding van sy werk weinig help. Die ware kuns dein soos 'n waterring weg van die middelpunt, vry en los, en bereik steeds groter gebiede. Wetenskap en wysbegeerte het reeds te veel verdienstelike skrywers van die primêre van hulle taak at weggelei en hulle met inspanning van die wil knap, maar dooi, serebrale werk laat

    skrywe.

    By Timmermans is die sintuiglikheid die begin en end van sy kuns, staan die liefde vir warm kleure en koddige buitelyne voorop, en wie teleurgestel voel omdat daar so min « diepte » of « psigologiese motivering » is, het Timmermans nie begryp nie of 'n maatstaf op hom gaan toepas wat allermins by sy soort kunsuiting tuishoort. Timmermans se lewe het so oopgestaan na die natuur toe dat dit maklik en suiwer daarin gevloei het.

    Ek het al dikwels die onsin gelees dat mense buite Vlaandere vir Pallieter gaan aansien het as die egte « goedronde », onverantwoordelike Vlaming en ek het my met verwondering afgevra wie so verspot. is om op grond van so ‘n werk elke Vlaming in die hoofkarakter weerspieël te sien. Timmermans se skuld is dit seker nie. Wie is immers so kinderagtig om in elke Amerikaner ‘n Babbitt te sien of in elke Afrikaner 'n Ampie?

     

    Alleen mense wat in alles ‘n « simbool » sien! Wie letterkunde so lees, sal natuurlik wil gaan kyk waar die pragtige rivier, die Nethe, lê en teleurgestel voel as hy dit nie vind nie. Hy kan dit alleen ontdek deur die oë van die kunstenaar, deur die oë van Timmermans. Hierdie kunstenaar se Vlaandere is nie die van Gezelle, van Streuvels of van Van de Woestijne nie. Dit is 'n ou waarheid in die kuns.

    En so kan ons Timmermans alleen dan verstaan as ons al ons geleerdheid en kennis afstroop en weer met iets van daardie blydskap en verrassing na dinge kyk wat die eerste mens moes gehad het. 'n Digter is groter na mate hy nader daaraan is en terugkeer na die ongerepte bronne van die lewe. Dit is dan ook Timmermans se grootheid — en ons is dankbaar dat hy nie « geleerder » was nie, dat hy al die opgegaarde rommel van ou beelde, van letterkundige grepe en beproefde resepte opsy geskuiwe het om daar agter weer die lewe, die volle werklikheid te aanskou as iets nuuts, as die wonderbare verskyning van God in aardse gedaante. Hy het die aarde liefgehad, omdat dit maar één openbaringsvorm van God is.

    Daar kan natuurlik veel oor Timmermans se kuns geskrywe word, en dit is reeds deur kundiges gedaan. Ek wou alleen maar een belangrike aspek van sy kuns laat uitstraal en die wesenlike grootheid van sy kuns beklemtoon deur op die volkome nuwe en oorspronkelike daarin te wys. Tenslotte wil ek net sê hoe diep ek persoonlik die heengaan van Felix Timmermans betreur, want vir my was hy steeds 'n wonderkind onder die kunstenaars.

    12-03-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    11-03-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Timmermans en het boek - Frans Verstreken

    FRANS VERSTREKEN

     

    TIMMERMANS EN HET BOEK

     

    ( Overgenomen uit Dietsche Warande en Belfort  - juni 1947 )

     

    Men noemde Felix Timmermans een dichter, tooneelschrijver, verteller, romancier, schilder, aquarellist, penteekenaar, boekkunstenaar, pastelschilder, gravur, etser, hout- en linosnijder. De combinatie teekenaar-verteller komt mij het best voor, waarbij ik dan nog het eerste lid der samenstelling accentueer. Als schrijver is hij, naar de woorden van Gijsen, « een miniaturist, een legger van kleurige mozaïeken; geen breed doorloopend rhythme schraagt zijn proza. Korte nerveuze trekjes volgen malkaar op en maken ten slotte het tableau. »

     

         Als plastisch kunstenaar is Timmermans ongetwijfeld in de eerste plaats een teekenaar : zijn waterverfschilderijen missen doorzichtigheid; zijn doeken en paneeltjes geven een lijnenspel weer, met kleuren ingevuld; zijn etsen vertoonen haast nergens den handtoon, eigen aan dit procédé, en werden vaak later aangekleurd; zijn open lino- en houtsneden doen denken aan de primitieve prenten uit de eerste dagen der xylografie. Nochtans bekoort Timmermans ons in elk van deze technieken door, de originaliteit van stof en uitdrukking.

    De artist teekent met een verbazend gemak, de breed - afgesleten pen tusschen zijn vleezigen wijs- en middelvinger. Meestal ontstaat de schets bijna even vlug als in den geest. Een gedachte komt tot rijpheid en verschijnt dadelijk met enkele trekjes op papier. De opdrachten in de boeken voor vrienden begeleidt hij in een oogwenk met een gekrabbel : een vogel, paddestoel, bloem of zwijntje. Uiterst zelden legt hij een teekening in het klad aan; slechts voor zijn schilderijen en andere vrije ontwerpen grijpt hij naar potlood. Ik zag echter eens een voorstudie van een boekomslag : talrijke zoekende lijnenbundels warrelden door elkaar. Bij het binnentreden in Timmermans' werkkamer of in zijn vroeger atelier «In 't Soete Naemken» op 't begijnhof, bemerkte men eerst pijp en penseel, daarna voelde men zich eerst bij een schrijver. De muren van zijn woning zijn frisch versierd met eigen werk; zijn bibliotheek valt pas later op.

    Van in zijn prilste jeugd vertoonde hij aanleg voor teekenen. Doch spoedig voelde hij zich aangetrokken tot het coloriet. In « Een Lepel Herinneringen » vertelt hij dat de lust tot verf ouder is dan deze tot schrijven. Door gansch zijn œuvre zindert dit verlangen. Zijn boekenreeks is als het ware een festijn van vormen en « koleuren ». Het debuut « Door de Dagen » noemde hij later zelf « berijmde schilderijkes ». Het is dan ook niet te verwonderen dat Timmermans twee werken wijdde aan het leven van kunstschilders : Breugel en Brouwer.

     

                Van Breugel hebben zijn teekeningen de volksche zinnelijkheid en de plompe gedrongenheid, van Brouwer hebben zij de onstuimige levensblijheid.Met den eerste voelt hijzelf zich verwant, zooals blijkt uit zijn getuigenis, wanneer hij vertelt hoe hij, twaalf jaar oud, samen met een vriend in de kettingen onder den wagen van den bode Lier-Antwerpen naar het museum van de havenstad was gehobbeld, en daar voor Rubens in bewondering stond :


    « Het vage idee van ooit zoo iets als een Rubens te kunnen worden spoelde voor eeuwig weg. Maar daar zag ik in een andere zaal, de werken van Pieter Breugel, waar ik nog nooit een woord had hooren over zeggen. Een vreemde aandoening greep mij aan. Het was nu niet meer alsof ik tegenover een koning stond, maar als een kind, dat plotseling zijn ouders weervindt. Geen verbazing maar een diep geluk doorvloeide mij. Het kwam mij voor alsof ik daar al jaren naar gezocht had.»
    (Een Lepel Herinneringen).

     

    Met graagte typeert F. Timmermans schilders, zoowel in zijn vertellingen als in zijn grootere werken. Bovendien maakte hij studies over de doeken van Opsomer en Van Rompay. Hij beschrijft de bezigheid van den kunstenaar met zulk enthousiasme dat de meest verstokt-onverschillige een neiging gevoelt het palet op te nemen en zelfs van de verf te proeven. Hij hanteert met meer soepelheid de teekenpen dan de schrijfpen. In dien zin drukte hij zich eens uit : « Schrijven is te biechten gaan, teekenen is te communie gaan.»

     

                Timmermans' plastische productie is omvangrijk. Hij maakte talrijke vrije studies, gaf een merkwaardige reeks kalenders uit (De Sikkel), een map met etsen (Lumiere), ontwierp een uithangbord, affiches, een polychromatische telloor en wijzerplaten voor den Zimmertoren. Voor eigen familie en vrienden teekende hij pittige gelegenheidsprentjes, als geboorteberichten, verlovings- en huwelijksaankondigingen, en nieuwjaarswenschen. Van zijn hand zijn verder spitsvondige briefhoofdjes en exlibris bekend. Bovendien ontwierp hij nog andere vormen van gebruiksgrafiek als een uitgevers- en tabaksmerk. Het meest verspreid zijn natuurlijk zijn eigen boekillustraties, alhoewel Timmermans ook boeken verluchtte voor andere auteurs; ik noem M.E. Belpaire en Hilda Ram, Ernest Claes, Jozef Arras, Hendrik van Tichelen, Ernest van der Hallen, Tony Bergmann, Frans Verschoren en Marie Gevers.

     

    ***

                Te weinig literators apprecieeren de uiterlijke vormgeving van het boek. De taak der meesten eindigt wanneer zij hun manuscript aan den uitgever hebben bezorgd, en velen interesseeren er zich matig of niet aan wie hun werk illustreert. De huidige generatie boekverluchters streeft te zeer naar een charmeerende omslachtigheid. Hun illustraties doen doorgaans conventioneel aan en vervallen vaak in een technisch vaardigheidsvertoon. De houtgravures uit ,de jongste periode treden zelden den auteur bij, zijn niet in diens geest gegraveerd en harmonieeren bijgevolg niet met de diepere idee van het boek. De illustrator mag echter den schrijver niet in het spoor loopen ten koste van zijn eigen persoonlijkheid. A. Pieck bijvoorbeeld blijft steeds zichzelf en weet nochtans niet alleen door de motiefkeuze maar ook door zijn behandeling de psychologie van het litterair werk te onderstrepen.

    De rol der illustratie is dienend : verluchter en auteur moeten hun gevoel vereenigen.

