Felix Timmermansxml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Zijn debuut in de Vlaamsche Literatuur.
Bijdrage van Leo Arras onder de schuilnaam : R. Sarolea
Ooit al wel ns een vuurwerk gezien ?
Dan weet ge hoe in den donkeren avond, onder den koepel van den hemel, waarin de maan als een mooie rijpe vrucht te schitteren hangt, met daarrond de veelkleurigheid van duizenden sterren, het volk wachtende staat en verlangt naar het opgaan der eerste vuurpijlen.
Zoo staan ze daar uit te zien en traag en lamlendig gaat de eentonigheid voorbij, tot plots - bijna niemand verwachtte het juist op dat ogenblik - een knal, dof en hard als het afslaan der grosse-caisse na een trommelmarsch, een vuurpijl omhoog zendt, die daarboven openbarst als een bloem en al de blij-verraste aangezichten daaronder gaat verlichten door de ontelbare lichtballetjes die hij uitstrooit.
Hebt ge gemerkt hoe slechts weinigen, die dichtst bij stonden, het kleine vlammetje gezien hadden, dat het vuur aan de lont zette en dat dien regen van licht en veelkleurige schoonheid is voorafgegaan ?
Zoo is het ook gegaan met onze literatuur, en daarin Felix Timmermans.
Aan den hemel onzer Vlaamsche letterkunde schitterden de vele sterren onze schrijvers die ons niet meer brachten wat we wenschten en vroegen. We zaten vastgegroeid in de uitloopers der Nieuwe-Gidsers en Van-Nu-en-Straksers en de school van klein-literatoren die Streuvels ten onzent gevormd had rond zijn boven-alles-uitstekende figuur.
Verlangend werd er uitgezien naar wat nieuws, wat anders. En slechts weinigen zijn vrienden, die dichtst bij stonden hadden bemerkt het simpel, eenvoudig debuut van Felix Timmermans, het kleine vlammetje dat het vuurwerk van ongekende schoonheid moest ontsteken, waarvan de eerste vuurpijl zou zijn : Pallieter ; een doffe, droge knal, die ons in zijn buitengewone grootheid stom-verbazend deed opkijken .... en tevens genieten deed.
Timmermans is een eigenaardige figuur.
Zonder nochtans een zonderling te zijn, heeft hij altijd van uitzonderlijkheden gehouden.
Hij is van eerst af aan een zoeker geweest, maar een zoeker buiten het gewone om.
Op school interesseerden hem weinig de alledaagsche vraagstukken van taal- of rekenkunde, en eigenlijk heeft hij het er nooit ver gebracht!
Hij leerde niet goed, en was blij al gauw van school te mogen wegblijven.
Maar dan is hij aan t lezen gegaan, gewonnen-verloren, om zijn kleine jongensfantasie maar te bevredigen. En dan : hij had een paar ogen in zijn kop, oogen die altijd aan maar zochten naar iets nieuws, iets ongeziens, iets ongenotens.
Dan vond hij er leute in zelf versjes te fabriceeren, en ge kunt denken hoe fier hij was op 16-jarigen ouderdom hij was geboren in 1886, en t was nu 1903 zijn eerste letterkundige vruchten te zien verschijnen, wel en degelijk en echt gedrukt, in een Liersch weekblad Aan Beide Nethen. Geregeld stuurde hij nu versjes in aan de redaktie, en regelmatig werden die produktjes opgenomen. Het zou hem echter nog beter gaan. De uitgever van het blad wou met Nieuwjaar 1907 aan de abonnés ervan een boekje ten geschenke geven, en de keuze viel op de versjes van Timmermans.
Een klein een héél klein boekje van 20 bladzijden met 24 gedichtjes erin werd gedrukt en uitgedeeld.
Het geschiedde echter onder de deknaam Polleke van Merh. t Was onder dien naam dat de verzen in Aan Beide Nethen verschenen waren, en dat Timmermans ook aan andere tijdschriften, o.m. Lyrana medewerkte.
