Foto
Inhoud blog
  • GOMMAAR TIMMERMANS OVERLEDEN
  • Toespraak bij de opening van uitgeverij
  • Speciale tekening van Felix Timmermans
  • Wat andere kunstenaars over de kunst van Timmermans schreven - Flor van Reeth
  • Intervieuw met Tonet Timmermans - Jooris van Hulle
  • Beste bezoeker
  • Op bezoek bij Tonet Timmermans - Denijs Peeters
  • Timmermans in Baarn - Huub van der Aa
  • Felix Timmermans en Camille Melloy - Etienne De Smedt
  • Ge zijt uw eigen baas en uw eigen koning - Bart Van Loo
  • Boerenpsalm tentoonstelling in Mol
  • Felix Timmermans was voor alles Dichter - Erik Verstraete
  • Laat het nu stil worden - Herman-Emiel Mertens
  • De Stille Timmermans - Marcel Janssens
  • Pallieter - Fons Sarneel
  • Begrafenis van Felix Timmermans op 28/01/1947 - Gaston Durnez
  • Job Deckers en de lokroep van Schoon Lier - Roger Vlemings
  • En waar de ster bleef stille staan - Felix Timmermans
  • De Fé herleeft in Lier - Paul Depondt en Pierre De Moor
  • " E Vloms keuningske " - Gaston Durnez
  • Sint Gommarus - Felix Timmermans
  • Timmermans ter ere, een selectie uit zijn picturaal werk - G. Carpentier-Lebeer
  • Bij de heilige Anna klinkt hardrock-muziek - Frans van Schoonderwalt
  • En als de Ster bleef stille staan... - J.J. Vürtheim Gzn
  • Felix Timmermans, de Liersche Breughel - Caty Verbeek
  • Het afscheid van Felix Timmermans - Redactie
  • De Poëzie van Felix Timmermans - De Nieuwe Gazet 09/08/1947
  • Uniek dat auteur alles van zijn werk heeft bewaard - Frans Keijsper
  • De fijne nostalgie van Felix Timmermans - Rigoberto Cordero y Léon
  • Lier gegroet, nog duizend pluimen op uw hoed - Willem Hartering
  • De Timmermans-tegeltjes - Ward Poppe en Philip Vermoortel
  • Pallieter wint het van Wortel - Gaston Durnez
  • Het spekbuikige Brabant en het magere Kempen land - Marcel Pira
  • De Zeemeermin - Bert Peleman herdenking op 11/07/1986
  • Profiel van Felix Timmermans - Etienne De Ryck
  • Lia Timmermans - zo was mijn vader - Manu Adriaens
  • Felix Timmermans in Waalwijk - Arthur Lens
  • Overeenkomst - Van Kampen
  • Ronald
  • Mooie Faience steentjes van de Fé
  • Mooie opdrachten - uniek materiaal
  • Bij de recente Duitse vertaling van Adagio - Stijn Vanclooster
  • Dit schreef Gommaar
  • Waarom ik van Timmermans hou. (deel 1) - Viktor Claes
  • Waarom ik van Timmermans hou. (deel 2) - Viktor Claes
  • Felix Timmermans - Uit mijn rommelkas
  • Felix Timmermans, zijn succes en zijn schrijversplannen - Redactie
  • Een Tafelspeech en een Interview - Karel Horemans
  • De Muziek in het werk van Timmermans - Louis Vercammen deel 1
  • De Muziek in het werk van Timmermans - Louis Vercammen deel 2
  • Streuvels en Timmermans - Jan Schepens
  • Reimond Kimpe - Joos Florquin
  • Pallieter in Holland - Cees Visser
  • Intimations of Death - Schemeringen van de Dood
  • De Blijdschap van Guido Gezelle en Felix Timmermans. - Gaston Durnez
  • Toespraak gehouden in Hof van Aragon - Philip Vermoortel
  • De schrijver Antoon Coolen in Hilversum - P.J.J.M Timmer
  • Felix Coolen
  • Pallieter verboden - redactie Het Vaderland
  • Over Pallieter. - Voordracht in het Foyer-Concertgebouw op 24 januari 1919.
  • Beste vrienden - redactie
  • 'Ik heb mijn kinderdroom waargemaakt' - Lieve Wouters
  • De man achter GOT - Andy Arnts
  • Gestopt met tellen, Hoeveel boeken ik geschreven heb - P. Anthonissen
  • Liefde is nooit verboden - Frans Verleyen
  • Felix Timmermans overleed vandaag - Bertje Warson
  • Saluut bij een honderdste verjaardag - Marc Andries
  • Timmermans op de planken - Daniël De Vos
  • Gaston Durnez Exclusief - Etienne Van Neygen
  • Vlaamser dan Vlaams. - Hans Avontuur
  • Felix Timmermans en Averbode - G.J. Gorissen
  • Een tweede leven voor Timmermans en Claes - Patrick Lateur
  • Een Brief aan Felix Timmermans - Johan De Maegt
  • Dichter und Zeichner seines Volk - Adolf von Hatzfeld
  • In de Koninklijke Vlaai - Felix Timmermans
  • Fred Bogaerts - Adriaan De Bruyn
  • De Natuur blijft verbazen
  • Kluizekerk sloot definitief - redactie
  • Timmermans heeft geen Fascistisch Bloed - Lode Zielens
  • Om er even bij stil te staan - Etienne De Smet
  • Tekeningen
  • Aan boord met Felix Timmermans - Anton van Duinkerke
  • Gommaar Timmermans - GoT 90 jaar
  • Het Menu - Bonni Konings
  • Onuitgegeven handschrift van Felix Timmermans
  • Zet uw ziel in de zon - Gaston Durnez
  • Stijn Streuvels 70 jaar - Felix Timmermans
  • Anton Pieck: een vriend van Vlaanderen - K. Van Camp
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 1
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 2
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 3
  • Zelfportret - Felix Timmermans
  • Ik had zo graag Felix geheten! - Daniël De Vos
  • Tony Fittelaer: « Kozijn Felix was een buitengewoon mens » - Vandecruys Geert
  • In en over Juffrouw Symforosa - Arthur Lens
