Felix Timmermans, verteller met stift en penseel - Albe
Felix Timmermans verteller met stift en penseel
Door Albe uit De Vlaamse Linie van 21 januari 1949
De kern van alle dingen
is stil en eindeloos.
Alleen de dingen zingen,
ons lied is kort en broos.
En donker zingt mijn bloed,
van heimwee zwaar doorwogen.
Ik zeil langs regenbogen
Gods stilte te gemoet.
Dit kerngedicht, een der subtielste en soberste uit de gedichtenbundel « Adagio », die Felix Timmermans' stil geprevelde zwanezang was, prijkt als een vaarwel op het doodsanctje van de Meester, die juist twee .jaar geleden op Vrijdag 24 Januari 1947 van zijn geliefd Vlaanderen afscheid nam. Op de tweede verjaardag van zijn verscheiden, willen wij deze veelzijdige kunstenaar met dankbaarheid en bewondering herdenken. Zo verscheiden is het kunstenaarschap van de Lierse Meester, dat wij de keuze hebben bij het belichten van zijn begaafde persoonlijkheid.
Er is vooreerst de ongeëvenaarde verteller van het kleurig en sappig proza, waarin en waardoor hij zich heeft ontbolsterd tot de Messias van de Vlaamse levensvreugde, die in een eigen taal en toon een eigen wereld vol kleur en beweging en uitbundig leven heeft opgeroepen. Er is de romantische kleurendichter van Zuster Symphorosa, van Sint Franciskus, van Boerenpsalm, maar ook de in zichzelf schouwende en gelouterde dichter van Adagio, die de uitbundige poëzie der uiterlijke dingen tenslotte heeft vertolkt met de diepere klank van het menselijk gemoed. De klank van een mens, die moeizaam afstand heeft gedaan van de schone, aardse vergankelijkheid...
Het leven vlood end'asch blijft in onz'handen,
't verlangen stijgt ommede te vergaan.
Doch in de weemoed blijft één lichtje branden,
het licht dat w'in de zomer overslaan,
waarvoor wij slechts, tot onze schâ en schande,
rondom den wintertijd om olie gaan. (Adagio)
Er is ten slotte ook de verteller met stift en penseel : de tekenaar en schilder Timmermans was het in zijn proza en zijn poëzie. Doorblader even zijn Adagio bundel en vind daar een glimp, een tint of een beeld op van zijn bekend, kleurigpalet.
Een gedicht als De Herfst blaast op de toren(Adagio, pag. 8) herkent men als een tekening of een schilderijtje van zijn hand, als een plastisch fragment uit zijn kleurigste werk, ofschoon hier dan als een verinnigde en verdroomde trek van zijn gevoelig penseel :
« de stilten weven gobelijnen », « reeën die verbaasd verschijnen », « de schoonheid droomt van boom tot boom », «een ganzendriehoek in de luchten », enz...
Beelden, kleuren en lijnen liggen als bonte en grillige confetti in zijn proza en verzen gestrooid.
Timmermans, de pictor.
Laten wij hier slechts een facet van zijn zo verscheiden en toch steeds eigen kunstenaarschap belichten : Timmermans, de verteller met kleuren, lijnen en trekken. De beste illustrator van Timmermans' vertellingen is Felix Timmermans. De pennetrek, de krabbel van zijn hand is meteen de geslaagde en aangepaste verluchting van zijn proza : even direct en spontaan, even sober en raak.
Zijn illustratie in kleur en lijn, in trek en krabbel wordt een fragment van zijn proza, een snapshot uit zijn vertelling, een close up uit zijn gefantaseerde wereld, raak en sober als zijn proza, even spontaan en pittig als zijn stijl.
Met twee, drie trekken tovert hij een sneeuwlandschap zoals Timmermans, de verteller, het ziet en zoals de lezer het zich onder de geboeide lezing heeft voorgesteld. De tekenaar speelt doorheen zijn proza met enkele kleurige en pittige motieven, veeleer om het picturale spel op zichzelf dan ter verduidelijking van zijn ruimschoots kleurige en beeldenrijke tekst.
De verteller vermeit zich met een haast onbedwingbare lust in de sappige beeldspraak en de
kleurige vergelijkingen van zijn vertelproza; de illustrator beleeft zichtbaar een zelfde vreugde aan zijn kleur- en lijnscheppingen. De schrijvende Timmermans en de tekenende Timmermans zijn door dezelfde frisse en guitige muze geïnspireerd. Of zij hem dwingt tot de pen of tot het penseel, haar inspiratie bewerkt het zelfde resultaat : woord, beeld, kleur en lijn zijn identiek, zijn Timmermansiaans.
Geboren verteller, geboren tekenaar.
Dezelfde aantrekkingskracht, die uitgaat van zijn picturaal en kruiig proza, verrast ons telkens weer bij het zien van een schets, een tekening of een schilderijtje van zijn hand. Zijn vlugge krabbel of zijn keurig afgewerkt plaatje verrast ons met een. spontane glimlach, al tekent hij dan ook een plechtige heilige met kroon en nimbus of een rampzalige stakkerd, wiens armoe en ellende van zijn plunje druipen.
Timmermans vertelt episch : hij borstelt zijn verhalen tot taferelen met verven van beeld en woord. Timmermans schildert en tekent episch : hij legt een natuur fragment, een type, een ding, direct en onverbeterd, als gave toestand vast. « De kunstenaar heeft de moed de wereld te schilderen zoals hij hem ziet zonder er iets aan toe te voegen », schreef eertijds Die Wochenschau over de Lierse schilder en tekenaar, « en er iets bij te fantaseren ware hem beslist niet moeilijk gevallen. Alles, ook het schijnbaaronbeduidendste is met eenzelfde liefde behandeld. Het model van de hoofddoek ener boerenvrouw is even zorgvuldig geborsteld als het stompzinnig en uitgeteerde gezicht van een bedelaar, en met dezelfde secuurheid als het goedig gelaat van de H. Jozef ».
Timmermans was voor alles de kunstenaar-van-het-oog; hij had de buitenwereld met zijn duizend en een verschijnselen nodig. De tastbare dingen met hun gestalte, hun kleur en beeld, met hun eigen atmosfeer en met hun geëigende schoonheid bewogen zijn pen of palet. Hij had waarachtig een oog meer dan de gewone sterveling, het scherp, zoniet alziende oog van de kunstenaar, zoals Pieter Breugel het bezat, met wie hij niet alleen de epische hartstochtelijkheid maar ook de liefde voor en de smaak in het vak gemeen had. Pieter en de Fee, twee gezonde, fleurige bloemen van dezelfde koleurige wei, beide in hun eigen seizoen, maar van dezelfde grond en onder dezelfde hemel.
ln den beginne was het beeld
Bekijk de uitbeelding van Timmermans' palet, zijn kleur, zijn krul, zijn pennetrek. Het is alles pittig en ad rem, goed gezien en raak weergegeven. Het verrast u met een glimlach, maar een glimlach die beklijft, en uw oog streelt zijn warme kleur en uw blik kleeft aan zijn smakelijke prent. Timmermans' liefde en smaak voor kleur- en lijntover staat als het ware in elk van zijn illustraties geëtst en we hadden niet eens zijn eigen getuigenis nodig om zijn voorliefde met zekerheid te raden. Maar er is ook zijn getuigenis. « Ik wilde schilder worden. Geen gewoon kunstschilder, maar een artist van groot formaat, zoals Rubens en Michelangelo. Die schilderden ook met brede gebaren en veel wind in de klederen.
