Profiel van Leopold Maximiliaan Felix Timmermans
door Etienne DE RYCK - 1972
Vijfentwintig jaar gelegen overleed te Lier, Felix Timmermans, een der meest gelezen Vlaamse auteurs. Maar het volk blijft hem lezen en de herdrukken van zijn talrijke werken volgen elkaar op, evenals tientallen vertalingen. Nog maar pas, in de loop van 1970, werden weer drie van zijn werken vertaald in 't Roemeens, in 't Tsjechisch en in 't Duits. Ter gelegenheid van de vijfentwintigste verjaardag van zijn dood, is het wellicht goed nog eens de figuur van deze grote Vlaamse auteur in herinnering te brengen.
Want alles wat aan het leven raakt van een kunstenaar als Felix Timmermans, is ons uiterst dierbaar en het bewaren waard, omdat alles van die mens behoort tot onze Vlaamse rijkdom. We bewaren toch allemaal zeer liefdevol tot de kleinste gedachtenissen van degenen die ons eenmaal duurbaar waren - de pijp van grootvader, de breinaalden van grootmoeder - en in de avond van ons leven kijken we met ontroering naar al deze nietige dingen, die ons uit de diepte van het verleden nog eens de klank laten horen van hun welvertrouwde stem. Uit de schatkamer van dit verleden putten we vaak onze volste en reinste vreugde, want de herinnering aan een ding is nog mooier dan het ding zelf.
De pijp van grootvader, de breinaalden van grootmoeder, bij Timmermans zijn het al zijn boeken, van zijn onrustwekkende "Schemeringen in de dood" tot zijn innig "Adagio", al zijn geschriften, tekeningen, schilderijen, kaartjes en brieven aan zijn vrienden. Dat alles maakt de erfenis uit van Felix Timmermans aan heel zijn volk, waarop het met trots in lengte van jaren kan neerzien. Uit deze grote rijkdom hebben we geput om meer in het bijzonder de persoonlijkheid van de auteur in profiel te brengen.
Lier, het oud stadje, met zijn witte gevels en blozende daken, met zijn vesten, waarop houten windmolens wenken, ligt juist op die plek, waar de drie Nethen hun loop tot één zilveren strik te samen binden. Te Noord-Oosten rekken zich de zwijgende dennenbossen over de stille Kempen uit. Het is het land van de eenzaamheid en van de deemoed; een ingetogen, arme streek; maar een hoopvol geloof verstroost het hart van zijn eenvoudige en verlegen mensen. Het is het land der abdijen. Te Zuiden wiegen de malse Brabantse velden met hun rijke oogst. Hier is het leven uitbundig en zijn de kerken overladen met lustig gekrul. Ook hier looft men God, maar met een stuk spek in de mond. Het is het land van Rubens. En langs de Westerkant probeert men op allerlei manieren zo rap mogelijk in Antwerpen te zijn. Mystiek en zinnelijkheid mengelen zich in Lier bijeen, en meer dan ergens anders vindt men hier dit verdeelde hart: de herberg nevens de kerk. Het heimwee naar de hemel en een dronk op het leven.
Zo beschreef hijzelf het stadje waar hij geboren werd. De Fee is altijd een echte Lierenaar gebleven en er is niemand in Lier die meer van zijn stadje hield dan hij. Soms dacht hij er wel eens aan uit Lier te vertrekken en te Antwerpen te gaan wonen om enige dagen nadien weer van gedacht te veranderen, zeggend dat hij er niet weg kon : het was er te schoon! Alles in Lier hield hem vast. De straatjes, de vesten, bijzonder de Begijnenvest met daarachter het stille Begijnhof, de St. Gummaruskerk . en vooral ook de mensen. Daar waren typen onder die ge in een ander stadje niet vond. Als vrienden bij hem een bezoek brachten, dan werd eerst Lier bezocht. Langs het stadhuis naar de Zimmertoren en het Begijnhof en langs de vest naar het pesthuis. En dan maar vertellen, want hij was fier op zijn stad.