     

                Daaruit volgt onmiddellijk dat een schrijver-teekenaar niet het minst hoeft te tornen aan zijn eigen visie. Het proza en het schilderwerk van Jacobus van Looy b.v. zijn volledig op elkaar afgestemd : het eene is aan het visueele verbonden en het andere is detail-beschrijvend. Bij den Lierschen illustrator ontmoeten we een gelijkaardige congruentie. Frans Mertens formuleerde het zeer juist : « Timmermans' prenten zijn een veilige gids voor het lezen zijner boeken. Als wij hen in verband met den tekst aldus ontleden, stellen wij verheugend vast, dat zijn arbeid wel degelijk boekverluchting is. De prent is in functie van den tekst in zooverre zij bindcement is om de ontroering die het woord verwekt en de verbeelding van den lezer harmonisch te binden.»  Timmermans schildert met zijn pen en schrijft met verven; zijn proza is picturaal en zijn prenten zijn vertellend. Men kan den teekenaar oordeelen naar zijn geschriften en den schrijver naar zijn teekeningen. Beide kunstgenres zijn uit dezelfde elementen opgebouwd, zij vertoonen dezelfde kwaliteiten en fouten. Vaak onverwacht wordt aandacht verleend aan een detail. De levensvreugde komt overal tot uiting in frissche en vluchtige krabbels. Nooit is een schoolsche inslag zichtbaar : de eenvoudige compositie heeft soms een volledige symmetrie, het hoofdmotief staat vaak bot in het midden. Timmermans schrikt niet terug voor misvormingen of fouten tegen de logica. Het heeft voor hem geen belang of een kippenpoot drie of vier teenen heeft. Men wrijft hem deze afwijkingen aan, evenals zijn taalkundig ongedierte, doch in vele gevallen zijn deze onnauwkeurigheden doelbewust aangebracht. Bovendien vergeeft zijn spontaneïteit hem veel, en in een kleine slordigheid van hem schuilt dikwijis een zekere bevalligheid. Ongetwijfeld zou men dit anderen kwalijk nemen, terwijl in Timmermans' letterkundig en illustratief werk een won-derbare éénheid van stijl tot uiting komt. Cornelis Veth schreef eens naar aanleiding van een tentoonstelling van losse prenten en boekverluchtingen: « Het is curieus, hoe spontaan, gemoedelijk, zonder valsche schaamte, de Vlaaming - van wien wij zwaarwichtige Hollanders in deze jaren toch heel wat hebben kunnen leeren - zoo iets doen kan. Dit is dilettantenwerk, maar zoo echt om het pleizier, de lol, de leute gemaakt, dat het er een bijzondere charme door krijgt. Hij heeft geteekend als een kind, op zoo maar een velletje, een blaadje uit een «schrift» gescheurd, vaak op blauw-geliniëerd papier, en de figuurtjes gekleurd met de grove maar vroolijke kleuren uit een kinderverfdoos.» En tot slot van zijn geestdriftig opstel juicht hij: «Teeken, Timmermans, teeken! Gij hebt er blijkbaar meer schik in dan menig teekenaar van professie. En dat is niet alles, maar veel ». Weliswaar vindt men in zijn werk naïeve, onjuiste proporties; zijn beelden zijn twee-dimensionaal, zonder dieptewerking; maar is dit o.m. bij den grooten Bruegel ook niet het geval?

     

                Men zou tevergeefs deze persoonlijke verluchtingen toetsen aan het œuvre van anderen. Deze xylograaf streefde in sommige prenten naar een gelijkaardige folkloristische kinderlijkheid, zoo eigen aan de volksprenten van Epinal. De Lierenaar bereikt een ongekunsteldheid die vaak herinnert aan de primitief-sobere houtblokken uit een Biblia Pauperum. De meeste illustraties van Timmermans zijn typisch omlijst met een vette soms wiebelende lijn uit een trek; het is hem gelijk of de hoeken recht zijn of niet. Het is niet oninteressant deze kadertjes onderling te vergelijken : we ontmoeten de meest grillige variaties (Bruegel), dubbele, getande, gestippelde of met bibbergolfjes (Anna-Marie). Soms zijn de penkrabbels niet begrensd, zoo bvb. in « Boudewijn » en « Minneke-poes ». In het eerste werkje loopen ze vaak tusschen den tekst op de breedte van den bladspiegel, in het tweede zijn de uiterst simplistische vignetjes vet geteekend met de redis-pen. Karakteristiek zijn de bladvullingen :

    een zon met stekelige stralen in een der hoeken, een lijnenbundeltje in de lucht, of enkele vogels als een groepje letters V. Soms wipt een torentje of een elleboog buiten het kader, als een landtong op een kaart. Geen kerktoren of er staat een duidelijk, verrassend groot kruis op; geen schoorsteen of hij rookt met watten wolkjes; geen water of het kabbelt in pleizierige golfjes; geen straatkeien of er groeit gras tusschen. Als de artist een klein onderschrift aan-brengt, bekommert hij zich niet om een correcte verdeeling der letters; ongedwongen begint hij, en is de tekst wat lang, dan weet hij er wel een schrandere oplossing voor. Een voorbeeld uit « Bruegel» kan typografisch als volgt weergegeven worden : In ST. STEFAAN. In « Het Keerseken in de Lanteern » ontmoeten we een inscriptie met in ieder woord minstens één letter N in spiegelbeeld : IN DEN SMOORENDEN INDIAEN. Al deze curiosa kenschetsen Timmermans' verluchtingen, die dadelijk hun ontwerper verraden vóór men het eigenaardige monogram van den artist heeft gezien.

     

                Zijn illustratie-onderwerpen zijn even gevarieerd als de wendingen van zijn proza : knotwilgen, windmolens, vogels, zwijnen, ooievaar, gebrekkigen, dolfijnen, boeren, doedelzakspelers, zaaiers, maskers, draken, visschers, kapellekens, O. L. Vrouwebeeldjes, bedelaars, konijntjes, skeletten en heiligen, in een bonte wemeling. Het onbeduidendste is gewichtig genoeg : harten met een pijl, een bril, een bierkan, een lantaarn, pijp met tabakspot, een lier, een eikel, pen en inktkoker, een paddestoel, een uil en een kaarsepan. De grootere platen van « Schoon Lier » getuigen uiteraard van meer eenvormigheid. Verscheidene gebouwen dezer stadsgezichten werden eenigszins getransformeerd. Alle aandacht gaat b.v. naar het peperbus-achtige van St. Gummarustoren, zoodat het monument soms moeilijker te herkennen valt. De vier slanke zijtorentjes aan het Belfort staan opvallend los van het gebouw. De Fé weet het, maar wil het zoo zien. Terloops wijs ik er op dat hij zoo goed als nooit naar de natuur teekent, doch bijna uitsluitend op zijn buitengewoon visueel geheugen beroep doet. In dit boek komt ook een houtsnede voor die verzorgd mag heeten. Een lino van zijn hand versiert het omslag van « Bij de Krabbekoker ». Deze gewild-naieve prent is volgens een gezonde moderne conceptie uitgevoerd met de meest primitieve middelen. Zelden wendde hij hiervoor gutsen aan. « Voor mijn linoleumsneden gebruik ik liefst een gewoon patatschelderken » zegde hij me eens.

                Men heeft Timmermans' boekillustraties ten onrechte caricaturaal genoemd. Evenmin als de etsen van De Bruycker zijn deze prentjes door spot ingegeven. Aan hun grondslag ligt integendeel een zeker medelijden met de menschelijke zwakheden; ze vertolken een lach met een traan.

     

                Van een doorslaggevende evolutie kan men bij deze verluchtingen niet gewagen. Van meet af aan drukte de Fé zich in zijn directen stijl uit. Debuteerend zonder illustraties, kwamen spoedig de specifieke vignetjes opduiken, in het begin zeer klein geclicheerd. De dierencomposities uit « Boudewijn » waren tamelijk ingewikkeld. Geleidelijk werden de platen grooter en de lijnen vetter; ook de arceeringen bleven meer en meer achterwege. De prenten wonnen aan expressieve en pittige simpelheid. Tenslotte, wanneer de litteraire stijl versoberde en kloeker werd, verdwenen de teekeningen volledig, daar het anecdotisch-vertellend element verdrongen werd door een meer constructieven bouw (Boerenpsalm, Ik zag Cecilia komen, De Familie Hernat en Adriaan Brouwer).

     

                Felix Timmermans stelde ook belang in de boekkunst. Dit moge blijken uit volgend citaat, waarin hij vertelt over het ontstaan van « Pallieter » : « Ik kocht een boek met oud, geel papier, en met een ronde pen en twee gekleurde inkten schreef ik den eersten dag. De eerste letter duurde wel drie uur. Want het werk moest geënlumineerd worden als d'oude getijdenboeken » (Uit mijn Rommelkas). Meestal stond Van Kampen borg voor een verzorgde uitvoering. Ook de andere binnen- en buitenlandsche uitgevers brachten Timmermans' werk in een prettigen vorm op de markt. In het voorbijgaan doe ik opmerken dat sommige luxe-edities als magnifieke voorbeelden van hedendaagsche typografie mogen gelden. Bijna iedere uitgave is geïllustreerd in een harmonieerenden toon : ik denk aan kunstenaars als Jules Fonteyne, Edgard Tytgat, Dirk Baksteen, Anton Pieck, Else Wenz-Viëtor, Jozef Gschwendtner, Richard Jones, Aloïs Bilek en Karel Svolinsky. Het doorgaans vrij groote en vette lettertype past bij Timmermans' teekeningen. De homogeniteit tusschen tekst en platen werd vaak verhoogd door origineele initialen, vignetjes en sluitsteentjes. De door den auteur geteekende beginletters, naar gewoon model, zijn veelal niet zeer zuiver ; in de letteropening bevindt zich een aangenaam tafereel. Soms staat dit tooneeltje naast een kleine kapitaal in een vierkant kader (Bij de Krabbekoker). De omslagvignetten zijn bijna steeds in een vinnig coloriet uitgevoerd.

    In de frissche volblad-aquarellen voor zijn « vertelsels » voor kinderen kon de Fé zijn fantasie eveneens in een bonte kleurenweelde loslaten.

                Een curiosum voor den bibliofiel biedt ongetwijfeld « Een Lepel Herinneringen » dat in handschrift werd gereproduceerd, van het titelblad tot den kolofon toe. Dit fac-similé van het guitige geschrift met de zonderlinge k's is interessant omdat het Timmermans geldt. Van niemand anders zouden wij zulke rariteiten dulden, zoo wij geen grafologen of manuscript-jagers zijn. Het is merkbaar wanneer hij de pen opnieuw in den inkt heeft gedoopt : de eerste letters zijn volgeloopen. Typisch is de aanduiding voor een nieuwe alinea. Ik lees op blz. 16 volgenden lapsus calami : « Ik teekende en kleurde rond elke rond elke vrouw een kapmantel». Woorden werden doorgehaald of toegevoegd. Ook met de punctuatie en scheiding der lettergrepen neemt de auteur het niet zoo nauw. De tusschenin geplaatste krabbels doen aan kindergrafiek denken. Deze bladzijden, waarin tekst en illustratie zijn vergroeid, kunnen ook doorgaan als specimens van Timmermans' brieven en kaartjes. Ik herinner me nog dat tijdens de bezetting geen drukwerk ons land mocht verlaten met bestemming voor Nederland, zonder bij de Zensur te passeeren. De brieven van den Fé aan zijn Hollandsche vrienden kwamen vaak van den Zensur-dienst als geweigerd terug, omdat hij er overal marginaliën had bijgeschetst.