Mijn proefstuk was een tafereeltje : Jezus te Lier, met in de verte de Vlaamse molens en de spitse kerktorens. Helaas, ik voelde dadelijk dat het boven mijn petje ging. Dan maar naar de tekenacademie en daar beviel het mij best. In die wereld van kleur en lijn, van licht en donker voelde ik mij thuis... « Later kwam ik in het museum te Brussel en zag daar werken van Bruegel en De Vriendt. Zelden ben ik zo verschoten. Ik stond daar effenaf te rillen van geluk. Het was mij te moede alsof ik die dingen zelf geschilderd had. Alles was gezien met open zuivere ogen, die veel vragen en alles laten zien : molens, rivieren, dorpen, kastelen, kapellen, weiden, schepen, dieren en mensen, Dit alles gezien tot in de kleinigheidjes, vol geestdrift, als door iemand, die voor de eerste maal de schoonheid der aarde ontdekt, en alles immer zeggen wil, dronken van bewondering. » (F. Timmermans vertelt, door F. Heidendal)
Een kort interview
We hebben dit getuigenis, wellicht enigszins vervormd door de fantasie van bewonderende schrijvers, eens willen toetsen aan het getuigenis van iemand, die zich aan de bron en vooral aan de kleurentover van Timmermans' palet heeft kunnen laven : zijn dochter Tonet Timmermans, die een groot deel van vaders talent erfde en van wie reeds heel wat keurige illustraties in boek en tijdschriften verschenen. Zij illustreert o.m. de sobere en voortreffelijke vertellingen van haar zuster Lia Timmermans.
« Vader heeft altijd zeer gaarne getekend en geschilderd », vertrouwt zij ons toe, « en van jongsaf had hij goesting om schilder te worden. Hij ging naar de academie te Lier en pikte er alle eerste prijzen mee, niet alleen voor tekenen en schilderen, maar ook voor boetseren in klei. Daar wist u nog niets van, niet ? » voegt zij er met een glimlach aan toe. « Thuis zat hij dan op zijn kamer, samen met zijn vrienden, te tekenen en hij maakte ook patronen voor kant. Wanneer vader op reis ging om voordrachten te geven, nam hij altijd schetsboeken en waterverven mee, en wij hebben wel honderd tekeningen die hij dan meebracht. Er zijn waterverven bij, die zeer prachtig zijn, zowel van uitvoering als van voorstelling en atmosfeer. Ook als wij gingen wandelen tekende hij voortdurend en thuis krabbelde hij allerlei plezante tekeningetjes om ons te laten lachen en wij deden dat natuurlijk na. (Het lachen en de tekeningen !) Ja, vader was werkelijk verzot op tekenen; op de dag dat hij gestorven is maakte hij nog een zeer schone schets van ons haantje, dat in de hof aan 't pikken was. »
Had hij een voorkeur voor het illustreren van bepaalde boeken ?
Natuurlijk illustreerde vader liefst eigen werk. Wie kan er in betere en grotere harmonie een werk verluchten dan de schrijver zelf ? Maar ook andermans werk wist hij passend te illustreren indien hem zoiets werd gevraagd. Dat kunt u trouwens zien aan de « Witte » van Ernest Glaes. Dikwijls maakte hij voor familie en vrienden gelegenheidstekeningen zoals ex libris, doop-en geboortesanctjes, enz....
U hebt aan vaders palet voorzeker heel wat te danken ?
« Ja, Hoe hij mij het meest beïnvloedde weet ik echter niet. Wij zijn allen in zijn atmosfeer opgegroeid. In mij ontwikkelde zich de goesting om zelf ook te tekenen en te schilderen en mijn vader was mijn beste en grootste leermeester. Zeer dikwijls zaten wij samen te schilderen en te tekenen en dat waren dan telkens heerlijke uren. Waar vader was, was ook de atmosfeer : zijn kleuren, zijn tekeningen en zijn aanwezigheid ». U vraagt mij welk van zijn geïllustreerde boeken ik zou verkiezen. Ik heb ze nog eens allemaal ingezien en doorbladerd, maar ik kan werkelijk niet kiezen. Ik vind ze allemaal even goed geslaagd, even karakteristiek en even prachtig.
Een oordeel, dat wij, komende van Timmermans' begaafde dochter, gaarne bijtreden.
Wij weten het. Met liefde en smaak heeft de goede Fee verteld, geschilderd en geschreven. Van zijn land en van zijn volk. Zijn scheppingen liggen over talloze bladzijden verspreid; hij schonk ze ons uit zijn grabbelton. Twee jaar geleden heeft hij ons, bijna in stilte, verlaten maar onder ons leeft zijn nalatenschap : zijn boeken en zijn kleuren, zijn tekeningen en zijn aanwezigheid.
« Het was alsof Hij door ons heen verdween en 't licht in ons is blijven branden » (Adagio)
Felix Timmermans onthoudt ons zijn kerst- en nieuwjaarsgeschenken niet.
Nu mag men beweren dat hij in zijn laatste werk zich zelf kopieert, dat hij steeds dezelfde blijft, dat hij nooit zijn onvergetelijken Pallieter overtreffen zal, doch zich vergenoegt het eenmaal verzekerde succes op gemakkelijke manier verder uit te baten, dat hij er overhaastig op los schrijft en nu wel eens minderwaardig werk durft uit te geven... dat hij... dat hij...
Ja ! wij geven dat allemaal toe ! Wij willen zelfs aannemen dat zijn overweldigende bijval hem zoodanig naar het hoofd is gestegen dat hij in brooddronken schrijvers-weelde die gelukkige ader maar vloeien laat, zoo lang en zoo rijk zij wil, ten spijt van de nuchtere kritiek die maar al te graag een dam voor dien hoorn van overvloed zou willen opwerpen.
Maar nauwelijks hebben wij een nieuwen bundel ter hand genomen, hebben wij de eerste bladzijden van zijn nieuw boek gelezen, of wij zijn weer onder de bekoring van dit springlevende, frissche, felgekleurde proza dat aan alle dingen licht en leven geeft; wij verkeeren weer onder den ban van die rijke, zwierige taal, die menschen en dingen schildert, zoo sappig en malsch als rijpend ooft waar men in bijten zou.
En wij zijn Timmermans dankbaar omdat hij ons die rijke gaven van zijn talent schenken blijft, almaar door, zonder zichzelf geweld aan te doen, zonder zich om iets anders te bekommeren, precies zooals de goede boom zijn vruchten geeft. Heeft de kritiek vroeger aan Streuvels ook niet verweten dat hij almaar door boerenromans en boerennovellen bleef schrijven ? Moeten wij de kunstenaars niet veeleer dankbaar zijn als zij aan hun eigen temperament trouw blijven, liever dan steeds « wat anders » te zoeken ? Zal men aan den appelboom verwijten dat hij geen kersen draagt, of pruimen van een druivelaar willen schudden ?