  • Bij Pallieter thuis - Redactie
  • Kalender 1932 - Felix Timmermans
  • Mijn eerste boek - Felix Timmermans
  • De Fé vulde een kamer - Martine Cuyt
  • Met Timmermans op literaire bedevaart naar Lier - Jaak Dreesen
  • De Toverfé - Wannes Alverdinck
  • " Er gebeurt iets… Timmermans herdacht " - Jan Vaes
  • Bij Marieke is de Fee nog thuis - Marc Andries
  • Oosters Geschenk van Clara Timmermans (Haiku's)
  • Een soep met vier troostende mergpijpen - Gaston Durnez
  • Met Felix Timmermans op stap door Lier - Jos Vermeiren
  • Professor Keersmaekers over Felix Timmermans - Jaak Dreesen
  • Honderd jaar geleden werd Felix Timmermans geboren
  • Tonet Timmermans overleden 26/03/1926 - 16/04/2020
  • Briljante vertegenwoordiger van de volkskunst ! - Al. Slendsens
  • De goede Fee op zoek naar de Kern - Gaston Durnez
  • Saluut bij een honderdste verjaardag - Marc Andries
  • Een ministadje uit de voltooid verleden tijd - Frans Verstreken
  • Felix Timmermans, Tekenaar en Schilder - Denijs Peeters
  • In defence of Timmermans - Godfried Bomans
  • Hoe Pallieter werd onthaald door Nederlands publiek - Karel van den Oever
  • Adriaan Brouwer - Sirius
  • De Pallieter rel - Lode Zielens
  • Boerenpsalm - Willem Rueder
  • De zachte Keel - Frans Verstreken
  • Feestelijke Groeten
  • Merkwaardige gesprekken - Gommaar Timmermans
  • En als de Ster bleef stille staan - Top Naeff
  • Gaston Durnez - Overleden
  • Felix Timmermans - Rond het ontstaan van Pallieter
  • Een barre winter in Schoon Lier - Henk Boeke en Claus Brockhaus
  • Interview met Gommaar Timmermans - Bertje Warson
  • Felix Timmermans werd onrecht aangedaan - W. Roggeman
  • Gesloten wegens nieuwe schoenen - Toon Horsten
  • Boerenpsalm - Peter Claeys
  • Gommaar Timmermans - Paul Jacobs
  • Ernest Claes - Felix Timmermans en voordrachten in Duitsland
  • De Molen van Fransoo - Felix Timmermans
  • De Vroolijkheid in de Kunst - Carel Scharten
  • Adagio - Felix Timmermans
  • Hoe ik verteller werd - Felix Timmermans
  • Pallieter wordt honderd jaar - Bertje Warson
  • Openingstoespraken - Timmermans-Opsomerhuis 1968
  • Toespraak Artur Lens Archivaris - 1968
  • Toespraak Hubert Lampo - 1968
  • Timmermans als Schilder en Etser - Floris Van Reeth
  • Felix Timmermans, Dichter und Zeichner seines Volk.
  • Felix Timmermans - Theo Rutten
  • Gesprek onder vier ogen - Fred Bogaerts 70 jaar
  • Timmermans over De Pastoor in den bloeienden Wijngaerdt
  • Tooneel te Brussel
  • De vroolijkheid in de Kunst
  • Stamboom van Felix Timmermans
  • Timmermans over "De Pastoor uit den Bloeienden Wijngaert
  • Felix Timmermans over den Vlaamschen humor
  • Adagio - Lia Timmermans
  • De nachtelijke Dauw - Felix Timmermans
  • Felix Timmermans geschilderd door Tony Claesen - 2018
  • De Nood van Sinterklaas - Felix Timmermans
  • De Vlietjesdemping te Lier - Felix Timmermans
  • Pallieter naast Boerenpsalm
  • Pallieter in het klooster - Cees Visser
  • Info FT Genootschap
  • F T Fring bestaat 25 jaar
  • Timmermans en de Muziek - Daniël De Vos
  • Fons De Roeck
  • Is Timmermans Groot ? - Felix Morlion O.P.
  • Renaat Veremans vertelt - José De Ceulaer
  • Vacantie bij de oude boeken - Gaston Durnez
  • Foto's van Oude Lier 1
  • De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt
  • Brief Gommer Lemmens - 11/06/2013
  • 70 jaar geleden ....
  • Overlijden van de Fé
  • Luisterspel Pallieter 2016
  • Bibliotheek van de stad Lier
  • Anton Thiry - Gaston Durnez
  • postkaarten
  • Een Mandeke Brabants fruit
  • Clara Timmermans overleden
  • Covers van Pallieter
  • Pallieter en Felix Timmermans
  • Toespraken 25/6/2016 - Kevin Absillis, Kris Van Steenberge en Gerda Dendooven
  • De Lierse Lente - Ronald De Preter
  • Felix Timmermans - Emiel Jan Janssen
  • Pallieter honderd jaar - Gaston Durnez
  • Adagio - Frans Verstreken (Hermes)
  • Pallieter, een aanval en verdediging
  • Foto's 1
  • Driekoningen-Tryptiek - Jacques De Haas
  • Over Pallieter (25/01/1919)
  • Timmermans' werk in het buitenland
  • De Eerste Dag - Felix Timmermans
  • Het Kindeke Jezus in Vlaanderen
  • Fred Bogaerts - Felix Timmermans
  • De Harp van Sint Franciscus - Gabriël Smit
  • Timmermans en Tijl Uilenspiegel
  • Felix Timmermans ter Gedachtenis
  • De Vlaamse Timmermans - Paul Hardy
  • Timmermans was Einmalig - José De Ceulaer
  • Levenslied in schemering van de dood - Gaston Durnez
  • Expositie in De Brakke Grond te Amsterdam
  • Bij de Hilversumsche Gymnasiastenbond
  • Timmermans als schilder en tekenaar - W.A.M. van Heugten
  • De onsterfelijke Pallieter - Tom Vos
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Felix Timmermans
    Vlaamse schrijver, dichter en schilder * 1886 - 1947 *
    15-02-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Blijdschap van Guido Gezelle en Felix Timmermans. - Gaston Durnez

