Vlaamse schrijver, dichter en schilder * 1886 - 1947 *
30-08-2021
Felix Timmermans, de Liersche Breughel - Caty Verbeek
Felix Timmermans, de "Liersche Breughel".
Door Caty Verbeek uit de Haagsche Dameskroniek van 16/05/1931.
't Was lang geleden, dat ik mijn Waalwijksche vrienden bezocht had; de groote stad met al haar afwisseling en vermaken hield me te zeer gevangen, dan dat ik er toe kon komen om af te zakken naar het "Beneden-Moerdijksche". Toen kwam er wéér een invitatie, die ditmaal onweerstaanbaar werd gemaakt door het "P.S", dat luidde: "Je kunt niet weigeren, want we arrangeerden een tochtje naar hier, waar Felix Timmermans ons wacht". Toevallig had ik onlangs gehoord, dat Felix van "Schoon-Lier" niet makkelijk te bereiken was voor bezoekers en dat menigeen, die naar hier kwam om hem te spreken, vriendelijk doch beslist door zijn secretaris werd afgewezen. Ik greep dus deze gelegenheid om den "schrijver-schilder" een bezoek te kunnen brengen en nog wel in het gezelschap van zijn intiemen vriend, den schilder Theo van Delft, met beide handen aan. Zoo kwam het, dat we met een vroolijk gezelschap naar hier reden, dwars door de Belgische Kempen, waar hei en sparrenbosch elkaar afwisselen en een geheel ander lentebeeld bieden dan dat, waaraan wij in noordelijker streken gewend zijn.
In de auto begon ik me vast te oriënteeren op mijn toekomstig slachtoffer en hoorde Van Delft uit over zijn vriend. Zoo wist ik, vóór we in Lier aankwamen al, dat Timmermans een joviaal, hartelijk mensch is, die door zijn vrienden om zijn geestigheid en gezelligheid graag wordt gezien. Het was aan den schilder te merken, dat het onderwerp van ons gesprek prettige herinneringen deed wakker roepen en toen ik verder vroeg, vertelde hij me: "Het zijn altijd vroolijke dagen als Fé in Waalwijk logeert. De heele vriendenkring verzamelt zich dan in mijn atelier en ofschoon we ons telkens voornemen het niet te laat te maken, blijven we meestal toch tot diep in den nacht of liever "vroeg in den ochtend" samen.
"Is Felix eenmaal aan het vertellen, dan denkt niemand meer aan opstappen en nog veel minder als hij, uitgedoscht in een of ander fantastisch, kleurig gewaad, zich voor de piano zet of zijn luit neemt en zichzelf dan begeleidt bij het zingen van gevoelige Fransche en Vlaamsche liedjes. Lees "Anne-Marie" maar eens aandachtig en zie of je onder den vriendenclub, de "Dolfijnen" geen bekende Waalwijkers vindt. "Om je op weg te helpen, wil ik je wel al vast vertellen, dat "Mijnheer Pirroen" de man is, die ons nu veilig naar Lier loodst!" Toen vroeg ik onzen gids, in zijn kwaliteit van schilder, mij zijn meening over Timmermans' schilderstuk te zeggen. Begrijpelijkerwijs vond hij het nog al lastig me daar zoo maar in eens op te antwoorden; wèl vertelde hij me hoe ieder getroffen wordt door een zekere primitiviteit, die sterk aan Pieter Breughel doet denken en dat Timmermans zeer veel gevoel voor kleur heeft. Later, bij Timmermans thuis, waren we in de gelegenheid enkele schilderstukken te bewonderen onder anderen "de Drie Koningen" uit "Als de ster bleef stille staan."
Veel later dan in onze bedoeling lag, kwamen we in Lier, wat ten deele te wijten was aan enkele malen verkeerd rijden. Wat misten we op deze buitenwegen de goede zorgen waarmee A.N.W.B. en K.N.A.C. ons omringen! We werden direct getroffen door de stille schoonheid van het oude stadje, waar verrassend mooie antieke gebouwen en kerken het ons geenszins deden betreuren, dat we het laatste eind van onzen tocht te voet moesten afleggen, daar de wagen tijdelijk dienst weigerde. We waren eenigszins teleurgesteld, dat de zwierige Fé in zoo 'n dood nuchtere straat bleek te wonen, zoodra we echter in de vestibule kwamen, die vol hing met mooie schilderwerken, steeg de stemming weer. Het was een weelde van kleuren, in de eerste plaats werken van Timmermans zelf, verder verschillende stukken van bekende schilders met een vriendelijke opdracht aan hun confrater.
Isidoor Opsomer, de beroemde Liersche schilder, ontbrak natuurlijk niet, evenmin als Jan Toorop, die in zijn fijn, puntig schrift het aquarel opdroeg aan zijn vrienden: "Felix en Marietje Timmermans". Toen den Fe me naar Toorop's werk zag kijken, zei hij: " 'n Plezanten kerel", waaruit ik concludeerde, dat hun vriendschap nog dateerde uit den tijd, dat de vroolijke, zonnige Toorop nog niet gekweld werd door de smarten, de hem de laatste jaren het leven ondraaglijk maakten.
Toen we eindelijk in de kamer beland waren, vonden we het niets jammer, dat Timmermans ons even alleen liet om "in den kelder" te gaan duiken. We hadden daardoor gelegenheid om op ons gemak de verschillende doeken, die bijzonder goed uitkwamen op het zacht gele behang, eens te bewonderen. Allereerst werden we getroffen door het goed gelijkend portret van Timmermans, geschilderd door Van Delft, dat de aanleiding werd tot hun vriendschap. Verder hing hier het origineel van het bekende "De drie koningen" en een portret van Felix' vrouw door den Belg Claessens. We dronken een glas port met onzen gastheer "op de kennismaking" en toen gaf het gezelschap me een kansje om den schrijver te interviewen door eens naar de auto, die met "Mijnheer Pirroen" op de markt achter gebleven was, te gaan kijken. Zoo waren de groote Lierenaar en ik plotseling aan elkaar overgelaten en zooals dat dan gewoonlijk gaat, wisten we niet hoe te beginnen.
"Drink eens, dan gaat het vanzelf gemakkelijker," noodde de gastheer, nadat hij nog eens ingeschonken had. En toen stak ik van wal met de vraag, hoe en wanneer Timmermans zich bewust geworden was van zijn roeping als schrijver. "Ik heb eigenlijk nooit anders gedaan al vóór ik schrijven kon, maakte ik verhalen en vooral ook gedichten. Als ik over de Begijnevest liep, kwamen de gedachten op mij afgestormd en later gaf ik ze vasten vorm. "Dat werk uit mijn prille jeugd heb ik later veranderd en bijgewerkt, waardoor het mijns inziens aan frischheid verloren heeft. Het is toen verschenen onder den titel van "Door de dagen", als uitgave van de courant "Lier vooruit", die het als nieuwjaarsgeschenk voor de abonne's bestemde. In den handel is het nooit geweest en dat is nu niet bepaald een groot verlies te noemen. "Maar ofschoon ik al erg jong schreef, was mijn illusie toch om een groot schilder te worden; ik bezocht dan ook de kunstacademie te Lier. Ik had een onbegrensden eerbied voor Rubens en Van Dijck en hun voorbeeld zweepte mijn eerzucht op. Toen kwam er, ik zal dertien jaar geweest zijn een gelegenheid om naar Antwerpen te gaan en daar zag ik schilderijen van deze twee groote meesters. Het was een ontgoocheling voor me, alles was me te grootsch. Daarentegen maakte het werk van Pieter Breughel een onvergetelijken indruk op me, nooit heb ik er me weer van kunnen losmaken.
"De onopgesmukte vertellingen, waarmee mijn vader en moeder me in mijn jeugd bezighielden en het vaak primitieve werk van den vroeg-renaissancist Breughel, hebben hun stempel gedrukt op mijn werk en vooral mijn schilderingen zijn sterk onder den invloed van Breughel. Men noemt me hier niet voor niets "de Liersche Breughel". "U sprak zooeven over uw vader, die zijn kinderen zoo aangenaam bezig hield met vertellen. Was hij ook kunstenaar?" "Ofschoon dichterlijk van natuur, was hij koopman en werkte hard om te voorzien in de behoeften van zijn groote gezin. We waren met z'n veertienen. Ik was het overschotje, de dertiende; voor mij was al geen plaats meer in het trouwboekje en werd ik achterop geschreven.
"Zelf heb ik vier kinderen, drie meisjes en een jongen. Nadat het driemaal een meisje was, eindelijk een jongen, een Gommarus! We hebben er wel lang op gewacht, sinds 1912 zijn we al getrouwd!" Ondertusschen zocht Timmermans in zijn portefeuille en toonde me een origineele aankondiging van de geboorte van zijn zoon, die ik met zijn goedvinden inpikte voor "de Dameskroniek". Daarna bracht ik den schrijver weer op zijn loopbaan en vroeg hem hoe het kwam, dat hij in plaats van schilderen ging schrijven. Dat heeft zeker zoo moeten zijn, want mijn groote liefde is en blijft nog steeds de schilderkunst. Het is mijn voornaamste ontspanning. Ik schrijf bovendien verre van gemakkelijk. Denkt u eens aan, ik schrijf de dingen soms tien, twaalf keer over, vóór ze er staan zooals ik wel zou willen. "Vier jaar werkte ik aan "Pallieter", 't telkens weer overschrijvend. Het manuscript woog ten slotte vijf kilogram. Al twintig jaar draag ik het idee in mij om een boek te schrijven over den Heiligen Franciscus. Al jaren bestudeer ik het onderwerp en schrijf aan het boek. Enkele jaren terug dacht ik, dat ik het voleindigd had, maar...... nog ben ik er aan bezig. "Bij mij groeit een boek o zoo langzaam.
"Eerst schrijf ik mijn ideeën op, daarna ga ik het verbeteren door het telkens over te schrijven. "Misschien interesseert het u ook te weten, dat ik zeer systematisch werk. ’s Ochtends zet ik me aan mijn schrijftafel, trek als het ware mijn vizier open en…. begin te werken. Die regelmaat is noodzakelijk, daar ik van nature gemakzuchtig ben. Zeldzaam komt het voor, dat een plotselinge impulsie naar mijn schrijftafel drijft. "Na den middag wandel ik graag langs de Nethe of schilder wat. Helaas raken mijn liefhebberijen nogal eens in de verdrukking door het drukke leven dat ik leid. Veel ben ik weg, naar Holland, Duitschland, Zwitserland en ook Polen en Lithauen, waar men mij uitnoodigt voor het houden van spreekbeurten.
"Maar ik zou u nog verder vertellen over mijn jeugd. Ik schreef toen graag treurspelen. Een ervan had de respectable lengte van 72000 verzen en had zeven bedrijven. Ik zond het naar Hugo Verriest ter keuring. Na maanden kwam het terug met de woorden "te lang". Ik heb het toen omgewerkt in proza en verkort tot op 2 bedrijven. "Toen kreeg ik een geweldige behoefte aan mystiek en doordat een vriend van me, die zijn opleiding te Brussel genoot en een groot bewonderaar was van de occulte wetenschappen, in Lier terugkeerde, geraakte ik verzeild in een oceaan van "-ismen", spiritisme, theosophisme, enz. Het werd geen gelukkige tijd voor me, het streed alles te veel tegen mijn temperament in. Het feit, dat ik in die vier jaar geen scheppend werk verrichtte, spreekt voor zich.
"Een zware ziekte, die me op den rand van het graf bracht, veroorzaakte een algeheele omkeer. Toen ik zag, dat mijn omgeving aan mijn behoud twijfelde, werd ik aangegrepen door een razenden levenshonger; ik kreeg een kinderlijke blijheid om al het mooie, dat de natuur ons schenkt. Ik ging het beschrijven, maar daarmee kwam het verlangen om midden in die heerlijke natuur een vreugdefiguur te plaatsen, die alles zou mee genieten en zoo ontstond "Pallieter". Het gezelschap was intusschen teruggekeerd en het gesprek kwam op "lectuur". Het bleek, dat Timmermans graag leest, maar bij hem gaat de "inhoud" van het boek boven de litteraire waarde. "Het boek moet me meenemen, wil ik het graag lezen. Marie Rilke, Karel van de Woestijne en dan De Coster met zijn onvergelijkelijke "Uylespieghel", dat lees ik duizendmaal liever dan bijvoorbeeld Sinclair Lewis' bekroonde "Babbitt".
Ik wist, dat Timmermans een atelier ophet oude Begijnenhof had en vroeg hem ernaar. Bereidwillig bood hij ons aan om er even heen te loopen. Nauwelijks buiten, werden we "gefilmd" door enkele Amerikanen, die van de gelegenheid gebruik maakten om den "heiligen Fé" te nemen. Hoe ze aan dien naam komen? Die is populair in Lier en dankt zijn ontstaan aan den overdreven eerbied, waarmee vooral vreemdelingen, den beroemden inwoner van dit stadje omringen. Er moeten er zelfs zijn, die langs zijn huis komend, den hoed afnemen, zooals dat in katholieke streken gedaan wordt als men een kerk of een kruisbeeld passeert.
Lier bezit een van de mooiste Begijnhoven uit Vlaanderen en het is te begrijpen, dat de rust en vrede die hier heerschen, vele kunstenaars trekken. Timmermans heeft een eenvoudig atelier in een van die schilderachtige huisjes; een tafel om aan te schrijven, zijn schildergerei en aan den muur wat schilderijen. Toen hij even naar boven was om iets te halen, vertelde de huisbewaarster ons, dat Timmermans toch "zoo'n goeien mensch en huurlink was". Ze betreurde het, dat hij de laatste jaren zoo weinig meer op zijn atelier kwam, bijna altijd thuis werkte. De vreemdelingen hadden het al in de gaten, ze lieten het hofje, dat vroeger zoo druk bezocht werd,nu links liggen. "En weet u al, dat ze een nieuw kienneke gekocht hebben, een Pallieterken?", informeerde ze, niet zonder trots. Na een wandeling over het prachtige Begijnenhof brachten we onzen gastheer weer thuis, onderweg vroeg ik hem nog of we binnen afzienbaren tijd nieuw werk van hem te zien zouden krijgen. "U weet, dat ik mijn "Franciscus" nu spoedig de wereld hoop in te sturen en dan wil ik u ook wel verraden, dat ik met Veterman in gesprek ben voor het schrijven van een nieuw tooneelspel, een klucht ditmaal. Probeert u maar niet om naam en inhoud te vernemen, hoe handig u het ook aanlegt, ik vertel het toch niet, ik ben véél te bang,dat er nog veranderingen komen.
Toen we afscheid genomen hadden bleef Timmermans ons nog nazwaaien, zijn donkere kuif warrelde in den wind; zijn gezicht werd overtrokken door een vriendelijken glimlach.
Nog eens, voor het laatst omziend, dacht ik eraan, hoe de enkele woorden, die hij in mijn album schreef, een juisten kijk gaven op zijn jovialiteit en zijn levensopvatting. Het versje eindigde met de volgende regels, waarvan de laatste in al hun eenvoud, een waardevolle levensles inhouden.
Als gij nog eens komt in deze streek, Doe me dan een plezier En komt dan ook te Lier. Eet zonne 's Levens grootste wonne.
Het afscheid van Felix Timmermans "Adagio", een bundel ontroerende verzen
Redactie van De Maasbode op 21/08/1947
In zijn boekje "Uit mijn rommelkas", bekende Felix Timmermans, dat hij met gedichten debuteerde. Hij schreef daar: "Onder deknaam Polleken van Mher verscheen mijn eerste boekje, getiteld "Door de dagen". Het waren kleine gedichtjes, berijmde schilderijkens, erg onder den invloed van den voortreffelijker! Karel Omer de Laey.
Week voor week in het jaar 1903 waren die gedichtjes in een lokaal kunstblaadje verschenen en de uitgever van het blad verzamelde ze in een boekje, dat bij met Nieuwjaar 1907 aan de abonnenten ten geschenke gaf". Helaas heb ik nimmer dit boekje onder ogen gehad. Ik had graag deze gedichtjes leren kennen, maar het bundeltje is zeer zeldzaam. Toen ik tijdens mijn laatste bezoek aan Timmermans, op een koude Decemberdag in 1938, hem er naar vroeg, glimlachte hij en zei, dat het "jeugdzonden"' waren en dat hij geen dichter was. Ik protesteerde, wijzend op zijn toen kort geleden verschenen boekje: "Ik zag Cecilia komen", die schone liefdeszang in proza. Hoe dan ook, ik kreeg het boekje niet te zien. Men kan zich echter voorstellen, hoe deze "schilderijkens" waren, vooral daar Timmermans zelf zijn voorbeeld aanwees, een voorbeeld, dat hem in zijn jeugd zeer sterk aangelokt moet hebben, doch dat — daar de eenvoud van de Laey al te persoonlijk was — zeker tot slaafse navolging heeft verleid.
Het is tragisch, dat thans, precies veertig: jaar na dit debuut, weer een bundel verzen van Timmermans verschijnt, die als een afscheid van de verleden jaar overleden auteur moet gelden. Vermoedelijk hebben niet veel bewonderaars van Timmermans grote verwachtingen gehad, toen de bundel "Adagio" werd aangekondigd en het zal mij vergeven worden, dat ook ik meer met piëteit dan met hooggespannen verwachtingen de bundel opensloeg om...... reeds na lezing van het eerste vers verrast te zijn, verrassing, die spoedig plaats maakte voor ontroering en bewondering. De verzen van Timmermans passen in geen enkele litteraire stroming. Ze zijn vooruitstrevend noch ouderwets, doch kort en goed wat poëzie beoogt te zijn: schoon en ontroerend. Ze brengen geen vernieuwing (wel verrijking!) van de Vlaamse dichtkunst, maar zonder twijfel had dit bundeltje een vernieuwing of keerpunt kunnen betekenen in Timmermans' eigen oeuvre, hoewel deze vernieuwing zich geleidelijk voltrokken heeft: de dichter zong reeds in het prozalied "Ik zag Cecilia komen" en zijn geluid was reeds vertraagd tot een adagio in het gedragen boek "Boerenpsalm".
Timmermans heeft zijn hart in deze verzen uitgestort, spontaan en zonder enig voorbehoud.
Des te opmerkelijker is het, dat enige van deze verzen technisch zeer sterk zijn, bijvoorbeeld het sonnet, waarmede de bundel opent. De woordkeus herinnert aan de prozaïst Timmermans, ook de beelden (bijv.: "De tijd is een schaar in 's Heeren hand"), maar ze zijn verstild, verdiept en verfijnd.
Naar inhoud zijn deze verzen tere natuurbeschrijvingen, zielestemmingen en — alsof de dichter een voorgevoel had van zijn vroege dood — treurnis om het komend afscheid, dat hij echter moedig en volkomen rustig tegemoet ziet, dat hij zich zekerheden heeft verworven, waarbij al het aardse verbleekt tot niets, want "het is gedaan met al die ijdle dingen" en
......nu komt de wintertijd. Ik hoor U door mijn hart en door de rieten zuchten. Ik ben bereid.
Hij heeft de handen gevouwen tot een deemoedig en ontroerend gebed:
O mocht mijn ziele hoog en zuiver branden zoals de maan thans neerblinkt op het dal, wanneer ik uit de nauwe banden des levens, naar de landen van Uw Belofte stijgen zal.
Uit deze verzen kan men niet begrijpen doch vermoeden, wat de dichter geleden heeft voor hij zó schrijven kon, voor de "Boerenpsalm" een "Boerengebed" kon worden, dat eindigt:
Heer, laat ons elkander helpen, Gij, die 't stroo niet hebt miskend, geef mij 't zaad, ik geef de tarwe voor Uw Heilig Sacrament.
Men heeft Timmermans wel eens verweten, dat hij in zijn boeken concessies deed ter wille van zijn groot publiek, maar thans belijdt hij in alle eenvoud, dat hij zijn woorden slechts zou willen gebruiken om een "glinsterende schaal van het puurste maaksel" te gieten,
......waarin ik Uwen eeuwigen naam met al zijn diepte en schoonheid saam zou kunnen laten vlieten......
Dit is geen pose, dit is een van de kostbaarste "verworvenheden", waarmede het leven een sterveling kan begiftigen en waaraan het bestaan zijn diepste betekenis verleent. Geen pose, inderdaad, want misschien is juist de oprechtheid in deze verzen van Timmermans het meest indrukwekkend en...... smartelijk, de oprechtheid, die hem doet zeggen:
De Profundus, uit de gronden van mijn arme, donkre ziel, spijts vervuld van kwaad en zonde, en ik immer keer op keer in het booze weder viel, roep ik toch op U, o Heer! 'k Zocht U achter d' hemelrondten in der sterren harmonij, in profeten, in 't doorgronden en in ’t zoeken wat de boeken en de wijzen ons verkonden. 'k Zocht U altijd buiten mij, tot het leven mij verwondde, en ik U, o zaalge stonde, in mij zelven heb gevonden!
Moge dit boekje in veler handen komen. Men behoeft geen onverstaanbaarheid te vrezen, want Timmermans uit zich in deze verzen even klaar en duidelijk als hij het immer in zijn proza heeft gedaan. Hij doet het ook even schoon of nóg schoner en in ieder geval: ontroerender. Niemand zal zich aan deze ontroering kunnen onttrekken en het is te hopen, dat ook niemand zal nalaten om, na lezing van deze verzen van inkeer en belijdenis, dankbaar een gebed voor de zielerust van de ons te vroeg ontvallen Vlaamse schrijver te storten.
De Poëzie van Felix Timmermans - De Nieuwe Gazet 09/08/1947
De Poëzie van Felix Timmermans
Redactie van De Nieuwe Gids 9/08/1947.
De blaadren rijzen door den stuggen nevel er zijn geen klanken meer, er is geen lied, slechts in het dorre riet een vroom geprevel... Nu komt de tijd dat men naar binnen ziet Want wij zijn arm. en knagen aan 't Verleden, en spelen met de kaarten van verdriet. Het schoonste sprookje stelt ons niet tevreden, en door den nevel lokt de toekomst niet Het leven vlood en d' asch blijft in onz' handen, 't verlangen stijgt om mede te vergaan. Doch in den weemoed blijft één lichtje branden, het licht dat w' in den zomer overslaan, waarvoor wij slechts, tot onze schâ en schande, rondom den wintertijd om olie gaan.
Even voor en na Felix Timmermans' verscheiden bracht het maandschrift Dietse Warande en Belfort enkele gedichten van zijn hand, die onmiddellijk verrasten door hun grote bekoorlijkheid. Een paar ervan hebben al hun weerklank gevonden en zingen ons reeds vertrouwd in de oren : zo deze twee strofen die zo ik mij niet vergis op Timmermans' doodsprentje stonden afgedrukt : De kern van alle dingen Is stil en eindeloos. Alleen de dingen zingen Ons lied is kort en broos.
En donker zingt mijn bloed, van heimwee zwaar doorwogen. Ik zeil langs regenbogen Gods stilte tegenmoet.