     

    ***

                Bladerend in uw werken worden wij getroffen door uw teekeningen; als mannekensbladen houden zij den tekst gevangen. Terwijl wij prenten bekijken, herleeft het verhaal. Vooraleer wij het boek dichtklappen, nadat wij er in hebben gebrevierd valt ons het sluitstukje op. Ge teekende er in vele varianten: het woordje « Gedaan » op een wimpel, een mand met fruit, een uitgedoofde pijp, een lantaarn met opgebrand kaarsje, een blad dat van een boom valt, een treurwilg met graf, een torenwachter met lantaarn, een druivenplukker, een misdienaar die de kaars uitdooft, een afvarend zeilschip. Gij zeilt Gods stilte tegemoet. Uw stad, uw ondankbaar Schoon Lier, neemt kort afscheid. Ge draalt nog wat omdat ge ons niet goed kunt verlaten. Ik zie U een potlood nemen en beverig een kaalhoofdig man neerkrabbelen, in gebogen stand, den hoogen hoed naast hem op den grond. In zijn hand houdt hij een lier. Ge schrijft er onder : « Gedaan, dag! » lapidair en laconisch-triestig. Maar ge weent niet meer, ge snuit uw neus en glimlacht, want ge kunt niet nalaten er aan toe te voegen :

     

    « Gegroet O Lier, gegroet, gegroet

    Lierke Plezierke!

    Nog duizend pluimen op uw hoed! »

     

    ***

     

    ( Overgenomen uit Dietsche Warande en Belfort  - juni 1947 )

    11-03-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    10-03-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans in Krefeld - Duitsland

    Een bijdrage geschreven door Ingrid en Paul Wolters voor het tijdschrift :
    die Heimat - 2005

    Felix Timmermans (1886 – 1947)

    in Krefeld damals und heute – auch morgen?

     

    Der Dichter aus Flandern dreimal bei den Krefeldern

     

    Vor 75 Jahren hielt Timmermans seine erste Lesung in Krefeld am 7. Februar 1930. Diese erste Begegnung der Krefelder mit dem Dichter aus Flandern schildern vier Zeitungen sehr ausführlich.

    „Selten oder nie erlebten die Getreuen der [Literarischen] Gesellschaft, denen sich am Freitagabend eine sehr große Zahl seltener Gäste zugesellt hatte, eine so lebensbejahende, urwüchsig-naive, unproblematische Natur wie den flämischen Malerpoeten Felix Timmermans. [...] er trägt seine inneren Wirren nicht auf den Markt und handelt nicht mit ‘Weltanschauung’; er schildert, er malt mit außergewöhnlichem Farbenreichtum köstlich-saftvolle Erzählungen. Da gewinnen die kleinsten Dinge Bedeutung und Gehalt, da gibt es nichts Überflüssiges, da ist alles gesehen und geformt aus einem von Güte und tiefer Menschlichkeit überquellenden, gottesfürchtigen Herzen.“ So schreibt die Montags-Ausgabe vom 10. Februar 1930  (Dr. R. M.).

    Die drei Berichterstatter vom 11.2.1930 geraten nahezu ins Schwärmen; denn Timmermans ist so ganz anders als zeitgenössische Dichter und Schriftsteller, die sie bis dahin schon oft in Krefeld erlebten:

    „Er ist ein goldener Kerl! Ein Glückskind, Felix, der Glückliche [...], ein Sonntagskind, dem auch die böse Dreizehn nichts anhat, dem dreizehnten unter vierzehn Geschwistern, Kindern eines braven Spitzenhändlers aus [...] Lier [...]. Was er redet, handelt von ganz gewöhnlichen Dingen, und er bestaunt sie wie vom Himmel gefallene Wunder: das Geheimnis und die Kraft seiner Dichterschaft, sie überall zu finden und zu pflücken“, schreibt die Krefelder Zeitung (Karl von Felner).

    „Wahrhaft, schlicht und einfach, nichts von jenem Aesthetentum, von jener zum großen Teil gesuchten, äußerlichen Vornehmheit so vieler unserer Großstadtdichter und Literaten, wahrhaft ein Mensch wie wir, trat er uns entgegen,“ schreibt die Westfälische Volkszeitung und preist den „blühenden Humor, der [...] nicht etwa flacher Optimismus ist, sondern ein Humor, der aus dem Verdruss und der Not entsteht und über diese hinweghilft“.

    Felix Timmermans „hat doch den Mut, sich abseits von allen Zeitproblemen zu halten, andere, jenseits der ‘Verwirrung der Gefühle’ liegende Wege zu gehen“, stellt auch die Niederrheinische Volkszeitung (Anton Lamers) fest und berichtet: „Der Dichter erzählte aus seiner Jugend- und Werdezeit, las den ersten Teil aus [Das Triptychon von] den heiligen drei Königen, ein Kapitel aus dem Pfarrer vom blühenden Weinberg, endete mit einer schnurrigen Geschichte vom Schweinchen und konnte sich über ehrliche Aufnahme und warmen Beifall seiner großen Zuhörerschaft gewiss nicht beklagen.“

     

    Mich überrascht immer wieder neu, dass Presseberichte schon 1930 und früher festhalten: „Einer großen Gemeinde darf dieser Dichter sich heute rühmen“; denn 1930 war erst das dritte Jahr seiner Lesereisen, die im März 1928 begannen und ihn bis März 1939 in mehr als 140 Städte im deutschsprachigen Raum führten. Offenbar war Felix Timmermans in Deutschland bekannt und beliebt, lange bevor er das Reisen begann. Sein Jesuskind in Flandern [1917] war 1919 in deutscher Übersetzung von Anton Kippenberg im Insel-Verlag Leipzig erschienen, sein Pallieter [1916] folgte 1921, sein Triptychon 1923, sein Nikolaus in Not 1926.

    Enttäuscht bin ich darüber, dass der Insel-Verlag, heute Frankfurt und Leipzig, der die deutschen Rechte an Felix Timmermans’ Werk besitzt, sich damit zufrieden gibt, dass heute nur noch diese vier Titel im Buchhandel zu haben sind; denn fast alle Werke dieses flämischen Dichters erschienen in deutscher Sprache, meist im Insel-Verlag.

    Timmermans ist übrigens in 26 Sprachen übersetzt worden; gerade, im November 2004, erschien sein Pallieter auch in Japanisch, der 12. Sprache.

    Wichtige Bücher waren noch gar nicht da, als schon zu lesen war: „Der Stern [...] ist über Felix Timmermans mächtig aufgegangen.“

    Wichtige Bücher sind – hier in der Reihenfolge ihrer Entstehung – : Pieter Bruegel, 1928; Franziskus, 1932; Bauernpsalm, 1935, dt. 1936; Minneke Pus, 1942, dt. 1950; Adriaan Brouwer, 1948, dt. 1951; die Adagio-Gedichte, 1947, dt. 1949, und seine Novellen, Legenden und Erzählungen, z. B. Beim Krabbenkocher, 1934, dt. 1937; Ich sah Cäcilie kommen, 1938. Acht Insel-Bücherei-Bändchen gibt es von Felix Timmermans. Auf das neunte, Adagio in neuer Übertragung, hoffen die Timmermansfreunde seit 1997, dem Jahr, für das es vom Insel-Verlag schriftlich fest zugesagt war, dem Jahr des 50. Todestages des Dichters.

     

    Felix Timmermans hielt seine zweite Lesung in Krefeld am 18. Oktober 1935. Elisabeth Knöck erzählte 2004, wie sie damals als Schülerin der 8. Klasse des Krefelder Mädchengymnasiums Felix Timmermans erlebte:

    „Ich half in der Ausleihe einer katholischen Pfarrbücherei. Bücher hatten mich von jeher interessiert. So las ich mit Begeisterung alles, was sich mir bot [...]. Besondere Freude hatte ich damals an dem Roman Pallieter von Felix Timmermans. Ich erfreute mich an den oft derben und drastischen Schilderungen von Ereignissen in einem flämischen Dorf. Ich las den Pallieter mehrmals, um möglichst viele Einzelheiten im Gedächtnis zu behalten und sie auch unter Altersgleichen zum besten zu geben.

    Und dann geschah eines Tages etwas Besonderes: Am Schwarzen Brett unserer Schule hing im Herbst 1935 die Ankündigung einer Dichterlesung von Felix Timmermans. Sollte es wahr werden? Sollte ich einen ‘richtigen’ Dichter kennen lernen und auch noch den, dessen Schriften mir so viel Freude machten?

    Mit der Erwartung, die das Foto der Dichterfürsten Goethe und Schiller in unserem Lesebuch in mir geweckt hatte, ging ich in die Aula unserer Schule und fieberte dem Auftritt des ‘richtigen’ lebenden Dichters entgegen. Doch – welche Verwunderung! Der sah ja gar nicht aus wie Goethe oder Schiller! [...] Ich musste mich also zunächst an sein saloppes, wenn auch gepflegtes Äußere gewöhnen. [...] Als Felix Timmermans zu sprechen begann, war ich zutiefst angerührt. Was war es, was mich so ansprach? Die volle tiefe und warme Stimme oder die gehaltvollen Aussagen, die ich in Pallieter vor lauter Spaß an den bunten Bildern des Dorflebens wohl überlesen hatte? Ich weiß es heute nicht mehr. Ich weiß nur, dass ich zu Hause bei meinen Eltern geradezu ‘überlief’ von den Eindrücken des Abends.“

     

    Dass ihr Erinnerungsvermögen sie nicht täuschte, erweisen Krefelder Zeitungen. Sie bringen am 18. Oktober 1935 als Appetitmacher kurze Auszüge aus Timmermans’ Pallieter, aus „Wie ich Erzähler wurde“ und aus seinem „Gruß an Deutschland“ :

     

    „Ich habe dann noch viele Vorlesungen in Deutschland gehalten. Ich habe es ungefähr in allen vier Windrichtungen durchquert. Und ich habe dabei viele schöne und großartige Dinge in seinem Alltag und in seiner Kunst gesehen und mir viele gute Freunde erworben.

    Es ist ein mächtiges Land, wie der Rücken eines Werkmannes, den Rubens gemalt hat. Das Land der Genies, eines Bach, Beethoven, Wagner, Goethe, Schiller, Dürer, Kant...! Ein Land voll Musik und tiefer Gedanken. [...]

    Über jede Stadt ließen sich viele schöne Dinge erzählen. Jede hat einen Schatz von Geschichte, Kunst und lebendiger Überlieferung aufzuweisen. Da hat ein großes Volk gewirkt. Und mir als Flamen gefällt besonders, dass ich überall in den Museen flämische Kunst als glänzende Kostbarkeit ausgestellt sah. Man fühlt es: In Deutschland steht Flanderns Kunst, die schönste Frucht des flämischen Geistes, in hoher Gunst, und das macht, dass man sich nicht mehr wie in der Fremde fühlt...“

     

    Beide Krefelder Zeitungen zitieren den „Gruߓ in der gleichen Weise, beide auch mit denselben Fehlern: Sie schreiben vom „höflichen“ statt vom „höfischen“ Dresden und vom „dürftigen“ statt vom „deftigen“ Königsberg! Beide bringen auch eine Passage, die mir bisher nicht bekannt war und die ich nicht unwichtig finde:

    „Die alte Legende sagt, dass Eulenspiegel in Deutschland geboren sei. Man schwärmt da mit De Costers Eulenspiegel, man verehrt die flämische Kunst. Beherzigt, was ihr verehrt! Das Leben ist gleich heilig in Lappland und Paris, in Berlin und hier. Heiligkeit ist in den meisten Fällen Tragik, aber jeder Heilige war schließlich ein Sonnenkind! Ich hoffe noch oft in Deutschland zu sprechen und zwar in einem Deutschland mit viel Sonne!“

    Wichtige, mutige Sätze 1935 in unseren Land! Man muss bei Felix Timmermans lernen,

    zwischen den Zeilen zu lesen!