Zoo is het gegaan met « Het Keerseken in den Lanteern ». Alweer korte verhalen ! heeft men gezegd. Wij lazen er reeds zooveel in alle bladen en tijdschriften ; er wordt beweerd dat het publiek zich voor geen korte verhalen meer interesseert.
Maar dan slaan wij het boek open en wij treden de wereld binnen met al die oolijke figuren die Felix Timmermans ons daar zoo levend voor oogen te tooveren weet : Trientje Mutser met haar chocolatten schip, dichter Remoldus Keersmaeckers met zijn lang haar, Sooken van der Musschen, het bakkerken met zijn vetbol boven zijn rechter oog, en de torenwachter Dries Andijvel, en Jo Duim, en Bel Mastel, en vettigen Teen.
Ze krielen bij tientallen in deze bladzijden, elk in zijn eigenardige doening, met hun kleur en fleur, zooals de schrijver hen den adem inblies.
Het onderwerp van al deze verhaaltjes, het gebeurde zelf, is eigenlijk niets : een onbeduidend voorvalletje, een anecdote, een snedige zet, een goed gezegde, een inval. Maar wat weet hij daarvan te maken, hoe weet hij dat te vertellen ! Dat is wel zijn eigen onnaspeurlijke kunst !
Hetzelfde geldt voor de Kerstmislegende « En waar de Ster bleef stille staan » Wij zagen het stuk opgevoerd door Het Vlaamsche Volkstooneel, doch voor het voetlicht mocht het ons niet heelemaal bevredigcn. In het nuchtere licht van den schijnwerper verliezen die gestalten iets van hun eigenaardigen aroom en atmosfeer ; ze schijnen onwezenlijk. Levendig echter verrijzen zij voor onze oogen, zoohaast wij het boeksken in handen hebben : Pitje Vogel, de palingvisscher met den grooten mond, die zijn ziel aan den duivel verkoopt ; Suskewiet, de schaapherder die in stille verrukking de schoone, gouden sterre aanstaart, waarmee de Drie Koningen zullen gaan zingen; de vratige Schrobberbeeck, die steeds van vette hespen-knuisten droomt terwijl de honger hem in de ribbenkast rammelt.
Nu weer komt Timmermans ons met een reisverhaal verrassen onder den reeds zoo sprekenden titel ;
« Naar waar de appelsienen groeien. » In het voorjaar heeft hij de reis naar Italië gemaakt, ten einde zich te documenteeren voor zijn Leven van Sint Franciscus van Assisi. « Maar ik kan hem niet zien zonder het landschap, de natuur rond hem. Hij is een heilige, die niet zonder natuur kan gezien worden. »
Om het Franciscaansche landschap te leeren kennen, is Timmermans naar Italië gegaan, juist zooals Streuvels over zijn reis op de Vlaamsche binnenwateren een smakelijk boek wist te schrijven, zoo heeft de auteur van Pallieter ons nu zijn herinneringen verteld.
Ach! hoevelen hebben niet zooals hij hun «Italienische Reise» gemaakt en hun ervaringen te boek gesteld ! Hoeveel beschrijvingen van die overbekende steden en landschappen hebben wij reeds niet gelezen ! Toch weet Timmermans over dat alles nog iets nieuws vertellen ; toch heeft hij dat alles met onbeneveld oog en frisch gemoed bewonderd en zooals altijd al die indrukken even jong en spontaan weten weer te geven.
Het geheim der bekoring van dit boek ligt wel in het feit dat wij ons veel meer aan Felix Timmermans zelf, dan aan het Italiaansche landschap interesseeren. De auteur verveelt ons niet met de langdradige beschrijvingen die wij in elken Baedeker of in elken Guide Conti uitvoerig kunnen lezen. Veel meer dan de stad of het landschap zelf, beschrijft hij de bewondering waartoe het aanschouwde hem vervoert. Hoor maar eens hoe hij het heeft over San Marco :
« Die kerk is een vertelsel uit duizend en een nacht. Iets wat men met moeite kan droomen, neen, zoo schoon droomt maar een zeer groot kunstenaar. Niet door menschenhanden gemaakt. Een fantastische witte wolk, die achter de zee rust, die men aan Mozes zou wijzen : Ginder is 't beloofde land. Een wolk die door een gril der elementen is geboetseerd en gekleurd, door den speelschen wind is gepinakeld en gebloemd, waar regenbogen zijn in blijven haperen, een wolk, door de zee-iriseering genacreerd, door de zon met gouden vlekken beslagen. Een wonder dat daar maar een minuutje zal staan, dat men gulzig met zijn oogen wil indrinken... Maar 't staat er in steen al duizend jaar. vlak aan de zee, en wij, wij die uit Lier en Antwerpen komen, we staan er voor. t is echt. t is geen vertelsel, en we zuchten van verwondering»
En de enthousiast die Pallieter is, valt van de eene verrukking in de andere, en met dezelfde geestdrift volgen wij hem in den dom van Milaan, in het Dogenpaleis, in den Dom van Florencie, in Sint Pieter, in het Vaticaan, waar overal nog! Maar de oolijke geest van Pallieter verlaat hem ook nooit, zelfs niet in de oogenblikken van hoogste vervoering ; met een van humor tintelenden blik, geeft hij van die nuchtere, rake opmerkingen ten beste, die plots dingen en menschen weer in een geheel ander daglicht stellen.
Zoo over het kosteresken van Santa Maria della Grazia, dat met zooveel overtuiging het Tantum Ergo zingt,
« dat het in mijn ooren trilt lijk een mirleton »; over de « arme, grijze dorpen, waar men nog niet in portret zou willen hangen, laat goed staan er wonen », over de smalle deurkens in het Batistero te Pisa, « zeker opdat ge niemand zonder betalen onder uwen frak zoudt binnen smokkelen ». Of de kostelijke geschiedenis over de ommelet met versche spinazie te Assizi : « Spinazie direkt uit den hof, te direkt, als van uit den hof doorheen het venster zoo de eieren ingefloten. Om vegetariërs op hun handen te doen loopen van vreugde ! Maar ik ben er niks geestdriftig om, ik pik de eierenspijs eruit, de anderen doen het ook, en we laten de spinazie er in, ze kunnen ze rats in den hof terugplanten. »
Maar dit gemoedelijke en toch zoo interessante reisverhaal is nog niet alles ; als nieuwjaarsgeschenk heeft die begenadigde kunstenaar ons nu nog zijnPallieter-Kalender geschonken, twaalf, leuke, bonte prentjes, één voor elke maand van het jaar, met dien pittigen folkloristischen bijsmaak, die aan elk van zijn werken nog een bijzondere waarde geeft. Opdat men een boek van Timmermans ten volle zou genieten, moet het door hem zelf geïlllustreerd zijn. Een paar van deze plaatjes kenden wij reeds van vroeger, maar de meeste zijn een blijde verrassing. Met zijn helle kleuren en sobere, doch expressieve lijnen, zal deze Pallieter-Kalenrler, zoo naiëf en toch zoo pittig kostelijk als alles wat ons van Timrnermans komt, een kostbaar bezit voor het kunstminnende Vlaanderen zijn.