Dit is Timmermans' testament en de kern van wat hij nog zeggen wilde aan het eind van een leven dat gewijd was aan de schoonheid van de «dingen». Misschien heeft de schrijver van Pallieter er al zijn dagen naar gehaakt om eens, in zulk een vorm, het heimwee der ziel uit te zingen naar het rustpunt, dat stil is en eindeloos en waar de vrede is die de Psalmist zich afsmeekte in zijn Quis dabit mihi pennas sicut columbae ut volabo et requiescam. (Wie zal mij vleugels geven als een duif om weg te vliegen en tot rust te komen.)
Het lijkt een paradoxaal verschijnsel dat onze twee schrijvers, die de schoonheid van het wisselvallige het kinderlijkst hebben liefgehad, het onvermengdst hun verlangen hebben uitgesproken naar de reinheid van het Zijn, waarin de glans der verscheidenheid is opgeheven: Guido Gezelle en Felix Timmermans. Gezelle was stellig een gróter dichter, en «Ego Flos» is een veel krachtiger vers dan «De kern van alle dingen», maar men voelt onmiddellijk de gelijkaardigheid van beider verhouding tot het Eeuwige. Paradoxaal moet deze verhouding lijken buiten de inspiratie van een in wezen christelijk geloof, dat wij in zijn zuivere staat welhaast alleen nog bij enkele middeleeuwers aantreffen: een geloof dat tussen het tijdelijke en het eeuwige althans in zoverre geen kloof ziet, dat het eerste, als symbool van het laatste en als zodanig aanvaardbaar wordt beschouwd. (Voor zulk een geloof is de zonde alleen een objectief gegeven : en inderdaad, noch in Gezelle's noch in Timmermans' werk leeft de zonde als scheppend element, zoals zij leeft in het werk van sommige moderne christenen.)
Dat de zo even geciteerde strofen de kern vormen van Timmermans' levenseinde, blijkt uit het bundeltje dat bij Van Kampen en Zoon te Amsterdam verschenen is onder de titel Adagio en waarin een dertigtal gedichten verzameld zijn die in 1945-46 werden geschreven. Het is uitsluitend religieuze poëzie. Zoals de prozaschrijver van Schendel aan het slot van zijn leven naar de versvorm greep om het land te verheerlijken dat heel zijn werk heeft geconditioneerd, zo heeft de prozaschrijver Timmermans vóór het einde de behoefte gevoeld om « in maat en getal » zijn verdriet en zijn heimwee vast te leggen. Eigenaardige behoefte, om het ook nog eens op deze wijze te doen, een behoefte blijkbaar zo oud en zo onuitroeibaar als de mens zelf.
Bij Timmermans lijkt het wel of voor het laatste en het diepste wat hij zeggen wilde het proza niet sacraal genoeg was: een behoefte aan wijding door het « definitieve » woord waarvan de poëzie dwingender dan het proza de illusie schijnt te wekken; meteen belijdt de schrijver ook zijn onmacht om de laatste formule uit te spreken : « Ik weet het niet, ik vind geen naam, ik krijg het met geen woorden saâm wat er nu omgaat in mijn ziele. Is het soms blijdschap? Is ’t verdriet? of allebei? En ook weer niet... Ik kan slechts zwijgend knielen. »
Het is ook, zoals uit de structuur van dit gedicht zelf blijkt, een onmacht om het vers volkomen meester te worden. Timmermans is, en dit is de grote zwakheid van Adagio, als dichter te kortademig. Zijn vers bekoort door zijn direktheid, maar er mist de veerkracht die regel na regel onverzwakt aaneen moet binden.
Van iemand die zijn leven lang de ruimte van het proza te zijner beschikking heeft gehad kan men moeilijk verwachten dat hij zich met volkomen gemak beweegt op het scherpe lemmet van het korte lyrische gedicht, vooral dan wanneer hij dit gedicht juist gebruiken wil om er het aller intiemste van zijn wezen — het verlangen naar woordenloosheid en gestalteloosheid — in neer te leggen !
« Het is teveel wat ik verlang, de woorden breken. »
Adagio tekst in het Litouws
Als men aan dit bezwaar nog dit van een zekere zoeterigheid toevoegt die af en toe Adagio ontsiert (« ik heb ineens zo'n schoon verdriet »...) en die wel inhaerent lijkt aan Timmerman's wezen, dan is daarmee, geloof ik, het voornaamste tegen dit bundeltje ingebracht.
Voor de rest is het altijd Timmermans, d.w.z. vol verrassende vimaar vooral, in zijn beste ogenblikken, van een eenvoud en een zuisies, vol vondsten en associaties, verheid en afgeronde versje :
« O mocht mijn ziele zuiver branden zooals de maan thans neerblinkt in het dal, wanneer ik uit de nauwe wanden des levens, naar de landen van Uw Belofte stijgen zal. »
Dit is zo zuiver, zo net geformuleerd dat er van het gevaar van een goedkope religiositeit, dat inderdaad ook hier af en toe Timmermans bedreigt, geen sprake meer kan zijn. Het is een beeld, dat men aanvaardt, en dit tenslotte het enige resultaat dat de dichter, met betrekking tot zijn lezers, te bereiken heeft. Zelfs waar de vormen van het geloof, dat Timmermans bezielt, ons minder vertrouwd zijn en zover van het menselijke afstaan dat zij ons op zichzelf niet vermogen te boeien, dwingt de schrijver ons zijn visie te aanvaarden, omdat hij er zo zuiver gestalte aan geeft. Ik denk hier aan de enkele heiligengedichten die in Adagio voorkomen, dat op Sint Sebastiaan bijvoorbeeld, waarin de auteur, met een naïviteit waarvoor men tot Justus de Harduijn moet teruggrijpen, de martelingen vanzijn heilige beschrijft. Deze martelingen zijn zo lieftallig, de pijlen van de beulen vliegen zo aanminnig; « als vogelen » op de gefolterde toe, dat wij geen ogenblik denkenaan de pijn, die de man kan hebben doorstaan.
Maar het gedicht is, binnen zijn grenzen en met zijn eigen wetten, zeer zuiver afgewerkt. Het is geen « grote » poëzie, het is wellicht niet eens poëzie in de stricte zin van het woord, maar die men om hun charme toch een plaatsje gunt onder de bibelots. Meer dan een paar hebben wij er niet van doen, en daartoe blijft het in Adagio dan ook beperkt. Als tegenhanger tot dit laatste soort citeer ik hier ten slotte een lyrisch vers waarin, meer dan in de andere van het bundeltje, de « rijke » Timmersmans aanwezig is, met al zijn liefde voor de aarde en zijn geloof in de hemel, en daarom misschien zo vol van toon, zo wijd van visie en zo krachtig van rhythme:
God rolt de zonnen door zijnhanden zooals de boer bet zaad, de ruimte kent geen randen en eindloos staat de sterrentuin te branden.
Als dauwdrop aan der aarde bloeme weerspiegel ik het al. Ik hoor de spheren zoemen. Gansch 't sterrendal probeert Uw naam te noemen.
't Geheim blijft tot de nacht behoren, waarin ik ben ontstaan, tot, opgeslorpt in schijn verloren in 't licht vergaan in U ik word herboren !
Uniek dat auteur alles van zijn werk heeft bewaard - Frans Keijsper
Ingrid van de Wijer ordende werkkamer van Felix Timmermans 'Uniek dat auteur alles van zijn werk heeft bewaard'
Door Frans Keijsper uit de Haarlems Courant van 5/06/1986
Leuven / Antwerpen. — "Uniek is niet dat een auteur zijn werk bewaard heeft, uniek is wèl dat een auteur alles van zijn werk bewaard heeft. Het belangrijkste van de onuitgegeven werken van Felix Timmermans zijn zijn dagboeken. Die heb ik er uitgehaald om ze uit te geven in mijn publikatie over Felix Timmermans, met uitvoerige annotaties." Aldus dr. Ingrid van de Wijer uit Leuven, die de afgelopen jaren als assistente aan de afdeling Nederlandse literatuur van de Katholieke Universiteit van Leuven het enorme archief van de Vlaamse schrijver Felix Timmermans (1886-1947) heeft onderzocht.
Op 4 juli, de vooravond van Felix' geboortedag honderd jaar geleden, verschijnt Ingrids studie Al mijn dagen, dagboeken en archief van Felix Timmermans bij Den Gulden Engel (Antwerpen). Deze bevat onbekend materiaal en nooit eerder van Timmermans gepubliceerde foto's, alsmede reprodukties van schilderijen, waarvan deze kunstenaar in zijn dagboeken melding maakt. In het archief ontdekte Ingrid de Wijer gedichten uit 1902. Wat in het archief ontbreekt is er door anderen uit gehaald, blijkt uit haar woorden.
"Het eerste dagboek dat bewaard is gebleven dateert uit 1919 toen Timmermans na de Eerste Wereldoorlog naar Den Haag, Scheveningen uitgeweken was en daar bijna een jaar heeft verbleven. Dat dagboek is volgens mij het interessantste wegens zijn kontakten. Hij ontmoette er de belangrijke Nederlandse schrijvers, de halve Vlaamse beweging die ook naar Nederland was uitgeweken; hij noteerde dat hij met bepaalde romans bezig was als Annemarie en hoe dat verliep. Hij leerde Anton Pieck kennen en ging naar letterkundige vergaderingen van Willem Kloos."
De grootvader van Ingrid van de Wijer, prof. dr. ridder H.J. van de Wijer, was in 1944, toen België al was bevrijd, voorzitter van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal en Letterkunde. Hij steunde Felix Timmermans nadat deze met de Belgische autoriteiten en anderen, die hem van collaboratie beschuldigden, moeilijkheden kreeg.
"Zes jaar geleden was ik op zoek naar een promotie-onderwerp. Ik was assistente aan de afdeling Nederlandse literatuur van de Katholieke Universiteit van Leuven. Er bestond, had ik eens gelezen, een manuscript van vijf kilo papier van Pallieter van Felix Timmermans dat anders was dan uiteindelijk gedrukt is. Ik heb toen kontakt op genomen met Felix' oudste dochter Lia Timmermans, die in Oostende woont. Haar had ik in een brief gevraagd of ik een vergelijking mocht maken van dat oorspronkelijke manuscript met de uitgave. Ze heeft toen gezocht, maar het bleek onvindbaar. Misschien is het ooit meegenomen of weggegeven. Toen heb ik een ander onderwerp gekozen: tekst-edities." Daarop promoveerde zij in 1983. Ingrid van de Wijer kreeg opnieuw kontakt met de familie. Deze vroeg naar aanleiding van haar promotie of zij nu als assistente aan de KU Leuven onderzoek wilde doen naar de archieven van de manuscripten die zich op dat moment nog onaangeroerd in de werkkamer van het huis van Felix Timmermans op de eerste verdieping aan De Heyderstraat 30 aan het Begijnhof in Lier bevonden. Het was het laatste huis waar bij sedert 1926 gewoond had.
"Die waren nog nooit vrijgegeven en de familie zocht iemand die daar op een wetenschappelijke manier een studie van wilde maken. Dus een ietwat andere aanpak dan tot nu toe was gebeurd. Felix Timmermans heeft daar een massa manuscripten, papieren, briefomslagen met notities, kleine velletjes papier, boeken, cahiers, alle mogelijke mappen bewaard. Hij was daar blijkbaar al heel vroeg mee begonnen, want in een van zijn eerste boeken, Uit mijn rommelkast, zegt hij al in 1919 dat als hij in zijn kamer (toen een andere) een van de laden van de kasten opentrekt daarin vele herinneringen, manuscripten, dagboeken liggen. 'Daar liggen al mijn dagen', zei Felix Timmermans, wat uiteindelijk de titel is geworden van het onderhavige boek. Toen hield hij kennelijk al alles bij en gooide nooit iets weg. "Ik denk niet dat hij het heeft bijgehouden omdat hij zichzelf zo belangrijk vond. Hij heeft het gedaan, omdat het een stuk van zich zelf was. Dat maakte hem eigenlijk ook, al die papiertjes. Hij las, herlas, schreef en schreef opnieuw. Hij zei: 'Het gaat allemaal zo gemakkelijk niet als boterperen eten'. Het archief is een wemeling van varianten van teksten, die uiteindelijk al dan niet gepubliceerd zijn. Van zijn Boerenpsalm bijvoorbeeld zijn alleen al zijn verschillende manuscripten bewaard die hij telkens weer op de map noemt 'definitief manuscript'. Zo’n definitief handschrift is dat dus zelden.Wanneer men die verschillende fasen naast elkaar legt is uiteindelijk iets anders gedrukt dan 'definitieve versie' staat.
"Ik heb van de vier kinderen Timmermans: Lia, Clara, Tonet en Gommaar de toelating gekregen om alles wat daar in die werkkamer lag mee te nemen en te kopiëren. Van de stukken waarvan ik meende dat ze de interessantste waren heb ik foto's gemaakt, zodat het gehele archief nu bewaard is in kopie of in foto-vorm. Het gaat om ongeveer tienduizend fotokopieën, dat zijn zes- a zevenduizend vellen manuscript. "Daar zit werkelijk alles in, je kunt uit het archief de ontstaansgeschiedenis van een boek halen. Ik ben een jaar bezig geweest om alles eerst op orde te brengen. Van die Boerenpsalm bijvoorbeeld lag alles verspreid. Van werken zijn dus de verschillende stadia bewaard gebleven. Een inval, soms een tekeningetje over hoe een personage eruit moet zien. Dan begon Felix Timmermans te schrijven.
In verdere manuscripten worden het algemene lijnen, onderverdelingen van de hoofdstukken. Eventueel een schetsje ertussen: 'zie kladje' of 'zie portefeuille. Dus met verwijzingen naar andere plaatsen van zijn werkkamer waar hij het vervolg moest halen van teksten. Als al die manuscripten bij elkaar worden gelegd geeft dat een ongelooflijk beeld hoe Felix Timmermans te werk is gegaan." Deze Vlaamse schrijver veranderde zijn teksten ook nog nadat ervan reeds een voorpublikatie was verschenen. Tot op de drukproeven van het uiteindelijke werk. "Het vloeide Timmermans niet zomaar uit de pen, hij heeft er op gewerkt. Er zijn brieven bewaard gebleven, bijvoorbeeld met Pieter Bruegel, waarin hij zegt: 'Die of die zaken ken ik nog niet zo goed, kunt u mij niet een boek sturen dat ik niet in de bibliotheek kan vinden, of weet u wanneer dit of dat gebeurd is'. "Er werden dus andere mensen bij betrokken. In één van zijn dagboeken staat dat hij zijn vrouw 's avonds in bed voorleest van hetgeen hij die dag geschreven heeft en dat er een aantal zaken niet blijkt te kloppen.
Hij heeft ook vele andere auteurs gekontakteerd of gezien. In zijn dagboeken van 1919 — als hij in Nederland verblijft — is hij voortdurend op de literaire bijeenkomsten van Willem Kloos. Ontmoet er Emants, Boutens. Daar wordt, hoewel het niet letterlijk in de dagboeken staat, over eigen werk gepraat. Ergens zegt Timmermans dat een vriend van hem, Thiry, met een van zijn ideeën is gaan lopen en een roman schrijft die op zijn manier verloopt. En hij neemt zich voor aan anderen nooit meer iets over zijn werk te vertellen.
"Ik heb het materiaal uit het archief in drie categorieën onderverdeeld. In de eerste bevindt zich alles qua manuscript wat te maken heeft met werk dat Timmermans gepubliceerd heeft in boekvorm, in totaal 55 werken, die alfabetisch geordend zijn. Ook de bestaande bibliografie van Felix Timmermans, zoals die vastgelegd is door Hilda van Assche en Richard Baeyens (opgenomen in Felix Timmermans, mens, schrijver, schilder, tekenaar, uitgave Mercatorfonds, 1972). "De tweede grote inventaris van het archief uit de werkkamer bevat manuscripten, die niet in boekvorm zijn verschenen. Zoals voorwoorden van Timmermans in werken van anderen, huldereden, toespraken, welke chronologisch zijn geordend. En een derde afdeling bevat manuscripten in verband met onuitgegeven werk. Het is niet de bedoeling om straks alles uit te geven wat tot nu toe niet is verschenen, maar er is toch wel een aantal zaken dat de moeite waard is. Vooral het jonge werk, waarvan heel veel bewaard is. Waarschijnlijk omdat hij op dat moment nog geen naam had.
Toen hij bekend was, vooral na 1916 wegens de verschijning van Pallieter, heeft hij alles kunnen publiceren wat hij wilde. Ik denk dat het tegen Timmermans' eigen wil zou zijn als daarvan wat uitgegeven werd. Dus als we nog iets daarvan zouden willen uitgeven, dan moet het dat vroege werk zijn. "Daar zijn onder meer nog twee toneelstukken. Het ene heet Miskend. Daarmee heeft Timmermans ooit meegedaan aan een wedstrijd voor toneelauteurs. Het is een handschrift, bewaard in een bruin cahier, waarop staat: 'Miskend, tooneelspel in een bedrijf. Met dat manuscript heeft hij dus meegedaan om een prijs te krijgen. Hij zegt ergens in zijn correspondentie, hij is miskend en heeft dus geen prijs gekregen. Het tweede heet De Zending, treurspel in een bedrijf, ooit vermeld bij José de Ceulaer (die diverse publikaties over Timmermans heeft gedaan.
"Een beetje een tegenhanger van het Haagse dagboek is dat uit 1924 / 25. Het speelt zich af in Lier: de mensen, kunstenaars, vrienden, zijn huis en familie uit die plaats. Een andere sfeer komt daar aan bod. De Ceulaer heeft het begin en einde ervan wel gesignaleerd, maar het is nooit uitgegeven. Wat daartussen komt is zelfs niet gesignaleerd. Dat lag op een andere plaats in zijn kamer." Dat 'ontbrekende' dagboekmateriaal blijkt te zijn gebruikt als stof voor zijn boek Naar waar de appelsienen groeien, waarvoor hij toentertijd een reis naar Italië had gemaakt. Er is ooit in 1930 een dagboek geweest, waarin hij schrijft over zijn stijl die hij probeert te zoeken. Het gaat dan om zijn schilderkunstige werk. Maar dit boek is inmiddels spoorloos.
"Er is ooit een vierde dagboek geweest, waaraan Lia Timmermans refereert in haar boek Mijn vader. Ook dit blijkt nergens meer te vinden. Het moet aan het einde van Felix Timmermans' leven zijn geweest, middenjaren '40. "Tussen die drie dagboeken vermeld ik de literaire dagboeken. Vóór alle andere het literaire dagboek Pallieter in Holland dat helemaal aansluit bij het dagboek van 1919. In 1918 was hij namelijk begonnen onder die titel stukjes te publiceren in het dagblad Het Vaderland. Het laatste stukje dat daarin verschijnt komt net voor in zijn persoonlijke dagboek van 1919." Dan is er nog één literair dagboek van 1939, Minneke Poes, dat Timmermans geschreven heeft na een verblijf van een half jaar in Bouwel, Kempenland. Daar had Timmermans met zijn familie zijn intrek genomen in een villa uit rouw voor het verlies van zijn schoonmoeder die 27 jaar bij hen had ingewoond.
"In de voetnoten, die uitvoerig en wetenschappelijk zijn, verduidelijk ik alle personen en realia die in de dagboeken vermeld worden. Daarvoor heb ik een groot aantal archieven in Nederland en België bezocht. Ik heb geprobeerd al de personen die hij vermeldt te identificeren en er nog iets meer over te zeggen dan louter wie ze zijn. Ze te situeren binnen de kontekst van het belang dat ze voor Timmermans hebben gehad. Ik hoop dat het boek ook in de kleine lettertjes leesbaar is. "Misschien minder literair, maar zeker van cultuur-historische waarde zijn zijn gedichten die hij heeft geschreven toen hij heel jong was, uit 1902, dus van vóór 1904 toen hij begon te publiceren.
Bottende Loverkens, een aantal heel impressionistische, romantische korte versjes, die hijzelf in het schrift waarin hij ze genoteerd had, is gaan bewerken. Zaken die hij volledig doorstreept, er zijn tientallen, honderden bladzijden waarop staat, 'niet, niet, niet'. Dus 'niet behouden, wel opnemen', 'te retoucheren'. Lijsten van de feesten van het jaar die hij gebruikte voor zijn boeken." Losse tekeningen zijn niet (meer) in het archief gevonden. "Wel tekeningen die tussen de teksten door staan. Daar zijn soms prachtige bij."
Voorts zijn er onder meer massa's notities over verhalen en dergelijke die verder nimmer zijn uitgewerkt. In een schrift vond Ingrid van de Wijer overigens wel prozastukken, schetsen en gedachten, korte herinneringen, voldoende om een nieuw boek mee te vullen. "Ik vraag me overigens af of we verhalen zouden mogen uitgeven die Timmermans zelf de moeite niet vond. Mijn indruk over die verhalen is overigens dat ze zeker niet slecht zijn. Je voelt dat ze van iemand zijn die nog niet het niveau van de werkelijke Timmermans heeft bereikt. Cultuur-historisch zou het echter alleszins de moeite van het uitgeven waard zijn."
Al mijn dagen. Dagboeken, en archief Felix Timmermans. Door dr. Ingrid van de Wijer. Met een voorwoord van Anton Pieck. Uitgeverij Den Gulden Engel (Antwerpen). Hierbij verschenen ook een heruitgave van Felix Timmermans Adagio. Meditaties Herman-Emiel Mertens alsmede Mijn vader door Lia Timmermans.
**********
Al mijn dagen (gecensureerd)
Boven de titel «Al mijn dagen» staat Dr. Ingrid Van de Wijer als auteur vermeld. Als kleindochter van wijlen Ridder Professor H.-J. Van de Wijer is ze ook Jonkvrouw. De dagen waar het over gaat, zijn echter niet haar eigen etmalen, maar die van Felix Timmermans. En dat zijn er heel wat meer dan ze aan de voorbereiding van de uitgave heeft opgeofferd tussen december 1983, toen de «Erven» Timmermans hun archief voor het eerst (N.B. eindelijk!) en eenmalig (N.B. waarom?) voor haar hebben geopend, en 15 februari van dit jaar. Timmermans moest nu maar eens op een «strikt wetenschappelijke manier» — ik citeer Lia Timmermans — worden aangepakt. En dus werd er een «sic» (tussen vierkante haakjes) geplaatst achter de vele spelfouten die Felix in zijn dagboeken heeft gemaakt, en werd de uitgave rijkelijk van jonkvrouwelijke voetnoten voorzien.
Haar jeugdige ijver heeft niet verhinderd, dat de Jonkvrouw met haar voetnoten wel eens slippertjes maakte. De zwaarste misstap zette ze op p. 204, waar L Van Boeckel ter sprake komt. De voetnoot begint met de verklaring dat de «Belgische (sic!) kunstsmid» een autodidakt was. Bij het einde van de voetnoot is hij doctor en een «vernuftige Cornelis de Bie-kenner» geworden. Jammer genoeg — bij manier van spreken — is er in Lier meer dan één Lodewijk Van Boeckel geweest: de kunstsmid en een naamgenoot, Dr. In de Germaanse filologie (zoals Ingrid), die op een proefschrift over de Lierse rederijker Cornelis De Bie promoveerde. Natuurlijk staat het niet strikt wetenschappelijk vast dat die tweede Van Boeckel in het dagboek van Felix Timmermans werd bedoeld, maar nog veel minder dan de kunstsmid op 18 augustus 1925 bij Felix Timmermans op bezoek kwam. Overigens kan enige verbeeldingskracht de wetenschap niet altijd schaden. Zomin als de «wetenschap» zelf, dat de tweede Van Boeckel de eerste editie van «Schemeringen van de dood» in de spelling-Kollewijn heeft omgezet en nog andere geschriften van Felix Timmermans heeft gecorrigeerd. En wat mag Dr. Ingrid ertoe gebracht hebben op dezelfde bladzijde nog een Lierse schoenmaker, Alfons Frans Verschoren, van zijn leest weg te halen om in hem «Sus Verschoren» te herkennen? Was de schrijver Frans Verschoren, vriend van Felix Timmermans haar dan totaal onbekend ?