    De Blijdschap van Guido Gezelle en Felix Timmermans.

    Lezing gegeven door Gaston Durnez voor de Guido Gezellekring te Antwerpen op 13 September 2003.

    Waarde Gezellianen,

         Ik kom uw hulp inroepen! Ik ben op zoek naar een onbekende bloemlezing uit de gedichten van Guido Gezelle, een kleine maar een bijzondere keuze, want zij werd gemaakt door Felix Timmermans. Tot mijn spijt komt die bloemlezing niet voor in de bibliografie van de Goede Fee en ook niet in die van Gezelle. Niemand schijnt ze te kennen, niemand schijnt ze gezien te hebben. Twijfel is dan ook opgerezen. Bestaat die bloemlezing wel?
    Graag maak ik vandaag dan ook van de gelegenheid gebruik om een oproep te doen tot u allen, Gezellianen en, naar ik mag hopen, ook liefhebbers van de Goede Fee. Als u weer eens in oude papieren gaat snuffelen, als u gaat bidden in de tempels die Antiquariaten zijn, als u door Brugge dwaalt of door Lier, de twee hoofdsteden van onze liefde, geef dan uw ogen de kost. Waarop baseer ik mij voor dit verzoek? Wel, ziehier. In de eerste versie van het onvolprezen pareltje van literaire kleinkunst, dat "Minneke poes" heet, somt Felix Timmermans de auteurs op van wie hij, in de zomer van 1939, enig werk meeneemt naar het vakantiehuisje in de Kempen, waar hij op doktersbevel rust gaat zoeken voor zijn hart.
    Dit huisje, dat "Minneke poes" heet, ligt aan een zandweg bij de dennebossen.
    "Hier vloeien de gedichten klaarder in de ziel", zegt Timmermans. "Ik heb enige boeken meegebracht, die het beste in dit landschap passen. Niet om ze nog eens door te lezen, slechts om er nu en dan een kruimel van in de mond te nemen; die smelt als honing naar het hart.