     

    Krefelder Zeitungen berichten am 19. und 20. Oktober 1935 ausführlich „von der Palette des Dichters“. Hier folgt – in Auszügen – die Schilderung aus der Westdeutschen Zeitung :

     

    Felix Timmermans in Krefeld / Ein köstlicher Abend

     

    „Die Flamen Verhaeren und Vermeylen, Streuvels und Claes haben in unserem Vaterland viel hundert  Freunde. Die Anhängerschaft Felix Timmermans’ aber ist Jahr um Jahr um Tausende gewachsen, und so nimmt es nicht wunder, dass die Auflagenziffern seiner Werke sprunghaft in die Höhe schnellen, und niemand gerät in größeres Erstaunen, wenn er vernimmt, dass der Festsaal des Krefelder Lyzeums gestern Abend überfüllt war. Was in den letzten Jahren keinem anderen gelungen ist, – Felix Timmermans hat es vermocht, und die Herzlichkeit des Beifalls, die ihn gleich bei seinem Erscheinen empfing, tat kund, dass die dreihundert nicht etwa aus Neugier gekommen waren.

    *

    Felix Timmermans war nicht das erste Mal in Krefeld. Aber der letzte Besuch liegt lang zurück, und in dieser Zeitspanne ist sein Name und Werk weiter in die Welt gedrungen. Dass beide am Niederrhein seit Jahr und Tag ihr Zuhause haben, bedarf im Grunde keiner Erklärung. Denn jenes Städtchen Lier, dessen Häuser und Menschen immer wieder den Ort und die Geschehnisse in Timmermans’ Büchern abgeben, könnte irgendein niederrheinisches, etwa Kempen oder wie wir es sonst nennen mögen, sein. Selbst die Gestalten, denen wir in seinen Geschichten begegnen, sind unseres Fleisches und Blutes. Sie sind ebenso schwer in ihrem Schritt wie die Bauern unserer Heimat; denn letztlich sind ihre Ahnen die gleichen. Nur in einem – und hier entscheidend – sind sie voneinander verscheiden: „Prall wie der Wind in den Mühlenflügeln des Landes steht die Lebensfreude in den Gesichtern der Flamen“, sagt Carl Hanns Erkelenz irgendwo.“

     

    Im dritten Absatz seines Berichts spricht der Reporter über Timmermans’ Humor, im vierten

    hebt er hervor, wie der Dichter von den Quellen seines Lebens und dem Werden seiner Bücher erzählte, und endet mit dem Hinweis, dass er nicht wisse, ob das alles schon in deutscher Sprache erschienen sei, dass jedoch, wenn es herauskomme, „dies Werk – des Dichters Selbstbiografie – zweifelsohne zum Wertvollsten und Gewinnbringendsten seines Ganzen Schaffens gezählt werden“ würde. Der fünfte Abschnitt spricht von einem neuen Buch, Bauernpsalter.

     

    Es „harrt noch der Übersetzung ins Deutsche und soll – wie Timmermans mit einem schalkhaften Seitenblick vermerkte – ’just zur Krefelder Bauernausstellung’ herauskommen. Nun, Krefeld wird noch größeren Dank wissen als schon gestern Abend, denn die beiden Proben aus dem neuen Werk lassen erwarten, dass uns etwas geschenkt wird, das sich turmhoch über die gegenwärtig vielfach hörbare Art des Liedes aus Boden und Blut erhebt.“

     

    *

    Timmermans endete – wie gewohnt – mit ein paar Worten des Dankes in seiner flämischen Sprache. Er übertrug den Dank der Krefelder auf sein Heimatland, bezeugte erneut seine hohe Achtung vor dem deutschen Volke und ging dann, umjubelt von Beifall, auf die Weiterfahrt durch unser deutsches Land. Mit ihm gehen gute Grüße und Wünsche seiner Krefelder Gemeinde, mit ihm geht jene trotz allem Beifall unausgesprochenen Dankbarkeit, die den Wunsch nach einem baldigen Wiedersehen, nicht so sehr auf den Lippen, als in ihrem Herzen trägt! Es ist die Dankbarkeit, die der Verehrung und Anhänglichkeit entspringt.“        H. H. M.

     

     

    Die dritte Lesung in Krefeld war am 15. März 1939 während seiner letzten Lesereise durch Deutschland, diesmal in der großen Stadthalle. Unsere Zeitzeugin war wieder unter den Besuchern der Lesung. Sie erinnert sich:

    Inzwischen „war natürlich mein Verständnis gereift. Diesmal erwartete ich nicht mehr nur spaßige Unterhaltung an flandrischen Familien- und Dorfszenen. Was mich diesmal faszinierte, war die Lebensweisheit des Dichters, sein Welt- und Menschenbild. Er hatte etwas mitzuteilen, was wohl viele noch nicht sahen, aber im Stillen ersehnten. So war der Abend reich an neuen Erkenntnissen über das Menschenleben. Felix Timmermans brachte alles in eine schöne geistreiche, aber auch tief zu Herzen gehende Sprache. Es war für mich eine „Daseinserhellung“ aus dem Herzen eines reifen gläubigen Menschen. [...] Dieser Abend mit Felix Timmermans bereicherte mich in einer Weise, die ich nicht in Worte fassen kann, die aber bis heute nichts von ihrer Bedeutung verloren hat. Ich hatte einen Menschen erlebt, der aus tiefen gottbezogenen Quellen lebte und sein Bild vom Leben und vom Menschen aus vollem Herzen an seine Hörer weitergab.“

     

    Mich beeindruckt, was Elisabeth Knöck nach all den Jahren – sie wird in diesem Jahr 83 Jahre alt – als das Wesentliche benennt, das sie ihrer Begegnung mit Felix Timmermans verdankt:

    „Das Leben eines jeden von uns ist eine Einmaligkeit, unverwechselbar in seinem Ablauf, in seinen Höhen und Tiefen. Und hinter allem steckt ein Sinn, mit dem Verstand kaum zu deuten, aber mit dem Herzen erfahrbar. Es hat Qualitäten, die es lohnen zu leben. Es hat auch seine Unzulänglichkeiten, die bei allen Bemühungen auch am Ende unserer Tage nicht auszumerzen oder in Vollkommenheiten zu verwandeln sind.“

     

    Unter der Überschrift „Felix Timmermans in Krefeld“ ist zu seinem Auftritt am 15. März 1939 in der Rheinischen Landeszeitung vom 16.3.1939 zu lesen:

     

    Der Dichter las aus eigenen Werken / Ausverkaufter Theatersaal

     

    Im Rahmen des Vortragswerkes der Stadt und der Volksbildungsstätte Krefeld sprach gestern Abend im Theatersaal der Stadthalle der flämische Dichter Felix Timmermans aus eigenen Werken. Da gerade dieser Dichter in Deutschland eine große Gemeinde besitzt und da überdies die Nachbarschaft des Krefelder mit dem flämischen Lebensraum so nahe ist, konnte es kaum wundernehmen, dass die Krefelder Bevölkerung zu diesem Dichterabend in großen Scharen erschienen war und den Theatersaal der Stadthalle bis auf den letzten Platz füllte.

    Der Dichter las zunächst eine ergötzliche Geschichte vom Bauern Knoll. Der flämische Akzent des Dichters, der zunächst eine gewisse Anpassung der Aufmerksamkeit erforderte, wurde bald schon durch die lebendigen und humorsprühenden Schilderungen kaum noch als fremdartig empfunden, so dass der Kontakt des Dichters mit der Zuhörerschaft schnell hergestellt war. Bei allem Humor und der deftigen Schilderung, die diese Geschichte so lebensnah gestaltet, war als Hinter- und Untergrund immer wieder die Verbundenheit des Bauern mit seiner heimatlichen Scholle als tragendes und weltanschauliches Moment der ganzen Schilderung zu erkennen und zu erleben. Wenn damit auch in erster Linie das flämische Volkstum gemeint ist, so sind aus der ganzen Themenstellung doch viele Fragen und Probleme zu spüren, die auch uns etwas  angehen.  Daneben  war  es  natürlich

    ein besonderer Genuss, mit dem Dichter zu gehen, wenn er die Umstände und Bedingungen, kurz das Genre der Menschen, so liebe- und humorvoll und umfassend kennzeichnete, dass kaum ein weiteres Wort notwendig ist, um den Lebensraum zu schildern, in dem seine dichterischen Gestalten leben. Der Maler Timmermans ist hier in jedem Wort zu erkennen.

     

    Im zweiten Teil des Abends las der Dichter aus seinem Werk Das Licht in der Laterne die Geschichte von dem Schweinchen, das auf dem Markt „auskratzt“, um nicht geschlachtet zu werden, und das durch einen versehentlichen Schuss des Polizeigewaltigen das Ringelschwänzchen und damit seine ganze „Schweinswürde“ verliert. Auch diese Schilderung war so voll Humor und stiller Ironie, dass herzliches Lachen und heimliches Schmunzeln das Verständnis verriet, mit dem die Zuhörer dieser Schilderung folgten. Wie schon im ersten Teil des Abends dankten auch diesmal die Zuhörer mit herzlichem Beifall.

    Zusammenfassend darf man daher wohl sagen, dass der Abend mit Felix Timmermans das gehalten hat, was man sich davon versprochen hat. Zu erwähnen bleibt noch, dass die Pause natürlich eifrig dazu ausgenutzt wurde, um ein Buch des Dichters von ihm selbst unterschreiben zu lassen oder gar als „Vorrat“ eine seiner Zeichnungen zu ergattern.         
    Max Rittershaus

      

    Signaturen mit Ort und Datum, oft mit einer kleinen Zeichnung des Malerdichters geschmückt, sind auch heute noch begehrte Sammelobjekte. Die Felix-Timmermans-Gesellschaft freut sich über Kopien solcher Widmungen; denn sie bestätigen die Termine der Deutschlandreisen des Dichters und geben Zeugnis von der Kreativität des Zeichners.

     

     

    Felix Timmermans’ Spuren in Krefeld

     

    In Krefeld sind noch Spuren zu finden von Felix Timmermans’ Besuchen am Niederrhein, Spuren in den Herzen, im Literaturhaus, in einem blumenprächtigen Garten.