«Al mijn dagen» bestaat uit twee delen: een deel met de «dagboeken» van Felix Timmermans en een ander met de «archiefstukken». Bij de «dagboeken» worden ook fragmenten — waarom enkel fragmenten ? — van «Naar waar de appelsienen groeien» en «Minneke Poes» ondergebracht. De eigenlijke, niet-literaire dagboekaantekeningen werden grotendeels, sommige nochtans slechts fragmentarisch, in de Jaarboeken van het Felix Timmermans-genootschap gepubliceerd. De aantekeningen van 18 juni tot 18 december 1919 werden in het Jaarboek 1981 («Pallieter in Holland») fragmentarisch opgenomen onder de titel: "Het Scheveningse dagboek". Ze werden immers in Scheveningen geschreven.
Blijkbaar heeft Dr. Ingrid het echter wetenschappelijker geacht voor de «volledige » publikatie ervan de term «Haags dagboek» te gebruiken. Maar zo volledig is het nu ook weer niet, want de censuur heeft ingegrepen. Uit de aantekeningen van 23 juni werden enkele zinnen geschrapt. Voetnoot 39 daarbij zegt: «Op verzoek van de Erven Timmermans werd hier in de editie een passus om zijn persoonlijk karakter weggelaten». Dan kan uiteraard allerlei vermoedens wekken. Nochtans is die weggelaten passus helemaal niet zo «persoonlijk» en zeker niet intiem. In die dagen werd in Versailles over het «Vredesverdrag» onderhandeld. En daarover heeft Felix Timmermans in 8 regels zijn «persoonlijke» mening geschreven. De mening van de naar Nederland gevluchte activist Felix Timmermans.
Na 67 jaar vonden de Erven Timmermans — juister gezegd: vond de Erfdochter Lia Timmermans — het nog altijd niet opportuun die mening openbaar te maken! De «first lady» van de Timmermans-clan , die ook al eens als «hofdame» van de koningin mocht optreden, blijft immers hardnekkig weigeren zich te herinneren en, zo mogelijk, zelfs eraan herinnerd te worden, dat haar vader activist is geweest. In de nieuwe druk van «Mijn vader» (ook uitgegeven door «Den Gulden Engel») staat nog altijd te lezen, dat haar vader in Nederland zoveel voordrachten moest geven, «dat hij besloot een tijdje in Holland te blijven wonen» ! Zij liet hem daarvoor «weken achtereen te Rotterdam in een hotel wonen». De werkelijkheid is lichtjes anders. Op 9 november 1918 had hij in Nederland nog nooit een voordracht gehouden. Die dag vertrok hij met zijn activistische vrienden Fred Bogaerts, Reimond Kimpe, Antoon Thiry en Lambert Stevens uit Lier naar «veiliger oorden»: Amsterdam, daarna Rijswijk, dan Den Haag, uiteindelijk Scheveningen. Meer details daarover zijn reeds lang bekend en kunnen ook in «Al mijn dagen» worden teruggevonden.
In de herinneringen aan haar vader is er bij Lia Timmermans ook een totale «black-out» i.v.m. W.O. II en de repressie. Ingrid van de Wijer brengt die periode wel even ter sprake. Zij schrijft o. m: «Een schrijver die in 1936 nog als meest geliefde auteur uit een Duits referendum kwam, had alle schijn van collaboratie met de bezetter tegen zich. Als het zelfs nu nog, vier decennia later nodig wordt geacht programma's in de eter te versturen, die desnoods op basis van een vertekende weergave van de feiten willen bewijzen dat de Vlaming steeds een verrader moet zijn geweest, kan het dan verwonderen dat in een rechtsloze repressieperiode zovele Vlamingen machteloze getuigen of onschuldige slachtoffers werden? Velen zullen zich herinneren dat een hoogstaande kulturele waardering alleen al meer dan voldoende was om een edel man te vellen en in hem een exponent te treffen van het Katolieke Vlaanderen dat men eens en voorgoed wenste uit te schakelen». Uit «Al mijn dagen» komt geen onbekende Timmermans naar voren. Zijn dagboeken bevestigen enkel dat hij een opvallend bescheiden man was, die niet gemakkelijk tevreden was over zichzelf en heel hard gewerkt heeft aan zijn boeken. Dat laatste kan je ook afleiden uit de vele manuscripten die in het tweede deel van het boek werden gereproduceerd en het interessantste deel ervan vormen. Ik mag tot slot niet nalaten Mark Leytens te feliciteren voor de grafische vormgeving en de drukker-uitgever voor de uiterlijke en uitzonderlijke zorg die aan de prestigieuze uitgave werd besteed. Blijkbaar heeft de censuur daarin niet ingegrepen.
De fijne nostalgie van Felix Timmermans - Rigoberto Cordero y Léon
De fijne nostalgie van Felix Timmermans
Rigoberto Cordero y León
Een artikel uit Ecuador van 19 januari 1969
(in de vertaling van de tekst, met dank aan Philip Vermoortel, zijn de 2 gedichten overgenomen zoals Felix Timmermans ze heeft neergeschreven.)
Met een uiterst delicaat gevoel voor doorzicht kiest Felix Timmermans een beeld, wikt en weegt het even in gedachten om het dan perfect te hertalen in de tijdeloze woorden van een vers. Hij kijkt naar het beeld, maar staat niet stil bij beschouwingen - de filters van het denken - die het beeld zouden kunnen vervormen: hij neemt het zoals het is in de werkelijke wereld, trillend van leven, maar evenzeer zoals het ook te vinden is in de droomwereld die de eigen, diepe belevenis van de Dichter zelf is…
Het is alsof een beeld zich op een volstrekt natuurlijke manier aan Felix Timmermans opdringt, bijna zoals het beeld van de hemel dat zich weerspiegelt in het water en erin doordringt, terwijl het toch de hemel blijft en tegelijk een zinnelijk zinken van de hemel in het water is… In het water verdiept het beeld zich eenvoudigweg, en raakt doordrenkt van schoonheid…
De beelden van Felix Timmermans getuigen van grote poëtische finesse, en juist daarom van diepe poëtische nostalgie… Hij richt zijn poëtische blik op de wereld, hij kijkt met de diep-zuivere blik van de dichter naar wat buiten hem om gebeurt en legt die beelden vast zonder nodeloze vertroebelingen die ze enkel maar zouden vervormen: wat hij bekijkt gaat behoren tot wat blijft, de wereld van de creatie, en die beelden blijft hij met bewondering bekijken, inderdaad, maar dan enkel om er de poëtische kant van te vinden, het poëtische gehalte van de realiteit dat in een vers gegoten wordt…
De Herfst, nostalgisch seizoen vol nuances die vreemd verbonden zijn met het afnemen van zon en licht, krijgt bij Felix Timmermans een bijzonder nostalgische dimensie… De Dichter ziet tekenen van de herfst in wat hem omgeeft, in het verstrijken van de tijd wat tot uiting komt in schakeringen van stervend licht, in kleine details die misschien meer dan het hoge gelige zonlicht de ziel van de Herfst zelf vertolken... Maar vanuit de realiteit van wat hem omgeeft, verzinkt de Dichter in zichzelf, vol van de vreemde lichtschakeringen van de Herfst, en vindt in zijn eigen hart de Herfst verfraaid in heimwee, de vreemde zinnelijke schoonheid van de innerlijke Herfst… De beelden glijden zijn ziel binnen tot in zijn meest intieme zelf om het verlangen te verwoorden dat vanuit de werkelijke wereld de delicate Herfst van zijn ziel overspoelt…
DE HERFST BLAAST OP DEN HOREN De Herfst blaast op den horen, en 't wierookt in het hout; de vruchten gloren. De stilten weven gobelijnen van gouddraad over 't woud, met reeën, die verbaasd verschijnen uit varens en frambozehout, en sierlijk weer verdwijnen... De schoonheid droomt van boom tot boom, doch alle schoonheid zal verkwijnen, want alle schoonheid is slechts droom, maar Gij zijt d' Eeuwigheid! Heb dank dat Gij mijn weemoed wijdt en zegen ook zijn vruchten! Een ganzendriehoek in de luchten. Nu komt de wintertijd. Ik hoor U door mijn hart en door de rieten zuchten. Ik ben bereid.
Felix Timmermans weet de effecten van mist uiterst delicaat te schetsen.
De bladeren die opstijgen in de mist nemen vreemde gestalten aan, ze lijken betoverd, het zijn benevelde droombeelden… En wanneer de mist de bladeren in vreemde spookachtige vormen hult, is dat voor hem het juiste moment om in zijn ziel een andere mist te ontwaren… In zijn intieme mist bouwt of reconstrueert hij het verleden in het aanmaken van een vuur dat enkel in de winter aangewakkerd wordt…
DE BLAADREN RIJZEN DOOR DEN STUGGEN NEVEL Ik hou van nevel bij de val der blaadren; het stemt tot weemoed om ik weet niet wat. Verlangen en betreuren glimmen mat, het hart zwijgt loom in 't struikgewas der aadren.
Dit is de stilte, die 't geluk laat naadren, het ver geluk, dat iets van God bevat, maar telkens als een zeepbel openspat bij al 't gedruis, dat wij in ons vergaadren.
Nu 't stil is, wordt mijn ziel de zeekinkhoren waarin ik God, die door de Heemlen bruist, beluister, en Zijn hoog bestaan kan horen!
O broos geluk, dat in mijn ziele suist, en uit wat stilte en weemoed wordt geboren, maar door dit hart straks weer zo snel verhuist.
Bij Felix Timmermans is het beeld van een fundamenteel poëtische en nostalgische finesse… Wanneer hij het beeld poëtisch bekijkt, stijgt hij op of daalt hij af naar zijn ziel om er op een hartstochtelijke manier de wezenlijke nostalgie van de ware Dichter te voelen…
Lier gegroet, nog duizend pluimen op uw hoed - Willem Hartering
Lier Gegroet, nog duizend pluimen op uw hoed!
Door Willem Hartering – 14/11/1981
Madam Timmermans, een hoogbejaard, klein dametje, komt in de brede gang van haar witte huis in lier kijken naar de meneer uit Holland die slinks is binnengeloodst door een goede kennis, want ze ontvangt geen mensen meer. Negenentachtig jaar is nu Marieke, aan wie de gevierde Vlaamse schrijver 65 jaar geleden zijn wereldsucces 'Pallieter' opdroeg, het verhaal van de grote levensgenieter, wiens lief Marieke heette. "Felix! Maar ja!" roept ze met een stralende, blijde glans in haar bruine ogen, "ja, die zat lang te denken bij het schrijven en aan zijn pijpken te smoren. Dan riep hij: Ja, zo moet het! Zo is het goed! En dan schreef hij het op. Zeker, hij las mij wel voor wat hij geschreven had en een enkele keer zei ik wel eens: "zoudt ge niet beter... En jawel, dan veranderde hij het." Ze toont schilderijen van haar man en pentekeningen, waarmee hij zijn boeken illustreerde, samengebracht in grote lijsten, want de beeldende kunst nam een grote plaats in bij Felix Timmermans. Timmermans, één van de grote zonen van Lier, is al 34 jaar dood, maar Marieke leeft op een ontroerende wijze op bij de herinnering aan de man die schreef:
"Marieke leunde over de haag, en zag en luisterde den donkeren nacht in, naar waar een vuur brandde en doedelgepijp ronkte. Daar wist zij haren man Pallieter, want zo iets was van hem. Daar wist zij hem, dien zij groot en sterk liefhad... Maar ze wist dat hij haar ook liefhad en misschien denkend was aan haar, terwijl hij die nachtelijke muziek bijwoonde. Ja, dat voelde ze, dat maakte haar zalig en dronken, en zij had thans op zijn borst willen rusten en in slaap vallen, gesust door vrome, aandoenlijke muziek, "O, dagenmelker!" zuchtte ze van ongekenden wellust en ze bleef staan luisteren naar de doedelzakken "...
Dochter Lia vertelt in haar boek "Mijn Vader" hoe die twee aan elkaar zijn gekomen. "Tegen dat 'Pallieter' bijna af was leerde vader Mama kennen. Op de markt in Lier stond er altijd gedurende den zomer een kiosk, waar 's zondagavonds muziek werd gespeeld, nu nog. Vóór den anderen oorlog wandelden dan de jonge meisjes er rond on de éne richting, en de jonge mannen in de andere richting. Als Papa dan de grote bruine ogen van moeder zag, nam hij zijn hoed af en groette. Dat was in dien tijd van veel betekenis, en enkele maanden daarna waren ze getrouwd."
Schoon Lier Ik heb deze week een dag rondgelopen in Lier, een parel van een oude Vlaamse stad tien kilometer ten oosten van Antwerpen, en overal ben ik Felix Timmermans tegengekomen. Op pleinen, kaden en straten, die hij zo beeldend heeft beschreven in 'Schoon lier', in hofjes, bij heiligenbeelden, in kroegen en in de herinnering van de mensen. "Ik weet nog zeer goed hoe Timmermans door de stad liep, een stevige, corpulente man, die gaarne een praatje maakte met de geburen," zegt de heer Karel Roofthooft die 24 jaar lang gemeentesecretaris van Lier is geweest en een Belgische gemeentesecretaris is meer dan een halve burgemeester. "Goedenmorgen, meneer de secretaris, alles goed, meneer de secretaris," zeggen voortdurend passerende Lierenaars als hij mij rondvoert door de gemoedelijke, kalme stad in het grijze novemberlicht.
Zonneklopper "Timmermans wandelde en praatte. Hij was in de café's geen tafelspringer, geen man die grote feesten maakte. Met eten was dat anders. Hij at graag veel van een gewone pot. Kreeft en kaviaar waren aan hem niet besteed. En... hij was een zonneklopper: hij ging gaarne buiten de stad aan de Nethe een pijpken liggen smoren in het gras en dan gingen zijn gedachten aan het malen en ontstonden zijn verhalen."
Van dat luieren in het gras, dat geen echt luieren was, maar een middel om het moeilijke schrijfproces op gang te brengen, zien we fraaie foto's in het Timmermans-Opsomerhuis, een gezellig museum met krakende eikenhouten vloeren, gewijd aan Lierse kunstenaars: Timmermans met een majestueuze buik zit als de verpersoonlijking van het vette Vlaamse leven in het gras met zijn kinderen om zich heen. Natuurlijk zijn er ook zijn boeken in tientallen talen, tot in het Litauws en Japans toe. En er staat zijn werktafel: een eenvoudig houten tafeltje met een kleedje, een schrijfmap met dansende nymfen op de omslag en een tabakspot; verder zijn zwarte hoed met brede rand en zijn wandelstok. Een stilleven, dat bewijst, dat een schrijver niet veel meer nodig heeft dan een pen en een stuk papier. Alleen... hij moet wel wat te vertellen hebben.
Fantasie En dat had Timmermans. Zijn dochter: "Onze Pa kon alles vol aandacht bezien en dadelijk schoot hem een vergelijking of beeldspraak te binnen. Hij had een buitengewone fantasie. Als de bladen geel schitterden in de herfstzon, zegde hij: ’t Is goud dat van de bomen drijft"... Over windmolens "zij zwaaien hun armen als vreugdige kinderen"... Hij moest op de één of andere manier uiting geven aan zijn bewondering en op een keer zegde hij het aan de vrienden: "Mannen, ik ga een boek schrijven!" Hij kocht perkamenten bladen, twee ronde pennen, twee verschillende kleuren inkt om de beginletters mee te versieren, en schreef elken dag over de natuur, zoals hij ze dien dag gezien had. Maar na enkele dagen wist hij niet meer wat te schrijven: het weer was altijd hetzelfde gebleven. Dat kon hij geen heel jaar lang volhouden, er was iets aan te kort: een mens! " Toen deed Pallieter zijn intrede als eerste van een lange reeks Timmermans-figuren: Pieter Bruegel, Leontientje met haar ongelukkige liefde, Juffrouw Symforosa, het verliefde begijntje, boer Wortel die ondanks alle tegenslag toch een psalm zingt, Vettigen Teen die een zilveren lievevrouwenbeeldje steelt en daaraan sterft.
Begijnhof Het beeld, dat Timmermans tot dat verhaal inspireerde, staat in een nis achter glas met een heel rijm erbij naast de ingang van het begijnhof, het is "uit Holland langs de baren der zee, hier aangespoeld en in onze stad gevaren". In het begijnhof zelf, één van de mooiste van heel Vlaanderen, met hobbelige straatjes, kleine witte huisjes, muurtjes, poortjes en tuintjes, een oase van rust, waart ook "den Fé" nog rond. De huisjes hebben namen als " 't Piepenholleken" en " 't Soete Naemken" en een straatje heet "Hemdsmouwken". Hier woonde Timmermans' begijntje Symforosa en in het Hellestraatje de simpele hovenier Martienus in wie zij, ondanks haar grote schroom, een echtgenoot zag, maar die daar niets van begreep en kloosterbroeder werd.
In de kerk van het begijnhof, een voorbeeld van Vlaamse barok, speelt iemand op het orgel en het allerlaatste Zusterken Begijn dat nog over is, een 81-jarig wijfje, roept naar boven dat hij moet ophouden, want het is twaalf uren en ze moet de klok luiden. Dan pakt deze laatst overgeblevene van die eindeloze rij zedige vrouwtjes die eeuwenlang de hof hebben bevolkt, een dun touw, dat in de donkere hoogte verdwijnt, en luidt, met buigende bewegingen van haar ronde lichaam, een ijl klinkend belletje.
Portret Felix Timmermans vind je zelfs in het stadhuis, "de hersenpan van de stad", zoals hij het noemt in zijn lyrische beschrijving 'Schoon Lier'. Daar hangt een levensgroot portret ten voeten uit van Felix, de buik vooruit, de duimen in de armsgaten van zijn vest, gemaakt door zijn vriend, de schilder baron Isidoor Opsomer, krachtig Vlaams expressionist, wiens werk ook te zien is in het Timmermans-Opsomerhuis. En in een café aan de Grote Markt, waar vier gezette madammen een middag winkelen onderbreken om met smaak gigantische Dames Blanches te verorberen (grote coupes met ijs, warme chocolade en veel slagroom) kijkt weer Felix Timmemans toe. Niet alleen als gebrandschilderd portret met een lichtje erachter, maar ook van buiten.
Staartster Door het raam, boven de draaimolens, schiettenten en eetkramen van een van de talrijke kermissen die op gezette tijden op de Grote Markt worden gehouden, zien we de slanke stadhuistoren, door Timmermans uitgetekend en beschreven als "de silhouet van een uitgesneden lans, de dunne, lenige belforttoren. Een dwalende staartster is op de spits blijven haperen en wijst nu de winden aan". Zo beschreef Felix de toren uit 1369, die hij zijn leven lang al kende, fris en vol fantasie alsof het een nieuwstadsbeeld voor hem was.
Hij had daar zelf een verklaring voor: "Zulk een stad en land helpt de verbeelding... Een land dat inspiratie in den dichter giet... Gegroet, O Lier, gegroet, gegroet Lierke Plezierke. Nog duizend pluimen op uw hoed!"
De Timmermans-tegeltjes - Ward Poppe en Philip Vermoortel
De Timmermans-tegeltjes en KSA Noordzeegouw
Jan Cocle (1924-2019) was van 1960 tot 1962 gouwproost van KSA Noordzeegouw (West-Vlaanderen). Om ‘de kas te spijzen’ verzonnen jeugdbewegingen allerlei acties zoals WC-papier of lucifers verkopen, maar Jan Cocle, die Lia Timmermans kende, kwam op het idee om tegeltjes te verkopen met tekeningen van Felix Timmermans. Ze werden niet speciaal voor KSA gemaakt, maar bestonden al, en de gouwproost besloot om daarin te investeren. De verkoop werd echter geen succes.
Gelukkig was de toenmalige leverancier van KSA-hemden, de Firma Celesta uit Wevelgem, bereid om als betaalmiddel 1.400 Timmermans-steentjes te accepteren met de bedoeling om ze tegen 70 BEF (± 1,80 euro) per stuk te verkopen, wat 98.000 BEF moest opbrengen. Maar ook dat viel tegen, wellicht mede omdat 70 BEF toentertijd veel geld was. Op een koele morgen stonden de 1.400 tegeltjes terug in de poort van het secretariaat van KSA-Noordzeegouw in de Leenstraat 50 in Roeselare. De leverancier wilde zijn rekening toch liever betaald zien in klinkende munt. Dat heeft zelfs tot een rechtszaak geleid waarover in een vonnis van 19 november 1964 uitspraak is gedaan in het nadeel van KSA.
(De vier tegeltjes tegen de muur geplakt)
In 1963-1964 verhuisde de gouwleiding van de Leenstraat 50 naar het Centrum Licht en Ruimte in de Oostnieuwkerksesteenweg 51, eveneens in Roeselare. De leiding had toen wel andere zorgen dan de tegeltjes van Timmermans, die bovendien verpakt waren in loodzware dozen die ook verhuisd moesten worden. Op den duur werden de steentjes een blok aan het been in plaats van een kans om de kas te vullen. Ze verdwenen in de kelders van Centrum Licht en Ruimte en hoe vaker ze verplaatst werden, des te minder bleven er over want ze wilden ook al eens breken. Waterschade deed de dozen waarin ze verpakt waren ook al geen goed. In maart 1997 werd de archiefgroep van KSA Noordzeegouw opgericht onder de naam ‘Altijd jarig’. De enige nog overblijvende doos steentjes is toen geïnventariseerd. Ik heb meer dan tien jaar geleden drie tegeltjes vastgelijmd in het torengebouw van KSA-heem Monsalvaet in Heuvelland. Een vierde tegeltje werd mij in 2018 bezorgd door toenmalig gouwleider Pol Vandenbulcke en dat heb ik naast de vorige drie eveneens stevig vastgeplakt zodat ze daar nu alle vier te bewonderen zijn.
In het jaar 1964 trad Guido Gielen aan als gouwleider van KSA Noordzeegouw. Hij was mijn leraar Latijn in het Onze-Lieve-Vrouwecollege in Assebroek, waar ik van 1968 tot 1974 school heb gelopen. In mijn tweede of derde humaniorajaar vroeg Guido Gielen me of ik ‘zijn’ tegeltjes wilde verkopen. Ik zie me nog vooraan staan in de studiezaal vanwaar ik, gewapend met een loodzware zware houten koffer vol Timmermans-steentjes, mijn medeleerlingen ervan probeerde te overtuigen om allemaal minstens eentje te kopen. Het is me nog gelukt ook. Voor zover ik me herinner, heb ik ze allemaal verkocht, niet alleen op school, maar ook daarbuiten.