Ik was het dertiende kind van veertien, zo gaat hij verder, ik was een overschotje. Voor mij bleef er geen plaats meer in het trouwboekje en daarom schreef men mij dan maar op de omslag. In elk geval ik was er, daar kwam het voor mij op aan.
Zijn moeder, die van het Noord-Oosten van Lier kwam, gaf hem een eenvoudige, stille inborst en van zijn vader, de uitbundige Brabander, kreeg hij een humoristische geest en een levensblijheid, die de Fee bijzonder eigen zou worden. Van alle twee zijn ouders hield Felix. Van zijn moeder, die hij bewonderde voor de zorg en het werk dat ze had voor die resel kinderen en die intussen toch nog de tijd vond om haar kantwinkeltje te doen floreren, en evenveel van zijn stoere vader, die met boerinnenkantenmutsen de buiten opging, van dorp tot dorp, gekleed als een boer, met lange blauwe kiel, rode halsdoek en een hoge zijde muts op het hoofd.
Want van een mijnheer, zo zegt de Fee, willen de boerinnen niet kopen, dan zijn ze bedrogen en daarom kleedde hij zich in boer en dan waren ze niet bedrogen.
Voor zijn vader had Timmermans toch 'n boontje, omdat hij zo grappig kon vertellen, en altijd iets nieuws meebracht als hij van de buiten kwam. Hij bracht eens vijfduizend meikevers mee en op een andere keer russische rapen - En dat waren geen gewone rapen, neen.
Deze rapen, vertelt Timmermans, waren in appelsienenpapierkens gewikkeld, en vader had ze gekregen van russische jagers op de grenzen van Holland. Zij hadden de vorm, de kleur en de reuk van onze rapen, maar de smaak was russisch. Ik was er zo fier over dat ik 's anderendaags t wee van die rapen mee naar school nam en mijn vrienden vonden ze nog veel russischer dan ik zelf.
En alsof hij over zijn vader niet uitgepraat geraakte, vertelde hij verder :
Vader leerde ons oude volksliederen, en speelde 's Zondags voor ons met een klein poppentheater, met houten poppekens van één cent: Faust, de Leeuw van Vlaanderen, Genoveva van Brabant, O. L. Vrouw Hemelvaart en andere dingen. Doch weldra speelde ik met mijn vrienden die stukken zelf, gewoonlijk op een zolder of in een karrekot. Ik ben dikwijls Faust geweest, Marino-Marinelli, Blauwbaard en zelf Jezus. Doch met deze rol eindige mijn toneelspelersloopbaan. Wij speelden het lijden van Ons Heer in het wagenkot van een hovenier. Inkom één cent. Al de wagenbanken waren vol bezet. Ik stelde Jezus voor, had een witte slaapjapon aan en een lange krulpruik op, die mijn broer nog in de feeststoet van St. Gummarus gedragen had. Het kruis bestond uit twee latten van een spekkist. Mijn jongste zuster deed de rol van Veronica. Zij had een handdoek bij, waarop ik met rode inkt een Jezushoofd had getekend. Een andere zuster, omdat zij lang haar droeg, speelde Maria-Magdalena. Het dochterke van de hovenier moest de engel zijn, anders mochten wij dat daar niet spelen. Zij droeg haar eerste communiekleed, en de kelk die zij mij in het Hofken van Oliveten moest aanbieden, was een bierglas met zilverpapier beplakt. Het spel begon.
Als het schof dat uit twee aaneengedriegde voorschoten bestond, openging, zat ik daar geknield tussen twee bloempotten. De engel verscheen. Ik zei wat ik te zeggen had, maar de engel zei: «En toch Felix zult gij dit glas uitdrinken». Plots daarop kwam Judas op, veel te vroeg — Hij was in een brede mantel gehuld — had twee soldaten bij, die elk een broodmes en een knuppel droegen. Pas had Judas mij een kus gegeven, pas had ik geroepen : «Gij komt veel te vroeg» of een der soldaten gaf mij met zijn knuppel zo 'n hevige slag op het hoofd, dat ik het uitschreeuwde van de pijn, de pruik woedend op de grond sloeg en wenend naar huis liep : «Moeder, moeder, 'z hebben mij geslagen», terwijl de kinderen hun cent terug moesten hebben.