Artikel uit de Gazet van Antwerpen door R. Sarolea(Leo Arras)-3/11/1928
Toen we hier vroeger over Timmermans werk gewaagden, hadden we het over zijn zeer nederig en klein debuut. Nu wenschten we nog eenige woorden te zeggen over het hoogtepunt in het werk van den schrijver.
Dat is zijn roman « De pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt »
Nu zullen er velen zich aan verwacht hebben, dat we vooreerst toch eens gingen spreken over « Pallieter », dat veelal als zijn meesterwerk aanzien wordt, en dat tenslotte toch het werk is, waarmee hij zijn naam gevestigd heeft en populair gemaakt.
Maar er zijn verschillende redenen hoofdzakelijk van estetische aard wenschen we dit liever niet te doen, maar even stil te blijven bij het bij uitstek katholieke werk van dien jongen, frisschen en uitbundigen Vlaamschen schrijver.
Dan moeten we echter even de « Driekoningentryptiek » doorbladerenen zijn tooneelwerk
« En waar de ster bleef stille staan » lezen. Want na Pallieter, Anne-Marie, Boudewijn, e.a., was dit werk als het begin van een nieuwe richting in Timmermans kunst. Zijn werken staan van dan af meer onder den drang van het katholicisme. Ik zou haast zeggen : ze worden tendentieus katholiek. Tendentieus : voor zoover ze de lezer werkelijk trekken en wijzen naar het katholiek geloof. Tendentieus : zonder dat daardoor nochtans de literaire waarde van het werk ook maar in het minst geschaad wordt.
Kijk die « Driekoningentryptiek » is een boekje, dat in al zijn kleinheid en openschijnlijke onbeduidendheid, toch een pareltje te meer is aan de literaire kroon van Felix Timmermans.
Het bevat drie Kerstnovellen, los en onafhankelijk van mekaar, die nochtans zeer sterk aaneen sluiten enherleid feitelijk niet meer zijn dan : hoe de genade Gods ons dwingt goed te zijn en heiligte worden.
In die zin is het haast als een voorloper van « De pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt », met dit verschil echter dat in de Pastoor Isidoor zijn uiterste best doet om de genade van het katholiek geloof te verwerven, en er niet toe komt, dan door het subtiele offer van Leontientje. Hier in « Driekoningentryptiek » doen de drie vrienden, ik zou haast zeggen, hun uiterste best om het heilige niet te ontmoeten, maar het achtervolgt hen, en spijts zichzelf worden ze heilig.
Spijts zichzelf? Neen, want in den grond waren het drie brave zielen, die door de ruwheid van hun aards bestaan God opzij hadden laten liggen, zonder Hem nochtans te vergeten. God, de Goede Herder, komt dan zelf zijn verdoolde schaapjes terughalen, die blij zijn met Hem naar de schaapstal te kunnen weerkeren...
Hoe fijn heeft Timmermans dit zoo kiesche onderwerp weer behandelt! Ge voelt : spontaan is dat in hem gegroeid, die wetenschap, hoe Onze Lieve Heer ook voor de verstootenen dezer aarde het beste, wat Hij bezit, over heeft.
Timmermans heeft dan, in samenwerking met de zeer fijnen kunstkenner Edw. Veterman, die drie novelletjes voor tooneel bewerkt.
t Is letterlijk de historie van de « Driekoningentryptiek », met hier en daar een passage, waar wat dramatische kracht in zat, iets dieper uitgewerkt, zoodat bijv. De bekeering van Pitjevogel die in de novellen slechts voorbijgaand verhaald wordt.
Hoe sereen is de dood van Suskewiet, en wat een kinderlijk vroom geloof ligt er niet in die scéne met de vele Lieve Vrouwkes. Af en toe moeten er rillingen door de zaal gaan, bij eene mooie opvoering van dat stuk ; rillingen, die meer zijn dan een voorbijgaande gewaarwording maar die eerder een blijvende nawerking in onze ziel teweegbrengen.
Het zou mij dan ook niet verwonderen, moest de vroome bekeeringsgeschiedenis van Suskewiet, Pitjevogel en Schrobberbeek vele vruchten doen rijpen voor het eeuwig Genadeland.
In dien zin is De Ster beter en sterker dan de Tryptiek, alhoewel ook deze, tusschen twee lachen in, om een folkloristisch bepeinzen of een leuk gezegde onze ziel dichter bij God brengt. Om dat al houden we zeer veel zoo van de « Driekoningentryptiek » als van« En waar de ster bleef stille staan ». Dat laatste is ten andere veruit het beste tooneelwerk van Timmermans.
Maar « De pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt » vinden we zijn beste prozawerk.
Van kort na zijn verschijnen reeds werd dit werk zoo in Holland als in Vlaanderen als een van de beste romans uit onzen modernen tijd begroet. Alhoewel er in Holland in t begin wel eerst een beetje tegen gewrongen werd van sommige kanten. Dit natuurlijk hoofdzakelijk om zijn voortreffelijken katholieken gezonden kost. En nu is « De pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt » al aan zijn zesden of zevenden druk. Een verheugend feit is dat zeker. Verheugend vooral omdat die door-en-door katholieke roman tot zelfs in het protestantsche Holland zoon bijval heeft gevonden.
n Door en door katholiek roman, dat is in de eerste plaats De Pastoor. Beter dan welk andere is hij drager van de katholieke gedachte. En toch mag men het niet bestempelen als een tendenz-roman. Bijlange niet. Het werk is niet geschreven om zijn katholieke thesis te gaan verdedigen. Het is geschreven om schoonheid te brengen en vreugde. Maar komende uit de volheid van een katholiek hart, kon het niet anders of het moest de genade der katholieke overtuiging dragen.
Hoe schoon is daar niet uitgewerkt, die groote waarheid : het geloof is een genade. Noch door studie, noch door wat ook, kan men komen tot het geloof, indien Onze Lieve Heer er ons de genade niet toe verleent.
Isidoor, met zijn hevig verlangen naar Leontientje, en naar het geloof het eenige middel om Leontientjete mogen bezitten kan er maar niet toe komen te gelooven. Onze Heer gaf hem de genade niet, omdat het uur niet gekomen was. Eerst moest er een ziel overgaan tot het groot offer van zichzelf... uit liefde.
En hier durven we wel eens wijzen op dezelfde gedachten, die we terugvonden in dat ander mooie boek : « Het verborgene Leven » van Pieter Van der Meer-de Wacheren, den grooten Hollandschen bekeerling. Daar is ook het offer van een ziel, die van God de genade van het geloof moet verwerven voor iemand die haar lief is.
Maar wat een verschil van uitwerken!
Bij Pieter Van der Meer is het een gewone, maar sterke, eenvoudige, maar schoone stijl.
Bij Timmermans vinden we weer zijn briljanten, schitterenden stijl, dien we hem reeds kenden uit zijn andere werken. Ik zeg : nog schooner dan vroeger. Zijn stijl is gegroeid, gezuiverd. De rijkdom van zijn beelden, zijn originaliteit is er niet om verminderd; integendeel. Maar het geheel van zijn werk is inniger geworden.