Ik had vier verschillende tegeltjes in de aanbieding: boom met kapelletje, landschap met maan en zon, Ave Maria en een à la Santa Maria van Columbus. Blauwe tekeningen op een witte achtergrond, formaat 9 x 9 centimeter. Precies dezelfde als de vier die Ward Poppe in Monsalvaet heeft vereeuwigd. Ze hebben bij ons thuis altijd in de keuken op de schouw gestaan. Twee zijn eraf gevallen en in tweeën gebroken. Mijn moeder heeft ze geplakt en onder alle vier een reepje vilt gelijmd zodat ze niet meer konden wegglijden zoals op deze foto te zien is.
Hoeveel ik van Guido Gielen voor een tegeltje moest vragen, weet ik niet meer. Ward Poppe vermoedt dat de opbrengst bestemd was voor het ‘kamp Tirol’, een kamp voor de leerlingen van het Onze-Lieve-Vrouwecollege dat georganiseerd werd door KSA-gouwleider Gielen. De leiding bestond uit enkele leraars, maar vooral uit KSA-leiders. Dat Gielen op die manier de vakantiekampen van zijn eigen KSA beconcurreerde, werd hem door de leiding van Noordzeegouw niet in dank afgenomen.
Op 10 mei 2018 heb ik met vrienden en collega’s een uitstap georganiseerd naar Lier, waar Walter Sluydts, vrijwilliger in het stadsarchief en Timmermans-fan, ons op een onvergetelijke manier heeft rondgeleid. Ik had vooraf geïnformeerd bij Mon Van den heuvel, eveneens vrijwilliger in het stadsarchief en een nog groter Timmermans-fan, of hij in zijn archieven de vier tegeltjes van mijn moeder had. Hij had ze niet. Ik wel. Maar twee ervan waren, zoals gezegd, gebroken. Gelukkig was Astrid Hooyberg, archivaris van de archiefgroep ‘Altijd jarig’, bereid om mijn vier tegels te ruilen tegen vier ongeschonden exemplaren uit de enige overgebleven doos. Die heb ik op 10 mei 2018 na de rondleiding in Lier geschonken aan de Timmermans-enthousiastelingen Mon en Walter en ze waren er erg mee in hun nopjes.
Het Timmermans-archief bleek nog vijf andere tegeltjes te bezitten met daarop: een kruik bier, een drinkebroer, druiven, twee molentjes en een torenhaan met kruis. De collectie was nu compleet. Althans, dat dachten wij. Maar op 2 augustus 2021 liet Jan Schroven, ook een fervent bewonderaar van Timmermans, mij weten dat hij een tiende tegeltje had met twee fluitspelers en een half zichtbaar kapelletje. Mon Van den heuvel merkte echter meteen op dat het tiende tegeltje niet ondertekend was met de initiaal van Timmermans waarin zowel een T als een F te herkennen zijn. Het tiende tegeltje heeft alleen de F. Bovendien is de stijl van de tekening niet die van Timmermans. We mogen dus met vrij grote zekerheid aannemen dat we hier niet te maken hebben met een authentieke Timmermans-tekening. Hieronder een uitsnede van beide initialen.
Maar Mon Van den heuvel heeft nog meer ontdekt. De in het Frans schrijvende Vlaamse schrijfster Marie Gevers (1883-1975) geeft in 1929 haar Almanach perpétuel des Jeux d’enfants. Chansons de Marie Gevers uit. Het boekje bevat voor elke maand een vers over een populair kinderspel. In 1936 verschijnt een Nederlandse vertaling en in 1938 een Duitse. Timmermans heeft er de illustraties voor getekend. Voor de maand juni maakte hij ‘De fluitspelers’, een tekening met twee fluit spelende kinderen. De tekening op het tegeltje is een slechte kopie daarvan, gemaakt door een (tot nu toe) onbekende hand. Hieronder het origineel en de kopie.
Naast de negen blauw-witte tegeltjes van 9 x 9 die met zekerheid van de hand van Timmermans zijn, bestaan er, zo liet Jan Schroven mij nog weten, minstens drie tegels van 15 x 15 centimeter met daarop, in paarse tint, een molen, een kaarsenaansteker en een kraai. Op de achterzijde van die tegels staat ‘Royal Sphinx Maastricht’. Op 3 augustus heeft Mon Van den heuvel daaraan toegevoegd dat hij een veelkleurige tegel heeft van 24 x 12 centimeter met het motto ‘En toch’. Dat zijn in totaal veertien tegels met tekeningen van de Fé, waarvan één met een kopie door een onbekende.
Bij de voorbereiding van de rondleiding in mei 2018 heb ik voor het eerst opgemerkt dat op de keerzijde van de 9 x 9-tegeltjes gestempeld was ‘Copyright G. Timmermans’. Dat kan niemand anders zijn dan Gommaar Timmermans, de enige zoon van Felix. Mon Van den heuvel heeft het hem gevraagd en hij blijkt inderdaad de opdrachtgever te zijn geweest.
Zo zijn de Lierse tegeltjes die door Felix Timmermans getekend en door zijn zoon Gommaar geproduceerd werden, via een ijverige aalmoezenier en een teleurgestelde leverancier in een Assebroeks college terechtgekomen, alwaar ze verkocht zijn om een jongerenkamp te bekostigen in Tirol. Als de Fé dat nog had kunnen beleven, hij zou er een spannend verhaal van hebben gemaakt.
Philip Vermoortel - (Bonds)leider van KSA Sint-Trudo (Assebroek) van 1971 tot 1983 Augustus 2021
Alle tegeltjes die in deze bijdrage ter sprake zijn gekomen
Was Boerenpsalm het beste werk van Felix Timmermans? De diskussie zal wel weer geopend worden, nu het Davidsfonds een nieuwe druk brengt en Roland Verhavert zijn film gaat voorstellen. Voor mij was het een welkome gelegenheid om de roman, na jaren, nog eens te lezen. Ik heb er veel genoegen aan beleefd. De lektuur vloog vooruit. Maar mijn oordeel heeft zij niet veranderd. Voor mij is Boerenpsalm een der beste boeken van de grote Lierenaar. Zijn Meesterwerk echter blijft Pallieter.
De levensblije dagenmelker uit het Neteland haalt het bij mij op zijn dramatische streekgenoot Boer Wortel, omdat hij om te beginnen origineler is. Pallieter had geen model, hij sprong te voorschijn uit een feestelijke verbeelding en groeide tot een paradijselijk zinnebeeld dank zij het toverstokje van de Goede Fee, dat wil zeggen: dank zij de overdonderende kleurenpracht van zijn taal. Een serie anekdoten en natuurimpressies werd moeiteloos tot een myte omgevormd, zo zinnelijk beroerend dat het nog lang zal duren eer haar aantrekkingskracht zal verbleken. Hoe sterk de Boerenpsalm ook weerklinkt, tegen de geluidsgolven van het Pallieteriaanse levenslied kan hij niet op. Zijn herkomst is zeker niet zo origineel en men voelt (ik voel) in het boek nog altijd iets van de kunstmatige konstruktie.
Timmermans wilde met de in 1935 verschenen roman een antwoord geven op de kritiek die zijn jongste boeken niet goed had onthaald. Pijp en toebak en De Krabbekoker waren inderdaad, in al hun charmante "koleurigheid", verhalen uit de onderste lade. Boerenpsalm moest ze in één slag doen vergeten en tonen dat de kunstenaar ver van uitgeschreven was. Dat is dan ook gebeurd. Timmermans koos een onderwerp uit de traditionele Vlaamse heimatkunst, maar verhief het meteen boven dat niveau door van zijn hoofdfiguur opnieuw een symbool te maken. Dat deed hij, zonder zijn eigen aksent te verliezen, in een meer direkte stijl dan vroeger, een stijl die aansloot bij de toen opgeld makende Nieuwe Zakelijkheid. Zijn bewonderaars, die aan het twijfelen waren geraakt, juichten dolgelukkig, en ook vele anderen erkenden dat de Fee, na een Nieuwe Adam, nu een Nieuwe Adem had gevonden.
"Synteze van boerenromans" De geschiedenis van de boer met de veelbetekenende naam Wortel is eenvoudig. In de ik-persoon vertelt hij zijn alledaagse leven van kleine landman (in de magere omgeving van Lier, op het einde van de negentiende eeuw). Dat leven is een voortdurend gevecht met de grond, die hij pacht van "het kasteel", zowel als een gevecht met tegenslagen en met het eigen temperament. Veel vreugde valt daarbij niet te rapen, evenmin in zijn gezin. Zijn religieuze natuur, aangevreten door oeroud bijgeloof, helpt hem (soms) om recht te blijven. Toch vindt hij nog reden genoeg om, "op harpen en snaren", de lof te zingen van zijn land en zijn God. Die lyriek staat wel ver van de sfeer in de verhalen van Buysse of Streuvels. die zowat in dezelfde tijd zijn gesitueerd. Het verschil is natuurlijk, dat Timmermans, ondanks de realiteit van decor en omstandigheden, geen realistische boer ten tonele heeft gevoerd.
Dat heeft de literaire kritiek toen goed begrepen. Filip de Pillecyn en Urbain van de Voorde spraken over "een synthetische boer". Een der beste bijdragen las men in De Standaard van 21 september 1935. Daarin typeerde Van de Voorde de roman als een "synthese van alle boerenromans, maar bijna geheel los van dit tot vervelens toe beoefende genre". Wortel kwam hem voor "als een soort landelijke half-god uit de grijze voortijd". Op die hooggestemde bijdrage kwam de week nadien een antwoord van iemand die geen literator was maar een historicus en die het landelijke leven zeer goed kende: Dr. Jan Lindemans. Boerenpsalm, zo zegde hij, "is schitterend van kleed doch al te veel van de inhoud is onlogisch, onecht en gaat. aan onze ziel voorbij". Voor de nuchtere buitenmens Lindemans was de roman duidelijk door een stadsmens geschreven. Het zinnebeeld herkende hij niet.
Over de vernieuwde stijl van Timmermans is ook heel wat te doen geweest. Daarover bezorgde de volkskundige Jack Verstappen ons een interessant getuigenis van Raymond Kimpe, een schilderende ingenieur en jeugdvriend van Timmermans, die na de Eerste Wereldoorlog naar Zeeuws-Vlaanderen was uitgeweken om de aktivistenjacht te ontlopen. Kimpe ging er terecht prat op, dat hij indertijd mee aan de wieg van Pallieter had gestaan. Ook voor Boerenpsalm heeft hij een inspirerende rol gespeeld. "Ik was het die hem de stoot ertoe gaf", zo vertelde hij aan Verstappen. "Ik meende, dat de Fee het schrijven al te gemakkelijk opvatte. Ik ontwaarde geen grootheid meer in zijn werken. Het was mij te uitsluitend anekdotisch geworden, ik had toen pas Sjolokov's De stille Don gelezen en dit boek had me biezonder aangegrepen. Ik schreef de Fee nadrukkelijk dat hij Sjolokov lezen moest. Hij las het en het is de aanleiding geworden tot veruit het beste werk dat ooit door de Fee werd geschapen".
Wie De Stille Don kent, zal daar misschien verbaasd bij opkijken. Heeft die bloedige (en kommunistische) roman uit de tijd van de Russische revolutie Timmermans werkelijk beïnvloed? Er komen "landelijke" passages in voor, maar het zal wel de snelle stijl zijn die de Lierenaar heeft bekoord. Een andere, meer voor de hand liggende verwijzing vindt men bij Gerard Walschap. Bij het herlezen van zijn roman Trouwen uit 1933 zag ik daarin een duidelijk spoor naar Boerenpsalm vertrekken. Zoekend naar bevestiging van die indruk las ik de Gesprekken met Walschap die Albert Westerlinck in 1969 publiceerde. En daarin staat het zwart op wit: "...zonder hoogmoed en valse nederigheid, moet ik u zeggen dat ik Boerenpsalm altijd als een navolging van mijn werk heb beschouwd". Walschap zag dat geenszins als een plagiaat of als een "vermindering" van Timmermans. "Het boek is niet zijn beste werk, zoals wel eens beweerd wordt, maar wel het beste bewijs van zijn vakmanschap".
Er is nog iets dat men af en toe over Boerenpsalm hoort zeggen: het boek zou een uiting van de "bloed en bodem-teorie" zijn. Urbain van de Voorde heeft daar in 1935 al iets op geantwoord. Het werk, zo zegde hij, is "een teken van de tijd, nu de boer weer in het centrum der belangstelling wordt gerukt door de politiek van het "terug naar het land", door de nationaal-socialistische romantiek van "bloed en bodem ". Maar ook zonder deze hedendaagse ideologie kon Timmermans dit boek geschreven hebben; het ligt geheel in zijn lijn." Kenners wijzen het verband tussen het boek en de teorie af.
Om de goede reden dat Timmermans' werk gewoon in de Vlaamse traditie wortelt. Zij voegen er aan toe, dat de Duitse vertaling van het boek in de jaren dertig en veertig veel minder bijval oogstte dan zijn vorige, mindere werken. Een grote oorzaak zal wel zijn, dat het voor nazi's veel te godsdienstig van aard was.
Het spekbuikige Brabant en het magere Kempen land - Marcel Pira
Tussen het spekbuikige Brabant en het magere Kempen land
Door Marcel Pira uit straal van 6 maart1986.
De gezaghebbende Timmermanskenner bij uitstek, lic. José De Ceulaer, medestichter en voorzitter van het Felix Timmermans-genootschap, heeft rake bladzijden over de auteur geschreven. In de reeks "Ontmoetingen" (1)schrijft hij: "De pogingen om het Vlaamse volkskarakter te bepalen hebben ertoe geleid de Vlaming 'mystiek en zinnelijk' te noemen, een terminologie die door Felix Timmermans zélf bij voorkeur werd gebruikt. Men is nochtans geneigd een onderscheid te maken tussen de bewoners van het vroegere graafschap Vlaanderen en die van het voormalige hertogdom Brabant, en in die laatste volksgroep pleegt men op geologische grondslag een onderscheid te maken tussen de bewoners van 'het spekbuikige, overvloedhoornige Brabant' en die van het 'mijmerend, magere Kempen land'(2). Welnu, de grens tussen de vruchtbare Brabantse kleistreek en de magere Kempense zandgrond loopt juist doorheen het grondgebied van Lier, waar Felix Timmermans werd geboren...
In zijn werk is er soms een merkwaardige en soms verrassende harmonie tussen die twee elementen, die doorgaans nochtans als tegenstrijdig worden beschouwd. We zouden het met zijn eigen woorden eenvoudiger kunnen uitdrukken: bij hem staat de herberg naast de kerk, hij looft God met een stuk spek in zijn mond.
En wat belangrijk is: die harmonie was geen literaire pose, ze groeide uit zijn natuur, uit zijn wezensaard." Bekend is zijn definitie van de mystiek: "Mystiek is een geheimzinnig en geheim leven waarin God meewerkt". Ook Bruegel schreef hij een zachte tragiek en een vroom geloof toe: "O, gij lacher, spotter, mystieke, triestige, tragische, wijze en triomfante mens" (3). En over de menselijke gebreken schrijft hij in zijn Adriaan Brouwerroman: "Onze gebreken zijn een deel van onze kracht"
PALLIETER We zijn gaan praten te Oostende met zijn oudste dochter Lia. Een urenlang gesprek in een fijnzinnig interieur waarin de herinneringen aan de auteur de woorden glans en maat geven. Lia Timmermans heeft in 1951"Mijn vader" gepubliceerd, een eerlijke levensverkenning die een bestseller werd en de waarde blijft behouden van een document. Het boek heeft mythevorming rond Timmermans de pas afgesneden. Als rechtstreekse getuige en met een vertelkunst als een appel die niet ver van de boom valt, heeft ze het leven van haar vader tot ware dimensies herleid. Hierdoor kan men de aard en de bedoeling van zijn werk beter begrijpen.
Neem Pallieter als voorbeeld. Wat wilde Timmermans met die figuur bereiken? Lia Timmermans: "Hij moest op een of andere manier uiting geven aan zijn bewondering en op een keer zegde hij aan de vrienden: "Mannen, ik ga een boek schrijven!". Hij kocht perkamenten bladen, twee ronde pennen, twee verschillende kleuren inkt om er de beginletters mee te versieren, en schreef elke dag over de natuur, zoals hij ze die dag gezien had. Maar na enkele dagen wist hij niet meer wat te schrijven, het weer was altijd hetzelfde gebleven. Dat kon hij geen jaar lang volhouden, er was iets aan te kort: een mens! Een mens, die dat alles bewondert en zo door de natuur gaat, die alles aanvaardt, goed weer, slecht weer, zon, regen en sneeuw. Bij alles wat vader nu zag, verbeeldde hij zich die mens erbij. Hij zag hem door het bos wandelen, aan de Nethe zitten, op het ijs schaatsen, door de regen lopen, door een beek waden, God loven en danken in Zijn natuur.
Onze pa kende echter niemand die zo was en hij zelf zeker niet, Hij verzon dan Pallieter. Toen hij het boek aan Pastoor Verriest liet lezen, riep deze enthousiast uit: "Dit is een nieuw geluid in onze Vlaamse letteren. Maar", zegde hij, "Pallieter zélf kan ik mij niet voorstellen". "Heel goed, antwoordde vader, zo moet het zijn. Pallieter is niet die met zijn bruin haar of die met zijn blond haar of die grote of die kleine; hij is een verlangen om te bewonderen." Het boek was rap bedacht, maar onze pa heeft er lang aan geschreven. Van alles over het land en het veld, het groeien en bloeien van bomen en gewassen, wilde hij het fijne te weten komen. Overal vroeg hij inlichtingen en schreef die dan op. Ook later ging hij veel naar de buiten en sprak met de boeren, van wie hij er veel van dichtbij en intiem leerde kennen. Op de lange duur wist hij al even goed als de buitenmensen wanneer het weder gunstig was voor de klaver, welk het beste moment was om peekens te zaaien, of dit jaar de patatten zouden lukken en of de oogst niet zou gaan schieten op het land.
En reeds van in die tijd is het begin te vinden van hetgeen jaren in hem zou groeien en later Boerenpsalm zou worden (4). Ook het landschap is helemaal uitgedacht. Op een keer kwam er een heer naar Lier. Hij had Pallieter gelezen en wilde die heerlijke natuur en die eeuwige Begijnenbossen nu toch ook eens zien. Nadat hij een hele dag langs de Nethe had gewandeld, en slechts hier en daar enkele bomen had zien staan, kwam hij naar vader en vroeg, een beetje uit zijn humeur: "Waar zijn nu die eeuwige bossen waar ge in uw boek van spreekt?" Papa kon niet anders dan antwoorden: "Ik weet het ook niet". Enkele dagen nadat het boek af was, brak de oorlog uit. Willem Kloos was al eerder geestdriftig geworden en liet er fragmenten van publiceren in zijn maandschrift "De nieuwe Gids". Het boek veroverde de wereld. Er werden vertalingen gepubliceerd in het Duits, het Engels, het Frans, het Tsjechisch, het Roemeens, het Sloveens, het Pools, het Italiaans, het Deens, het Fins, het Serbisch, het Esperanto en andere talen. Het veroverde een stevige plaats in de Europese letterkunde. Timmermans zelf vermoedde er niets van.
De oorlog woedde. Na de oorlog werd hij bestormd om overal voordrachten te komen geven. Vooral in Holland. Lia hierover: "En dan verschoten zij, schreef onze pa zelf, als zij met mij kennis maakten en riepen ontgoocheld uit: Zijt gij Pallieter? Ik had u twee koppen groter verwacht, met blozender kaken en een lachender gezicht, meer Uilenspiegelachtig, olijker, uitbundiger en joelender. Men is ontgoocheld omdat ik geen Pallieterfiguur ben, zo stil ben en zelden geestdriftig word; dat ik meer naar binnen dan naar buiten leeft, niet te paard rijd, geen waaghals ben, niet op de buiten woon en de bomen van verrukking niet omhels."
BLIJHEID BRENGEN Lia Timmermans heeft in geschriften en toespraken de gedachtenis aan haar vader opgeroepen om ze naar waarheid te laten leven voor het nageslacht. Toen het groots opgezette Timmermansboek onder impuls van Maurits Naessens werd gepubliceerd door het Mercatorfonds, heeft ze de krachtlijnen geschetst langs waar leven en werk van Felix Timmermans zich bewogen om het goede, het schone en het ware in dit leven te dienen. "Dat juist is misschien wel het schoonste wat vader van zichzelf gegeven heeft: het meedelen der grootste vreugden in het leven. In een bijna kinderlijk-overmoedige brief, die hij op vijftienjarige leeftijd aan z’n ouders schreef, stelde hij zich tot levensdoel zijn medemensen meer blijheid te brengen en "de wereld op te klaren". Heel zijn leven is hij trouw gebleven aan dit ideaal. Dat was alleen mogelijk door de kracht van zijn persoonlijkheid, die vooral gebaseerd was op zijn oorspronkelijkheid en nog meer op zijn goedheid. "Het enige doel in ons leven" — zo schreef hij later— "is: goed zijn". Zijn weemoed, zijn droefheid, zijn twijfels, moeilijkheden en zijn grote angst, hield hij zoveel mogelijk voor zich alleen. Slechts de blijheid trachtte hij mede te delen.
Hij vermocht dit door de stille kracht van zijn persoonlijkheid. Zijn "présencè" was zó groot dat iedereen, die bij hem was, zich gelukkig voelde. Door het talent van zijn dichter- en schrijverschap, kon hij ook de lezers van zijn boeken gelukkig maken. De overweldigende vreugde om de schoonheid van het leven en de natuur; de vreugde om de bewondering van de hele schepping, waarin de Almachtige uitstraalt, heeft hij, als een hoorn van overvloed, uitgestort in zijn "Pallieter".
De vreugde der innerlijke rust en der stille kracht, die het geloof schenkt, bloeit open voor ons in "De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt". De mystieke blijdschap van de ziel in haar opgang tot God, heeft hij uitgezongen in "De Harp van Sint Franciscus". De vreugde om de aanvaarding van het leven; de niet nader te bepalen tevredenheid van de dagelijkse arbeid; van de dankbaarheid om de overwinning in de moeilijke levensstrijd wordt ons meegedeeld door boer Wortel in „Boerenpsalm". Het onverklaarbare geluk van de offerende liefde; van het zichzelf wegschenken, glanst in al zijn vrouwenfiguren, zoals Symforosa, Cecilia, Veronica, Leontientje, Fien, de vrouw van Wortel en vele anderen. De niet mee te delen, tintelende vreugde van het schilderen; van de scheppingsdrift; van de zekerheid een levenswerk te hebben volbracht, heeft hij tóch geschilderd in "Pieter Bruegel" en "Adriaan Brouwer". De broze vreugde om de hoop; de kleine lieve dingen in het leven; om de vriendschap, de moed, het vertrouwen, verlicht al de figuren uit zijn vertellingen; de eenvoudige, simpele mensen, de arme mensen, waarover en waarvoor hij met zoveel liefde geschreven heeft.