Op school was Timmermans een slechte leerling ; meestal was hij één der laatsten. Meer zin had hij in kwajongensstreken, zoals hij er zelf enkele vertelde in zijn werk. Overal moest hij bij zijn. Vandaag zit hij in de herberg "In 't Sneppeken", morgen bij de schoenmaker, die in 't leger van Leopold de Tweede had gediend, overmorgen bij de hovenier, die president was van een hele hoop vennootschappen als de repenclub, de toneelmaatschappij, de fanfare en daarbij nog tentoonstellingen en Vlaamse kermissen inrichtte, of dan weer bij nonkel Rik. Al die mensen hebben iets betekend voor Timmermans en later zou hij ze in zijn werk typeren op de manier die hem zo eigen was. Alles uit het Evangelie zag hij in Lier gebeuren of in de omgeving er van. En later, als hij vernam dat het allemaal in Palestina gebeurd was dan speet hem dit geweldig. Al heel vroeg begon hij boeken te lezen :
Pas kon ik lezen, of ik snakte er naar ook boeken naar de bibliotheek te gaan halen. Daar heb ik mij jaren van tegengehouden. Ik moest het trappeken op van een oud huis, en ik wist dat men moeilijk boeken aan kinderen uitleende. Op een zondag waagde ik het toch. Het rook er naar ajuinsoep. Een heer met bakkebaarden bezag mij misprijzend en stopte mij een vuil boek in de hand : «Op weg naar Frankrijk» van Jules Verne. Toen ik buiten kwam met een boek onder de arm, beefde ik van ontroering. Ik had een boek onder de arm. Ik was lezer van de bibliotheek. Ik voelde mij ineens geen kind meer.
Maar de zin voor het tekenen zat hem nog vroeger in het bloed, en de lust tot de verf was bij hem veel ouder dan deze tot schrijven :
Ik tekende al heel vroeg de wondere kantbloemen na, en verzon er nieuwe. Van jongsaf dacht ik er aan een kunstschilder te worden. Geen papier of lege plek of er stond seffens een manneken op, een molen of een bloem, een vogel of een hond. Eens deed mijn broeder Ernest mij uit een illustratie afschilderen : «een verlaten kanon, waar rondom bloemen en korenaren groeien, en waarop een vogel dapper zit te zingen — die afbeelding heette : «Vrede». Aan een reiziger, die bij ons perels en tulle kwam verkopen, heb ik ze verkocht voor twee frank. Ik straalde als een koning.
Het is zelfs algemeen geweten, dat Timmermans met veel meer soepelheid de tekenpen hanteerde dan de schrijfpen. In die zin drukte hij zich eens uit :
Schrijven is te biechten gaan, tekenen is te communie gaan.
Men noemde Felix Timmermans een dichter, een toneelschrijver, een verteller, een romancier, een schilder, een aquarellist, een pentekenaar, een boekkunstenaar, een pastelschilder, een graveur, een etser, een hout- en linosnijder, want hij was een ware hoorn van overvloed. Van al deze benamingen schijnt de combinatie tekenaar - verteller nog de beste, met dan nog het accent op het eerste lid van de samenstelling. Hij tekende met een verbazend gemak. Meestal ontstond de schets bijna even vlug als in de geest. Daarom wordt van hem terecht gezegd dat hij vooral een schilder was met de pen, en dat hij met een toets en een veeg wist te beschrijven, zoals geen ander dat kon.
En als we in zijn werken bladeren dn worden we echt getroffen door de tekeningen ; als mannekensbladeren houden ze de tekst gevangen. Terwijl we de prentjes bekijken, herleeft het verhaal. En vooraleer we het boek dichtklappen, valt ons bijzonder het sluitstukje op; hij tekende er in vele varianten : het woordje "Gedaan" op een wimpel, een mand met fruit, een uitgedoofde pijp, een lantaarn met opgebrand kaarsje, een blad dat van een boom valt , een treurwilg met graf, een torenwachter met lantaarn, een druivenplukker, een misdienaar die de kaars uitdooft, een afvarend zeilschip, enz...