Pastoor Serneels houdt veel van wijnen. Niet om er van te slabberen of er van te drinken. Neen, maar om te genietenvan hun hemelsche symboliek. In den wijn en den wijngaard vindt hij de heele symboliek van ons christelijk leven terug. Hij mediteert over den wijn en preekt er over. En zooals hij aan zijne zieke vrienden den stoffelijke wijn schenkt, die hun genezing brengt naar het lichaam, zoo zoekt hij hun ook den geestelijken wijn het Geloof te schenken, die hen gezond moet maken naar den ziel.
En nu gebeurt het dat zijn nichtje Leontientje verliefd is geworden op een ongeloovige, o zoo zoet! Niet een fanatieker die leeft in haat voor ons geloof. Neen, maar een brave jongen, die door zijn opvoeding de zalf van het katholiek geloof moest missen en die nu de genade van Hooger nog niet gekregen heeft.
En pastoor Serneels zal hem tot het geloof brengen, en zoo zijn engelnichtje Leontientje in de mogelijkheid stellen ermee te trouwen. Maar al zijn gepraat en gesermoen kunnen niet helpen. Met den beste wil van de wereld bezield, kan Isidoor er toch maar niet toe komen om ons geloof te aanvaarden.
Uit liefde dan voor Isidoor zal Leontientje zichzelf slachtofferen. En werkelijk, op het oogenblik van haar dood, als ze sterft met haar hand in die van Isidoor, en zijn handen haar oogen voor eeuwig sluiten, dauwt de genade in zijne ziel.
Maar dat is dan vertelt in een trant en op een toon om de fijnste fijnproevers te doen lekkerbekken, en om de meest versteenden van hart te doen traanoogen.
En sterker is dat dan nog in het tooneelstuk « Leontientje ». want bij de opvoering van dat stuk kunnen er maar tien in heel de zaal hun tranen weerhouden : zoo ontroerend schoon is het.Maar zoo romantisch tevens. Daarom staat het literair ook lager, veel veel lager dan de roman.
Maar toch is het schoon, al is het alleen maar omdat de toeschouwers, wijl ze barsten van lachen, in hun ziel de ijskoude greep voelen, de greep van Leontientjes harteleed.
Trouw vinden we in het tooneelspel het verhaal van den roman gevolgd. Haast woordelijk vinden we er onderscheidene hoofdstukken in weer. Toch werd er hier of daar iets bijgevoegd of afgelaten. Zoo is heel nieuw in het stuk de eerste scéne van het eerste bedrijf.
Leontientje die te klappen zit met Isidoor en Gommaar, Leontientjes vader die daar plots op uitkomt en begint te sakkerken en te duvelen om al de engelen uit den hemel te doen tuimelen na het zwaar redeneerend onderhoud van Isidoor met Leontientje over het geloof is het een prachtige afwisseling, die van de beste effecten moet teweegbrengen.
Laat het nu nog zijn dat er hier en daar een scéne in voorkomt, die misschien wel wat langdradig is, we zijn er toch een volkskunst rijker op geworden.
Als ge één werk van Timmermans leest, dan moet het zijn De Pastoor. Want daar hebt ge Timmermans door en door, met zijn beste hoedanigheden en zijn schoonste momenten.
In De Pastoor hebt ge bladzijden van de diepste en warmste ontroering, naast de oogenblikken van het hoogste en zuiverste genot.
Door dat werk alleen al zal de naam van Timmermans vreugdevol blijven leven in onze ziel. Door dat werk alleen al verdient Timmermans een eerste plaats onder onze beste kunstenaars.
Bijdrage van Leo Arras onder de schuilnaam : R. Sarolea
Ooit al wel ns een vuurwerk gezien ?
Dan weet ge hoe in den donkeren avond, onder den koepel van den hemel, waarin de maan als een mooie rijpe vrucht te schitteren hangt, met daarrond de veelkleurigheid van duizenden sterren, het volk wachtende staat en verlangt naar het opgaan der eerste vuurpijlen.
Zoo staan ze daar uit te zien en traag en lamlendig gaat de eentonigheid voorbij, tot plots-bijna niemand verwachtte het juist op dat ogenblik- een knal, dof en hard als het afslaan der grosse-caisse na een trommelmarsch, een vuurpijl omhoog zendt, die daarboven openbarst als een bloem en al de blij-verraste aangezichten daaronder gaat verlichten door de ontelbare lichtballetjes die hij uitstrooit.
Hebt ge gemerkt hoe slechts weinigen, die dichtst bij stonden, het kleine vlammetje gezien hadden, dat het vuur aan de lont zette en dat dien regen van licht en veelkleurige schoonheid is voorafgegaan ?
Zoo is het ook gegaan met onze literatuur, en daarin Felix Timmermans.
Aan den hemel onzer Vlaamsche letterkunde schitterden de vele sterren onze schrijvers die ons niet meer brachten wat we wenschten en vroegen. We zaten vastgegroeid in de uitloopers der Nieuwe-Gidsers en Van-Nu-en-Straksers en de school van klein-literatoren die Streuvels ten onzent gevormd had rond zijn boven-alles-uitstekende figuur.
Verlangend werd er uitgezien naar wat nieuws, wat anders. En slechts weinigen zijn vrienden, die dichtst bij stonden hadden bemerkt het simpel, eenvoudig debuut van Felix Timmermans, het kleine vlammetje dat het vuurwerk van ongekende schoonheid moest ontsteken, waarvan de eerste vuurpijl zou zijn : Pallieter ; een doffe, droge knal, die ons in zijn buitengewone grootheid stom-verbazend deed opkijken .... en tevens genieten deed.
Timmermans is een eigenaardige figuur.
Zonder nochtans een zonderling te zijn, heeft hij altijd van uitzonderlijkheden gehouden.
Hij is van eerst af aan een zoeker geweest, maar een zoeker buiten het gewone om.
Op school interesseerden hem weinig de alledaagsche vraagstukken van taal- of rekenkunde, en eigenlijk heeft hij het er nooit ver gebracht!
Hij leerde niet goed, en was blij al gauw van school te mogen wegblijven.
Maar dan is hij aan t lezen gegaan, gewonnen-verloren, om zijn kleine jongensfantasie maar te bevredigen. En dan : hij had een paar ogen in zijn kop, oogen die altijd aan maar zochten naar iets nieuws, iets ongeziens, iets ongenotens.
Dan vond hij er leute in zelf versjes te fabriceeren, en ge kunt denken hoe fier hij was op 16-jarigen ouderdom hij was geboren in 1886, en t was nu 1903 zijn eerste letterkundige vruchten te zien verschijnen, wel en degelijk en echt gedrukt, in een Liersch weekblad Aan Beide Nethen. Geregeld stuurde hij nu versjes in aan de redaktie, en regelmatig werden die produktjes opgenomen. Het zou hem echter nog beter gaan. De uitgever van het blad wou met Nieuwjaar 1907 aan de abonnés ervan een boekje ten geschenke geven, en de keuze viel op de versjes van Timmermans.
Een klein een héél klein boekje van 20 bladzijden met 24 gedichtjes erin werd gedrukt en uitgedeeld.
Het geschiedde echter onder de deknaam Polleke van Merh. t Was onder dien naam dat de verzen in Aan Beide Nethen verschenen waren, en dat Timmermans ook aan andere tijdschriften, o.m. Lyrana medewerkte.