    Het zijn onder andere: Het Hooglied van Salomo; de drie gevoelerige parabelen van Karel van de Woestijne; Le Vigneron dans sa Vigne van Jules Renard; het Stundenbuch van Rilke; de Hof der Liefde van Gevaert; wat van Anton Coolen; Zomerzondag van Streuvels en (nu komt het) EN EEN EIGEN GEMAAKT BLOEMLEZINGSKE VAN GUIDO GEZELLE"... Timmermans voegt er nog aan toe: "den Thomas à Kempis; Reynaert; de Manier om lang te leven; en nog andere schoone dingen". –"Alleen werk, zegt hij, dat een mens nader tot de bomen brengt; dichter tot de geest van de eenvoudige mensen die in deze stilte wonen, en meer in de innigheid der uren, die de smaak van rijpe vruchten hebben, zowel in de witte morgenden als in het luiden van de avondklok. Al die boeken te samen vormen een groot getijdenboek in verschillende kapittelen..."

    Timmermans noemt in deze passage enkele auteurs die hem heel zijn leven lang, van in zijn jonge mannenjaren, hebben vergezeld. In de definitieve versie van "Minneke poes" heeft Felix de opsomming weggelaten. En over dat "eigen gemaakt bloemlezingske" heeft hij, bij mijn weten, nooit meer iets gezegd. In een aantal nagelaten handschriften die ik mocht inkijken voor mijn biografie heb ik het niet gezien. En zijn kinderen Clara en Gommaar kennen het niet. Nu hoop ik dat het ergens opgeborgen ligt en dat een speurder het ooit kan vinden. Maar het is goed mogelijk dat Timmermans dat bloemlezingske alleen maar in zijn hoofd had.


    In afwachting van een sensationele vondst kunnen wij nagaan wat Gezelle voor Timmermans heeft betekend en daaruit afleiden hoe zijn privé-anthologie er kan uitzien. Toen Guido Gezelle stierf, in 1899, was Felix dertien jaar. Het nieuws is niet tot hem doorgedrongen. Het duurde nog een vijftal jaren eer hij de naam Gezelle voor het eerst hoorde.
    Felix, de zoon van een Lierse kanthandelaar, was op school geen sterke leerling, niet alleen omdat hij een zwakke gezondheid had ook omdat hij speelziek was. Na de lagere school volgde hij een tijdje de lessen aan de Lierse academie, genoeg om er de teken- en schildertechniek te leren kennen. Zijn vader dacht dat zijn jongste kind hem in de kanthandel zou opvolgen en als tekenaar zou helpen bij het ontwerpen van kantmotieven. Spoedig zou blijken dat de knaap een andere richting uitwilde. Hij zocht aansluiting bij jonge artiesten uit zijn stad en hij begon zijn pen uit te proberen in verzen en proza. Hij was achttien toen zijn eerste geschrift in druk verscheen : een bijdrage in een weekblad uit de Kempense gemeente Westerlo, waar hij wel eens met vakantie ging. Straks is dat honderdjaar geleden. Het was in 1904. Men kent van dit artikel alleen de titel, "De taal is gansch het volk", de oude flamingantenleuze. Het weekblad en het handschrift zijn nooit teruggevonden..(Tussen haakjes: ook die mag u, als u wil, helpen zoeken). Maar publicatie heeft grote gevolgen gehad voor de literaire toekomst van Felix.