Welk een overvloed van krabbels bracht hij niet mee van zijn talrijke reizen ! Met vlugge hand wist hij het tere of het krachtige van een landschap vast te leggen ; het forsige van boerengestalten, het vrome van bedevaartgangers, het picturale van steden en dorpen. Sommige schetsen hebben het karakter van een glasraam : zij wortelen in de geest van de gothiek die hij zo zeer waardeerde. Dan weer treffen we uitingen van het volksleven aan, vol handeling en gebeuren. Hij besefte dat een werk moet sprankelen van uitbundige levensblijheid. Het feestelijke naast het godsdienstige speelt een hoofdrol bij hem : de herberg naast de kerk. De typische processies en boerenkermissen zijn levendig en stralen van kleur. Zijn schilderkunst, zoals zijn schrijfkunst is door en door Vlaams zoals hijzelf was. Als hij bij een zijner vrienden een dagje wenste door te brengen, kondigde hij zijn komst aan op de hem eigen manier. Zo schreef hij bijvoorbeeld eens
Beste, wij komen met de vapeur en gaan met U naar de mis. Wij zullen met gevijven zijn. Veel hartelijks, Uw Felix Timmermans.
En ter illustratie tekende hij daarbij een boer op zijn 's Zondags. Veel hield hij van de hei en van de bossen en van heel Gods lieve natuur, van de blakende zon tot de bedauwde spinnewebben, van de vervroren waterkens en van de besneeuwde kerktorens, moeder natuur in nachtgewaad en de kerktorens met hun witte slaapmuts op. Zo schreef hij. Hij was vol belangstelling voor het landleven ; hij wilde er alles van weten. Het was geen zeldzaamheid dat hij een boer op zijn veld uitvroeg wanneer deze plant of die vrucht geplant of gezaaid werd. De antwoorden werden nadien zorgvuldig en zeer nuchter, ontdaan van alle literatuur, opgetekend. Niets bleef onopgemerkt : ieder keurig, sappig gezegde uit de volksmond werd door hem aangetekend. Maar van de regen hield hij niet. Daar had hij een hartsgrondige hekel aan zo klaagde hij dan.
Regen, regen, het is nog al iets met dit opneemvoddenweer, nog te nat om met de kaarten te spelen.
Leef gaarne. Dat zei hij tegen iedereen. En deze woorden zijn als de synthese van heel Timmermans. Leef gaarne. Geniet van al het schone dat God U biedt. En hij gunde iedereen een plaats onder Gods lieve zon. Vele mensen hielden TIMMERMANS voor een echte "Pallieter", iemand die voor niets schrik had. En nochtans, niemand was minder Pallieteriaans dan hij. Wel wenste hij het te zijn, iemand zonder vaar noch vrees, in gedurig jubelende levensvreugde. Maar voor een echte Pallieter was hij in wezen te schuchter van natuur, stil en dromerig en vooral in-goed. Soms gebeurde het wel dat hij plots een aandrang kreeg om zelf eens een scène uit Pallieter te beleven.
Hij was een goede vriend van de nederige mensen, Er zou in zijn geburen geen enkel jubilé doorgaan zonder dat hij van het Comité was. Men moest in die dagen op hem geen beroep doen voor lezingen of voordrachten, eender waar - in binnen- of buitenland - men kreeg hem dan niet weg. Hij zou toch geen enkele vergadering willen overslaan. Het was dan zijn groot plezier versjes te schrijven van enige regels die moesten aangeplakt worden aan de ramen der geburen van de jubilarissen. Kostuums tekenen voor de stoet, medehelpen aan de palatie, dit alles was in die dagen zijn werk en daar had hij zijn vreugd in. Geen enkel kunstenaar heeft altijd zo dicht bij zijn volk gestaan als hij. Hoe gemeend en echt luidt de laatste zin van de opdracht aan het slot van " De Harp van St. Franciscus":
Aan enige simpele mensen uit onze straat, ter ere van St. Franciscus.