Hij heeft de armoede niet sympathiek voorgesteld, maar wél de arme mensen. Hij heeft ze niet opstandig gemaakt en bitter. Hij heeft er nooit om gelachen, maar hij heeft hun humorvolle lach niet gesmoord en hun kinderlijke hoop niet gedood. Hij heeft hen de blijheid gegeven van hun eigen milde humor en hen verlicht met de lamp van hun eigen geloof. Op het einde van zijn leven heeft vader, spijts ziekte en verdriet, een onuitsprekelijk geluk gekend; een geluk dat niet meer van deze aarde was, in het benaderen van God.
Zelfs deze — zo innig-persoonlijke vreugde — heeft hij willen meedelen, waar hij schrijft in Adagio:
'k Zou van mijn woorden, van mijn taal, een glinsterende schaal van 't puurste maaksel willen gieten, waarin ik Uwen eeuwgen naam met al zijn diept' en schoonheid saam zou kunnen laten vlieten en Hem, als kostelijken wijn, aan andren doen genieten.
Het is misschien om deze vreugden — deze zo moeilijk mee te delen vreugden — die hij ons tóch geschonken heeft, dat wij hem het dankbaarst zijn. "Het is misschien om zijn gelukkigmakende boeken — schrijft de Zwitserse essayist Siegfried Streicher — dat men Timmermans méér liefheeft dan bewondert."
INSPIRATIE In het leven van Felix Timmermans wemelt het van prettige anecdoten. De schrijver, de dichter, de voordrachtgever, de schilder, het bezoek thuis, ze kenden allemaal wederwaardigheden en verwikkelingen. Een ervan liet me een sterke indruk na.
De drie vrienden Van Reeth, Veremans en Timmermans huldigden elk jaar in Lier de lente in en wel op Goede Vrijdag. Een gelegenheid om te spreken over architectuur, muziek, schilderkunst en letterkunde. 's Morgens wandelden ze in de stad, bezochten een kerk en het Begijnhof. 's Middags werden de goede-vrijdag-pruimen-vlaaien opgediend zo groot als een wiel. Op een bepaalde Goede Vrijdag gingen zij uitzonderlijk de richting van Emblehem op. Daar bewoonde een zuster van Timmermans een landhuis. Men kon er ver zien over heel de vallei van de Nethe tot Nazareth. En er was een wijnkelder met uitgelezen merken.
Ze zagen de deur van de Allierse kapel openstaan en gingen een knie buigen. Alles blonk er en er hing de geur van stoofcarbonades, want tegen de kapel is het huizeke van de kosteres aangebouwd en haar keuken moet tegelijkertijd voor sacristie dienen. Timmermans vroeg Veremans iets te willen spelen op het harmonium. Hij deed het en Felix kwam plots diep onder de indruk van het gebeuren. Toen de drie vrienden buiten kwamen bleven ze zwijgen. Toen sprak Timmermans: "Flor, René, van deze Goede Vrijdag, van dees uur moet er iets overblijven. Dat landschap over de Nethe, het huis van ons Fien met die wijn, de kapel, die muziek hier, daar moet iets uit groeien". Het werd "De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt", Veremans componeerde daarop een Sint-Franciscusmis en Van Reeth ontwierp zijn Heilige Geestkerk.
ZIEKEN EN KINDEREN Felix Timmermans heeft het geluk beleefd de roem te mogen smaken. Maar hij was er tegen bestand. Zijn benen konden die weelde dragen. Hij ontving de Driejaarlijkse Staatsprijs voor Letterkunde 1918-1920. In 1925 werd hij corresponderend, in 1933 werkend lid van de Koninklijke Academie van Taal- en Letterkunde. Hij was mede-oprichter van De Pelgrim en de eerste voorzitter van de Scriptores Catholici. In 1942 ontving hij de begeerde Rembrandt-prijs.
Slagen onder de gordel tijdens de repressie hebben hem niet gespaard. Dat was het lot van menig kunstenaar: Vlaams en katholiek volstonden. Hij kon zijn vijanden vergeven. Hij bad veel. Hij hield van Onze Lieve Vrouw. Zijn innigste feest was Sinksen. Als men hem iets kwam vragen, won zijn hart het altijd van zijn verstand. Hij ontving de vernederden en de armen. Hij luisterde naar hun noden, gaf hen goede raad. Zieken en kinderen waren hem heilig. Hij was een goed mensenkenner. Hij geloofde in wat hij schreef.
Stierf haast ongemerkt in een winternacht toen alle gevaar voor een nieuwe hartcrisis voorbij scheen. Diezelfde dag had hij nog een Engels haantje in de sneeuw getekend. Ik vertelde aan Lia Timmermans hoe ik tijdens mijn studententijd uit Boerenpsalm en Brouwer had voorgedragen in gevangenissen en in cafés te Molenbeek tijdens de kerstnacht, tot het stil werd. En hoe we dertig later op d'Hoef van Herman Hens te Peulis hetzelfde deden voor wie luisteren kon naar die onsterfelijke ziel in het werk van haar vader. Zijn woorden die beklijven.
"Dat is zijn erfenis", sprak ze ontroerd. Mijn vader schreef: "De goedheid moet zijn als de dag, als water dat alles vult. Zoals water de vorm aanneemt waar men het indoet, zo moet de goedheid u in alle gebieden vullen." Honderd jaar geleden en zó nabij.
(1)José De Ceulaer - Felix Timmermans - "Ontmoetingen" nr. 9 - Desclée De Brouwer 1967 – 55 blz. (2)De cursieve tekst is van Timmermans, in "Schoon Lier", 1925 - blz. 9. (3) "Feestgroet aan Peter Bruegel", uitgesproken bij de herdenkingsplechtigheden te Brussel op 31 mei 1924. 4)Boerenpsalm (1935) wordt beschouwd als zijn meesterwerk.
Lia Timmermans, de oudste dochter van Felix Timmermans, leeft tussen de nagelaten creativiteit van haar vader. Ze is licenciaat in de kunstgeschiedenis en oudheidkunde. Ze ontving de Prijs van de Vlaamse Provincies voor eigen publicaties: kinderboeken. Ze ontving eveneens de Prijs van de Provincies Antwerpen en West-Vlaanderen en de Prijs van de Scriptores Catholici. Ze vertaalde de sprookjes van koningin Fabiola. Ze verwierf naam met luisterspelen en korte verhalen en met "Mijn vader", het levensverhaal van Felix Timmermans.
Vijfentwintig jaar gelegen overleed te Lier, Felix Timmermans, een der meest gelezen Vlaamse auteurs. Maar het volk blijft hem lezen en de herdrukken van zijn talrijke werken volgen elkaar op, evenals tientallen vertalingen. Nog maar pas, in de loop van 1970, werden weer drie van zijn werken vertaald in 't Roemeens, in 't Tsjechisch en in 't Duits. Ter gelegenheid van de vijfentwintigste verjaardag van zijn dood, is het wellicht goed nog eens de figuur van deze grote Vlaamse auteur in herinnering te brengen.
Want alles wat aan het leven raakt van een kunstenaar als Felix Timmermans, is ons uiterst dierbaar en het bewaren waard, omdat alles van die mens behoort tot onze Vlaamse rijkdom. We bewaren toch allemaal zeer liefdevol tot de kleinste gedachtenissen van degenen die ons eenmaal duurbaar waren - de pijp van grootvader, de breinaalden van grootmoeder - en in de avond van ons leven kijken we met ontroering naar al deze nietige dingen, die ons uit de diepte van het verleden nog eens de klank laten horen van hun welvertrouwde stem. Uit de schatkamer van dit verleden putten we vaak onze volste en reinste vreugde, want de herinnering aan een ding is nog mooier dan het ding zelf.
De pijp van grootvader, de breinaalden van grootmoeder, bij Timmermans zijn het al zijn boeken, van zijn onrustwekkende "Schemeringen in de dood" tot zijn innig "Adagio", al zijn geschriften, tekeningen, schilderijen, kaartjes en brieven aan zijn vrienden. Dat alles maakt de erfenis uit van Felix Timmermans aan heel zijn volk, waarop het met trots in lengte van jaren kan neerzien. Uit deze grote rijkdom hebben we geput om meer in het bijzonder de persoonlijkheid van de auteur in profiel te brengen.
Lier, het oud stadje, met zijn witte gevels en blozende daken, met zijn vesten, waarop houten windmolens wenken, ligt juist op die plek, waar de drie Nethen hun loop tot één zilveren strik te samen binden. Te Noord-Oosten rekken zich de zwijgende dennenbossen over de stille Kempen uit. Het is het land van de eenzaamheid en van de deemoed; een ingetogen, arme streek; maar een hoopvol geloof verstroost het hart van zijn eenvoudige en verlegen mensen. Het is het land der abdijen. Te Zuiden wiegen de malse Brabantse velden met hun rijke oogst. Hier is het leven uitbundig en zijn de kerken overladen met lustig gekrul. Ook hier looft men God, maar met een stuk spek in de mond. Het is het land van Rubens. En langs de Westerkant probeert men op allerlei manieren zo rap mogelijk in Antwerpen te zijn. Mystiek en zinnelijkheid mengelen zich in Lier bijeen, en meer dan ergens anders vindt men hier dit verdeelde hart: de herberg nevens de kerk. Het heimwee naar de hemel en een dronk op het leven.
Zo beschreef hijzelf het stadje waar hij geboren werd. De Fee is altijd een echte Lierenaar gebleven en er is niemand in Lier die meer van zijn stadje hield dan hij. Soms dacht hij er wel eens aan uit Lier te vertrekken en te Antwerpen te gaan wonen om enige dagen nadien weer van gedacht te veranderen, zeggend dat hij er niet weg kon : het was er te schoon! Alles in Lier hield hem vast. De straatjes, de vesten, bijzonder de Begijnenvest met daarachter het stille Begijnhof, de St. Gummaruskerk . en vooral ook de mensen. Daar waren typen onder die ge in een ander stadje niet vond. Als vrienden bij hem een bezoek brachten, dan werd eerst Lier bezocht. Langs het stadhuis naar de Zimmertoren en het Begijnhof en langs de vest naar het pesthuis. En dan maar vertellen, want hij was fier op zijn stad.
Ik was het dertiende kind van veertien, zo gaat hij verder, ik was een overschotje. Voor mij bleef er geen plaats meer in het trouwboekje en daarom schreef men mij dan maar op de omslag. In elk geval ik was er, daar kwam het voor mij op aan.
Zijn moeder, die van het Noord-Oosten van Lier kwam, gaf hem een eenvoudige, stille inborst en van zijn vader, de uitbundige Brabander, kreeg hij een humoristische geest en een levensblijheid, die de Fee bijzonder eigen zou worden. Van alle twee zijn ouders hield Felix. Van zijn moeder, die hij bewonderde voor de zorg en het werk dat ze had voor die resel kinderen en die intussen toch nog de tijd vond om haar kantwinkeltje te doen floreren, en evenveel van zijn stoere vader, die met boerinnenkantenmutsen de buiten opging, van dorp tot dorp, gekleed als een boer, met lange blauwe kiel, rode halsdoek en een hoge zijde muts op het hoofd.
Want van een mijnheer, zo zegt de Fee, willen de boerinnen niet kopen, dan zijn ze bedrogen en daarom kleedde hij zich in boer en dan waren ze niet bedrogen.
Voor zijn vader had Timmermans toch 'n boontje, omdat hij zo grappig kon vertellen, en altijd iets nieuws meebracht als hij van de buiten kwam. Hij bracht eens vijfduizend meikevers mee en op een andere keer russische rapen - En dat waren geen gewone rapen, neen.
Deze rapen, vertelt Timmermans, waren in appelsienenpapierkens gewikkeld, en vader had ze gekregen van russische jagers op de grenzen van Holland. Zij hadden de vorm, de kleur en de reuk van onze rapen, maar de smaak was russisch. Ik was er zo fier over dat ik 's anderendaags t wee van die rapen mee naar school nam en mijn vrienden vonden ze nog veel russischer dan ik zelf.
En alsof hij over zijn vader niet uitgepraat geraakte, vertelde hij verder :
Vader leerde ons oude volksliederen, en speelde 's Zondags voor ons met een klein poppentheater, met houten poppekens van één cent: Faust, de Leeuw van Vlaanderen, Genoveva van Brabant, O. L. Vrouw Hemelvaart en andere dingen. Doch weldra speelde ik met mijn vrienden die stukken zelf, gewoonlijk op een zolder of in een karrekot. Ik ben dikwijls Faust geweest, Marino-Marinelli, Blauwbaard en zelf Jezus. Doch met deze rol eindige mijn toneelspelersloopbaan. Wij speelden het lijden van Ons Heer in het wagenkot van een hovenier. Inkom één cent. Al de wagenbanken waren vol bezet. Ik stelde Jezus voor, had een witte slaapjapon aan en een lange krulpruik op, die mijn broer nog in de feeststoet van St. Gummarus gedragen had. Het kruis bestond uit twee latten van een spekkist. Mijn jongste zuster deed de rol van Veronica. Zij had een handdoek bij, waarop ik met rode inkt een Jezushoofd had getekend. Een andere zuster, omdat zij lang haar droeg, speelde Maria-Magdalena. Het dochterke van de hovenier moest de engel zijn, anders mochten wij dat daar niet spelen. Zij droeg haar eerste communiekleed, en de kelk die zij mij in het Hofken van Oliveten moest aanbieden, was een bierglas met zilverpapier beplakt. Het spel begon.
Als het schof dat uit twee aaneengedriegde voorschoten bestond, openging, zat ik daar geknield tussen twee bloempotten. De engel verscheen. Ik zei wat ik te zeggen had, maar de engel zei: «En toch Felix zult gij dit glas uitdrinken». Plots daarop kwam Judas op, veel te vroeg — Hij was in een brede mantel gehuld — had twee soldaten bij, die elk een broodmes en een knuppel droegen. Pas had Judas mij een kus gegeven, pas had ik geroepen : «Gij komt veel te vroeg» of een der soldaten gaf mij met zijn knuppel zo 'n hevige slag op het hoofd, dat ik het uitschreeuwde van de pijn, de pruik woedend op de grond sloeg en wenend naar huis liep : «Moeder, moeder, 'z hebben mij geslagen», terwijl de kinderen hun cent terug moesten hebben.
Op school was Timmermans een slechte leerling ; meestal was hij één der laatsten. Meer zin had hij in kwajongensstreken, zoals hij er zelf enkele vertelde in zijn werk. Overal moest hij bij zijn. Vandaag zit hij in de herberg "In 't Sneppeken", morgen bij de schoenmaker, die in 't leger van Leopold de Tweede had gediend, overmorgen bij de hovenier, die president was van een hele hoop vennootschappen als de repenclub, de toneelmaatschappij, de fanfare en daarbij nog tentoonstellingen en Vlaamse kermissen inrichtte, of dan weer bij nonkel Rik. Al die mensen hebben iets betekend voor Timmermans en later zou hij ze in zijn werk typeren op de manier die hem zo eigen was. Alles uit het Evangelie zag hij in Lier gebeuren of in de omgeving er van. En later, als hij vernam dat het allemaal in Palestina gebeurd was dan speet hem dit geweldig. Al heel vroeg begon hij boeken te lezen :
Pas kon ik lezen, of ik snakte er naar ook boeken naar de bibliotheek te gaan halen. Daar heb ik mij jaren van tegengehouden. Ik moest het trappeken op van een oud huis, en ik wist dat men moeilijk boeken aan kinderen uitleende. Op een zondag waagde ik het toch. Het rook er naar ajuinsoep. Een heer met bakkebaarden bezag mij misprijzend en stopte mij een vuil boek in de hand : «Op weg naar Frankrijk» van Jules Verne. Toen ik buiten kwam met een boek onder de arm, beefde ik van ontroering. Ik had een boek onder de arm. Ik was lezer van de bibliotheek. Ik voelde mij ineens geen kind meer.
Maar de zin voor het tekenen zat hem nog vroeger in het bloed, en de lust tot de verf was bij hem veel ouder dan deze tot schrijven :
Ik tekende al heel vroeg de wondere kantbloemen na, en verzon er nieuwe. Van jongsaf dacht ik er aan een kunstschilder te worden. Geen papier of lege plek of er stond seffens een manneken op, een molen of een bloem, een vogel of een hond. Eens deed mijn broeder Ernest mij uit een illustratie afschilderen : «een verlaten kanon, waar rondom bloemen en korenaren groeien, en waarop een vogel dapper zit te zingen — die afbeelding heette : «Vrede». Aan een reiziger, die bij ons perels en tulle kwam verkopen, heb ik ze verkocht voor twee frank. Ik straalde als een koning.
Het is zelfs algemeen geweten, dat Timmermans met veel meer soepelheid de tekenpen hanteerde dan de schrijfpen. In die zin drukte hij zich eens uit :
Schrijven is te biechten gaan, tekenen is te communie gaan.
Men noemde Felix Timmermans een dichter, een toneelschrijver, een verteller, een romancier, een schilder, een aquarellist, een pentekenaar, een boekkunstenaar, een pastelschilder, een graveur, een etser, een hout- en linosnijder, want hij was een ware hoorn van overvloed. Van al deze benamingen schijnt de combinatie tekenaar - verteller nog de beste, met dan nog het accent op het eerste lid van de samenstelling. Hij tekende met een verbazend gemak. Meestal ontstond de schets bijna even vlug als in de geest. Daarom wordt van hem terecht gezegd dat hij vooral een schilder was met de pen, en dat hij met een toets en een veeg wist te beschrijven, zoals geen ander dat kon.
En als we in zijn werken bladeren dn worden we echt getroffen door de tekeningen ; als mannekensbladeren houden ze de tekst gevangen. Terwijl we de prentjes bekijken, herleeft het verhaal. En vooraleer we het boek dichtklappen, valt ons bijzonder het sluitstukje op; hij tekende er in vele varianten : het woordje "Gedaan" op een wimpel, een mand met fruit, een uitgedoofde pijp, een lantaarn met opgebrand kaarsje, een blad dat van een boom valt , een treurwilg met graf, een torenwachter met lantaarn, een druivenplukker, een misdienaar die de kaars uitdooft, een afvarend zeilschip, enz...
Welk een overvloed van krabbels bracht hij niet mee van zijn talrijke reizen ! Met vlugge hand wist hij het tere of het krachtige van een landschap vast te leggen ; het forsige van boerengestalten, het vrome van bedevaartgangers, het picturale van steden en dorpen. Sommige schetsen hebben het karakter van een glasraam : zij wortelen in de geest van de gothiek die hij zo zeer waardeerde. Dan weer treffen we uitingen van het volksleven aan, vol handeling en gebeuren. Hij besefte dat een werk moet sprankelen van uitbundige levensblijheid. Het feestelijke naast het godsdienstige speelt een hoofdrol bij hem : de herberg naast de kerk. De typische processies en boerenkermissen zijn levendig en stralen van kleur. Zijn schilderkunst, zoals zijn schrijfkunst is door en door Vlaams zoals hijzelf was. Als hij bij een zijner vrienden een dagje wenste door te brengen, kondigde hij zijn komst aan op de hem eigen manier. Zo schreef hij bijvoorbeeld eens
Beste, wij komen met de vapeur en gaan met U naar de mis. Wij zullen met gevijven zijn. Veel hartelijks, Uw Felix Timmermans.
En ter illustratie tekende hij daarbij een boer op zijn 's Zondags. Veel hield hij van de hei en van de bossen en van heel Gods lieve natuur, van de blakende zon tot de bedauwde spinnewebben, van de vervroren waterkens en van de besneeuwde kerktorens, moeder natuur in nachtgewaad en de kerktorens met hun witte slaapmuts op. Zo schreef hij. Hij was vol belangstelling voor het landleven ; hij wilde er alles van weten. Het was geen zeldzaamheid dat hij een boer op zijn veld uitvroeg wanneer deze plant of die vrucht geplant of gezaaid werd. De antwoorden werden nadien zorgvuldig en zeer nuchter, ontdaan van alle literatuur, opgetekend. Niets bleef onopgemerkt : ieder keurig, sappig gezegde uit de volksmond werd door hem aangetekend. Maar van de regen hield hij niet. Daar had hij een hartsgrondige hekel aan zo klaagde hij dan.
Regen, regen, het is nog al iets met dit opneemvoddenweer, nog te nat om met de kaarten te spelen.
Leef gaarne. Dat zei hij tegen iedereen. En deze woorden zijn als de synthese van heel Timmermans. Leef gaarne. Geniet van al het schone dat God U biedt. En hij gunde iedereen een plaats onder Gods lieve zon. Vele mensen hielden TIMMERMANS voor een echte "Pallieter", iemand die voor niets schrik had. En nochtans, niemand was minder Pallieteriaans dan hij. Wel wenste hij het te zijn, iemand zonder vaar noch vrees, in gedurig jubelende levensvreugde. Maar voor een echte Pallieter was hij in wezen te schuchter van natuur, stil en dromerig en vooral in-goed. Soms gebeurde het wel dat hij plots een aandrang kreeg om zelf eens een scène uit Pallieter te beleven.
Hij was een goede vriend van de nederige mensen, Er zou in zijn geburen geen enkel jubilé doorgaan zonder dat hij van het Comité was. Men moest in die dagen op hem geen beroep doen voor lezingen of voordrachten, eender waar - in binnen- of buitenland - men kreeg hem dan niet weg. Hij zou toch geen enkele vergadering willen overslaan. Het was dan zijn groot plezier versjes te schrijven van enige regels die moesten aangeplakt worden aan de ramen der geburen van de jubilarissen. Kostuums tekenen voor de stoet, medehelpen aan de palatie, dit alles was in die dagen zijn werk en daar had hij zijn vreugd in. Geen enkel kunstenaar heeft altijd zo dicht bij zijn volk gestaan als hij. Hoe gemeend en echt luidt de laatste zin van de opdracht aan het slot van " De Harp van St. Franciscus":
Aan enige simpele mensen uit onze straat, ter ere van St. Franciscus.
Als hij op reis was, en dat gebeurde dikwijls, naar Nederland, Duitsland, Zwitserland, enz... waar hij ontelbare voordrachten gaf, ging er geen dag voorbij zonder dat hij zijn vrouw en elk van zijn kinderen schreef. Zij moesten steeds weten, waar hij was en dat hij aan hen dacht.
Voor Marieke enkele regels, ze wist dat haar Fee, zoals alle schrijvers, geen lange brievenschrijver was; de kinderen kregen prentbriefkaarten voor hun collectie. Op deze kaarten slechts een handtekening : dit kostte minder port. Niettegenstaande zulke reizen behoorlijk honoraria opbrachten en hij sinds het verschijnen van "Pallieter" geen geldzorgen meer had, was hij zeer zuinig. Hij was een zorgzame huisvader, want wie als kind de armoede gekend heeft, weet later het bezit van geld te waarderen. Zonder gierig te zijn, was hij daarin ook een echte Vlaming.