              

    Op een mooie dag ontmoette hij in Westerlo een ver familielid, priester Ward Claesen, pastoor in een naburig dorp. Claesen, een geletterd man en flamingant, had hem amper gezien of hij riep uit: "Fee, beste kerel, ik heb dat ding van u gelezen. Maar voor ge nog iets schrijft, moet ge Guido Gezelle lezen en zijn neef Stijn Streuvels! " Timmermans moest bekennen, dat hij ze niet, of bijna niet kende. Toen pastoor Claesen weer was vertrokken, begon Felix een speurtocht, maar nergens in de buurt vond hij iemand die hem aan Gezelle kon helpen, en de naam van Streuvels had hij niet goed begrepen. Een paar zondagen later zag hij in het hotel in Westerlo een nieuwe vakantiegast in een boek lezen. Toen de man zich even verwijderde en het boek liet liggen, ging Felix vlug naar de titel kijken. Het was "Dagen" van Stijn Streuvels. Felix had net de tijd om een van de verhalen te lezen: "De Kalfkoe".
    Later heeft hij verteld wat hij toen voelde: "Hoe stond het daar! Hoe reëel die beschrijving van die knotwilgen in de mist, hoe vinnig aangevoeld en duidelijk meegedeeld de stemming van de winterzondag over het land! Ik kreeg als een klets op mijn gezicht." Als Felix nadien zijn eigen geschriften bekeek, leek het hem alsof ze koude as waren geworden: "Ik had zo vroeger nog eens een klop gehad door het werk van Bruegel te zien, nu kwam de klop van Stijn Streuvels. Niet dat ik wilde navolgen, dit juist niet. Maar Streuvels had mij de dingen laten zien zoals ze waren. Van toen af was het uit met: de wereld ontving de groet der dagvorstin. Ik wou van nu af aan de dingen met hun ware naam noemen."
    Na Westerlo ging Timmermans op ontdekking uit en het schijnt niet lang te hebben geduurd of Gezelle behoorde net als Streuvels tot zijn geregelde lectuur. In hetzelfde jaar hernieuwde hij de kennismaking met een oudere Lierse schoolkameraad van weleer, de luministische schilder Raymond De la Haye. Dat bleek een echte kunstenaar en filosoof te zijn geworden, die dweepte met Gezelle en lezingen en studiekringen organiseerde. Daar was ook zijn jongere vriend Antoon Thiry, die aan de Lierse normaalschool studeerde en al goed vertrouwd was met de "Van Nu en Straksers". In het spoor van Gezelle ontdekten zij Omer Karel de Laey en zijn pittoreske humor.

    In die dagen begon wat prof. Keersmaekers "de Westvlaamse periode" van Timmermans noemt. Terwijl zijn eerste gedichten anecdotische schilderijtjes in de trant van De Laey waren, doken in zijn proza niet alleen Streuveliaanse woorden en uitdrukkingen op, maar trilden zijn eerste verhalen in een Streuveliaanse sfeer vol droefenis en noodlot. Die sfeer groeide nog toen de artistieke jongelui van Lier onder invloed van auteurs als Maurice Maeterlinck en Joris Karl Huysmans op hun eigen manier "aan mystiek gingen doen", verzeild geraakten in theosofie en spiritisme en zich verstrikten in allerlei theorieen.

    Felix dwaalde met zijn geloofstwijfels en zijn levensangst in de "schemeringen van de dood". Maar bij de auteurs die hij toen leerde kennen bleef toch altijd Guido Gezelle een der geliefdste. Dat dankte hij ook aan een nieuwe kameraad, de schilder en architect Flor van Reeth, een man met veel verbeelding en mystieke bevliegingen, die zich door de Vlaamse begijnhovenstijl liet inspireren. Samen maakten zij in 1907 een begijnhovenreis door Vlaanderen. Zij reden van de ene stad naar de andere per trein en onderweg droegen zij Gezelle voor, tot verbazing van de medereizigers. Ook op retraite in de abdij van Achel was Gezelle hun gezel. Een der resultaten was een gedicht dat Timmermans in het decembernummer 1908 van het tijdschrift "Dietsche Warande en Belfort" kon laten publiceren.
    "Voor Guido Gezelle", zo heet dat gedicht, en het luidt als volgt:

    Zooals een koning zijt gij langs het land gegaan,
    gekroond met 't blauw der lucht, gemanteld met het groen
    der boomen en beladen met het lied der vooglen,

    - omwierookt van de geur der nooitgetelde bloemen.
    Beglansd van zon en maneschijn en sterrenlicht,
    die aureolen kringden rond uw peinzend hoofd.

    -Bemind van al wat roert in kruid en lucht en water...
    En in die weelde droegt ge uw koningsstaf, uw ziele,
    het beeld van God, den Schepper van uw rijk, zoo vroom
    en heerlik dat ge een bloem in 's Heeren handen wierd.