Slechts weinige abonnés vonden het de moeite waard dit schamel boekje in hun bibliotheek bij te zetten, en zoo komt het dat er een tiental jaren nadien, nog slechts enkele exemplaren van Timmermans eerste letterkundig werk bestonden.
Kwam toen de oorlog en de brand, die Lier grootendeels verwoestte, was ook oorzaak dat er nog een deel schaarsch geworden boekjes verdween.
Ten Slotte vond ook de uitgever het goed de eenige exemplaren die hij van in het jaar 1907 nog bezat, te verbranden, en dit in naam zijner vaderlandsche overtuiging omwille van de zoo-gezegd activistische neigingen van Felix Timmermans.
Zoo zijn er dan ten slotte nog slechts eenige hoogstens een tiental exemplaren van dit werkje bewaard gebleven.
Als we er zoo lang over uitweiden, dan is dat helemaal niet om de estetische waarde van dit werkje, ach heere neen, maar omdat het het nederig begin daarstelt van een groot artist.
De literaire waarde van dit werkje ?
Ach niets bizonders. Dat zijn zoo van die versjes lijk we er allemaal wel eens maakten toen we nog op school waren. Toch zijn ze nu en dan wel ns leuk, en kunnen ze nen mensch wel eens doen lachen. Dat is nu wel niet zoon groote hoedanigheid, maar het wijst er op hoe in de kiem daar reeds de humor lag, als een belofte voor den rijkdom van later werk.
Nu lezen we die versjes met een lach op ons wezen en in ons hart de wetenschap dat we ze nog eens onder ogen nemen à titre de documentation, omdat we nog eens graag herzien de eerste letterkundige zonden van hem, dien we allen in ons hart dragen, omdat hij Vlaanderen heeft bemind.
Hij heeft Vlaanderen bemind om de rijke ziel van dit volk, en de blijde schoonheid van zijn velden. Door zijn liefdeheeft hij Vlaanderens roem gedragen over de grenzen van ons land, en zoo heeft hij meer dan wie ook medegewerkt aan Vlaanderens opstanding.
Door Timmermans is de letterkunde een grootere plaats gaan innemen in de wereldliteratuur.
Die versjes staan ontegensprekelijk onder invloed van den toentertijd zeer gesmaakten Omer De Laey. Timmermans zag de zaken, zoals De Laey ze ook zag. Maar hij had nog niet het zuivere schoonheidsgevoelen als De Laey. Daarom zijn de versjes onevenwichtig, en is er om zoo te zeggen geen enkel gaaf bij.
Hier en daar krijgt het rythme nen hots en nen bots, zoodanig dat er een heele strofe mee verloopt. Dat komt hoofdzakelijk doordat Timmermans wel zijn vers-voeten telde, maar helemaal geen acht gaf op de beklemtooning.
Hoor maar even deze strofe uit het versje : Scheresliep :
D arme vent hield stil en keek
pinkogend naar het zonnelicht,
en hij vaagde met zijn mouw het
vettig zweet van t aangezicht
En tochzijn er strofen en zelfs geheele gedichtjes die ons wel eens kunnen bekoren, al is het maar om één goed-gezien beeld, of een leuk-humoristische zet.
Lees hier maar eens :
Orgeldraaier
Langs de straten, op een Zondag,
komt een grijzerd en zijn wijf.
Met eenvettige draagriem hangt een
oude orgel aan zijn lijf
Uit zijn broek langs beide pijpen,
steken zwerte knieën deur
en van achter kruipt zijn hem,
gelijk een vaantje uit een scheur.
t Wijf heur grijze blessen komen
steeklig uit heur kappelin
en zij houdt een blekken busken
met wat koopren centen in.
D oude vent grijpt naar den draaier
en een bibberende klank,
uit zijn oud versleten orgel
klinkt op straat lijk hondsgejank.
Enkle menschen blijven luistren
naar dat eertijds schoon geluid,
en het wijf met triestig oogen
steekt haar blekken busken uit.(blz. 15)
ik weet wel : ook in dit versje en t is er een van de beste loopt er nog veel mank ; constructie van zinnen en wat weet ik nog meer ; en als het niet van Timmermans was, zouden we het lachend voorbijgaan en het prutswerk heeten.
Maar nu beleven we plezier aan dit schamel werkje, dat Door de Dagen heet ...
Zoo denkt n moeder, met een lach op haar wezen en groote vreugde in haar hart, terug aan de eerste, onvaste stappekens van haar nu reeds groten jongen...
R. Sarolea( Leo Arras) Aansluitend :
MIJN EERSTE BOEK
Door FELIX TIMMERMANS - Uit: Bibliotheekgids, 1/6/1922-pg. 173-176
Als men het ziet liggen, zoo dun als een sneeke kaas; eens zoo hoog dan breed, met zijn verschoten roze omslag, en zijn verschillende letterkarakters, in een mager kaderken, dan denkt men een van die goedkoope beschrijvingen over een heilige, of een litanie, of een H. Hartboeksken te zien; een van die schrale brochuurkens die men verkoopt in de bondieuseries van Scherpenheuvel, Halle, Lier en andere bedevaartplaatsen.
In volgorde staat er op te lezen : Door de dagen 1907 "Indrukken van Polleke van Mher", Lier. - Druk A. Van Hoecke. Dit Polleke van Mher was ik.
Als men die omslag omslaat beginnen zonder verder komaf van herhaling van tittel, van eenige bladen wit papier, van inleiding of opdracht, direkt de gedichtjes. Het zijn waarachtig gedichten, rijmen, of beter berijmde voorstellingen, zoo iets als een schilderijtje.
Elk tittel in andere letters.
Er zijn 24 gedichtjes in, en als elk gedichtje op één bladzijde hadde gestaan, hadden er 24 bladzijden geweest. Er zijn maar 20 bladzijden. En nu hebben die gedichtjes, nu dat ze zich zonder asem te laten halen, elkander voet bij stek opvolgen, het vertoon van menschen die rap en dicht opeengedrongen met aschwoensdag een kruisken gaan halen.
't Begint met "Dageraad" en 't eindigt met "Avond".
"Dageraad" begint: In het Oosten hangt 'n witte
streep, die langzaam openrekt:
't lijkt een plas van troebel nat, waar
rooden inkt wordt ingelekt.
en "Avond" eindigt met: En de maan toont haar gezicht, dik
opgeblazen lijk 'n pad.
Alles slaapt nu ... slechts heel verre
rolt een trein weg naar de stad.
Dan staat daar nog onder: Lier 1903. Polleke van Mher.
En tusschen "Dageraad" en "Avond" krijgt men tafereelen te zien van: "Sneeuw", "Jacht", "Begijnevest", "Scheresliep", "Schoenmaker", "Dronkerd", "Paters", "Kerstmis", "Vijver", "Orgeldraaier", "Allerzielen", "Oud" enz. 't Is allemaal slechts gezien, louter gezien.
En voor zoo goed ik kon, kleurig willen uitbeelden.
Zoo in "Herder" : D'Heete zonne, die heur stralen
deur de knoestge takken stak
tikte grillge, gouden rondekens
op zijn oud soldatenfrak.