Slechts weinige abonnés vonden het de moeite waard dit schamel boekje in hun bibliotheek bij te zetten, en zoo komt het dat er een tiental jaren nadien, nog slechts enkele exemplaren van Timmermans eerste letterkundig werk bestonden.
Kwam toen de oorlog en de brand, die Lier grootendeels verwoestte, was ook oorzaak dat er nog een deel schaarsch geworden boekjes verdween.
Ten Slotte vond ook de uitgever het goed de eenige exemplaren die hij van in het jaar 1907 nog bezat, te verbranden, en dit in naam zijner vaderlandsche overtuiging omwille van de zoo-gezegd activistische neigingen van Felix Timmermans.
Zoo zijn er dan ten slotte nog slechts eenige hoogstens een tiental exemplaren van dit werkje bewaard gebleven.
Als we er zoo lang over uitweiden, dan is dat helemaal niet om de estetische waarde van dit werkje, ach heere neen, maar omdat het het nederig begin daarstelt van een groot artist.
De literaire waarde van dit werkje ?
Ach niets bizonders. Dat zijn zoo van die versjes lijk we er allemaal wel eens maakten toen we nog op school waren. Toch zijn ze nu en dan wel ns leuk, en kunnen ze nen mensch wel eens doen lachen. Dat is nu wel niet zoon groote hoedanigheid, maar het wijst er op hoe in de kiem daar reeds de humor lag, als een belofte voor den rijkdom van later werk.
Nu lezen we die versjes met een lach op ons wezen en in ons hart de wetenschap dat we ze nog eens onder ogen nemen à titre de documentation, omdat we nog eens graag herzien de eerste letterkundige zonden van hem, dien we allen in ons hart dragen, omdat hij Vlaanderen heeft bemind.
Hij heeft Vlaanderen bemind om de rijke ziel van dit volk, en de blijde schoonheid van zijn velden. Door zijn liefde heeft hij Vlaanderens roem gedragen over de grenzen van ons land, en zoo heeft hij meer dan wie ook medegewerkt aan Vlaanderens opstanding.
Door Timmermans is de letterkunde een grootere plaats gaan innemen in de wereldliteratuur.
Die versjes staan ontegensprekelijk onder invloed van den toentertijd zeer gesmaakten Omer De Laey. Timmermans zag de zaken, zoals De Laey ze ook zag. Maar hij had nog niet het zuivere schoonheidsgevoelen als De Laey. Daarom zijn de versjes onevenwichtig, en is er om zoo te zeggen geen enkel gaaf bij.
Hier en daar krijgt het rythme nen hots en nen bots, zoodanig dat er een heele strofe mee verloopt. Dat komt hoofdzakelijk doordat Timmermans wel zijn vers-voeten telde, maar helemaal geen acht gaf op de beklemtooning.
Hoor maar even deze strofe uit het versje : Scheresliep :
D arme vent hield stil en keek
pinkogend naar het zonnelicht,
en hij vaagde met zijn mouw het
vettig zweet van t aangezicht
En toch zijn er strofen en zelfs geheele gedichtjes die ons wel eens kunnen bekoren, al is het maar om één goed-gezien beeld, of een leuk-humoristische zet.
Lees hier maar eens :
Orgeldraaier
Langs de straten, op een Zondag,
komt een grijzerd en zijn wijf.
Met eenvettige draagriem hangt een
oude orgel aan zijn lijf
Uit zijn broek langs beide pijpen,
steken zwerte knieën deur
en van achter kruipt zijn hem,
gelijk een vaantje uit een scheur.
t Wijf heur grijze blessen komen
steeklig uit heur kappelin
en zij houdt een blekken busken
met wat koopren centen in.
D oude vent grijpt naar den draaier
en een bibberende klank,
uit zijn oud versleten orgel
klinkt op straat lijk hondsgejank.