    U hoort het, geen uitblinker. De beeldspraak maakt het mogelijk dat Gezelle eerst een koning is en in het slot een bloem in de handen van God, terwijl zijn ziel ook een koningsstaf is geworden. Timmermans was nog bezig, "de stiel" te leren.
    Wie in die tijd van Gezelle hield, kwam natuurlijk ook bij Hugo Verriest terecht, de leerling die overal de lof van zijn Heer en Meester ging zingen en die bij de Vlaamsgezinden een groot gezag had verworven. In 1909 zond Timmermans een toneelstuk ter lezing naar Verriest, die hem pas na veel vragen en schrijven ontving, maar het dan wel deed op prinselijke wijze, met fazant en wijn. De Paster bedolf zijn 23-jarige bewonderaar onder zijn welsprekendheid en gaf hem les. Het warme zomerweer deed Verriest denken aan een schrijver die zei: " 't Was zo heet, dat de mussen van het dak vielen". Onzin! zei Verriest. "Als het heet is, gaan de mussen niet op het dak zitten".
    Vanzelfsprekend verhaalde Verriest uitvoerig over zijn leermeester Gezelle, die zijn gedichten als het ware plukte "als blommen bij de watergracht". Een andere vingerwijzing zat verborgen in een anekdote over vreemde woorden. Verriest zocht een betere, Vlaamse naam voor "parapluie". Hij vond er geen, tot hij een volksjongen bij een fikse bui hoorde zeggen: "Hier zie, meneer de paster, neem die regenschuiler!" "Hoor je Felix? De levende taal vind je bij het volk.". Timmermans hoorde en luisterde goed (de regenschuiler dook later op in een van zijn verhalen). Eindelijk, na lang wachten, kwam het toneelstuk ter sprake en de paster zei: "Het leeft niet. Al uw personen hebt ge een ander gelaat gegeven, maar ze drukken zich allemaal op dezelfde wijze uit. Hun taal leeft niet. Ze spreken allemaal uw taal, en dan nog een dode taal, boekentaal."

    Zo heeft Timmermans in zijn tiener- en jonge mannenjaren bij de grote West-Vlamingen geleerd waar de bron van de taal te vinden is en wat je met de taal kunt doen. Dank zij hen heeft hij zijn aanleg voor het plastische woord ontdekt, bijgevijld en gescherpt. Net als zij heeft hij zich, op zijn vlucht uit de geleerde boeken, op weg naar het spontane leven, door de taal van het volk laten inspireren. Op zijn eigen intuïtieve manier, zeker niet zo systematisch en zo geleerd als Gezelle en Streuvels, heeft hij, met de stem van het volk in zijn gehoor, zijn eigen kunsttaal gemaakt, zijn eigen beeldrijke taal vol originele vergelijkingen.
    Een hoogtepunt bereikte hij in zijn eerste grote boek, dat zijn meesterwerk is geworden – en dat voor mij ook zijn beste werk is gebleven. Toen hij halfweg de twintig was, vond Timmermans redding bij "Pallieter". De feestelijke "dagenmelker" heeft hem uit de geestelijke crisis geholpen waarin hij ten tijde van de "schemeringen van de dood" verdwaald was. Dat is niet zomaar ineens gebeurd. Verscheidene invloeden hebben een rol gespeeld. Pallieter was de vrijheidsdroom van een jonge kunstenaar, die wilde ontsnappen uit het kleinburgerlijke bestaan, weg van de mentaliteit van de zgn. "betere stand" die hem diep had gekwetst. Het was ook een poging om zich te bevrijden van de broeierige artificiële sfeer waarin hij had geleefd. Hij wilde de muffe boekenwereld ontvluchten en buiten naar de werkelijkheid kijken, de natuur instormen.
    De feestelijke Pallieterdroom werd hem ingeblazen toen hij, na een ernstige ziekte, het leven opnieuw ging ontdekken en plotseling de schoonheid van de eenvoudigste dingen zag. De droom werd verhevigd toen hij de liefde leerde kennen bij het jonge Marieke, dat zijn tranen droogde.