Van elke reis bracht hij een souvenir mee, Hij moest niet zoals zijn vader meikevers vangen of rapen in appelsienpapierkens wikkelen om zijn kinderen plezier te doen, maar het speelgoed dat hij uitzocht moest bij prijs zijn en gemakkelijk om mee te nemen. Voor Marieke, zijn vrouw, was niets te duur en voor zijn talrijke familieleden werden bij een juwelier borstspelden, armbanden en andere snuisterijen in 't groot gekocht. Het moest op iets lijken en zijn familie plezier doen, maar het mocht toch ook niet te duur zijn. De schrijver van "Pallieter" waardeerde een goed voorziene tafel, een welriekende sigaar en een pot geurig gerstenbier. Nochtans verkoos hij krachtige, gewone kost boven fijne hapjes. Later verplichtte een hartkwaal hem een streng dieet te volgen dat nochtans meer dan eens overtreden werd. Felix Timmermans was ook een grote kindervriend. Een intieme vriend van hem, Berten Verbeelen schreef :
Bijzonder Veerle, ons jongste meisje was zijn lieveling. Daarmee kuierde hij de hof rond in een speelgoedkruiwagentje; en zowel Felix als de kleine hadden een reuzepret. En dan ging hij vertellen. Een groot blad papier — want Felix kon voor kinderen niet vertellen zonder tekenen — gekleurde potloden en de vertelling begon. Een paar lijntjes in V-vorm kwamen op het papier. Wat is dat ? ... een vlieg. Daaronder een zwarte bol aangebracht. Wat is dat ? Een bol. Klonk het bij de kinderen in koor. Neen, lachte Felix, de neus van een hond. En intussen was er al een ganse hond bij die neus getoverd. Dan kwam er een petje... met een boer er onder... en die boer heeft een pijpke in de mond... zie hij rookt... en hij heeft een koord in de hand. Wat zal hij er mee voorttrekken ? ... Een hond ... Neen, neen, een verkske. En het verkske verscheen met zijn lange snuit en zijn kruistaartje. Dan kwamen er nog : een schipke met de vijf kinderen er in, een paradijsvogel met vele schone pluimen, een mollig engeltje, en nog, en nog, tot het hele blad vol stond.
Zo amuseerde Felix Timmermans, de wereldvermaarde Vlaamse schrijver, de kinderen en zichzelf.
De eerste kou laat zich voelen en ik maak er een gedicht op.
Zo schreef hij aan een andere vriend :
Wilgen krommen in de mist; paddestoelen staan gegist in bespinnewebde kruiden. Verre dorsvlegelgeluiden en een vogel die raar lacht is het enige dat tracht hier wat leven bij te zetten.
Maar dat kan toch niet beletten dat het hart maar zuchten blijft. 't Land is tot een zucht verstijfd, en de zon schijnt toch zo slap, en de avond komt zo rap met een geur van rotte rapen. Laat ons heden vroeg gaan slapen.
In de intimiteit sprak Timmermans bij voorkeur plat Liers, zoals hij het zelf zo schilderachtig te pas bracht in zijn "Pallieter" en nog in andere verhalen, die hij in zijn geboortestadje liet afspelen. Wie het geluk had met Timmermans zelf over kunst te praten, geraakte onvermijdelijk aanstonds onder de onweerstaanbare bekoring van zijn grote openhartigheid, van zijn onvergetelijke eenvoud, van zijn onmiskenbare oprechtheid en vooral van zijn nederige bescheidenheid. Afgunst kende hij blijkbaar helemaal niet. En aan kwaadsprekerij had hij een broertje dood. Kunstschilder Oscar Van Rompaey getuigde van hem :
Twee en twintig jaar lang ging er om zeggens geen dag voorbij zonder dat ik bij hem thuis binnenliep en nooit herinner ik mij één enkel verkeerd of slecht woord over iemand uit zijn mond gehoord te hebben.
Want Timmermans was goed en mild van natuur. Dat was trouwens de basis van zijn verbeelding en van zijn kunst. Mens en kunstenaar waren bij hem zoals bij de besten van alle tijden, niet te scheiden. Van toen "Pallieter" verscheen, heeft hij zijn lezers hier en in het buitenland bekoord door zijn menselijke liefde en de glans van zijn edel en kinderlijk gemoed. Sedert 1944 leed Timmermans aan een zware hartziekte.
"Ik ben ziek aan 't hart, 't is mij onmogelijk te komen".
Dat was in january 1944. En dan enkele dagen later
"Ik heb het weer aan het hart en ga langzaam als achter een "processie".
En in juli 1944 :
"Ik moet braaf zijn, veertien dagen plat liggen om dat hartje "op zijn plooi te brengen — ik mag nu en dan wat opzitten".
Maar het hart zou hem niet meer met rust laten. De levensblije Felix zou nog wel de zon kunnen zien, maar alleen nog van uit zijn bed of van achter 't venster van zijn ziekenkamer. De laatste maanden was hij voortdurend onderhevig aan crisissen. De minste beweging, de minste gemoedsaandoening deed hem pijn. Hij moest rusten ...
Felix Timmermans zou heel zacht in de armen van zijn jongste dochter Tonet voor altijd ter ruste gaan op 24 januari 1947, nu negenendertig jaar geleden. In 't zwart geklede peekes hebben hem bij zijn begrafenis uitgeleide gedaan ; vrouwen uit de volksbuurt volgden al wenend. Schoner erewacht had men hem niet kunnen geven. De naar hart en ziel eenvoudige man werd door eenvoudige, kleine mensen ten grave geleid en beweend. Het waren die mensen die hij liefhad, die hij uittekende, schilderde en beschreef, van wie hij het ruwe bolster openbrak om hun schone ziel te laten glinsteren.
Vertaald in circa vijfentwintig talen vond Timmermans een lezerspubliek in de gehele wereld. In de reeks werken van Timmermans zullen ons blijven verheugen "Pallieter", "De zeer schoone uren van Juffrouw Symforosa Begijntje", "Boerenpsalm", de korte vertellingen en het toneelwerk dat nog steeds de planken houdt.
"Waarom kan Timmermans vir ons as voorbeeld dien ?"
vraagt de Zuid-Afrikaner CM. Van den Heever zich af.
Waarom is hy 'n uitsonderingsfiguur in die letterkunde ? Die antwoord hierop sal ons dadelijk vind as ons, na al die swaar, psigologiese werk van menige gevierde Europese skryver, die boeke van Timmermans lees. Onmiddeelik word ons verbeelding ligter en blymoediger en leer ons weer om met die oë van 'n kind na die wondere van kleur, vorm en karakteristieke trekke om ons te kyk. Timmermans werk nie met 'n pen nie, maar met 'n penseel. Alles wat hy teken, kan ons dadelik sien".
Leopold Maximiliaan Felix Timmermans verliet deze wereld op 24 januari 1947, maar zijn werk blijft onder ons, onsterfelijk. Van deze Vlaamse Europeaan getuigde Maxime Deswarte, Professor aan de Universiteit te Rijsel :
"Il a été héraut de Ia Flandre et des incomparables richesses de son peuple et de son art".
Lia Timmermans - zo was mijn vader - Manu Adriaens
Lia Timmermans "Zo was mijn vader : streng voor zichzelf maar mild voor de anderen "
Door Manu Adriaens – 1/12/1990
Lia Timmermans, de dochter van de schrijver van "En waar de sterre bleef stille staan " is zeventig jaar en woont al heel lang in Oostende. "Dat komt door mijn huwelijk", zegt ze. "Ik ben met een Aspeslagh getrouwd. Eerst hebben we nog twee jaar in Lier gewoond, maar uiteindelijk zijn we naar de kust verhuisd. Mijn man zat in de scheepvaart, vandaar. Dat was een totaal andere wereld voor mij, zodat ik wel wat aanpassingsverschijnselen heb gehad. Met het zeevolk heb ik altijd goed kunnen opschieten, maar wat ik hier het meest mis, is de overgang van de seizoenen. Of je nu in maart dan wel in oktober langs het strand wandelt, dat blijft hetzelfde, je merkt de veranderingen in de natuur niet. En constant dat water aanschouwen, soms maakt het me wat melancholiek." Een gesprek over haar vader Felix Timmermans en het toneelstuk dat Theater 't Fonteintje in deze periode op de planken brengt.
Lia Timmermans: "In 1986 was het Felix Timmermans-jaar, toen hebben we enorm veel opvoeringen bijgewoond van "En waar de sterre bleef stille staan In één bepaalde week zagen we zelfs vijf voorstellingen. Los daarvan creëerden vorig jaar leerlingen van het Onze-Lieve-Vrouwcollege in Assebroek een stuk op basis van teksten uit verschillende boeken van mijn vader. Heel eigenaardig, met slechts een minimum aan verkleding. Ik had dergelijk toneel nog nooit meegemaakt, maar ik vond het wel prachtig."
Als je al zoveel keren "En waar de sterre bleef stille staan" hebt zien opvoeren, merk je-dan nog telkens verschillen? Lia Timmermans: "Absoluut. Beauvoorde heeft het bijvoorbeeld schitterend gedaan. En in Stene werd vooral de rol van Schrobberbeek subliem vertolkt. Wat ik nu ga zeggen, zal wellicht vreemd klinken, maar het gerenommeerd Mechels Miniatuur Theater — dat het stuk elk jaar met Kerstmis op de affiche zet — vind ik het niét goed doen. Daar zoeken ze het veel te ver. Het moet een volksstuk blijven, hè. Daarom ontroert het me meer als het gewone volk — een amateurvereniging — het brengt dan wanneer beroepsacteurs het kunstmatig opkloppen. In het stuk beleven eenvoudige mensen het mirakel, hou het dus dan ook eenvoudig. "
Je vader heeft in zijn jeugd de drie hoofdpersonages persoonlijk gekend? Lia Timmermans: "Twee van de drie heeft hij gekend, het derde personage heeft hij erbij verzonnen. Wanneer hij met vriendjes verkleed als Driekoningen ging zingen, kwamen ze vaak twee volwassenen tegen die hetzelfde deden. Die hielden van jenever en de kinderen moesten voor hen op de vlucht slaan, want ze vormden concurrentie. Van één persoon heeft mijn vader een palingvisser gemaakt, omdat er in die tijd in Lier nu eenmaal veel palingvissers waren. Nu is er geen paling meer, denk ik, laat staan palingvissers."
Hoe was de jeugd van je vader? Vertelde hij daar vaak over? Lia Timmermans:"Oh ja! Hij was de dertiende van veertien kinderen. In het begin hadden ze het niet breed bij hem thuis, tot het geluk opeens doorbrak. Dat is een verhaal apart. Mijn grootvader was een handelaar in kant. Op zekere dag zat hij in Brussel, en daar ontmoette hij een man uit Tsjechoslowakije die hem vertelde dat zijn portefeuille gestolen was en dat hij geen geld meer had om naar zijn land terug te keren. Mijn grootvader hielp hem en de Tsjech beloofde hem een wagon parels toe te sturen. Hij hield zijn woord. Aanvankelijk wist het gezin van mijn vader niet wat met die grote hoeveelheid parels aan te vangen, tot een van zijn oudere zussen voorstelde : "Laten we handtassen met parels erop gaan maken". Heel de familie heeft zich toen in die branche gestort en is er rijk mee geworden. Trouwens, een achterneef van me die met een Tsjechische is getrouwd, is nu nog steeds de invoerder van die parels."
Van wie erfde je vader zijn schrijftalent? Lia Timmermans: "Hij zei vaak dat zijn vader, mijn grootvader dus, een goede verteller was. Maar om dan nog te kunnen schrijven... Zijn familie vond het overigens maar niks, dat schrijven. Zeker geen volwaardig beroep."
Het stuk speelt rond Kerstmis. Kwam je vader uit een gelovig milieu ? Lia Timmermans: "Mijn grootmoeder was heel godvruchtig en vroom, al had ze zo haar eigen manier om dat geloof te beleven. Ze ging bijvoorbeeld steeds naar het lof, maar anderzijds zei ze : "Zolang de pastoors niet op de preekstoel openlijk verkondigen dat kinderarbeid doodzonde is en de kinderen verder laten slaven, komt er bij mij geen pastoor binnen." Ze was heel sociaal voelend. Haar huis zat altijd vol, iedereen kwam er binnen, iedereen, behalve de pastoor dus."
En je vader ? Was ook hij vroom ? Lia Timmermans: "Mijn vader is geleidelijk steeds godvruchtiger worden. Als je "Pallieter" leest en dat met "Adagio" vergelijkt, merk je een grote evolutie. Wat in het stuk "En waar de sterre bleef stille staan " vooral opvalt, is zijn zachtheid in het beoordelen van de mensen rond zich. De zwakke mensen, uiteindelijk. Door de warmte die er van hem uitging, kon hij ze echt moed geven. Hij was joviaal in de omgang, humoristisch ook, maar in zijn humor nooit scherp of obsceen. Hij verstond vooral de kunst om van die kleine momenten, een uur geluk, intens te genieten. Soms was hij weliswaar stil en weemoedig, maar dat liet hij zelden tegenover buitenstaanders blijken."
Met welk van de drie karakters in het stuk voel jij je hel meest verwant ? Lia Timmermans: "Schrobberbeek vind ik de sympathiekste. Pitjevogel is ongetwijfeld de plezantste, maar aan Schrobberbeek is nog iets kinderlijks, iets kwetsbaars, hij meent het goed, hij is menselijk. Pitjevogel, de luimige, wordt gemakkelijk verleid, waarna hij spijt heeft en er niet meer uit raakt. En Suskewiet, dat is de godvruchtigheid zelve natuurlijk, die opeens van de wereld verdwijnt, een uitzonderingspositie eigenlijk. Daarom moet deze laatste rol sterk worden gespeeld, anders dreigt ze flauw over te komen. Ach, de drie figuren zijn evenveel symbolen, hè."
Het bijgeloof neemt een niet onbelangrijke plaats in het stuk in. Lia Timmermans: "Bijgeloof is iets van alle tijden. Dat tiert vandaag de dag nog even welig : kijk maar eens naar al die sekten en goeroes, of hoe mensen veelvuldig kaartlegsters raadplegen en een amulet bij zich dragen. Vroeger was dat bijgeloof alleen iets primitiever, overgewaaid uit de middeleeuwen. Mijn vader hechtte daar natuurlijk helemaal géén geloof aan, maar hij had begrip voor het feit dat anderen dat wél deden. De moeder van mijn moeder, die bij ons inwoonde, was ook bijgelovig. In haar ogen was dat echter geen bijgeloof, voor haar waren dergelijke zaken gewoon remedies. Met tandpijn bijvoorbeeld trokken de mensen naar een tovenaar, die zijn duim op die tand legde en de pijn vervolgens op een boom overzette, ondertussen allerlei mysterieuze woorden prevelend. Zo ging het er in een klein stadje als Lier toe, wat moet dat dan niet op het platteland zijn geweest! "
Niet alleen het bijgeloof was groot, ook het drankgebruik. Lia Timmermans: "Wat wil je, het was het enige dat de mensen hadden om wat troost in te zoeken. Mijn vader kon van een goed glas wijn genieten, maar ik heb hem nooit dronken gezien. Als hij iemand wél dronken zag, vond hij ook dat menselijk. Zo was mijn vader : streng voor zichzelf maar mild voor de anderen. Dat is het beeld dat ik voor eeuwig van hem meedraag. Een beminnenswaardige man zoals je er nog weinig vindt. Aangenaam, met de gave om te relativeren, zelden kwaad."
Kom, kom, hij zal ook wel een mindere kant hebben gehad. Lia Timmermans: "Misschien was hij wel té zacht en té goed, waarmee ik bedoel dat men er soms misbruik van maakte. Iemand zei hem eens : "Er zijn maar twee soorten mensen in de wereld: degenen die foppen en degenen die gefopt worden. "Waarop mijn vader antwoordde : "Mocht dat inderdaad zo zijn, dan wil ik graag bij de laatste categorie behoren. "Zie je, dat typeerde hem."
Kom je naar een voorstelling in Wijnendale kijken? Lia Timmermans: "Graag. Jullie toneelvereniging heet 't Fonteintje ? Ik ben daar nog water gaan halen in de tijd dat iedereen de kwaliteit ervan roemde. En de dochter van de boswachter van Wijnendale is "au pair" meisje geweest bij mijn zus die in Londen woonde. Ik ben trouwens door die boswachter ooit uit het bos van Wijnendale weggejaagd. Ja, de wereld is klein, meneer."
In het raadhuis van Waalwijk, op de grens van Noord-Brabant en Holland, werd onze aandacht getrokken op een tegeltableau van de patroonheiligen van schoenmakers en leerlooiers St. Crispinus en St. Crispinianus, ontworpen door niemand minder dan Felix Timmermans. De gebroeders Crispinus en Crispinianus, voortgesproten uit een voorname Romeinse familie, vluchtten onder de vervolging van Diocletiaan naar Soissons in Frankrijk, leerden daar het schoenmakersvak en maakten kosteloos schoenen voor de armen. Omdat ze langs deze weg in contact kwamen met de heidense bevolking en er menigeen bekeerden tot het Christendom, werden ze door de Romeinse prefect Rictiovarus op talloze wijzen gemarteld.
Maar omdat ze op geen enkele manier te bewegen waren afstand te doen van hun geloof, werden ze met een molensteen om de hals in de Aisne geworpen, op wonderlijke wijze van de verdrinkingsdood gered en uiteindelijk met het zwaard onthoofd. Dat is zowat de kern van de legende rond de twee patroonheiligen van onze middeleeuwse schoenmakers- en huidevettersgilden.
Rond deze beide heilige ambachtslieden heeft de folklore ook haar werk verricht. J. van Lennep en J. Ter Gouw hebben in hun "De Uithangtekens in verband met Geschiedenis en Volksleven beschouwd" aandacht besteed aan deze heiligen. Ze vertellen ons dat de heiligen geen leer hoefden te kopen, omdat de engelen dat brachten waarom zij dan ook de armen de schoenen voor niet gaven. Een andere overlevering zegt ronduit dat Crispijn het leer stal. In een Duitse versie is vermeld : "Crispinus machte den Armen die Schuh, und stahl das Leder auch dazu."
Dit zou echter op een misverstand berusten. Daar men het Oudmiddelduits verkeerd interpreteerde en dat "stalt" hier "steilte" beduidt, wat in feite wil zeggen dat hij het leer erbij gaf. Wat er ook van zij, in Waalwijk bestond er een grote verering voor deze heiligen, daar de lederindustrie er een van de voornaamste bronnen van inkomsten was. Vandaar ook dat aan de inkom van het raadhuis een koe en een os liggend zijn afgebeeld. Deze dieren, vrij sober gehouwen uit zandsteen door Lambertus Zijl uit Bussum, flankeren de granieten trappen van de bordes als symbolen van de lederindustrie en de veeteelt.
Toen op 1 januari 1922 de gemeenten Waalwijk, Baardwijk en Besoyen werden verenigd tot de nieuwe gemeente Waalwijk, was het toenmalig raadhuis veel te klein geworden en namen de plannen voor een nieuw gebouw vastere vormen aan. Aan enkele architecten werd de opdracht gegeven een ontwerp voor een nieuw raadhuis te maken.
Bij raadsbesluit van 30 januari 1931 werd bouwmeester Alexander Jacobus Kropholler (A'dam 1881 - Wassenaar 1973) als ontwerper aangenomen. Op 19 juli werd de eerste steen gelegd en op 22 oktober 1932 werd het raadhuis officieel geopend. Het metselwerk van de gevels is uitgevoerd in een groot formaat handgevormde baksteen en er is veelvuldig gebruik gemaakt van natuursteen. De hoofdgevel bestaat uit een trapgevel.
Het monumentale karakter van het raadhuis komt ook sterk naar voren in het trappenhuis. Het gebruik van mooie natuurlijke materialen accentueert het stoere lijnenspel. Een zacht strijklicht door de gebrandschilderde ramen is mede sfeerbepalend. De deurpartij naar de raadzaal laat duidelijk zien hoe alle ambachtelijke aspecten van het gebouw zijn gebruikt. Krophollers realisatie is het bewijs van deskundigheid en goed gevoel voor schoonheid. Voor de versiering van het raadhuis deed de architect een beroep op verschillende vooraanstaande Nederlandse kunstenaars en op Felix Timmermans. A. Kropholler had het gedenkteken voor Pieter Breugel ontworpen, dat op 9 oktober 1926 in de gemeente Breugel werd onthuld. Breugel was een onderdeel van de gemeente Son en Breugel, gelegen ten noord-oosten van Eindhoven. Felix Timmermans was lid van het feestcomité en hield er een toespraak. Bij de voorbereiding van de feestelijkheden hadden ze elkaar leren kennen.
Gefascineerd door Timmermans' tekeningen, stond de bouwmeester erop dat de Fé de opdracht kreeg tot het maken van een tegeltableau, voorstellend St. Crispijn en St. Crispinianus, om geplaatst te worden in een nis van het nieuwe raadhuis. Maar ook Timmermans koesterde grote belangstelling voor Krophollers werk. Het "tableau" werd vervaardigd in de tegelfabriek "De Sphinx" te Maastricht in Regouttegels en had als afmetingen 96 x 65 cm.
Voor het ontwerpen van dit prachtig tegelwerk heeft Timmermans afgezien van de traditionele martelaarswerktuigen van deze heiligen zoals molensteen en de priemen of elzen die onder hun nagels werden gestoken. Als attributen gaf hij St. Crispinus een schoenmakershamer en een schoen in de handen en St. Crispinianus een palm als symbool van het martelaarschap en een "bul" als verwijzing naar het Evangelie.
Links onder staan de initialen van Timmermans, maar deze zijn geheel overbodig daar het een typisch Timmermansgewrocht is. Het gemeentebestuur van Waalwijk was zeer opgetogen over het geleverde werk en liet op 14 mei Timmermans weten : "Wij zeggen U dank voor de moeite en zorg, welke U zich hebt willen getroosten en menen, mede in overleg met architect Kropholler, als waardering voor de door U geleverde arbeid en als vergoeding van de door U gemaakte onkosten voor de beschikbaarstelling van het tableau, U een bedrag van 200 gulden te moeten doen toekomen." Met zijn schrijven van 26 mei 1932 verklaarde Timmermans zich akkoord met deze vergoeding.
Meer nog, de burgemeester en wethouders van Waalwijk vroegen Timmermans naar Waalwijk te komen om een bespreking te houden over het eventueel uitvoeren van schilderwerk in de trouwzaal (Waalwijk, 2 juni 1932). Of Timmermans op deze uitnodiging is ingegaan en over de aard van het schilderwerk is ons echter niets bekend. Bij de officiële opening van het nieuwe gemeentehuis was Felix Timmermans, samen met Dr. Henri Polak, letterkundige te Laren ; Dirk Coster, letterkundige te den Haag ; D. Hannema, directeur van het museum Boymans te Rotterdam; en W. Feldkamp, kunstcriticus te Amsterdam, uitgenodigd.
Op deze uitnodiging liet Timmermans de burgemeester en wethouders weten : "Met dank voor Uw geëerde uitnodiging, deel ik U met spijt mede dat ik niet zal kunnen aanwezig zijn bij de opening van het nieuwe Raadhuis. Ik moet op reis naar het buitenland. Met bijzondere hoogachting groet U, Felix Timmermans."
Job Deckers van Schoon Lier overleden op 73-jarige leeftijd
Job Deckers is vorige week op 73 jarige leeftijd overleden. Deckers was in de ruime Lierse regio bekend als zaakvoerder van het boekenantiquariaat Schoon Lier in de Florent Van Cauwenberghstraat.