    Besonders bei den älteren Lehrern ist er nicht vergessen. Sie haben oft in vielen Jahren die Bücher des Dichters gesammelt, brachte doch damals sein Verlag fast jedes Jahr etwas Neues heraus. Gustav Driesen (1911 – 2001), der, wie er berichtete, dem Dichter 1940 in Düsseldorf begegnen konnte, erzählte, dass seine Schüler in der Berufsfachschule nach Felix Timmermans’ Geschichten verlangten und mit Schmunzeln seinen Lesungen aus Kleine Leute in Flandern lauschten. Auch erinnert er sich an eine Reise des Kollegiums seiner Schule nach Flandern, geleitet von Bibliotheksdirektor Wilhelm Schlüter, der im Beginenhof in Lier im Freien Die sehr schönen Stunden von Jungfer Symforosa, dem Beginchen vorgelesen hat.

     

    Zahlreich und sehenswert sind Timmermans’ Spuren, die im Otto-Brües-Literaturhaus, neben wohl allen der rund 25 deutschen Bücher des Flamen, zu entdecken sind. Frau Dr. Eva Brües hat liebevoll und sachkundig der deutschen Felix-Timmermans-Gesellschaft die Kostbarkeiten zugänglich gemacht in einem ausführlichen, lebendigen, überaus lesenswerten Beitrag für das 9. Jahrbuch der Felix-Timmermans-Gesellschaft. Auf 27 Seiten stellt sie die Jahre enger Freundschaft zwischen ihrem Vater und dem flämischen Dichter dar, die Anfang der 20er Jahre begann. Durch ihre Erkundungen im Nachlass von Otto Brües (1897 – 1967) wurde sogar deutlich, dass Brües es war, der Karl Jacobs zum Pallieter und damit nach Flandern und zu Timmermans führte, Karl Jacobs aus Essen, der den Dichter 1928 zu dessen ersten Lesung nach Köln holte und der in lebenslanger Freundschaft sein Mitarbeiter, Übersetzer und Betreuer mancher Deutschlandauftritte wurde.

    Eva Brües erlaubte den Abdruck vieler Zeichnungen, Widmungen und Fotos im Jahrbuch der Felix-Timmermans-Gesellschaft.

    Es gelingt ihr sehr gut, die Seelenverwandtschaft zwischen ihrem Vater und Timmermans zu belegen, die Übereinstimmungen in den Grundempfindungen und Grundhaltungen in beider Leben und Schaffen, und so gleichzeitig Wichtiges über den Dichter aus Flandern hervorzuheben.

    Timmermans betonte, wie Brües, das große „Und doch!“ „Und doch singen“ – „Und immer sang die Lerche“ – dennoch, trotzdem, trotz aller Widerwärtigkeiten, fuhr sie fort zu singen über den Abgründen des Lebens und der menschlichen Existenz, die beide, Timmermans und Brües, sehr wohl gekannt und unter denen sie gelitten haben. Trotzdem sang der Dichter Felix Timmermans in der Gewissheit, dass hinter aller Dunkelheit das Licht steht.

    In Timmermans’ Pallieter schrieb Otto Brües folgende Widmung: „Und wenn wir zagen und klein sind und das Warum uns bis zum Hals steht, lehrst Du uns die Seligkeit des Lebens singen, lieber Bruder aus Flandern, und freuen und in allem sehen: das große: Und doch!“ Und neben den Worten ihres Vaters, die vom Wert der Freude, der Bewunderung und des Dankens sprechen, zitiert sie Felix Timmermans mit folgenden Worten: „In meiner Kunst habe ich nichts anderes ausdrücken wollen als Bewunderung für das Leben. Bewunderung trotz allem: trotz der Tragik, trotz der Dunkelheit, trotz unserer Kleinheit und Erbärmlichkeit. Bewunderung für das Leben, für die Natur und den Menschen in Geburt, Wachstum, Kampf, in Liebe und Kunst. In allem schimmert das Göttliche. Bewundern ist danken. Ich bin froh, dass Gott mich auf die Welt geblasen hat. Und mehr habe ich nicht gewollt, als diese Freude niederschreiben. Und ich möchte glauben, dass man mich verstanden hat!“

     

    Felix Timmermans ist heute noch „leibhaftig“ in Krefeld, gestaltet von dem großen flämischen Bildhauer und Kunstmaler Achilles Moortgat (1881 – 1957), der seit 1911 in Kleve seine Werkstatt hatte und drei Skulpturen von Felix Timmermans schuf, darunter zwei Köpfe, – einer wurde 1937 auf einer großen Münchener Kunstausstellung ausgezeichnet: „Die urwüchsige Vitalität des sinnenfrohen Menschen, die köstliche Schalkhaftigkeit des gefeierten Dichters [...], das alles ist in dieser kraftvoll gestalteten Bronzeplastik [...] nachgestaltet worden.“  Moortgat war einer der 550 Beschicker der Ausstellung, ausgewählt aus 884 Werken, die „nach scharfer künstlerischer Auslese“ aus 15.000 Einsendungen in Betracht kamen.

    Die zweite der Kopfplastiken wird wie folgt charakterisiert. „In seinen Porträts ist er stets weiter gegangen als nur bis zur physischen genauen Wiedergabe. So auch hier bei Felix Timmermans, den er schuf, als der Dichter in der Blüte seines Lebens stand. Es ist ein robuster Kopf, aber in den Augen und im sanft modellierten Mund finden wir den empfindsam-leidenschaftlichen Timmermans wieder, den wir in seinen Werken gesehen haben.“

    Als größte und schönste schuf Moortgat die Statue, die auch die ganze füllige Figur des Flamen zeigt: Er „lässt seinen schweren Kopf ein wenig vornüber hängen, und es liegt etwas von Müdigkeit und etwas Sinnendes in seinem Gesicht. Und nicht nur in seinem Gesicht; denn auch seine Hände sinnen, während sie in einer milden Haltung auf seiner Brust ruhen,“ mit gespreizten Fingern, die Daumen in die Ärmel der Weste eingehakt. Diese Skulptur habe ich „entdecken dürfen“, so erzählt Ignaas Dom, „in einem gepflegten, blumenprächtigen Garten in einem Vorort von Krefeld. Timmermans steht da besinnlich zwischen Blumen und Sträuchern und schaut auf den Wasserspiegel eines kleinen Teiches.“

    Eine Verwandte der heutigen Bewohner des Hauses hat über Felix im Garten ein Gedicht gemacht, dessen letzte Zeilen lauten: „Bleib lange an dem Teiche stehn, dass die Urenkel Dich noch sehn.“ Hier möchte ich, im Namen  aller Freunde des Dichters, ergänzen: „... dass sie auch sehn, wer Du gewesen, und dann auch Deine Bücher lesen.“

     

     

    Felix Timmermans’ Zukunft

     

    Die deutsche Felix-Timmermans-Gesellschaft will – wie die Vereinigungen Timmermans-Genootschap und Timmermans-Kring in Belgien – dazu beitragen, dass der Dichter nicht vergessen und dass er weiterhin gelesen wird. Noch lebt Felix Timmermans in Deutschland. Und die FTG möchte auch noch erreichen, dass nicht nur der Dichter, sondern auch der Maler und Zeichner Timmermans den ihm gebührenden Platz erhält.

     

    Timmermans darf auch nicht nur als der Dichter des Pallieter gesehen werden, so schön und so bedeutend gerade dieses, sein erstes umfangreiches Werk auch ist. Er soll auch nicht nur gelten als Autor schöner Weihnachtsgeschichten, wie es beim Wissensstand heutiger Buchhändler vielfach geschieht. Er muss ganz und in seiner Tiefe gelesen und erkannt werden, will man ihn angemessen erkennen.

    „‘Man muss bei ihm zwischen den Zeilen lesen, aber wer das nicht kann, geht auch mit einem Fest im Herzen nach Hause. Er ist so nah bei den Menschen.’ Was Felix Timmermans hier über Pieter Bruegel sagt, gilt auch für ihn und sein Werk. Felix Timmermans hat viele Menschen durch seine Bücher glücklich gemacht und sie nach zahllosen Vorträgen ‘mit einem Fest im Herzen’ nach Hause gehen lassen; das beweisen Berichte in- und ausländischer Zeitungen. Viele haben allerdings nur seine Sprachschöpfungen bewundert, besonders auch seine Vergleiche und Bilder, und dabei nur die Oberfläche seiner Werke gesehen.“ Dies sind die ersten Sätze der Einleitung zur Timmermans-Biografie von Ignaas Dom, Felix Timmermans – Ein Dichter aus Flandern.

     

    In dieser Biografie stellt Ignaas Dom (* 1928) Leben und Werk als Einheit dar und überrascht den Leser durch viele, auch bisher unbekannte Briefe, Zeichnungen und Fotos.

    „Wer Bücher mag, bemerkt es sofort, wenn er dieses Buch in der Hand hält: Es ist ein besonderes Buch von Ausstattung und Inhalt.“

    Die Lektüre lässt uns den Dichter begleiten von seinen Dämmerungen des Todes (1911, dt. 1978) bis zu den Gebeten des Adagio (1947, dt. 1949); sie zeigt uns Timmermans, den Pilger, auf dem Weg in das Land der Verheißung, sie erschließt uns seine Nähe zu den Gedanken der Nachfolge eines Thomas von Kempen und öffnet den tieferen Zugang, auch zum Mystiker Felix Timmermans.

    Das Buch hat die neuen Kenntnisse zu Leben und Werk des Flamen aufgenommen, besonders auch die, die seine Beziehung zu Deutschland betreffen. Es ist 50 Jahre nach der letzten deutschen Timmermans-Biografie von Karl Jacobs (1906 – 1997) ein unverzichtbares Werk für alle, die ihn – besser – kennen lernen wollen.

    Die neue Biografie erfuhr eine erfreulich positive Aufnahme. Mehrfach wird dabei betont, dass hier „Akkuratesse“ mit „einer Empathie und unaufdringlichen Begeisterung“ verbunden ist. Die Biografie „lotet tief“, sie „ist ein redliches Buch, welches Klischee und Einseitigkeit vermeidet. Eine wissenschaftliche Arbeit liegt zugrunde. Man spürt sie ständig in der Genauigkeit der Darstellung. Dennoch – und das muss deutlich gesagt sein – hat das Buch einen ursprünglichen flämischen Charme.“ Ignaas Dom ist wie Timmermans in Lier geboren. Dom spart „die schwierigen Zeiten im Leben Timmermans’ nicht aus und berichtet z. B. ausführlich von seiner Isolation nach dem Zweiten Weltkrieg. So kann man dem gut lesbaren Buch, das nur an einigen Stellen vor Begeisterung vergisst, dass nicht alle Leser ebenso vertraut mit Timmermans sind wie der Autor, viele Leser wünschen. Auf diese Weise könnte der ‘Poet der kleinen Dinge’ (José de Ceulaer), der so nah bei den Menschen war, auch heute neu gelesen werden.“ „Die umfassende Biographie [...] macht sicher manchen neugierig, das ein oder andere Werk im Ganzen zu lesen.“

     

    Neugierig machen will auch dieser kleine Aufsatz, zum Wiederentdecken eines Fast-Vergessenen möchte er führen, zur Ent-deckung der Botschaften, die er uns auch für das 21. Jahrhundert noch zuspricht.