Enkle menschen blijven luistren
naar dat eertijds schoon geluid,
en het wijf met triestig oogen
steekt haar blekken busken uit. (blz. 15)
ik weet wel : ook in dit versje en t is er een van de beste loopt er nog veel mank ; constructie van zinnen en wat weet ik nog meer ; en als het niet van Timmermans was, zouden we het lachend voorbijgaan en het prutswerk heeten.
Maar nu beleven we plezier aan dit schamel werkje, dat Door de Dagen heet ...
Zoo denkt n moeder, met een lach op haar wezen en groote vreugde in haar hart, terug aan de eerste, onvaste stappekens van haar nu reeds groten jongen...
R. Sarolea ( Leo Arras)
Aansluitend :
MIJN EERSTE BOEK
Door FELIX TIMMERMANS - Uit: Bibliotheekgids, 1/6/1922 - pg. 173-176
Als men het ziet liggen, zoo dun als een sneeke kaas; eens zoo hoog dan breed, met zijn verschoten roze omslag, en zijn verschillende letterkarakters, in een mager kaderken, dan denkt men een van die goedkoope beschrijvingen over een heilige, of een litanie, of een H. Hartboeksken te zien; een van die schrale brochuurkens die men verkoopt in de bondieuseries van Scherpenheuvel, Halle, Lier en andere bedevaartplaatsen.
In volgorde staat er op te lezen : Door de dagen 1907 "Indrukken van Polleke van Mher", Lier. - Druk A. Van Hoecke. Dit Polleke van Mher was ik.
Als men die omslag omslaat beginnen zonder verder komaf van herhaling van tittel, van eenige bladen wit papier, van inleiding of opdracht, direkt de gedichtjes. Het zijn waarachtig gedichten, rijmen, of beter berijmde voorstellingen, zoo iets als een schilderijtje.
Elk tittel in andere letters.
Er zijn 24 gedichtjes in, en als elk gedichtje op één bladzijde hadde gestaan, hadden er 24 bladzijden geweest. Er zijn maar 20 bladzijden. En nu hebben die gedichtjes, nu dat ze zich zonder asem te laten halen, elkander voet bij stek opvolgen, het vertoon van menschen die rap en dicht opeengedrongen met aschwoensdag een kruisken gaan halen.
't Begint met "Dageraad" en 't eindigt met "Avond".
"Dageraad" begint: In het Oosten hangt 'n witte
streep, die langzaam openrekt:
't lijkt een plas van troebel nat, waar
rooden inkt wordt ingelekt.
en "Avond" eindigt met: En de maan toont haar gezicht, dik
opgeblazen lijk 'n pad.
Alles slaapt nu ... slechts heel verre
rolt een trein weg naar de stad.
Dan staat daar nog onder: Lier 1903. Polleke van Mher.
En tusschen "Dageraad" en "Avond" krijgt men tafereelen te zien van: "Sneeuw", "Jacht", "Begijnevest", "Scheresliep", "Schoenmaker", "Dronkerd", "Paters", "Kerstmis", "Vijver", "Orgeldraaier", "Allerzielen", "Oud" enz. 't Is allemaal slechts gezien, louter gezien.
En voor zoo goed ik kon, kleurig willen uitbeelden.
Zoo in "Herder" : D'Heete zonne, die heur stralen
deur de knoestge takken stak
tikte grillge, gouden rondekens
op zijn oud soldatenfrak.
"Schoenmaker", en dat wil ik heelemaal overschrijven, omdat het duidelijk het bedrijf en het beeld weergeeft van een oud ventje, dat mij veel schoone vertelsels deed, en veel heeft bijgedragen om mij aan 't schrijven te zetten, want ik was, zelfs toen ik die gedichtjes nog schreef, van zin glasraamschilder te worden.
Bij het raam zit hij te werken
op een lage pikkelstoel,
nevens hem en voor en achter
ligt een oude lederboel.
