Dr. OSKAR VAN DER HALLENxml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
TIMMERMANS DE GELOVIGE
(Overgenomen uit Dietsche Warande en Belfort juni 1947)
In de meeste bijdragen die vroeger op geregelde tijdstippen aan Timmermans gewijd werden, triomfeert de gemeenplaats. Voor de « beschouwende critiek » die graag parasiteert op het literaire phenomeen, is ,de schepper van « Pallieter » te eenvoudig. Met « eenvoudig » in de gewone zin is echter de dichterlijke persoonlijkheid van Timmermans zeer onvoldoende gekarakteriseerd. Moesten we durven vooropzetten, dat zijn levensvisie en uitingsdrift hem het recht geeft op een eervolle plaats naast enkele der grootste .dichters en vertellers als Cervantes, Rabelais en Grimmelshausen, dan zouden vele literatuurkenners zich misschien ergeren, en vergeten dat « eenvoud » niet noodzakelijk synoniem is voor oprechtheid, doorzichtigheid of adamisch gevoel, om het met een in onbruik geraakt modewoord te zeggen. Het letterkundig werk van Felix Timmermans kan, zoals bij ieder woordkunstenaar, min of meer volledig verklaard worden van uit zijn geest en zijn karakter. M. a. w. van uit zijn geloof (in brede zin) en zijn aanleg.
Het is nu voor ieder duidelijk dat deze heimatdichter een tamelijk beperkt cultuurgebied beheerst, iets wat hij o. m. gemeen heeft met vele Amerikanen ; maar dat hij tevens het leven zo on-modern aanvoelt als maar kan. Voor hem is de persoonlijkheid geen lege illusie. Hij schept karakters (soms zijn het enkel typen). Hij gelooft niet in het onderbewuste, noch in sexuele complexen, noch in de bevrijding door het instinct. In het evangelic der psychologische vrijheid heeft hij evenmin geloofd, wel in de kracht van de moraal. Voila, zou men geneigd zijn te denken : een simpele geest, die ons, mensen van het atoomtijdperk, weinig te zeggen heeft. Maar uit zijn bekoorlijke verhalen met hun naïeve intrigues en weelderig levensgevoel blijkt nadrukkelijk dat Timmermans doodeenvoudig maar doodernstig gelooft in zonde en berouw, in verantwoordelijkheid en geweten, kortom, in een persoonlijken God. Dat wordt al veel minder simpel. Daarmee hebben grote mannen, van af de middeleeuwen tot aan Dostojewski, eeuwige kunst geschapen. Dat Timmermans minder groot is, ligt hem aan zijn meer bekrompen visie, aan het tekort schieten zijner creatieve kracht, aan een aamechtigheid die de gaafheid van zijn stijl verbrokkelt. Niettemin blijft er in zijn werk meer dan genoeg over om hem te eren als een groot dichter en als een origineel, ongemeen begaafd verteller. Het tegendeel te beweren staat gelijk met een bekentenis van lachwekkende afgunst. Het is evident dat Timmermans niet verder gekeken heeft dan zijn geboortelandschap waarin zijn eigen hart gevangen zat. Deze beperking verkleint hem geenszins, evenmin als zijn neiging alle mensen en problemen naar de maat van zijn eigen verbeelding te herleiden, juist zoals hij de natuur in Italië met een Liersen achtergrond stoffeert.
Eenvoudig en doorzichtig is Timmermans' psyche dus misschien wel. Maar wie zijn proza (ook en vooral sommige zijner kleine verhalen) in de juiste stemming hebben gelezen, zullen gevoeld hebben dat het leven van Timmermans niet voorbijgegaan is als dit van een dagenmelker. Dat hij veelal verrassend juist den toon trof in zake populaire, leutige vromigheden en dat de mystiekerigheid die hij kwistig etaleerde met een zeker smaakgebrek en veel bonhomie, hem eigenlijk een massa binnenpret bezorgde. Olijke typen, de verstarde lijnen en grillige arabesken in het levensweefsel; schilderachtige anecdoten en details die de lezers wellustig binnenzwelgen : dit alles is ten slotte wel Timmermans zelf en heeft zijn naam bij een ruim publiek geliefd gemaakt. Want de lezers zijn kinderen die houden van kleurige, verbazende dingen, van rariteiten en van rondborstige taal. Maar een aandachtig lezer van Felix Timmermans zal na een wijl niet aan den indruk kunnen ontkomen dat deze schrijver, haast veertig jaar lang, een strijd heeft geleverd om het geheim te overwinnen.
Het geheim, zoals het in zijn leven, voor zijn ogen oprees, zich donker silhouetteerde op zijn kinderlijk gelovende ziel. Elke hedendaagse literator maakt zich op, om achter een of ander mysterie aan te zitten. Het mysterie van de natuur of van de persoonlijkheid, van leven of dood, van God of van duivel. Sommigen brengen het zoverre dat ze ieder waarachtig mysterie in zichzelf verstikken en zich proclameren tot helden der negatie. Maar met een beetje doorzicht ontdekt men bij al deze schrijvers een zeer nuchtere, oordeelkundige dosering van lyriek en sentiment, van brutaal cynisme en voze grootspraak. Het menselijk « geval » is in hun werken ogenschijnlijk zuiver aangevoeld maar in feite is het, dank zij de pimentering, dat hun schepping den indruk verwekt van het duizendgestaltig, onvatbaar, raadselachtig, nutteloos Leven. Dat Timmermans aan de antipode staat van deze literatuur die aan zelfbedrog en hoogmoed zal afsterven, doet hem door vele tijdgenoten geringschattend bekijken. Toch zijn we er zeker van dat zijn werk langer zal beklijven dan enkele modejaren.