Als hij op reis was, en dat gebeurde dikwijls, naar Nederland, Duitsland, Zwitserland, enz... waar hij ontelbare voordrachten gaf, ging er geen dag voorbij zonder dat hij zijn vrouw en elk van zijn kinderen schreef. Zij moesten steeds weten, waar hij was en dat hij aan hen dacht.
Voor Marieke enkele regels, ze wist dat haar Fee, zoals alle schrijvers, geen lange brievenschrijver was; de kinderen kregen prentbriefkaarten voor hun collectie. Op deze kaarten slechts een handtekening : dit kostte minder port. Niettegenstaande zulke reizen behoorlijk honoraria opbrachten en hij sinds het verschijnen van "Pallieter" geen geldzorgen meer had, was hij zeer zuinig. Hij was een zorgzame huisvader, want wie als kind de armoede gekend heeft, weet later het bezit van geld te waarderen. Zonder gierig te zijn, was hij daarin ook een echte Vlaming.
Van elke reis bracht hij een souvenir mee, Hij moest niet zoals zijn vader meikevers vangen of rapen in appelsienpapierkens wikkelen om zijn kinderen plezier te doen, maar het speelgoed dat hij uitzocht moest bij prijs zijn en gemakkelijk om mee te nemen. Voor Marieke, zijn vrouw, was niets te duur en voor zijn talrijke familieleden werden bij een juwelier borstspelden, armbanden en andere snuisterijen in 't groot gekocht. Het moest op iets lijken en zijn familie plezier doen, maar het mocht toch ook niet te duur zijn. De schrijver van "Pallieter" waardeerde een goed voorziene tafel, een welriekende sigaar en een pot geurig gerstenbier. Nochtans verkoos hij krachtige, gewone kost boven fijne hapjes. Later verplichtte een hartkwaal hem een streng dieet te volgen dat nochtans meer dan eens overtreden werd. Felix Timmermans was ook een grote kindervriend. Een intieme vriend van hem, Berten Verbeelen schreef :
Bijzonder Veerle, ons jongste meisje was zijn lieveling. Daarmee kuierde hij de hof rond in een speelgoedkruiwagentje; en zowel Felix als de kleine hadden een reuzepret. En dan ging hij vertellen. Een groot blad papier — want Felix kon voor kinderen niet vertellen zonder tekenen — gekleurde potloden en de vertelling begon. Een paar lijntjes in V-vorm kwamen op het papier. Wat is dat ? ... een vlieg. Daaronder een zwarte bol aangebracht. Wat is dat ? Een bol. Klonk het bij de kinderen in koor. Neen, lachte Felix, de neus van een hond. En intussen was er al een ganse hond bij die neus getoverd. Dan kwam er een petje... met een boer er onder... en die boer heeft een pijpke in de mond... zie hij rookt... en hij heeft een koord in de hand. Wat zal hij er mee voorttrekken ? ... Een hond ... Neen, neen, een verkske. En het verkske verscheen met zijn lange snuit en zijn kruistaartje. Dan kwamen er nog : een schipke met de vijf kinderen er in, een paradijsvogel met vele schone pluimen, een mollig engeltje, en nog, en nog, tot het hele blad vol stond.
Zo amuseerde Felix Timmermans, de wereldvermaarde Vlaamse schrijver, de kinderen en zichzelf.
De eerste kou laat zich voelen en ik maak er een gedicht op.
Zo schreef hij aan een andere vriend :
Wilgen krommen in de mist; paddestoelen staan gegist in bespinnewebde kruiden. Verre dorsvlegelgeluiden en een vogel die raar lacht is het enige dat tracht hier wat leven bij te zetten.
Maar dat kan toch niet beletten dat het hart maar zuchten blijft. 't Land is tot een zucht verstijfd, en de zon schijnt toch zo slap, en de avond komt zo rap met een geur van rotte rapen. Laat ons heden vroeg gaan slapen.