"Schoenmaker", en dat wil ik heelemaal overschrijven, omdat het duidelijk het bedrijf en het beeld weergeeft van een oud ventje, dat mij veel schoone vertelsels deed, en veel heeft bijgedragen om mij aan 't schrijven te zetten, want ik was, zelfs toen ik die gedichtjes nog schreef, van zin glasraamschilder te worden.
Bij het raam zit hij te werken
op een lage pikkelstoel,
nevens hem en voor en achter
ligt een oude lederboel.
Hij hermaakt een waterleers, en
boort met een gekromde pin,
gaatjes door de zool en slaagt er
dan een stalen nagel in.
En hij trekt de breede heuvlers
met een pekdraad, dicht en straf,
neemt zijn mes en snijdt er zuinig
hier en daar een stuksken af.
Over 't vlamken van een keersken,
op een wrijver smelt hij was,
vaagt hem aan de zij der zolen
dat het blinkt lijk spiegelglas.
Dan heft hij de leers in d'hoogte
en bekijkt ze om en rond,
mompelt van tevredenheid en
speekt een kladken op de grond.
Alleen maar gezien, te arm weergegeven, en dan, en dat vooral, te erg onder den invloed van Karel Omer De Laey. Deze goede, schoone dichter van "Van te Lande", bekoorde mij zoo door zijn vorm; de korte, ruwe gezonde verzen, de beschrenking van uitbeelding dat ik niet weerstaan kon, verzen die ik al gemaakt had, zooals "Schoenmaker" in zijnen gezonden vorm te gieten. 't Was een zwakte, maar ik ben er blij om, zoo zwak geweest te zijn, ik heb er danig veel mee geleerd, en 't is mij later van grooten tel en veel nut geweest.
Ik had een goeden meester, en ik dank het geval dat mij het werk van den helaas te vroeg gestorven dichter liet kennen. 't Was een zuiveringswerk voor mijn romantisme, en nu dit gebeurd was schoof later zelf de persoonlijkheid in den vorm, en wijzigde den vorm.
En daarom nog eens dank aan K. Omer De Laey.
Zelfs een Fransch gedichtje, ik geloof van Francois Coppée, vertaalde ik in dien trant. Hier volgt het :'t Oudste :
In de winter, twee klein kindren
gaan uit beedlen, hand in hand,
't oudste draagt wat droge korsten
brood, geborgen in een mand.
En ze leidt het kleinste zoetkes
wijl z'het droevig-stil beziet,
gaat van huis tot huis, doch nievers
waar men iets aan 't koppel biedt.
't Oudste belt nu aan een woning
met versiersels, rijk en groot,
en hier krijgen z'elken dag een
dikke snee korentenbrood.
Efkens blikt ze op heur zusje...
trekt een roode neusdoek uit
heur zak, zet hem aan den neus der
kleine en zegt haastig "snuit".
En hoe ik er toe kwam, die gedichtjes in boek (met een je) uit te geven ? hoe ik zoo maar seffens een uitgever vond?
Wel in die jaren 1903-1905 verscheen er te Lier alle weken een kunstbladje "Lier Vooruit!". Daarin verschenen wat wetenschappelijke opstellen wat over tooneel en schilderen, alles in groote letters gedrukt, want kopij was er te kort.
Ik stuurde mijn gedichtjes in, ze wierden aangenomen. Week voor week, soms alle drie weken, verscheen er wat van, ze wierden gaarne gelezen, en op een Nieuwjaar, die van 1907, wist de uitgever, geen ander nieuwjaarscadeau aan zijn abonnenten te doen, dan de gedichtjes bijeen te verzamelen en ze bij het nummer van "Lier Vooruit" te voegen. Er waren geloof ik circa 200 abonnenten, ik kreeg een 50 tal boekjes, en daarmee beleefde mijn eerste boek zijn eerste, maar zijn laatste uitgave!
En alhoewel het gebrekkig is, ben ik toch blij dat 't als een kreupel, gemankeerd madeliefke op de wereld is komen piepen.
Niet opdat anderen het zouden lezen, want zullen er nog 10 boekjes van bestaan ? ik geloof het niet. Maar ik ben blij als ik het kan vastnemen in al zijn schamelheid, omdat het mij zulke zoete herinneringen verwekt, en ik dan weer den schoonen, naieven tijd beleef van het voelen zwellen en deinen der eerste kunstenaarsemoties.
Op 5 juli 2011 herdenken wij de geboorte van Felix Timmermans. Ondertussen zal het 125 jaar geleden zijn dat Timmermans in Lier ter wereld kwam. Hopelijk gaat hier in Lier dit feit niet ongemerkt voorbij en als kleine opfrissing volgt een kort overzicht, opgemaakt door de Timmermans' kenner bij uitstek met name José De Ceulaer
Felix Timmermans
Door José De Ceulaer.
Kort overzicht
Felix Timmermans werd geboren te Lier op 5 juli 1886, als zoon van een kanthandelaar. Was het dertiende van veertien kinderen. Volgde alleen lager onderwijs. Vóór de Eerste Wereldoorlog lid van 'De Vlaamsche Veem'. Huwde in 1912 en kreeg vier kinderen. Tijdens de oorlog 1914-1918 activist en voorzitter van de Lierse afdeling van Volksopbeuring. Week in november 1918 naar Nederland uit. Keerde ongehinderd terug begin 1920. Kreeg de Driejaarlijkse Staatsprijs voor Vlaamse Letterkunde (periode 1918-1920) voor De zeer schone uren van juffrouw Symforosa, begijntjen. In 1925 medestichter van De Pelgrim, een beweging die de katholieke Vlaamse kunst hoger wilde opvoeren. In hetzelfde jaar corresponderend en van 1933 af werkend lid van de 'Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde'. Eerste voorzitter van de 'Scriptores Catholici' in 1935. Tijdens de Tweede Wereldoorlog voorzitter van de 'Vlaamsche Kunstenaarsgilde' in Lier en voorzitter van de gouw Antwerpen van de 'Federatie van Vlaamsche Kunstenaars'. Op 9 mei 1942 werd hem de Rembrandtprijs van de Hansa-Stichting van de Hamburgse universiteit toegekend. Werd op 6 augustus 1944 getroffen door kransslagadertrombose. Beschuldigd van collaboratie, maar niet gearresteerd. Op 22 december 1946 werd zijn dossier zonder gevolg gerangschikt. Overleed te Lier op 24 januari 1947
Uitvoerig
Felix Timmermans was van jongs af een overtuigd Vlaams-nationalist. Lang vóór Jules Destrée schreef hij, op 11 februari 1906, in een Liers blad: 'Belgen bestaan er niet' en op 8 december 1915 noemde hij, in een artikel in De Vlaamsche Post, een vrij en zelfstandig koninkrijk Vlaanderen de droom van alle Vlamingen.