Ziehier : mij of niemand ontroert een z.g. « mysterie ». Wel de mens die angst voelt in zijn ziel, ondanks hij er nooit geheel in slaagt de duisternissen, in en rondom zich, te doen wijken. Op het eerste zicht lijkt dit onwaarschijnlijk. De poëtische inspiratie van Timmermans is een welige natuurplant. Tientallen citaten uit « Pallieter » en uit « Boerenpsalm » bewijzen dat deze dichter zich den mens met zijn vrede en onvrede, niet anders kan voorstellen dan levend en ademend op het rhythme van zon en regen, gulzig genietend van groeien en vergaan. Maar de melancholie, de onverbiddelijke schaduwen die vele dichters in het natuurfenomeen altijd hebben aangevoeld en uitgesproken als een symbool van 's mensen fatum, bleef ook voor Timmermans niet onbekend.
Zelfs in « Pallieter », maar vooral in later werk als « Cecilia » en « Boerenpsalm » hoort men duidelijke echo's van dezen angst. De angst deed hem niet broeien over metaphysische problemen (de kinderlijke pogingen van zijn « Schemeringen-tijd » heeft hij later nooit meer herbegonnen). Zijn geloof was simpel, d.w.z. robust en niet door twijfels ondermijnd. Maar hij was geen Gezelle of geen Franciscus en het was precies deze verzwegen angst die hem den ongehinderden toegang tot de Eliseesche velden versperde en zijn argeloze genietersnatuur pijnigde.
Angst is de zonde die geprojecteerd wordt in het geweten. Vestdijk zegt ergens (ik citeer uit het hoofd), dat het verworden Christendom de zonde heeft geplaatst in het hart van den mens, zodat iedere catharsis negatief wordt, een schuld die niet kan worden uitgewist. Dit fatalisme nu, is Timmermans wezensvreemd. Zijn angst voor de straf van het onvolkomen leven is geenszins opstandig maar gezond, en wordt aldus tot een bevestiging en aansporing tot goedheid en liefde.
Het is volkomen verantwoord te beweren dat Timmermans als kunstenaar, zijn persoonlijke tragedie niet uit den weg is gegaan, tragedie die tegen het einde van zijn leven scherper werd en die hij poogde te vergeestelijken naarmate hij voelde dat de levensliefde (die nochtans diep in hem stak) te broos was om hem vrede te schenken. Het is evenwel zijn levensliefde en zijn vrome humor waarvan al zijn boeken vol zijn, zijn zuivere aanvoeling der zinnelijke dingen en zijn originele, volkse taal die een bepaalden, onnavolgbaren stempel op zijn prozakunst hebben gedrukt. Hij biedt ons het schouwtoneel van het bralle leven dat we met blijde verrassing bekijken maar dat ons te dieper ontroert als we de donkere schaduw op den achtergrond niet voorbijzien.
De vrome humor van Timmermans; daarover is heel wat te zeggen. Het is het andere voorhoofd van dezen oprechten Janus, de zijde die naar het licht toegekeerd was. Het licht was zijn element, en hij beseft dat elke triomf van het heldere, verkwikkende licht van de zon en van de rede, een emanatie van het goddelijke was. Maar de aarde, bloed en schoonheid, hechtten zich aan hem opdat ook hij ten volle zou weten wat de mens is. Maar altijd vond hij opnieuw solaas in zijn humor. Hij had liefde en vertedering voor het ongewone, het schalkse in de ziel der kleine-stadsbewoners. Hij had deze mensen lief die op hun manier leven, zich schijnbaar dwaas aanstellend, zich bloot stellend aan spot en medelijden, maar die zich wellicht op deze persoonlijke manier verdedigen tegen het raadsel van het bestaan dat ze willen ontvluchten. Aldus gezien, zijn zelfs de helden uit« Anna-Marie », niet uitsluitend komische figuren.
Voor vele lezers poseert Timmermans als een pretmaker op de levenskermis. Hij zelf kende de dwaasheid en de ondankbare gulzigheid, de ijdelheid en de bittere ontgoocheling.
Nu nog lezen velen hem oppervlakkig en drinken zich een roes aan zijn proza dat ze alleen waarderen als een soort van zinnelijken stimulans, direct opborrelend uit onverdorven bron. Pretentieloos als hij was, heeft hij nooit als moralist of denker willen doorgaan. Maar zichzelf bedroog hij niet en de dolle verering der Hollandse dames, heeft hem slechts kunnen amuseren. De vele momenten van verinniging en puur geestelijk genot die in vele bladzijden van zijn werk oplichten, getuigen voor zijn zin der eeuwigheidswaarden die elk leven bergt.
***************
|