Hij hermaakt een waterleers, en
boort met een gekromde pin,
gaatjes door de zool en slaagt er
dan een stalen nagel in.
En hij trekt de breede heuvlers
met een pekdraad, dicht en straf,
neemt zijn mes en snijdt er zuinig
hier en daar een stuksken af.
Over 't vlamken van een keersken,
op een wrijver smelt hij was,
vaagt hem aan de zij der zolen
dat het blinkt lijk spiegelglas.
Dan heft hij de leers in d'hoogte
en bekijkt ze om en rond,
mompelt van tevredenheid en
speekt een kladken op de grond.
Alleen maar gezien, te arm weergegeven, en dan, en dat vooral, te erg onder den invloed van Karel Omer De Laey. Deze goede, schoone dichter van "Van te Lande", bekoorde mij zoo door zijn vorm; de korte, ruwe gezonde verzen, de beschrenking van uitbeelding dat ik niet weerstaan kon, verzen die ik al gemaakt had, zooals "Schoenmaker" in zijnen gezonden vorm te gieten. 't Was een zwakte, maar ik ben er blij om, zoo zwak geweest te zijn, ik heb er danig veel mee geleerd, en 't is mij later van grooten tel en veel nut geweest.
Ik had een goeden meester, en ik dank het geval dat mij het werk van den helaas te vroeg gestorven dichter liet kennen. 't Was een zuiveringswerk voor mijn romantisme, en nu dit gebeurd was schoof later zelf de persoonlijkheid in den vorm, en wijzigde den vorm.
En daarom nog eens dank aan K. Omer De Laey.
Zelfs een Fransch gedichtje, ik geloof van Francois Coppée, vertaalde ik in dien trant. Hier volgt het : 't Oudste :
In de winter, twee klein kindren
gaan uit beedlen, hand in hand,
't oudste draagt wat droge korsten
brood, geborgen in een mand.
En ze leidt het kleinste zoetkes
wijl z'het droevig-stil beziet,
gaat van huis tot huis, doch nievers
waar men iets aan 't koppel biedt.
't Oudste belt nu aan een woning
met versiersels, rijk en groot,
en hier krijgen z'elken dag een
dikke snee korentenbrood.
Efkens blikt ze op heur zusje...
trekt een roode neusdoek uit
heur zak, zet hem aan den neus der
kleine en zegt haastig "snuit".
En hoe ik er toe kwam, die gedichtjes in boek (met een je) uit te geven ? hoe ik zoo maar seffens een uitgever vond?
Wel in die jaren 1903-1905 verscheen er te Lier alle weken een kunstbladje "Lier Vooruit!". Daarin verschenen wat wetenschappelijke opstellen wat over tooneel en schilderen, alles in groote letters gedrukt, want kopij was er te kort.
Ik stuurde mijn gedichtjes in, ze wierden aangenomen. Week voor week, soms alle drie weken, verscheen er wat van, ze wierden gaarne gelezen, en op een Nieuwjaar, die van 1907, wist de uitgever, geen ander nieuwjaarscadeau aan zijn abonnenten te doen, dan de gedichtjes bijeen te verzamelen en ze bij het nummer van "Lier Vooruit" te voegen. Er waren geloof ik circa 200 abonnenten, ik kreeg een 50 tal boekjes, en daarmee beleefde mijn eerste boek zijn eerste, maar zijn laatste uitgave!
En alhoewel het gebrekkig is, ben ik toch blij dat 't als een kreupel, gemankeerd madeliefke op de wereld is komen piepen.
Niet opdat anderen het zouden lezen, want zullen er nog 10 boekjes van bestaan ? ik geloof het niet. Maar ik ben blij als ik het kan vastnemen in al zijn schamelheid, omdat het mij zulke zoete herinneringen verwekt, en ik dan weer den schoonen, naieven tijd beleef van het voelen zwellen en deinen der eerste kunstenaarsemoties.
Uit: Bibliotheekgids, 1/6/1922 - pg. 173-176
|