              

    In al zijn zinnelijke kermisvreugde bracht Pallieter hem ook het wonder van het "bovenzinnelijke". En ik denk dat ook Guido Gezelle daar een rol in gespeeld heeft. Misschien heb ik dat in mijn biografie te weinig beklemtoond. Gezelle is prominent aanwezig in het boek. Een eerste keer in het derde hoofdstuk, "Een Meiavond". Pallieter drijft in zijn bootje mee op de Nete, in wat Timmermans noemt "de heilige stilte van de avond". Zijn hart loopt er van over. "Het was te schoon om te zwijgen, hij moest den diepen vrede, het zute avondgevoel met woorden tot zijn eigen kunnen zeggen." En hij zegt het met de woorden uit een Kleengedicht: " 't Pardoent, en op de klokke slaat / Gods Engel in een wolkgewaad. / Ave Maria! / 't Pardoent, en 't vleeschgeworden Woord / bij arme liên te huis behoort..."
    Is het niet opmerkelijk hoe Timmermans, die in dit boek zijn woordkunst voor het eerst zo geweldig kan uitleven, op de innigste en diepste momenten geen eigen uitdrukking vindt die sterk genoeg is, en dan naar Gezelle grijpt?
    Het negentiende hoofdstuk van "Pallieter" noemt hij "Een grijze natte dag" – en het wordt een symbolisch verhaal. Timmermans beschrijft de dag aanvankelijk als een van de triestigste van het jaar. "Het leven had zijn laatsten snik gegeven, en alles stond verlaten en kapot".
    Maar Pallieter laat zich niet terneer drukken. Er gebeuren twee typische incidenten vol betekenis. In de Begijnenbossen, waar het winterhout wordt verkocht aan de meest biedende, redt hij een enorme beuk, "de koning van het woud". En hij spreekt hem toe. "Mijnen boom, zegt hij tegen die beuk. Als d'ander gevallen zen, stade gij hier nog, da beloof ik U! Groeit, mokt blare en neutjes, groeit gelijk ge wilt..." (De passage doet mij denken aan het gedicht van Gezelle: Hebt compassie, hebt compassie met de schone bomen Gods"...).

    Wat verder, bij 't verlaten van de bossen, ontmoet Pallieter twee "vuile venten" die een groep afgeleefde paarden naar het slachthuis drijven. Een van de venten slaat voortdurend met een zweep op een der manke paarden. Dat maakt Pallieter zo woedend, dat hij de man met een klets tegen de grond slaat. Er ontstaat een gevecht en Pallieter wint. Als hij met een blauw oog thuiskomt en verontschuldigend zegt dat hij tegen een boom is gelopen, wordt hem het mooiste nieuws van zijn leven verteld: Marieke, zijn jonge vrouw, is in verwachting. Dat moet gevierd worden! Er komen "korentenbrood" en andere goeie dingen op tafel, en de pastoor wordt erbij gehaald, want dat is een goede huisvriend. Na het eten drinken ze een oude wijn, "nog uit jezekes tijd", steken een sigaar op en kruipen rond de gezellige kachel.
    En nu wordt de grijze, natte dag de innigste dag van het jaar.
    Timmermans schrijft: "Een smoorwolk omhulde hen, en de schemer kwam fluweelig binnen gevallen. Nipkes hoorbaar titste de regen tegen de ruiten. (...) De koppen verdoezelden in den donkeren, alleen de kachelpot en de drie sigaren bloosden in de mollegrauwe schemering. (...) En in zulke stilte, als uit een fluweelen keel, droeg de pastoor een dichtstuk van Gezelle voor (...), als iets dat bij dezen avond behoorde. Het groeide als een bloem natuurlijk. Langzaam, zuiver, stil, maar met al de vroomheid van een groot mensenhert..."
    Het bleef niet bij een "dichtstuk". Achtereenvolgens, met enige tussenpauze, droeg de pastoor voor: drie van de tien strofen van het gedicht "Alleene" uit "Tijdkrans", (de eerste, de tweede en de zevende stroof); daarna het volledige gedicht "O Lied, O Lied." uit "Gedichten, Gezangen en Gebeden"; vervolgens wat Timmermans noemt "het hoog-mystieke dicht "Blijdschap", eveneens uit "Gedichten ,Gezangen en Gebeden"; en tenslotte "deze innigste belijding", zegt hij: " 'k Hoore tuitend' hoornen..." "Het eindigde met een gedempten snik" en een lange stilte. Allen hadden tranen in de ogen, behalve Charlot die op de stoofleuning was ingeslapen.