Chris Van Rompaey
Ronald ‘Job’ Deckers groeide op in Elsdonk (Wilrijk) en verhuisde daarna naar Berchem. Hij werkte achtereenvolgens bij Makro en bij een Nederlandse firma die vliegtuigonderdelen maakt. “Maar dat was mijn ding niet. Ik was met andere zaken bezig: met manuscripten, met boeken, met muziek. Dat artistieke zit trouwens zowat in de hele familie. In 1979 heb ik dan beslist om met een boekenwinkel te beginnen”, zei Job Deckers in 2012 in deze krant.
“Dat mijn antiquariaat Schoon Lier zou heten, was vooraf een uitgemaakte zaak. Ik heb sinds 1957 immers iets met Felix Timmermans. Dat jaar bezocht ik met mijn vader Lier. Op de Grote Markt werd toen het wagenspel En waar de ster bleef stille staan opgevoerd, gebaseerd op een werk van Timmermans. Dat maakte zo’n indruk op mij dat ik kort nadien zelf met de fiets naar Lier kwam gereden, op zoek naar Timmermans. Wist ik veel dat hij tien jaar eerder overleden was.”
Tienduizend boeken
Toen Schoon Lier in 1979 opende, sloeg de winkel meteen aan. Ook toen Deckers de winkel in 2012 sloot, kwamen er nog altijd klanten van heinde en verre, zelfs uit Nederland en Duitsland, tussen de boeken snuffelen. Tienduizend waren het er ongeveer en ze leken chaotisch door elkaar te liggen. Maar dat bezorgde Schoon Lier net zijn charme. Gelukkig wist Job Deckers haast blindelings welk boek op welk rek stond.
Enkele maanden voor de sluiting zei Job Deckers: “Wat er precies met Schoon Lier zal gebeuren, weet ik nog niet. Er zijn drie mogelijkheden. Ofwel neemt iemand de zaak over en blijft Schoon Lier bestaan. Ofwel neemt een jongere collega de boeken over en verkoop ik het pand uit 1880 apart. Ofwel hou ik uitverkoop.” Er is nooit een andere winkel gekomen en het pand staat nog altijd leeg.
Mon Van den heuvel, nog zo’n liefhebber van Felix Timmermans, kende Job Deckers heel goed. “Ik stapte zowat om de twee dagen zijn winkel binnen en werkte met hem als vrijwilliger samen in het stadsarchief van Lier. Job was heel innemend, joviaal, een zachte mens. Het had zijn eigen mening, maar met Job kon je geen ruzie maken. Zijn overlijden is een groot verlies.” Mon:Jarenlang een of meerdere bezoeken, per week, aan Schoon Lier mogen brengen. Daar kunnen praten over onderwerpen die ons beiden meer dan normaal zeer goed lagen. De geschiedenis van Lier en de plaatselijke activiteiten gingen door de revue van belangstelling. Mijn eigen bibliotheek over Felix Timmermans is voor een groot gedeelte in Schoon Lier tot bij mij gekomen. Met dank aan "de Job".
Van morgen bericht gekregen van het heengaan van een persoonlijke vriend. Een prachtig mens. Job het gaat je goed op de andere bladzijde van het boek die nu is afgesloten.
Faience is een type aardewerk dat na eenmaal in de oven gebakken te zijn bedekt wordt met een ondoorzichtige laag witte tinglazuur (vroeger ook wel 'wit' genoemd). Na eventuele beschildering door een plateelschilder met "onderglazuurverf" wordt het voorwerp vervolgens bedekt met een doorzichtige laag glazuur met lood- en tinoxiden. Daarna wordt het voorwerp nog een keer in de oven gebakken. De schildering versmelt tijdens het bakken met de glazuurlaag en wordt er zo ingebrand.
Bij de recente Duitse vertaling van Adagio - Stijn Vanclooster
Bij de recente Duitse vertaling van Adagio
Ruim zestig jaar na de oorspronkelijke publicatie verscheen van Adagio een nieuwe vertaling in het Duits (2009). Het werk is van de hand van Ingrid Wolters, een germaniste en romaniste die jarenlang voorzitter was van het Duitse Felix Timmermansgesellschaft. Dankzij haar jarenlange omgang met Timmermans’ werk en haar taalgevoel is zij erin geslaagd een uitmuntende vertaling af te leveren. Iets wat men uitstekend kan toetsen, daar ook de originele Nederlandse tekst in de nieuwe publicatie werd opgenomen. Een gelukkige keuze, vind ik dit altijd.
‘Adagio, das sind dreiunddreiβig Gedichte der Dankbarkeit und Ewigkeitshoffnung’, luidt het terecht op de achterflap van de nieuwe vertaling (2009). Timmermans werkte aan die gedichten vooral in de laatste jaren van zijn leven, al dateren sommige ‘oerteksten’ van vele jaren eerder. De bundel, die als Timmermans’ geestelijke testament wordt beschouwd en uitgesproken metafysisch georiënteerd is, is de vrucht van een levenslang religieus zoeken. Vele gedichten vertolken direct het zo door en door Timmermansiaanse melancholische levensgevoel:
De blaadren rijzen door den stuggen nevel, er zijn geen klanken meer, er is geen lied, slechts in het dorre riet een vroom geprevel… Nu komt de tijd dat men naar binnen ziet.
Want wij zijn arm, en knagen aan ´t verleden en spelen met de kaarten van verdriet. […] (p. 4)
Ook de beroemdste Timmermansverzen komen uit deze bundel:
De kern van alle dingen is stil en eindeloos. Alleen de dingen zingen. Ons lied is kort en broos. (p. 61)
Wie de Adagio-gedichten analyseert, de breedheid van thematiek en diepte van denken en voelen daarachter peilt, komt er nooit toe hun auteur als een oppervlakkige folklorist te catalogiseren – iets wat op basis van minder geslaagd werk (welke auteur leverde er geen?) wel eens werd gedaan. De gedichten in Adagio verschillen daarmee hemelsbreed van de jeugdgedichten waarmee Timmermans had gedebuteerd – ‘der Unterschied […] ist in jeder Hinsicht lebensgroβ, lebensweit’, noteert August Keersmaekers in zijn informatieve nawoord bij de vertaling, waarin onder meer wordt stilgestaan bij Timmermans’ geestelijke evolutie, de plaats van de gedichten in het oeuvre van de auteur en de compositie van de bundel.
Getuigen de Adagio-gedichten van een diep geestelijk rijpingsproces, evenzeer zijn zij het resultaat van een intens creatief-formeel bezig zijn. Ook dit aspect doet Keersmaekers sterk naar voren komen, door bv. de handschriften. Timmermans was voor alles een kunstenaar, voor wie gedichten componeren vooral een bezig zijn met de vorm van zijn scheppingen betekende. Voor Timmermans was dat geen zaak van techniciteit. Het werken aan en herwerken van de Adagio-gedichten was voor hem een instinctief bezig-zijn, een ritus, haast een vorm van bidden ook. In een brief aan zijn vriend Marc Edo Tralbaut noemde hij een gedicht ‘een belijdenis uit het diepste’.
De literatuurwetenschap besteedt tegenwoordig veel aandacht aan het ontstaansproces van een tekst. Ook de Timmermansstudie heeft zich op dit terrein bewogen. Een mijlpaal is hier de in 2000 door August Keersmaekers gepubliceerde studie Het geluk van een schrijver: Felix Timmermans en zijn Pallieter(1) , twee boeken die via een studie van de verschillende overgeleverde tekstvarianten uitvoerig aantonen hoe hard de Lierse auteur aan zijn zogenaamd spontaan gegroeid meesterwerk had geschaafd alvorens hij het in het licht gaf. Hoe oorspronkelijk Timmermans’ artistieke talent ook was en hoe spontaan en natuurlijk tot stand gekomen zijn werk (in zijn beste momenten) ook lijkt, toch was het meestal het resultaat van schaven en herwerken, en opnieuw bijvijlen. En twijfelen.
Dat was ook voor Adagio het geval. Voor de definitieve afwerking van die gedichten deed Timmermans een beroep op Albert Westerlinck, de toenmalige redactiesecretaris van Dietsche Warande en Belfort, het tijdschrift waarin de eerste van die gedichten werden gepubliceerd. Per brief of ten huize van de dichter sleutelde Westerlinck mee aan de verzen – overigens vooral verstechnisch; de impact van de Leuvense hoogleraar op de definitieve tekst is uiteindelijk niet zo groot geweest. (Over die samenwerking schreef Marcel Janssens recentelijk nog in een jaarboek van het Felix Timmermansgenootschap.) Dat Timmermans voor de publicatie niet over één nacht ijs ging, getuigde hij expliciet in een briefje aan een vriend: ‘Ondertussen heb ik een paar oude gedichten, die ik in de tijd hier en daar op een envelop of in een notaboek gekribbeld had, opnieuw ontcijferd, ze gekalefaterd, hun een nieuwen asem ingeblazen. En uit die sluimerende koppen zijn door de zon der ervaring en den regen van een dikwijls heiligend lijden […] gedichten gegroeid. […] Ik mag nu wel niet zeggen dat zij zo maar uit mijn pen zijn gevloeid […] Daarbij moet ik u nog schrijven, dat ik verwonderd ben hoe eenvoudig en toch hoe ingewikkeld het is een gedicht te maken.’(2)
(1) August Keersmaekers, Het geluk van een schrijver: Felix Timmermans en zijn Pallieter. Gent: Koninklijke Academie voor Nederlandse Letterkunde, 2000. (2)Geciteerd in: Marcel Janssens, ‘Albert Westerlincks medewerking aan Adagio’. In: Job Deckers (samenst.), Het witte huis. Jaarboek 2005 van het Felix Timmermansgenootschap. Lier: Felix Timmermansgenootschap, 2005, p. 85-93, het citaat op p. 87.
Poëzie vertalen is niet minder ingewikkeld. De vertaler moet rekening houden met beide voorvermelde facetten, de inhoud en de vorm van de brontekst. Beide moet hij zich eigen maken en opnieuw tot uitdrukking brengen, in een andere taal maar toch zo dicht mogelijk tegen de oorspronkelijke vorm aanleunend. Kan men überhaupt wel vat krijgen op de bedoeling van een auteur, het effect dat hij beoogde met zijn werk, de sfeer die een tekst uitstraalt? Een kunstwerk vertalen is altijd ook een nieuw maken. Dat vertalen een kunst op zich is, geldt nog meer voor het genre poëzie – met zijn betekenislacunes, ambivalenties, woordspelingen, ritme en rijm… Hoe dit alles bewaren en tegelijk her-uitdrukken, bovendien zo dicht mogelijk tegen de brontekst aan? Een geslaagde vertaling kan niet anders dan het resultaat zijn van rijping. Zij is het product van lezen en herlezen, bewerken en herwerken. En aan de grond ervan ligt altijd een grondig inzicht in het werk van de te vertalen auteur.
Het is een zegen dat zich aan de recente Adagio-vertaling zo’n doorgewinterde Timmermans-lezeres gezet heeft. Haar werk getuigt ervan dat zij zich Timmermans’ verzen diep eigen heeft gemaakt. Zo brengt haar omzetting niet altijd een woord-voor-woord-vertaling, maar durfde de vertaalster hier en daar doorslaggevende keuzes te maken die tot gevolg hadden dat de sfeer en het ritme van de oorspronkelijke verzen zo onaangetast als mogelijk bleven. Zo wordt ‘De blaadren rijzen door den stuggen nevel’ in het Duits ‘Die Blätter fallen, dichte Nebel steigen’. En zo ‘knagen wij’ in het Duits niet ‘aan ’t verleden’, maar zijn wij ‘im Gestern noch verfangen’, en ‘stelt’ (in hetzelfde gedicht) ‘het schoonste sprookje ons niet tevreden’, dan ‘wekt’ dat in het Duits ‘kein Verlangen’:
Denn wir sind arm, in Gestern noch verfangen, die Karten aus Verdruss sind unser Spiel. Das schönste Märchen weckt uns kein Verlangen, und durch den Nebel lockt kein Zukunftsziel. (p.5) Elders wordt 'der aarden bloeme' vertaald als 'Erdendingen' en wordt 'Uw naam te noemen' 'Deinen Namen singen':
Als dauwdrop aan der aarde bloeme AlsTautropf an den Erdendingen weerspiegel ik het al. so spiegle ich das All. Ik hoor de spheren zoemen. Ich hör' die Sphären klingen, Gansch 't sterrendal das Sternental probeert Uw naam te noemen. will Deinen Namen singen. (p.30-31)
In de aangehaalde verzen koos de vertaalster voor een niet-letterlijke vertaling om het rijm te kunnen behouden. Gelukkige poëtische vondsten, die bovendien de sfeer en ook het oorspronkelijke ritme onaangetast laten. Dat geldt ook voor de vertaling van volgende verzen, waarbij de woordvolgorde licht werd veranderd:
Het ligt zo zwaar op mijn gemoed, Es liegt so schwer mir im Gemut, alleen kan ik het niet bewerken; allein kann ich es nicht erreichen; maar, als Gij mij een teken doet, doch wird mir Trost und Kraft und Glut, zal mij dat troosten en versterken. wenn Du mir, Gott, nur schenkst ein Zeichen. Dan wordt het goed! Dann wird es gut! (p. 20-21)
Mits het nodige taalgevoel en zoeken, en zich diep te laten doordringen van Timmermans' geest, komt men soms tot verbluffende resultaten, waarbij de vertaling allesbehalve afbreuk doet aan het originele vers. Dan blijkt eens te meer dat het Duits wellicht de meest geschikte vreemde taal is om Timmermans' poëzie in om te zetten. Bijvoorbeeld:
[...] maar ach, mijn ziel, ik weet het niet, [...] ach, Seele mein, was mag es sein? ik heb ineens zoo 'n schoon verdriet. Ein schöner Kummer fängt mich ein.(p.40-41)
Terecht evenwel heeft Wolters het rijmschema niet altijd als zaligmakend beschouwd. In sommige gedichten zette zij dit naar haar hand. Veelal gaat het ook daar om doordachte aanpassingen, die beoogden de sfeer van de originele verzen zo goed mogelijk te vatten:
De maanschil perelmoert in 't water, Perlmuttern glänzt der Mond im See, maar in de schaduw sluipt de dood. im Schatten schleicht das Todeslos. Gelukkiglijk, dat ziet ze niet, Ach, glücklich nur, dass sie's nicht sieht; dat is voor later. bald naht das Weh. (p. 44-45)
Dit handvol voorbeelden moge aantonen dat Ingrid Wolters steeds de wonderbare eenvoud van de oorspronkelijke verzen respectvol heeft benaderd, terwijl die eerbied haar anderzijds niet heeft geremd soms enkele noodwendige kleine aanpassingen aan te brengen. August Keersmaekers citeert dan ook terecht Timmermans’ vriend en vertaler Karl Jacobs, die destijds aan de vertaalster schreef: ‘Ich finde, dass Sie den Ton und die Stimmung des Originals ausgezeichnet treffen, und ich lese Adagio von mal zu mal lieber. […] Diese zeitlosen musikalischen Gedichte haben nach all den Jahren nichts von ihrer Schönheit eingebüβt.’ (p. 77.)
Felix Timmermans, Adagio. Gedichte im niederländischen Original des Dichters aus Flandern und in deutscher Übertragung von Ingrid Wolters. Mit einem Nachwort von August Keersmaekers. Heilbad Heiligenstadt: Verlag F.W. Cordier, 2009.
Waarom ik van Timmermans hou. (deel 1) - Viktor Claes
Waarom ik van Timmermans hou.
Lezing voor de Felix Timmermans Kring door Viktor Claes – 8/10/1995
Ja, ik hou van Felix Timmermans. Ik hou van de mens Timmermans zoals ik hem heb leren kennen uit het boek van zijn dochter Lia (Mijn Vader) en uit andere biografieën en getuigenissen. Ik hou van de tekenaar en de schilder Felix Timmermans die in zijn vaak naïeve kunst een congeniaal beeld geeft van de nog ongeschonden natuur, van de bekoorlijke Lierse straten en gebouwen, van de eenvoudige goede mensen die hij ook in zijn literair werk beschrijft.
Viktor Claes en Gaston Durnez
Ik hou van de Vlaming Felix Timmermans die in zijn jeugd droomde van een "Koninkrijk Vlaanderen" en zich in de Eerste Wereldoorlog o.a. als Voorzitter van de Vlaamsgezinde vereniging Volksopbeuring inzette om hongerige kinderen te voeden en arme mensen te helpen. Hij had het ongeluk in een land te leven waar Vlamingen nog tweederangsburgers waren en daarvoor heeft hij tweemaal moeten boeten.Maar ik wil het vooral over de schrijver Timmermans hebben.
De Vlaamse schrijver Felix Timmermans vind je natuurlijk ook in zijn werk terug, in de liefde voor zijn geboortestreek ( Lier, St Gummaruskerk, Begijnhof, de dorpen Grobbendonk, Bouwel Emblem enz.)
LIER Waar de drie kronkelende Nethen een zilveren knoop leggen; waar plots het spekbuikige, overvloedhoornige Brabant zich scheidt van 't mijmerend, magere Kempenland, daar is het...
(Schoon Lier) Met haar dak lijk een horizont, haar feestelijke toren, feestelijke timpanen, feestelijke schoorbogen, balustraden, pinakels, nissen, spuwdraken en heiligenbeelden, bloemt ze op als een kostelijke juweeldoos, waarvan haar kleurige kerkramen de blinkende edelstenen zijn.
(Sint Gummaruskerk) Orgelmuziek zuigt het hart naar binnen. De ramen juichen als een Vlaamse vlaggenstoet. De oude huizen hebben een ziel. Zij zijn warm doorolied van de tijd; de poëziebalsem geurt eruit lijk lentevioletten. Ze zijn van binnen naar buiten gebouwd, gelijk de mensen wier gelaat geboetseerd is naar hun innerlijkheid en karakter. Ze zijn eerlijk en hartelijk.
(Schoon Lier) Het Begijnhof is d' amandelboon van Lier.
(Schoon Lier) (de begijnen:) De geur van 't geloof waait uit hun witte kappen, en de vrede staat recht als een zuil uit de hemel, recht op de rode daken en de oude muren, wit en stil als een gedurige zondag.
(Schoon Lier) Als men ginder in de verte tegen de horizon een molentje draaien ziet, dan krijgt het landschap leven, dan verroert het landschap, en een gevoel van vrede en herderlijke eenvoudigheid wandelt door uw hart. (De molen van Fransoo in Pallieterland – 1922/1923)
MINNEKE POES – 1942 Maar de geitemelk, die er ons Gommeerke elke dag gaat halen, direkt van de uier in de melkpot, is zuiverwit als hagel en als een okkernoot zo hartelijk van smaak. Het is bijna niet te geloven, hoe er in deze dorre streek, die toch voor natuurlijke vruchten, enkel knorrige mastetoppen afwerpt, zoiets edel mild en blank als geitemelk kan bestaan. Het is als een perel in een koppige oester. Er is een taaie kracht in deze natuur van den en heidekruid, die in het zand haar leven zoekt. Een langzame kracht die immer in hetzelfde gebaar blijft staan. Eeuwig, armoedig-groen, en hard van moeite als de vereelte hand van de arme heiboer. Doch zo rond de Sinksendagen lacht ze, als het gegiechel in een koperen trompet: dat is wanneer de brem zijn gouden droppels uitfonteint. Eenvoudige, goede, eerlijke mensen komen overal terug in zijn werk
HET KINDEKEN JEZUS IN VLAANDEREN - 1917 Op de schelft, in de duisternis zat er een te dromen op zijn viool. Verder was het goed en stil onder die eenvoudige mensen, die roken naar mest en aarde, die dag in, dag uit met hun beesten leefden en vergroeid waren van lijf en ziel, naar de rustige stilte der velden en de oneindigheid der hemelen.
De herders horen de naderende muziek van de engelen in de kerstnacht. Allen luisterden nu naar een fijn muziek, dat als een dauw over de hemelen druppelde; 't waren korte of lange klanken, hier, dan daar, dan ginder, lijk langzame regenlekken, die elk een zoete toon gaven als ze de bomen of de aarde raakten.
Overdadiger is de natuur, uibundiger de levenslust in Pallieter. Het optimisme en de onbezorgde genotzucht van de levensgenieter Pallieter is lang de bestbekende zijde van Felix Timmermans geweest. Er is gezegd dat Pallieter een losbol, dagenmelker was, dat hij niet werkt en dat hij de wereld bekijkt als een grote speelgoedwinkel, dat hij zich op een godslasterlijke manier volpropt met bier, frikadellen en pannekoeken….
Ondanks alles kan die levensvreugde nog aanstekelijk werken en er zijn passages en hoofdstukken genoeg waar ik zoveel van hou dat de keuze bijzonder moeilijk valt. De onbezorgde vreugde van Pallieter komt gerijpt en gelouterd terug in Boerenpsalm o.a. in dit citaat :
BOERENPSALM - 1935 Ha, wat is er zo jeugdig als bij 't krieken van de dag, in uw werkbroek te schieten, naar buiten te wippen en de koelte van de morgen over uw vel te voelen ritselen. De nevel ligt nog op de velden. De vruchten, het kruid, het gras zijn overzadigd van dauwdruppels. Het is zo schoon, en 't is zo stil, dichtbij en heel in de verte. Ge hebt spijt dat ge moet hoesten, de zon breekt door de smoor, en de reuken van het veld rollen rond uw hoofd.
Ge riekt de klaver, het koren, het beekwater, het mest, de bloemen, de honing, ge luistert naar de leeuwerik. En zo staat ge daar in uw deur te asemen, de morgen in te drinken, lijk koele drank, en van de groei van uw vruchten te genieten, van uw werk dat daar zo schoon ligt, ordelijk in voren en vlakken, lijk schone tapijten. Ge wipt op van geluk en werklust, uw bloed trilt en ge zwiert, rijker dan een koning de staldeuren open. Ha, die warme reuk van beesten en mest.
Aan het eind van deze spreekbeurt zou het moeten duidelijk zijn waarom ik van Timmermans hou. Ik hou van zijn beschrijvingen van zijn geboortestad, het begijnhof, de goede arme Kempen met zijn rijke natuur. Ik hou van zijn Pallieteriaanse vreugde in het leven. Ik hou van de taalkunstenaar met zijn frisse , expressieve beeldspraak. Ik hou van wat hij over de liefde zegt. Ik hoop dat ik voor sommigen heb kunnen aantonen dat wat hij schrijft, veel beter is dan de kerk in zijn tijd dacht. Ik hou van de manier waarop hij aan de natuur een bovennatuurlijke dimensie geeft en hoe zijn opgang naar God van een diep inzicht in het geestelijk louteringsproces getuigd en soms bijna mystieke allures krijgt.
Het behandelen van een tema als dit voor een publiek als hier is een gewaagde onderneming. Je zit / staat voor mensen die Timmermans beter gelezen hebben en er meer van afweten. Het vraagt bovendien moed, want je verraadt meer van jezelf dan je denkt. Wanneer ik me van mijn onderwerp heb laten afleiden, was het met de bedoeling Timmermans te verdedigen en zijn werk in een ruimere context te plaatsen. Ik hoop daardoor aangetoond te hebben dat zijn kunst minder tijdsgebonden is dan die van veel tijdgenoten aan wie in de tegenwoordige literatuurgeschiedenissen meer aandacht besteed wordt.