Hoewel Het kindeken Jezus in Vlaanderen(1917) zijn eerste boek was dat in het Duits werd vertaald, heeft Timmermans met zijn Pallieter(1916) de grondslag gelegd van een Europese bekendheid, die ook in de andere werelddelen weerklank vond. Zijn belangrijkste werken werden in de meeste Europese talen uitgegeven en ook in Noord- en Zuid Amerika verspreid. Sommige ervan werden ook in het Chinees, het Japans, het Hindi, het Zuid-Afrikaans en het Esperanto vertaald. Zijn toneelstukken, bijna alle bewerkingen van zijn romans of verhalen, in samenwerking met andere auteurs geschreven, werden ook in het buitenland opgevoerd; En waar de ster bleef stille staanwerd in Parijs zowel in het Nederlands als in het Frans op het toneel gebracht. Zijn populariteit was zo groot, dat hem herhaaldelijk gevraagd werd in het buitenland spreekbeurten te houden en voor te lezen uit zijn werk, vooral in Nederland, Duitsland en Zwitserland. Zijn succes was voor een belangrijk deel toe te schrijven aan het feit dat zijn werk niet alleen zo uitgesproken Vlaams, maar ook zo levensblij en zo poëtisch is. Het werd met zoveel gemoedswarmte geschreven dat de lectuur ervan een geluksgevoel bij de lezer opwekt. Het is sterk heimat- en natuurgebonden, maar weinig tijdgebonden. Zijn stof zocht hij meestal in het verleden, vooral in het volksleven van zijn geboortestad, zoals hij het had meebeleefd in zijn jeugd. Zonder dat hij sociale problemen behandelde, had zijn werk toch een uitgesproken volks karakter.
Nadat hij op 15-jarige leeftijd de school had verlaten, verdiepte hij zich in de theosofie, de astrologie, het spiritisme en het occultisme. Het gevolg was dat hij een geloofscrisis doormaakte en aan alles begon te twijfelen. De weerslag daarvan op zijn gemoedsleven manifesteerde zich in een aantal zwaarmoedige gedichten, in een paar onopgevoerde noodlotsdrama's, waarvan er een, Holdijn, in De Nieuwe Gids werd opgenomen, en in de sombere verhalen uit Schemeringen van de dood(1910), waarmee hij vooruitliep op het magisch-realisme.
Toen hij in februari 1911, na een heelkundige bewerking, zo ziek werd dat er voor zijn leven werd gevreesd, voltrok zich een beslissende wending in zijn gemoedsleven. Het sterke verlangen naar een probleemloos leven dat hem toen aangreep, gaf hij gestalte in de figuur van Pallieter, de incarnatie van de adamische mens die hij had willen zijn. Pallieter doorbrak de taboes van de burgerlijke moraal, contesteerde elke schending van de natuur en genoot intens van het leven. Pallieter kan als een therapeutische roman beschouwd worden in een tweevoudige betekenis: al schrijvend bevrijdde de auteur zich van zijn pessimisme en bij de lezer stimuleerde hij de levenslust. Het boek kan ook beschouwd worden als het eerste vitalistisch prozawerk in de Nederlandse literatuur. Structureel is het eerder een aaneenschakeling van taferelen, waarvan de opeenvolging wordt bepaald door de wisseling van de seizoenen, dan een roman volgens de normen van de tijd waarin het werd geschreven. De plastische rijkdom van zijn natuurbeschrijvingen en de originaliteit van zijn beeldspraak vestigden de aandacht op zijn aangeboren dichterlijkheid, op zijn eerder lyrisch dan episch talent.
Stilistisch zijn er duidelijke constanten in de werken die hij in de periode tussen Pallieter en Boerenpsalm(1935) schreef, maar voor het overige toonde hij zich verrassend veelzijdig. De verteller kwam het sterkst op de voorgrond in Driekoningentryptiek (1923) en in de korte verhalen uit Het keerseken in de lanteern(1924) en Pijp en toebak(1933), de dichter daarentegen in De zeer schone uren van juffrouw Symforosa, begijntjen(1918). Het romantisch karakter van zijn werk manifesteerde zich het duidelijkst in Anna-Marie(1921) en het religieuze in Het kindeken Jezus in Vlaanderen(1917) en De harp van Sint-Franciscus(1932). Geheel apart in zijn werk staat Boudewijn(1919), een satirisch dierenepos in verzen, geschreven in de trant van de middeleeuwse Reinaert, een aanklacht tegen de verfransing en de verdrukking van het Vlaamse volk en tevens tegen de lijdzaamheid en de laksheid van de Vlamingen. Zijn meest omstreden, maar ook zijn meest vertaalde boek is de geromanceerde biografie Pieter Bruegel, zo heb ik u uit uw werken geroken(1928), een subjectieve reconstructie van het leven van de 16e eeuwse schilder aan de hand van de schaarse gegevens in Het schilder-boeck van Carel van Mander en van zijn schilderijen.
Toen omstreeks 1930 een nieuwe generatie schrijvers meer nadruk ging leggen op de inhoud en het episch karakter van de roman, de impressionistische beschrijvingen achterwege liet en meer belang ging hechten aan de psychologische ontleding, leek Timmermans voorbijgestreefd. Met zijn Boerenpsalm toonde hij in 1935 echter aan, dat hij in staat was zijn verteltrant te versoberen zonder zijn persoonlijke stijl prijs te geven. De structuur van zijn roman was steviger dan in zijn vroegere werken, epiek en lyriek hielden elkaar in evenwicht. Hij bevestigde de boodschap van zijn vroegere werken door aan te tonen dat het leven de moeite waard is geleefd te worden, maar hij nuanceerde de schaduwzijden ervan sterker dan voorheen.
Ik zag Cecilia komen(1938) is een gedicht in proza, een idylle met een tragische afloop, een melancholische romance. Heeft de mens een vrije wil of wordt zijn lot bepaald door de goddelijke Voorzienigheid en in hoever is hij dan verantwoordelijk voor zijn daden? Die vraag had hem reeds in zijn jeugd beziggehouden: hij raakte ze ook aan in Ik zag Cecilia komen en kwam erop terug in zijn omvangrijkste werk, De familie Hernat(1941), een 3-delige roman over drie generaties van een zonderlinge familie.
Toen Timmermans de laatste hand legde aan het levensverhaal van Adriaan Brouwer(1948), die hij op zijn sterfbed een terugblik laat werpen op zijn leven, lag hijzelf ziek te bed. Met een ontroerende sereniteit nam hij afscheid van het leven met de verzenbundel Adagio (1947), waarin het weemoedig vergankelijkheidbesef de toon aangeeft en een deemoedige overgave aan Gods wil de religieuze sfeer bepaalt.
Felix Timmermans was niet alleen een schrijver, die zo geheel apart staat in de literatuurgeschiedenis dat hij zomin navolgers als voorgangers heeft gehad, hij was ook een tekenaar en een schilder met een geheel eigen imago. Verscheidene motieven uit zijn literair werk heeft hij ook een grafische en plastische vorm gegeven. Het schrijven beschouwde hij als een beroep: het kostte hem veel moeite en inspanning. Het tekenen en schilderen was voor hem een ontspanning: hij deed het zonder moeite, op de naïeve manier van de zondagsschilder. Zijn grafisch en plastisch werk behoort tot de volkskunst, maar manifesteert toch een onmiskenbare aanleg en een onloochenbaar talent. ***********
Ik ben Mon Van den heuvel
Ik ben een man en woon in Lier (België) en mijn beroep is op pensioen.
Ik ben geboren op 19/06/1944 en ben nu dus 80 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Felix Timmermans - Geschiedenis van Lier in de ruimste zin genomen.