    Wenn unter den Lesern der Heimat sich jemand findet, der in unserer Gesellschaft mitmachen will, so ist er herzlich willkommen. Die Felix-Timmermans-Gesellschaft (FTG) wurde am 18. Februar 1990 in Kleve von 23 Timmermansfreunden gegründet. Fast 500 meldeten sich in 15 Jahren zur Mitgliedschaft an, darunter 18 Krefelder. Heute zählt die FTG deutschlandweit und über die Grenzen hinaus – 50 sind aus Belgien – 310 Mitglieder, die ihre Gesellschaft als einen „Raum sinn- und freudestiftender Aktivitäten“ erfahren in Vorlesungen, Ausflügen, Theateraufführungen, Wochenendtagungen, beim Hören von Timmermanstexten auf CD und nicht zuletzt auch bei der Lektüre des Jahrbuchs, das im Jahresbeitrag von nur 20 Euro enthalten ist.

    Die FTG sucht einen Liebhaber der Kunst, der das Buch schreibt, das immer noch fehlt, das Buch über den Maler und Zeichner Felix Timmermans.

     

    Ergänzung 1:

     

    Die Lektüre lässt uns den Dichter begleiten von seinen Dämmerungen des Todes (1911, deutsch 1978) bis zu den Gebeten des Adagio (1947, deutsch 1949); sie zeigt uns Timmermans, den Pilger, auf dem Weg in das Land der Verheißung, sie erschließt uns seine Nähe zu den Gedanken der Nachfolge eines Thomas von Kempen und öffnet den tieferen Zugang, auch zum Mystiker Felix Timmermans.

    Das Buch hat die neuen Kenntnisse zu Leben und Werk des Flamen aufgenommen, besonders auch die, die seine Beziehung zu Deutschland betreffen. Es ist 50 Jahre nach der letzten deutschen Timmermans-Biografie von Karl Jacobs (1906 – 1997) ein unverzichtbares Werk für alle, die ihn – besser – kennen lernen wollen.

    Ergänzung 2:

     

    Als Kontaktadresse der FTG gilt auch die der Verfasserin: Tiefstraße 35, 47906 Kempen, Tel. 02152/3560,

    Fax 02152/55 91 48, ePost Vorstand@Felix-Timmermans.de,
    mehr unter www.Felix-Timmermans.de

     

    Ignaas Dom, Felix Timmermans, der Mystiker, in: Jahrbuch 8 der FTG, Kleve 1997, S. 95 ff.

    Karl Jacobs, Felix Timmermans – Lebenstage und Wesenszüge eines Dichters, Düsseldorf 1949

    *****************

    10-03-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    09-03-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Liersche Kunstschilders - Bernard Janssens

    Liersche Kunstschilders uit vorige Eeuwen.

     

    “Opgedragen aan den goeden vriend Felix Timmermans, Gouwleider der Vlaamsche Kunstenaarsgilden en Gildemeesters der Vlaamsche Kunstenaarsgilde : Tak Lier”

     

    Inleiding door Felix Timmermans

     

                « L'Esprit du clocher ? ! » Die heeft elkendeen die van zijn stad houdt. Dit is zoo juist en eigenaardig verzinnebeeld in een monument te Siegen in Duitschland. Daarop ziet men drie moeders, die een kind betwisten. Dit kind is Rubens en de drie moeders zijn Antwerpen, Keulen en Siegen. Zij willen alle drie gelijk hebben en het kind het hunne noemen. In mijn verbeelding heb ik daar vroeger een vierde moeder bijgeplaatst : Lier. Ja, Rubens moet kost wat kost te Lier geboren zijn, daarom en daarom, te lang en te eenvoudig om te vertellen.

                Maar dan zijn er vervelende geleerden gekomen, die mij op vierkantige wijze hebben kunnen overtuigen dat Rubens niet te Lier geboren is. Zij hebben embetant gelijk.

    Om zich dan te troosten zoekt men naar andere beroemdheden. Wie geen rozen mag gaan plukken op 't kasteel, vergenoegt zich dan maar met bloemen in het veld en in de wei te plukken. En die kunnen ook schoon zijn. En zoo staat er dan in ons huis Lier een nederig bloemeken van Kunstschilders in de vaas van onze vereering, een bloemeken dat onzen geest verfrischt, het oog bekoort en waar wij fier en blij mee zijn.

     

                Er zijn daar Wouters, De Bie, Tieleman, Cels, Groenedael, De Weert, Van Beers, Van Engelen, Dijckmans, Bogaerts en veel anderen. De meesten behooren in dezelfde sfeer der romantiek te huis. Zij leefden in een gansch anderen geest dan de modernen die zoo rond de jaren '80 de vernieuwing brachten.

     

                Zij zagen, voelden en dachten anders. Deze romantiekers, stonden met andere theorieën en inzichten tegenover het leven, de natuur en hun kunst. Zij hadden meer bewondering voor de natuur, vereering en vroomheid en wilden die in hun werk weergeven met de natuur zoo dicht mogelijk in hun werk te benaderen. Hun werk was meer afbeelden dan een innerlijk uitbeelden. Het moest zoo sterk op de werkelijkheid gelijken dat de vogelen des hemels van de kersen zouden komen pikken die zij geschilderd hadden. En toch, al schilderden zij stipt naar de natuur, er was in hen een drang en een poging, en daar zit juist hunne romantiek, om de werkelijkheid nog schooner te maken dan zij is. Zij veredelden de lijn en den vorm van het menschelijk lichaam als wilden zij van de menschen goden maken. Zij deden de boomen massaler en indrukwekkender groeien, zij komposeerden het landschap naar hun pastorale en bijbelsche gevoelens. Zij zochten het schilderachtige, het poëtische in hun stillevens.

    Ze doordrenkten hun werk met ontroeringen. edele gevoelens en zelfs met gedachten.

    Zij wilden nog iets anders dan zien.

    Zij voegden er nog iets bij. Een bijbedoeling.

    Zij streefden naar een totaal gevoel van mensch-zijn in hun werk. Het moest schoon zijn, zoo wel van ingeving, als van opzet en uitvoering. — Schoon !

     

                Hun werk is een vereering voor de natuur en het leven. Verheerlijking des levens, vol piëteit, een hulde uitgevoerd met al de hoedanigheden die een mensch verwerven kan.

    Daarom waren zij zoo sterk in hunnen stiel. Zij begonnen met stielmenschen te zijn.

    Eerst leeren schilderen en wel tot het uiterste doorgevoerd. Teekening en koloriet moest een innige samenwerking zijn, tot een harmonie uitgroeien.

    Bij hen was de devies : Eerst de kunde, de stiel als nen boterham in uw hand, en laat dan den H. Geest maar komen. Het genie ! Maar daarom komt de H. Geest nog niet. Daar laten wij God en den mulder over beslissen.

    En toch daaruit kunnen de jongeren van dezen tijd een groote les halen. Wij kunnen niet genoeg. Laat het ons maar rechtuit bekennen en ons eigen niet beliegen ; er mangelt iets in onzen tijd. En dat is de sterke kunde, het meesterschap over den stiel, punt andere regel.

    Ja we hebben iets bijgewonnen : kleur, licht, spontaneïteit, frische natuurlijkheid. Wij zijn verlost van het theatrale waar de ouden veelal in vervielen, wij zijn verlost van het vooropgezette, het gewilde, het afgekekene van elkander, het te voorzichtig zijn en het tot in den treure afgelakte. Wij hebben snijdender ideeën, wij zien direkter, persoonlijker, durvender, tragischer, en tasten ineens zonder tirlantijnen naar de kern ; wij willen en moeten zien hoe het gedaan is, wij schilderen meer om het plezier en den hartstocht van te schilderen en niet om van iedereen een brave mensch te maken. Maar alles bij elkaar genomen, wij kunnen niet genoeg. Wij missen daarbij het vrome, de verheerlijking van het leven. Ik ben er zeker van dat het genie van de toekomst, het genie als een Van Eyck, een Breugel, een Rembrandt, een Rubens, om een volledig genie te zijn het beste wat de ouderen bezaten tot zijn bezit moeten maken.


       
     

                De oude Liersche kunstenaars ! Men moet zich even indenken in hunnen bloeitijd, die ligt tusschen 1800 en 1870. De goede, oude tijd '. Een romantische tijd, een brave tijd, bij ons tenminste. Een atmosfeer van kalmte en zelfgenoegzaamheid, een voort-teren op het verleden tot op het verslijtens toe zonder opstand tegen de heerschende toestanden van armoe, ongeletterdheid, uitbundig, burgerlijk-deftig, een beetje zenuwloos, zoo maar een laten-gaan-Comment-ça-flodder?... A la douce !

    De tijd van de krinolines en de witte kousen, van de diligenties, het dansen op de schreef, den tijd van de faro in 't « Lieve Vrouwke », en om ter langst pijpen smoren in 't « Sinte Pieter » nevens het kapelleken.

    En 's Zondags en 's Maandags gaan « chauffeën » naar het « Berdenhuis », « Sinte Gommer » en « De Herderin ». De tijd dat heel het gezin op staminé ging en iedereen van vaders pint eens mocht drinken, de sukkelaar !

    Met Schippekenskermis was het rijstpap gaan eten buiten de Mol, soep met ballekens in 't Hof van Beieren, den tijd van den taptoe en van om elf uren binnen, het kantwerken bij den ordonaal, en het voorlezen van de boeken van Hendrik Conscience bij het keersken van een cent. In iedere oude vrouw zag men een heks ; 's avonds liepen er spoken en de zwarte katten hadden de boter gëeten. Bijgeloof en superstitie, en naar Kruiskensberg om er uit te loten. Hard en lang werken zonder veel te verdienen. Het plezier was klein en niet veeleischend ; ganskensblad en kwade negen, een foor met wassen-beelden-barak, opvoeringen van Genoveva van Brabant, en de Twee Weezen, allebei, ringsteking en zakken loopen.

     

                En naar Antwerpen gaan ? Dit was veertien dagen op voorhand geregeld, men nam zijn boterhammen mee, lijk in oorlogstijd — en de gegoeden gingen in « De Leeren Eemer » een patat steken., Het was, krinolinentijd en den hoogen hoed, een tijd zonder kultuur, zonder élan in de vleugels. Maar er hong en woog een groote tevredenheid over de roode daken. Niets gejaagds, geen zenuwtrek en de smieren wandelden gerust op de Groote Markt, men kon zout op hunnen steert strooien.

    En in die tijden leefden de kunstenaars met hunnen zak vol verleden en schilderden rustig hunne droomen, hun fantasieën en hun verlangens uit. Zij hadden den tijd en de kalmte om de dauwdruppelen op de rozen te schilderen en de vliegen op de pruimen. Zij konden hun werk tot in de puntjes op de i's doorvoeren. Zij waren gelukkig, gelukkig in hun kunst.