PALLIETER – 1916 Als Pallieter zag wat een heerlijk weer de dag ging brengen, gooide hij zijn klak in de lucht en liep met lachend gezicht naar de zolder, op het donkere beiaardkamerken. Hij wierp er een houten dakdeurken open en het witte licht kwam binnengespoten, en van de eerste verblinding bekomen zag hij daaronder het friese morgendland in al zijn deinende wijdheid blootliggen.
De bossen zijn het hart der aarde! Overal was de weldadige reuk van mos en sappig hout, En dan die bosbeziën, die rode bosbeziën met een rijns smaaksken achteraan! Pallieter zijn lippen zagen er purper van. En zo drong hij heen door een wellustige overdaad van leven en groei, tot hij kwam in het eigenlijke woud. Daar deed hij zijn hoed af, bleef getroffen staan, en voelde zich geen duim meer groot. Hier waren geen struiken, maar uit de rosse bladgrond rezen overal de grijze, gladde beukebomen lijk keersen recht omhoog en spanden ginder boven met dicht bladerengewelf het zicht des hemels af; zij rijden zich achter en nevens elkaar tot een onmetelijke diepte van bomen, die heel ver vergroeide tot een grijze houtgordijn waar lucht noch land door pierde.
Ze zwegen en luisterden naar een nachtegaal, die alleen in de verholenheid van een bloeiende kerseboom zijn gouden hart liet roeren. Maar daar, als niet opeens begonnen, klonk er van op het Begijnhof het diepgevoeld gestreel van een cello. De cello sprak; 't was innig lijk een zingende mensenstem, 't klonk lijkuit de waterdiepte omhoog. 't Droeg de ijlheid van de hemel en de jongheid van de lente, 't Was Beethoven, Benoit, Wagner, Palestrina en Grieg. Zo dreven ze schoon als in een droom over het water weg, en over het nachtelijke, stille land wandelde de galm van de heerlijkste muziek der aarde, 't Was alsof God zijn voeten op de wereld had gezet.
Merels en zoetelieven, wielewalen en vinken, kneuters en kwiksteerten deden van wellust de bomen zingen; en tussen het geklank van die verschillende rumoerige vogelekelen, floot kalm en trots de koninklijke nachtegaal. Het was als een gulden fluit, die in de bomen hong en telkenmale klonk, als er een regenlek op klopte. Er was een zalige weldadigheid over het land, een zoete bedwelming, die opsteeg uit alle dingen. De hemel was warm-grijs, en blauw lagen ginder de verre verten, als fijne wierook.
Zo goed als alles wat ik tot dusver besproken heb uit het literaire werk van Felix Timmermans wordt door de literatuurkritiek afgedaan met termen als heimatkunst, streekliteratuur, naiëve vertelkunde – termen die door de veel toonaangevende moderne literatuurcritici denigrerend bedoeld zijn. Hier wil ik nu evenuitweiden over een aantal factoren die daartoe bijgedragen hebben.
1- Aan een eerste punt hoef ik niet veel woorden te verspillen. Het is maar al te goed bekend dat na de jongste wereldoorlog een aantal duistere krachten korte metten meenden te mogen maken met de katholieke Vlaamse kunstenaars.
2- Ten tweede hebben we de beschuldiging dat de streekverhalen van Felix Timmermans, Ernest Claes enz. psycholgische diepgang missen. Men spreekt van een aaneenschakeling van losse miniaturen, simplistische karakteruitbeelding en een tekort "sociale bewogenheid". Pallieter wordt "ongecompliceerd vitalistisch" genoemd. Het kindeken Jezus in Vlaanderen en De zeer schone uren van juffrouw Symforosa, begijnten worden "sprookjesachtig" genoemd en "van alle intellectuele bekommernis gespeend".
Sprookjes uit een ver mythisch verleden dat kunnen moderne literatuurhistorici nog aanvaarden, maar iets dat sprookjesachtig, onschuldig, eenvoudig is en rechtlijnig in onze tijd dat kan toch niet meer door de beugel. Gecompliceerde gevoelens, verwrongen karakters, decadente levensverhoudingen die kunnen het best met psycho-analytische metodes bestudeerd worden en die worden ongeveer als een conditio sine qua non voor moderne hoogstaande literatuur beschouwd. De bestbekende zijde van de schrijver Felix Timmermans is lang de levensgenieter Pallieter geweest. Zijn uitbundige levenslust.
Moderne wetenschappers gaan zelfs zover dat ze door hun psycho-analytische theorieën toe te passen diepe, onvermoede lagen proberen bloot te leggen in onschuldige teksten die iets anders uitdrukken, dat ze verborgen – vooral seksuele – instinkten en neigingen ontdekken bij auteurs die anders geïnterpreteerd moeten worden.
2 voorbeelden: 1) Het gedicht van Guido Gezelle : Serenum erit (Al rood is’t dat ik zie: één ovenvier heel ’t westen) is in 1986 het slachtoffer geworden van een interpretatie in psycho-analytische zin. De rode avondhemel kondigt mooi weer aan voor de volgende morgen. Nu vergelijkt Guido Gezelle dat vuurrode westen met de geslachte en gevilde lichamen van stieren en ossen in het slachthuis. Het zijn die manelijke en ontmande dieren die de gedachten van de literatuurkenner leiden naar castratie, menstruatie, fallische symbolen, zondeval, schuld en sex! Alleen zo wordt de poëzie van Guido Gezelle interessant! Het ergst is wellicht nog een zinnetje als dit: "Castratie, en de ontkenning ervan, fallische en gesneden moeder, ontmoet men overal in Gezelles poëzie. 2) Een Zweedse dissertatie (proefschrift) over de Zweedse schrijver en Nobelprijswinnaar Pär Lagerkvist (Dikten som besvärjelse, 1987). Pär Lagerkvist = godzoeker, maar in zijn jeugd zeker ook atheïst. Het leven eindigt voor hem met de dood en God is een mooie droom of, zoals Pär Lagerkvist het in een jeugdverhaal "De Godsgedachte" beschrijft, een naakte jonge vrouw die door de jager in een bos vervolgd wordt, maar als hij haar wil kussen is er alleen een bron met ijskoud water. Hij zoent en ziet in de weerspiegeling alleen zichzelf, zijn eigen gezicht, wit en koud als de dood. Wie dieper ingaat op de Godsgedachte vindt alleen zijn eigen angst en de dood. Er is geen God. Het leven is 'ein Serie zum Tode' De Zweedse dissertatie maakt van heel dit verhaal een zuiver erotisch verhaal dat hij ontleedt volgens de theorie van Lacan. Hij komt tot totaal verkeerde conclusies. Hij heeft Lacan gelezen, maar niet Lagerkvist. Met Pär Lagerkvist zijn we ogenschijnlijk mijlenver van Felix Timmermans terechtgekomen. En toch is dat niet het geval. Want hij mocht dan een atheïst zijn ,later heeft hij zich een "religieus atheïst" genoemd , hij was vooral een godzoeker en reeds in zijn literaire programmaverklaring uit1913 beveelt hij de oude godsdienstige werken als de Bijbel, de Avesta, het Egyptische dodenboek, de Rigveda, de Edda en de oude Latijnse kerkhymnen aan als lectuur en studiemateriaal om de moderne literatuur weer gezond te maken. In diegodsdienstige oorkonden, zegt hij, vinden we "eenvoudige gedachten, ongecompliceerde gevoelens ten aanzien van de eeuwige krachten van het leven, verdriet en vreugde, eerbied, liefde en haat, uitdrukkingen van het algemeen menselijke dat zic boven het individuele verheft."
Hier zitten we midden in wat Felix Timmermans doet in zijn werk: eenvoudige mensen aan het woord laten, ongecompliceerde gevoelens uitdrukken, zijn vreugde uitzingen om het leven. En Pär Lagerkvist gaat nog verder: de moderne letterkunde is verpest door een "onvermoeide lust om te graven in de duisterste diepten van de menselijke ziel", door de belangstelling voor "het ziekelijke, ongezonde." Het geliefde type is tegenwoordig de "psychisch ontredderde".
De psychoanalyse zal in Pär Lagerkvist nooit – en ook in Felix Timmermans niet – een bondgenoot vinden. De vraag naar psychologische analyse is een moderne eis, het uitrafelen van gevoelens en instinkten is een moderne verwachting in de letterkunde. Vindt u zo iets in de sprookjes, in parabelen van het Nieuw Testament, of in heel de bijbel? Bij Homerus, Vergilius, Dante? U zult heel weinig belangstelling voor psychoanalyse vinden in heel de antieke of middeleeuwse literatuur. De Beatrijs bijv. En toch leert men daar meer over de verhouding van de mens tegenover het echte leven, tegenover de eeuwige problemen (liefde, God, goedheid, waarheid, trouw en ontrouw) dan in veel moderne literatuur.
3) De gecompliceerde verwikkelingen van het menselijke zieleleven doen me nog aan iets anders denken. Onze voorzitter noemde daarstraks de titel van een artikel: "Is de vrijgevochten schoonheid een hond die in zijn eigen staart bijt? " Degenen die benieuwd geworden zijn naar de betekenis van die vraag en de inhoud van dat artikel zullen me deze uitweiding wel vergeven. Ik wil al onmiddellijk zeggen dat er bij Felix Timmermans geen sprake is van een vrijgevochten schoonheid, en dus ook niet van een hond die in zijn eigen staart bijt.
In mijn artikel gaat het over het ware, het goede en het schone (Verum, Bonum et Pulchrum) die in de oudheid en in de middeleeuwen een vanzelfsprekende eenheid uitmaakten. De eerste tekenen van een scheiding tussen het schone en het ware en goede vinden we in het individualisme van de Renaissance wat zal leiden tot de emancipatie van de kunstenaar en de eigengerechtigheid van de geniale dichter. Bij Kant (Kritik der Urteilskraft) is de autonomie van de schone kunsten bereikt. Poe en Baudelaire verzetten zich tegen het moralisme in de literatuur, wat leidt tot de kunst om de kunst.
In de oudheid, bij de Kelten en oude Germanen was de dichter een persoon van aanzien, de opvoeder van het volk, die dicht bij de priester stond en bij God. Hij schreef verzen bij alle belangrijke levensmomenten van geboorte tot dood, bij de jacht en de oogst, om te juichen of om te treuren. Wat zien we nu in de 19de eeuw? De kunstenaar krijgt het stigma van een zonderling en extravagant. Hij is een bohémien die aan de rand leeft van de maatschappij. Hij gedraagt zich excentriek. In de Europese literatuur van de 19de eeuw,hebben we zulke bohémien-schrijvers en dandytypes van Byron tot Oscar Wilde. In de Nederlandse literatuur kunnen we denken aan Kloos en Van Deysel. En tegenwoordig hebben we misschien meer zulke dan normale mensen in de literatuur. Het esthetische is dus de hoogste waarde geworden. Voor Nietzsche is niets meer waar en het bestaan is alleen nog te rechtvaardigen als estetisch fenomeen. Dat dit leidt tot een ontreddering van de menselijke persoonlijkheid is bij hem duidelijk te zien: de Umwertung aller Werte voert de schrijver Nietzsche tot het nihilisme en de mens Nietzsche tot volledige waanzin ( Dat is de hond die in zijn eigen staart bijt).
Ook bij ons wordt het estetische de hoogste norm. Kloos voelt zichzelf een God in zijn gedachten en Perk erkent geen god naast de Schoonheid, "Wier naam geheiligd zij". Emmanuel de Bom gelooft niet in eeen vergankelijke moraal en schrijft dat "het schone langer zal leven dan het ware". De vrijgevochten schoonheid brengt ons tot tal van kortademige experimenten zoals dadaïsme, surrealisme, concrete poëzie. Pas op! – ik weet goed dat ik me met zulke uitspraken op glad ijs waag. Ik ben niet tegen vormvernieuwing in de kunst. Experimenten zijn er nodig. Alles wordt zo vlug cliché in de letterkunde. Daarom moet een schrijver steeds opnieuw naar frisse beelden zoeken en een treffend taalgebruik.
In mijn artikel geef ik als voorbeeld van spel met de taal dat toch de eenheid van het ware, goede en schone respecteert een gedicht van Guido Gezelle. Ik had even goed een tekst van Felix Timmermans kunnen nemen. De taalkunst van Felix Timmermans is experimenteel en expressief. Zijn beelden verrassend en origineel. Dat een vergelijking soms wat ver gezocht lijkt of een vonst wat minder geslaagd is, doet weinig afbreuk aan de waarde van zijn kunst. Quandogrie bonus dormitat Homerus (Horatius, De arte poetica). Dutte ook de goede Homerus soms niet eens in? De taalkunstenaar Felix Timmermans.
Expressieve alliteraties: De duiven vlogen in klapperende kladden de fijne morgenvelden in, (Pallieter)
(Pallieter rijdt met het hondekarretje naar de molen en Loebas) liep zo hevig dat het karretje er opzij van slingerde, en knetste en bonkte op de bulten der kasseien, (Pallieter)
de zonnebloemen zongen van de hommelen. (Pallieter) (twee zwarte trage ossen trokken een ploeg) en hun snuiten snoven damp. (Pallieter)
Oorspronkelijke beeldspraak, expressief: (de tarwe staat rijp in de warme zon:) droog en krakend van hitte, lui van 't staan en vol beloften van goed brood. (je ziet de zware goed gevulde aren vooroverhangen; een goede oogst) (Het kindeken Jezus) Dit beeld herinnert aan de veldwachter in de processie in Minneke Poes (62) : Vlak na hen blinkt de garde-champetter met blanke sabel, zijn hoofd scheef van recht te gaan, en na hem hommelt en zwermt het volk.
sprekende vergelijkingen: (afwijzende woorden van de hoekige boer die Maria en Jozef niet binnenlaat:) Dat kwam eruit lijk een mes. (Het kindeken Jezus)
(in de vijver tussen waterplanten) lagen karpers roerloos stil als stenen, die niet zakten. (Anna Marie)
De zon was gezonken als een goudvis. ( Eerste en laatste zin in De Harp van Sint Franciscus) Hij zat daar fier op z'n wit paard, lijk 'n gouden meikever. (De harp van St.-Franciscus) Dat woord zat nog als 'n snoekhaak in mijnen geest. (De harp van St.-Franciscus)
originele, metaforisch flitsende bijvoeglijke naamwoorden: - steenstijf - mussenschuchter (pastoor Bloey. Wijngaerdt) - de nonnekens zingen een musfijn latijn (Minneke Poes) - slootwaterklare ogen. (toen er van vervuiling nog geen sprake was) (Pallieter) - kinderkopdikke bollen (Pallieter) (= frikadellen die Charlotte maakt voor de kermis) (Pallieter) - het bakkersovenwarme land (Pallieter) - De bomen waren kletsbloot (in de dikke grijze mist; je ziet a.h.w. het water wegspatten als je er met de hand zou op slaan) (Pallieter) - De veldwachter trekt een balkonlip (Minneke Poes)
Ook samengestelde substantieven trompetstem hogehoed-woorden
expressieve vorm Een distelvink tikt gaatjes in de stilte (Minneke Poes) De zotte zon Aan de naar het oosten zotgekromde bomenrijen (kon Jozef zien dat de zee dichtbij was) ( Het Kindeke Jezus)
Bij Felix Timmermans is er geen vrijgevochten schoonheid. Zijn spetterende taalkunst en zijn sprekende, expressieve beeldspraak staan in het teken van de eeuwige waarden van het leven. Op het eerste gezicht is zijn werk realistisch, maar door de aansluiting bij het mythische, door het perspectief dat hij opent op het eeuwige, overstijgt hij dat realisme. Het schone staat dus in dienst van het ware en het goede. Het goede is de liefde tussen man en vrouw, de naasteliefde , de liefde tot God. Het ware is de diepere zin van het bestaan en ook dit mondt weer als vanzelf uit in God. Over die liefde en die opgang naar God wil ik het nu hebben.
In het St.-Jan Berchmanscollege te Diest waar ik 50 jaar geleden mijn diploma van het middelbaar onderwijs kreeg, heb ik dit jaar naar aanleiding van dat jubileum namens mijn klasgenoten gesproken over het verschil in onderwijs vroeger en nu. Denk nu niet dat ik daar de belhamel gespeeld heb. Ik bedoel : ik voel helemaal niet de behoefte om zoals die vele Walschappen, Geeraertsen of Clausen verontwaardigd en verbitterd te reageren tegen de katholieke kerk of de katholieke opvoeding. Integendeel. Ik heb het college bedankt voor onze opvoeding. Wel heb ik een beetje kritiek geuit op bepaalde aspecten van de seksuele opvoeding en daarbij de gewraakte en daarom geschrapte passage uit "Een aangename verrassing" een goed uitgangspunt genoemd voor een les over liefde, huwelijk en seks.
Misschien even toch die passage – die iedereen (her)kent – opfrissen . Pallieter zoekt Marieke en ontdekt haar terwijl ze met twee nichtjes in een ven aan ’t baden is. Hij wordt wild van verlangen en achtervolgt haar. Marieke roept hijgend: "laat mij, laat mij als u blieft mijn kleren halen," Maar hij was te zot om ernaar te luisteren. Hei, hoe heerlijk het roze lijfken van zijn lief, van het kind dat zijn ziel bezat! daar in dat heidepurper! En moe bleef zij staan, kromp zich ineen als voor een groot gevaar, hield de handen voor de saamgenepen dijen, en zag smekend met schaamteblos schuins naar hem op, en vroeg bevend: "laat mij me kleden?" "Het is te schoen man engeltje", zei hij, bukte zich en nam haar op het paard, vol geluk dat blote schone lijf met zijn handen te mogen raken. Hij zoende haar uitermate maar zij hield de ogen toe, zag niet op, hield haar handjes steeds voor de stijve dijen en er rolde een traantje uit haar ogen. "Wat? Traantjes! neeë! da ni!" zei hij, "wij gon a kleren hale", en hij keerde weerom. Toen zag ze hem gelukkig en dankbaar in de ogen, hij gaf haar een lange zoen, en zij sloeg haar malse armen rond zijn nek, en liet haar hoofdje op zijn brede schouders vallen.
Mooi in deze passage is de schroom van Marieke en de zelfbeheersing van Pallieter als hij merkt dat hij in zijn drift te ver zou gaan. Essentieel in de liefde tussen een jongeman en een meisje is het langzaam naar elkaar toegroeien zowel op geestelijk als op lichamelijk gebied. Belanhrijk in dit groeiproces is dat – zoals in de passage uit Pallieter – de drift van de man gelouterd en gekanaliseerd wordt door zijn eerbied voor de schroom van de vrouw. Sex is niets om zo maar uit te leven. Het verlangen naar elkaar en de eerbied voor elkaar moeten een evenwicht vinden. Men moet altijd het geluk van de ander willen.
In de katholieke opvoeding – die in de colleges helemaal in het verlengde lag van de priester-seminaries – werd alleen de geestelijke liefde als menswaardig voorgehouden. Het lichamelijke was volledig taboe. Het is misschien toch niet te verwonderen dat die overdreven vrees voor het seksuele soms tot extreme reacties geleid heeft. Over die belangrijke aspecten van de liefde : eerbied voor elkaar en het geluk willen van de ander, zijn bij Felix Timmermans mooie bladzijden te vinden.
Nemen we eerst even "De zeer schone uren van Juffrouw Symforosa, begijntjen" dat vandaag in het middenpunt van onze belagstelling staat. Hoe fijngevoelig beschrijft Felix Timmermans niet de heimelijk gekoesterde verwachting van Symforosa, haar stil liefdesverdriet en ten slotte haar ondanks alles oprecht geluk omdat ze ziet dat hij gelukkig is, dat hij in zijn roeping zijn geluk gevonden heeft.
Een nog meer gesublimeerde liefde is die tussen Franciscus en Clara in "De harp van St.-Frandiscus". Clara is gekomen om in de broederschap opgenomen te worden en nu stond ze daar voor hem "als een droom."(…) "De wereld rond hen verdween als een smoor. Ze zagen God in elkander. God, die hen bijeenbracht als iemand die zijn twee handen bijeenvouwt om te bidden."
Een wondermooi poëtisch liefdesverhaal is "Ik zag Cecilia komen" (1938). U kent ook allemaal wel de bekentenis van Anton van Duinkerken die het op 3 september van datzelfde jaar al 4x gelezen had en het de volgende nacht om 2 uur onder een lantaarnpaal in Amsterdam voorleest voor de bekende psycholoog en bioloog F. J. J. Buytendijk. "Ik zag Cecilia komen" is een verhaal van de zuivere liefde, vol heimwee naar geluk. Het mondt tegelijk uit in het besef dat hun tere liefde en hun broze geluk uiteindelijk geborgen is in God.
Er is meer in u, en mijn mond prevelt vol verering: Morgenster. Blinkende sleutel van de nacht. Gulden harp. Een litanie van schone dingen. Doch het zijn maar woorden en galmen. Want er is geen ster, geen sterrenbeeld en geen sterrennacht, die heerlijker is dan de blik van uw ogen; er is geen bloem, geen muziek zo aandoenlijk als het zien van uw gestalte. En gij houdt van mij. En gij hebt uw liefde in mijn hart gegoten. Dat is het wonder waarin mijn ziel verdrinkt. Ik weet geen weg met mijn geluk, en ik bid en ik zing en ik ween.
Luisterend hangt de jagershoren op mijn kamer. Hij luistert naar het einde van mijn leven. Buiten ligt de sneeuw. God ruist in de oneindige stilte. En ook in het lied van uw witte ziel, Cecilia. Heel mijn leven is enkel een verlangen naar u. En 's nachts hef ik mijn handen op naar de sterren waar gij mij staat af te wachten. Ik verlang naar u en gij naar mij. Gij in de dood en ik in 't leven. Ik ben als een duif in een kevie. Maar lang zal het toch niet meer duren, dat ik aan mijn ziekte en aan mijn pijnen zal gestorven zijn. Ik zie reeds uit naar het uur dat voor mij ook de gewijde kaars zal aangestoken worden, en God mijn ogen toe zal doen. Dan vliegt mijn ziel weg naar de klaarte van uw ziel. Dan zult gij nader komen met bloemen in uw haren en bloemen in uw hand. Dan zullen wij éen lied en één stilte zijn. = einde
Wat is zij schoon. Als uit maneschijn en stilte losgepereld. Iets dat niet meer menselijk is, en wat niet lang zal duren.
Een overgang tussen de liefde en het volgende aspect dat mij bijzonder dierbaar is in het werk van Felix Timmermans, nl. de opgang naar God, is de altruïstische liefde in "Driekoningentryptiek", de onbaatzuchtige naastenliefde die de mens bevrijdt en hem opent voor God. De vorige kerstmis hebben Suskewiet, Pitjevogel en Schrobberbeek al hun gebedelde geld en eten aan St Jozef en Maria gegeven.
Ik ben Mon Van den heuvel
Ik ben een man en woon in Lier (België) en mijn beroep is op pensioen.
Ik ben geboren op 19/06/1944 en ben nu dus 80 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Felix Timmermans - Geschiedenis van Lier in de ruimste zin genomen.