In de intimiteit sprak Timmermans bij voorkeur plat Liers, zoals hij het zelf zo schilderachtig te pas bracht in zijn "Pallieter" en nog in andere verhalen, die hij in zijn geboortestadje liet afspelen. Wie het geluk had met Timmermans zelf over kunst te praten, geraakte onvermijdelijk aanstonds onder de onweerstaanbare bekoring van zijn grote openhartigheid, van zijn onvergetelijke eenvoud, van zijn onmiskenbare oprechtheid en vooral van zijn nederige bescheidenheid. Afgunst kende hij blijkbaar helemaal niet. En aan kwaadsprekerij had hij een broertje dood. Kunstschilder Oscar Van Rompaey getuigde van hem :
Twee en twintig jaar lang ging er om zeggens geen dag voorbij zonder dat ik bij hem thuis binnenliep en nooit herinner ik mij één enkel verkeerd of slecht woord over iemand uit zijn mond gehoord te hebben.
Want Timmermans was goed en mild van natuur. Dat was trouwens de basis van zijn verbeelding en van zijn kunst. Mens en kunstenaar waren bij hem zoals bij de besten van alle tijden, niet te scheiden. Van toen "Pallieter" verscheen, heeft hij zijn lezers hier en in het buitenland bekoord door zijn menselijke liefde en de glans van zijn edel en kinderlijk gemoed. Sedert 1944 leed Timmermans aan een zware hartziekte.
"Ik ben ziek aan 't hart, 't is mij onmogelijk te komen".
Dat was in january 1944. En dan enkele dagen later
"Ik heb het weer aan het hart en ga langzaam als achter een "processie".
En in juli 1944 :
"Ik moet braaf zijn, veertien dagen plat liggen om dat hartje "op zijn plooi te brengen — ik mag nu en dan wat opzitten".
Maar het hart zou hem niet meer met rust laten. De levensblije Felix zou nog wel de zon kunnen zien, maar alleen nog van uit zijn bed of van achter 't venster van zijn ziekenkamer. De laatste maanden was hij voortdurend onderhevig aan crisissen. De minste beweging, de minste gemoedsaandoening deed hem pijn. Hij moest rusten ...
Felix Timmermans zou heel zacht in de armen van zijn jongste dochter Tonet voor altijd ter ruste gaan op 24 januari 1947, nu negenendertig jaar geleden. In 't zwart geklede peekes hebben hem bij zijn begrafenis uitgeleide gedaan ; vrouwen uit de volksbuurt volgden al wenend. Schoner erewacht had men hem niet kunnen geven. De naar hart en ziel eenvoudige man werd door eenvoudige, kleine mensen ten grave geleid en beweend. Het waren die mensen die hij liefhad, die hij uittekende, schilderde en beschreef, van wie hij het ruwe bolster openbrak om hun schone ziel te laten glinsteren.
Vertaald in circa vijfentwintig talen vond Timmermans een lezerspubliek in de gehele wereld. In de reeks werken van Timmermans zullen ons blijven verheugen "Pallieter", "De zeer schoone uren van Juffrouw Symforosa Begijntje", "Boerenpsalm", de korte vertellingen en het toneelwerk dat nog steeds de planken houdt.
"Waarom kan Timmermans vir ons as voorbeeld dien ?"
vraagt de Zuid-Afrikaner CM. Van den Heever zich af.
Waarom is hy 'n uitsonderingsfiguur in die letterkunde ? Die antwoord hierop sal ons dadelijk vind as ons, na al die swaar, psigologiese werk van menige gevierde Europese skryver, die boeke van Timmermans lees. Onmiddeelik word ons verbeelding ligter en blymoediger en leer ons weer om met die oë van 'n kind na die wondere van kleur, vorm en karakteristieke trekke om ons te kyk. Timmermans werk nie met 'n pen nie, maar met 'n penseel. Alles wat hy teken, kan ons dadelik sien".
Leopold Maximiliaan Felix Timmermans verliet deze wereld op 24 januari 1947, maar zijn werk blijft onder ons, onsterfelijk. Van deze Vlaamse Europeaan getuigde Maxime Deswarte, Professor aan de Universiteit te Rijsel :
"Il a été héraut de Ia Flandre et des incomparables richesses de son peuple et de son art".
***********
|