    Ik wil niet uitweiden over elken schilder afzonderlijk. Het is anders interessant, om eens in 't lang en in 't breed in hun leven en hun werk te pluizen. Daarvoor moest er dan iemand gevonden worden die eens met veel geduld en liefde de geschiedenis, den groei en den bloei van leven en werken dezer Liersche schilders bijeen zou brengen.

     

                Met dit boek heeft Bernard Janssens dit verlangen vervuld.

                Het mocht geen kritiek zijn, en is het gelukkiglijk ook niet. Het blijft hier bij de feiten. Louter studiemateriaal. Dat wat men van deze kunstenaars weet of in de papieren verdoken en verloren zat, bijeen brengen, ordenen en onder duidelijk daglicht brengen. Waar zij werkten, hoe zij werkten, wat ze zegden, en wat er over hen gezegd en geschreven is, hunne eigenaardigheden, hunne voorliefde en hun inzichten, mitgaders, waar en hoe hunne werken ontstaan zijn, waar die schilderijen zich bevinden enz., enz...

    Zoodat dit boek voor andere navorschers in de kunst van het grootste belang is. Het is een boek dat er noodig is, en waar men van genieten kan.

     

     

    Lierenaars !

    « Al is Rubens hier dan toch niet geboren, waar ergens anders gaat ons niet aan, gij moogt fier zijn op de rei dezer kunstenaars. Daar zit toch wat van in uw bloed. Het is familie van U ».

     

     

                                                
     

    ***

    09-03-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    08-03-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Schilderij - Het huisje van verlangen


    Het huisje van verlangen

    08-03-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Toch Zingen - Clara Timmermans

    TOCH ZINGEN

     

    Clara Wagner - Timmermans

    Overgenomen uit het jaarboek 1973 van het FT Genootschap

     

         Vader was kunstenaar uit heel zijn hart en ziel ; zo stond hij open voor elke schone impressie, was hij gevoelig voor elke esthetische ontroering.

    Daarom kon hij als jongeman de vriendschap van Renaat Veremans en Lode De Vocht beantwoorden. Hij kon hun muzikale verrukking in zich opnemen, opvangen en langs zijn taal om, als vele rijke weergalmen, geestdriftig aan anderen mededelen.

    Veremans leerde vader Wagner kennen en genieten. Het vaderhuis klonk in mijn prille jeugd dan ook als een ruisende zeeschelp vol stijgende thema's, klimmende muzikale zinnen en jubelende hoogten uit Lohengrin, Parsifal en Siegfried. Dit alles kwam voor ons, kinderen, wonderlijk genoeg, uit een ouderwetse grammofoon, die met de hand moest opgewonden worden. We kibbelden om die heerlijke taak voor vader te mogen uitvoeren. De fonoplaten, die vader telkens weer speelde, werden hem door zijn Duitse uitgever elk jaar als kerstgeschenk toegezonden. Zo werd de discotheek nog aangevuld met vele klassieke opera-aria's, gezongen door de grote Caruso.

         Op zondagmorgenden, wanneer Fred Bogaerts naar gewoonte een glas wijn kwam drinken, werd hem bij de bourgogne het Quintet in C dur van Schubert opgediend of werd hij verplicht, onder het roken van een sigaar, te luisteren naar Brahms'  ''Rhapsodie aus Goethes Harzreise im Winter". Later bracht vader van zijn reizen Schubert-albums mee, waaruit mama en ik hem voorzongen.

         Het was ten slotte toch Beethoven die de voorkeur kreeg. Vader zei eens : "Moest ik kunnen componeren, ik zou het doen in de trant van Beethoven". Veremans kon hem geen groter plezier doen dan de serene Mondscheinsonate te spelen. Ook Bach werd veel beluisterd. De hele familie woonde jaarlijks de uitvoering bij van de Mattheuspassion op Paaszaterdag. We zouden ons voor de hoogdag niet voldoende voorbereid voelen, indien we dat concert gemist hadden. Het was in de jaren dat de talentvolle sopraan Jo Vincent, onder leiding van De Vocht, zo zuiver Bach vertolkte.

     

         Jaren later, toen ik zelf Bach en Mozart zong, hielden we vaak gezellige huisconcerten. Medestudenten uit het conservatorium kwamen tijdens de oorlog per tram langs Broechem en brachten hun viool, fluit of klarinet mee. Het liefst van, al luisterde vader naar de cellist, want die bespeelde zijn lievelingsinstrument. Vroeger, toen vader jong was, wilde hij cello leren in de muziekschool, maar de notenleer hing hem zo de keel uit dat het bij een droom bleef. Toch behield vader een voorliefde voor de warme tonen van de cello. Op een van zijn reizen in het buitenland, hoorde hij Pablo Casals concerteren. Hij beschreef het ons als volgt :

         "Die man speelde zo kalm, alsof hij het enkel voor eigen genoegen deed. Aan de rechterhand, die de strijkstok hanteerde, droeg hij een ring, bezet met een grote diepgele topaas. Het leek alsof het de edelsteen was die de adembenemende schone muziek uit de cello toverde".

         Vader is er nooit toe gekomen een instrument te bespelen. Wel tokkelde hij melodietjes op de piano, en ook op de kleine porseleinen ocarina kon hij enkele liedjes spelen. Op lange wandelingen stak vader dan ook altijd zijn mooi beschilderde ocarina op zak, en terwijl we uitrustten in de schaduw van de loverbomen, klonk er tussen het struikgewas een lokkende toon alsof een Pan zich ergens achter het bladhout verschool.

         Om door muziek gelukkig te worden is het al voldoende ze te smaken, meende vader. Eens klaagde ik, ongeduldig omdat ik nog geen ster aan de zanghemel geworden was. Vader troostte me en zei: ge hebt Mozart binnengebracht in ons huis, daarmee hebt ge ons erg gelukkig gemaakt; het is beter dan het schoonste geschenk!

         Om dezelfde reden bleef hij trouw en dankbaar zijn te vroeg overleden vriend Flor Couteele gedenken, die hem Honegger, Hindemith en Mahler had leren waarderen. Wat vader in deze toondichters trof, was het feit dat ze hun inspiratie zochten in de bronnen van de volksmuziek. Daaraan hechtte vader groot belang.

         "De eigen aard van een volk klinkt door zijn gezangen", filosofeerde hij. Wij, kinderen, zijn met onze Vlaamse volkszangen opgegroeid. Gedurende de grijze decemberdagen leerde vader ons al op voorhand liedjes waarmee we de straat op konden om, als alle kinderen van onze wijk, driekoningen te zingen of nieuwjaar te wensen bij de talrijke tantes en ooms. Onder andere kenden we de lieve, naiëve teksten van :

     

              "Er waren drie koningen met ene ster, zij kwamen gerezen van zo ver.

              Ze kwamen van over berg en dal om het klein kindeke te vinden.

              Ze kwamen en zochten overal, naar het allerzoetste Lam!"

     

              "Sterre ge moet er zo stille niet staan,

              Ge moet met ons naar Bethlehem gaan,

              Bethlehem, die schone stad,

              Waar Maria met haar kinderen zat".

     

              "Maria die zoude naar Bethlehem gaan,

              Kerstavond na de noene...

              Sint-Jozef zoude al met haar gaan

              Om haar de weg te tonen."

     

              "Nieuwjaarke is gaan reizen, mijnen peteren is verblijd,

              'k Lig er dag en nacht op te peinzen, op hetgeen hij mij heeft

              gezeid", en nog vele andere.

     

         Vader illustreerde een reeks kinderdeuntjes. Het werd een spel. Vader zette een eerste kribbel op papier en we moesten raden...

     

              "Moriaantje zo zwart als roet...

              Keerseke in de lanteern, is mijnheer pastoor niet thuis?

              Heb je al gehoord van die hollebollewagen ?
              Waar de hongerige Gijs op zat.

              Hij kon schrokken, hele brokken.
              En kol en een kalf en een heel schaap half,
              en een os en een stier en zeven tonnen bier!"

     

         Wij drie zusjes, riepen het zo luid door de kamer, dat de kleine Gommaar ervan wakker schoot. Was mama er niet, dan nam vader de kleine uit de wagen en bromde met zijn diepe stem als wiegelied :

     

              "Drie schoon Tamboers die van den oorlog kwamen,

              Drie schoon Tamboers die van den oorlog kwamen,

              Van rom plom rom plom rom plom plom,

              Die van den oorlog kwamen."

     

         Dat tromgeroffel scheen te werken als een slaapsiroop, want een weinig later hield vader een zoete zoon in de armen.

     

         Ook voor de smartlappen van de eeuwwisseling, die door kantwerksters en kleermakers thuis bij het werk gezongen werden, had vader aandacht. De schrijnende nood van de lagere klasse en de onderdrukking door een te streng gezag werden verhaald in liederen met liefst twaalf strofen en evenveel refreinen op een meestal zagerige toon. Nu wilde het toeval dat moeder, haar twee zusters-kantwerksters en drie broers-kleermakers prachtige natuurstemmen hadden. Zonder een noot muziek te kennen, konden ze al die liederen dadelijk in vierstemmig koor ten gehore brengen. Op elk feest dat vader gaf, en dat waren er vele, want hij zocht en maakte van iedere gelegenheid gebruik om iets te vieren, werd er altijd veel en prachtig gezongen. Dat waren ondermeer :

     

              "De dood van een wees",

              "Helena de zinneloze",

              "Liefde en rijkdom",

              "Ik ken een lied dat't hart verblijdt".

     

         Dan bleef er een weemoedige stemming over de feesttafel hangen en er moesten nieuwe flessen wijn ontkurkt worden om de ontroering weg te spoelen.

    Tijdens zijn verblijf in de Walen leerde vader de Bretoense minneliederen, zo melodieus en zo romantisch :

     

                            "J’aime Paimpol et sa falaise,

                            Ses vieux cloches et son grand pardon!

                            J'aime surtout la Paimpolaise,

                            Qui habite Ie pays Breton!"

     

                            "Celle que j'adore en cachette

                            a les yeux bleus,

                            c'est une fine demoiselle

                            de Saint Brieuc.

                            Elle est très riche et très jolie,

                            Moi pauvre et laid.

                            Je 1'aime beaucoup, mais la lui dire

                            Je n'oserai..."

     

         In de twintiger jaren vormde de Timmermansfamilie nog een grote vrolijke groep, die op warme zomerdagen bijeenkwam op het buitenhof van een mooie nicht. Soms waren we wel dertig in getal. Er werd zowel door volwassenen als kinderen verstoppertje gespeeld of blindeman, wat ons jongeren erg opgewonden maakte. Wanneer dan iedereen verhit en moe aan de lange tafels onder de kerselaars zat, koffie dronk en boterkoeken at, werd er om beurten voorgedragen en gezongen. Het was vader en zijn schoonbroer uit Brussel die de Franse liederen van rond de eeuwwisseling met veel zwier of soms met veel pathos voorzongen. De overige zusters, ooms, nichten en kozijns vielen in koor in om de refreinen ten beste te geven. Wanneer ik een van die liederen hoor, zie ik weer struisvogelveren, titsen en met parels bestikte, mouwloze bloezen.

     

                            Les yeux noirs de la Circassienne

                            Font les délices des sultans,

                            Les yeux bleus de la Parisienne

                            Sont gais comme un ciel de printemps.

                            Ils font songer aux hirondelles,

                            Filles de 1'orient vermeil,

                            Qui nous apportent sur leurs ailes

                            Un peu d'azur et du soleil.

     

                            Chez les yeux noirs le coeur est plus sincère,

                            Mais je préfère les yeux bleus.

                            Femmes aux yeux noirs ont toujours su me plaire,

                            Mais les yeux bleus sont les plus amoureux.

     

         Lange tijd hebben wij, kinderen, de laatste zin met kloppend hart meegezongen ; we begrepen alleen het woord "amoureux" en wisten dat het voor ons verboden was.

         Toen ik muzikale studies begon, heeft vader me altijd door zijn interesse gesteund. Samen met mama begeleidde hij me naar recitals en opera's. Zo hoorden we Clara Clairbert, Amelita Galicurtie en onze eigen tenor Sterkens, waarvoor vader een bijzondere bewondering had. Thuis luisterde hij geduldig en aandachtig naar de talrijke liederen die ik instudeerde. Sommige ervan hebben hem geïnspireerd bij het schrijven van Adagio en dat ontroert me telkens ik de gedichten herlees.

         "De meinacht mint de nachtegaal" zijn de klagende vocalises van een liefdeslied van Rimski-Korsakov op woorden gezet.

         "Maria zingt in gouden avondstond met blanke kele..." werd hem ingegeven door een wiegelied van Weber.

     

         Een ding mag ik zeker niet vergeten te vernoemen, en dat is vaders godvruchtige bewondering voor de Gregoriaanse zang, die volgens zijn woorden "zuiver en alleen voor Gods eer gemaakt is". Daarvoor reisde hij gedurende de Paasweek naar Averbode, waar hij met de paters Witte Donderdag en Goede Vrijdag vierde.

         Muziek betekende in het leven van vader een stuk geluk. Maar het bleef niet enkel bij dit ene begrip. Hij luisterde ook ingetogen naar het fluiten van een merel, zoals ook Gezelle het zo mooi dichtte :

         "Hebt ge nog geluisterd naar de Merelaar ? 's avonds als het duistert, als de sterren staan? 't Zijn als orgelklanken..."; voor een kunstenaar is dit evenzeer muziek. Ook het tjierpen van krekels, het kwaken van kikkers, het blaffen van honden, het kraaien van een haan. Vader noemde het "geluiden van het leven, de zang van het bestaan". Waarom ook niet? Ook Lawrence Durrell beschrijft hanengekraai, uitgelokt door Katsimbalis, een opzwepend psalmgezang!

         Op het einde van zijn leven ging de stilte een grotere plaats innemen in vaders hart, en ook dat herkende hij als muziek, die hij oplettend, nieuwsgierig getroffen, beluisterde gedurende vele wakende nachten. Daaruit groeide de dichtbundel Adagio, met een gulden lied, kristallen taal en duizend schone akkoorden. Doch nu was er vooral een luisteren van de ziel naar Gods lied. En dat is een oneindige stilte.

     

         Vroeger, toen alles nog vredig was en sereen, had vader eens de wens te kennen gegeven dat hij graag zou willen heengaan, stilaan uitdoven en zo sterven, terwijl de Largo uit Xerxes van Handel hem plechtig en statig zou uitgeleiden. Maar het was zo heel anders! Er klonk geen muziek, er was alleen de hoorbare stilte van de nacht met zijn miljoenen sterren. Een meer ontroerend, grootser lied om een dode kan niet gezongen worden.

     

         Toch liet vader ons een boodschap na, de spreuk "Toch zingen", die op een schotel geschilderd en gebakken is. Ze stelt een boer voor die, zo goed en zo kwaad hij kan, op een doedelzak speelt. Zo is de bedoeling ook duidelijk. Vader spoorde ons aan van het leven, zoniet een lied, dan toch een klare klank te maken in Gods symfonie.

     

    Aan ons om dat waar te maken.

     

    ***************

    08-03-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    07-03-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Schilderij - Het land van Leontientje

          
          Het land van Leontientje

    07-03-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De verdwenen 'Kathedrale' Begijnenvest - Arthur Lens

    De Verdwenen 'KATHEDRALE' BEGIJNENVEST

     

    Arthur Lens

    Uit het jaarboek nr 23 van het FT Genootschap – D’ Amandelboon van Lier 1995

     

           Ik geloof niet dat veel mensen totaal ongevoelig zijn voor het schome van de natuur, die een innerlijke rust in zich draagt. In deze volkomen ontspanning, ver buiten het driftige leven in de steden en hun onnatuurlijke gejaagdheid, komt men tot bezinning.

    Ook Felix Timmermans was gefascineerd door de natuur. Zijn scheppingsdrang lag in zijn romantische aard en was aangewezen op de indrukken van de natuur. Die schoonheid bezat hij in zijn hart; hij ging er zijn drang tot artistieke productie in uitleven. Hij besloot de natuur te gaan beschrijven onder de wisselende jaargetijden. (Uit mijn Rommelkas)

           Er zijn zo van die plaatsen waar men de rust kan vinden in de grootsheid van de natuur. Een van die plaatsen was de bekende Lierse begijnenvest, aangelegd van 1863 tot 1864 onder het bestuur van burgemeester George Bergmann, vader van Anton Bergmann. In Schoon Lier in het hoofdstuk Een ordinaire dag schreef Felix Timmermans : 'Op de eenzame, lommerige Begijnenvest, vanwaar men achter de velden en de Nete de toren van Mechelen ziet, wandelt een oud begijntje, en op het stille begijnhof hoort ze een ander begijn harmonium spelen.'

           Van al de vesten die Lier zo lieflijk omsluiten was de begijnenvest de enige die een dichterlijke en verheffende stemming in zich droeg. Niet zoals de andere vesten gaf de begijnenvest uitsluitend de indruk van een weelderige groene oase, maar ze gaf meer. Deze stadswandeling was schoon door haar eenvoud en zonder overbodige beplanting met gewas en verschillende boomsoorten.

    In de Liersche Almanak voor 1906 publiceerde Polleke van Mher (Felix Timmermans) het gedicht Begijnenvest:

     

                't Is lijk een der grote beuken

                Van een kerk,uit oude tij'n

                Waarvan 't wijd omliggende landschap

                De gekleurde ramen zijn.

    (Albert Speekaert en Louis Vercammen, De dichter Polleke van Mher, Jb. 5, 1977 van het FTG)

     

           Op de begijnenvest kwam tot voor de tweede wereldoorlog geen standbeeld van een of ander illuster persoon. Anton Bergmann in 1898 en kanunnik Jan B. David in 1923, weliswaar na hun overlijden, kregen reeds op andere stadswandelingen hun standbeeld. Eerst in 1942 werd op de begijnenvest een gedenksteen ter ere van Felix Timmermans onthuld en de vest werd omgedoopt tot Felix Timmermansvest.

    Op 13 december van datzelfde jaar werd deze gedenksteen vernield en in de afleidingsvaart geworpen, zonder dat iemand de verantwoordelijkheid voor dit nachtelijk werk op zich heeft genomen. Op deze plaats werd in 1967 het monument voor de Lierse gesneuvelden, ontworpen door Josue Dupon, opgericht.

                        

           De begijnenvest was sober, eenvoudig en dat paste haar. Het was als een rechte dreef met majestueuze olmen, met hier en daar tussen de hoge rechte stammen wat struikgewas. De bomen stonden evenwijdig en hun kloeke stammen rezen, lijk stenen pijlers van een kathedraal, de hoogte in: 'Uit de driedubbele hoge bomenrij, machtig van bouw als een kerk, met de landschappen als ramen, vielen de grote zonbestraalde lekken en zo menigvuldig, dat het een regen was.' (Pallieter). De brede takken van de bomen leken gewelfribben, die elkaar toenegen in spitsbogen, een eindeloze rij. Geen vergelijking past hier beter dan die van een enorme gotische kerk. Zoals bij het binnenkomen van een kerk, zo kwam ook hier de koelte van de hoge welvingen en de stilte over. Een grootse indruk!

    Wat schreef Felix Timmermans ook weer in De zeer schone uren van Juffrouw Symforosa, Begijntjen? 'De Begijnenvest is als een kerk, waarvan de bomen de pilaren en het landschap de gekleurde ramen zijn.'

     

           Zo was de begijnenvest een heiligdom voor hen die het geluk hadden er regelmatig te komen. Maar het is spijtig dat het genot te leven in schone natuuroorden, zo jammerlijk kan verloren gaan. De pracht en de weelde van de luisterrijke begijnenvest moesten wij prijsgeven, ditmaal niet door het eigengereide optreden van het openbaar bestuur, maar door het vernielend werk van de kleine iepenspinkever. Tijdens een zwaar onweder op 18 juli 1964 ontwortelden enkele bomen. Deze beschadigden het begijnhof, het dak van het St.-Gummaruscollege en sleurden in hun val vele takken en sommige boomkronen mee. De stadswandeling leek een ruïne, zodat men besloot deze prachtbomen in hun totaliteit te vellen.

    De olmen werden in 1965 gerooid en in 1966 kwam er een nieuwe aanplanting.

     

    ***

    07-03-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Foto

    Archief per maand
  • 05-2023
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 02-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 09-2021
  • 08-2021
  • 07-2021
  • 06-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 02-2021
  • 01-2021
  • 11-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 06-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 01-2020
  • 12-2019
  • 11-2019
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 12-2018
  • 11-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 07-2018
  • 05-2018
  • 04-2018
  • 03-2018
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 05-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 10-2016
  • 09-2016
  • 08-2016
  • 07-2016
  • 06-2016
  • 04-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 06-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 05-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 04-2009
  • 09-2008
  • 06-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 12-2007
  • 10-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 01-2006
  • 05-1982


    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Over mijzelf
    Ik ben Mon Van den heuvel
    Ik ben een man en woon in Lier (België) en mijn beroep is op pensioen.
    Ik ben geboren op 19/06/1944 en ben nu dus 79 jaar jong.
    Mijn hobby's zijn: Felix Timmermans - Geschiedenis van Lier in de ruimste zin genomen.

    Een interessant adres?

    Mijn favorieten websites
  • Thuispagina Louis Jacobs
  • Guido Gezelle
  • Ernest Claes Genootschap
  • Oscar Van Rompay
  • Felix Timmermans Genootschap
  • Schrijversgewijs
  • Kempens erfgoed

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!