    In "Pallieter" vinden wij dus in totaal vijf Gezelle-gedichten waarvan wij mogen aannemen dat zij in de prive-bloemlezing van Timmermans voorkomen. Vier ervan citeert hij geheel of gedeeltelijk, maar "Blijdschap" moet het stellen met de bekende eerste regel: "Ja! Daar zijn blijde dagen nog in 't leven". Ik vraag mij af waarom. Zou "Blijdschap" voor de goede loop van het hoofdstuk, te lang zijn geweest? Een andere reden kan ik mij niet indenken. Want het gaat, naar mijn gevoel en idee om het mooiste, diepzinnigste gedicht van de reeks. Het behoort tot de toppunten uit het oeuvre van Gezelle. Ook Timmermans geloofde dat, "Blijdschap" was zijn lievelingsgedicht en is dat heel zijn leven gebleven.
    Als hij later voor zijn kinderen vaak gedichten van Gezelle voorleest, dan komt "Blijdschap" vooraan. 's Zondags, als hij met zijn gezin naar de mis gaat, citeert hij het gedicht en dat heeft op zijn dochter Clara zulke indruk gemaakt, dat zij het zelf nu nog altijd doet als zij op zondag naar de kerk gaat. Zo denk ik graag, dat "Blijdschap" tot de kern van het Pallieter-boek en van de hele Timmermans behoort.

    Het is al meer dan eens betoogd: zij die Pallieter alleen zien als een min of meer heidense levensgenieter die niet veel anders doet dan rijstpap eten en in Adamskostuum gaan zwemmen in de Nete, hebben hem alleen maar gelezen van horen zeggen. Zijn daverende uitbundigheid, zijn gulzigheid naar het leven, gaan gepaard met een grote innigheid, een dichterlijk gevoel voor het geheim van de natuur, een religieus aanvoelen van ons bestaan. Hij draagt een "blijdschap uit die dieper gaat, zoals in het gedicht van Gezelle die bidt: "o blijf bij mij, Gij Zon van alle klaarheid". Het is een blijdschap die zoekt naar eenheid met het wonder. Niet toevallig weerklinkt dit gedicht op een heel bijzonder moment in het bestaan van Pallieter: de aankondiging, na een kleurloze dag, dat de zon van het vruchtbare leven doorbreekt, de zon die er een "blijde dag" van maakt waar je tranen in de ogen van krijgt. Toen men, in 't begin van de jaren twintig, van bepaalde, vooral Hollandse katholieke zijde kritiek uitbracht op Pallieter en hem zelfs wilde verbieden, verdedigde Timmermans zich tegen de beschuldiging van pantheïsme. "Met dat stokske heeft men Sint-Franciscus, Ruysbroeck en Guido Gezelle ook willen buiten kegelen, zei hij. Ik kan u verzekeren dat ik innerlijk niet pantheïstisch voel, en wat men niet voelt kan men niet het zijne maken".
    De dichterlijke pastoor, die zich elders in het boek ook als een muziekliefhebber laat kennen, is volgens Louis Vercammen geïnspireerd door een rustende pastoor uit het Begijnhof. Hij wordt beschreven als "een kleine oude vent, met een goedig gezicht met een eierenkop met witte haren rond" – en voor dat uiterlijk zou Timmermans wel eens aan Gezelle hebben gedacht.


    Door in zijn meesterwerk zulke plaats te geven aan de poëet is Felix Timmermans een van de grootste promotors van Gezelle geworden. Niet alleen bij de duizenden uit het eigen taalgebied die "Pallieter" juichend ontvingen, ook bij de generaties in het buitenland die hem op handgeklap onthaalden. Weinig literaire werken uit Vlaanderen hebben in de tussenoorlogse jaren zulke weerklank gekend. Maar ook bij elke andere gelegenheid, als hij over Vlaanderen en onze cultuur kon spreken, zette Timmermans de priester-dichter in de schijnwerper. In 1932 schreef hij voor een Duitse publicatie in "Das Gesicht der Flamen" over de dichtersschare die mede het aangezicht van ons volk heeft getekend: "Vooraan de priester-dichter Guido Gezelle, die door zijn diepte, zijn verhevenheid en zijn klinkend woord een der grootste lichten van de wereldliteratuur werd".
    De vertalingen brengen mij een naam te binnen van een grote Duitse protestantse dichter die zowel met Timmermans als met Gezelle verbonden is : Rudolf Schröder.

    Voor Gezellianen is hij geen onbekende. Hij was het die in de Eerste Wereldoorlog bij de roemrijke Insel Bücherei een bundel vertalingen van Gezelle uitgaf en daarmee de bewonderde meester bij een breed internationaal publiek introduceerde. Schröder was ook de eerste vertaler van Timmermans. In februari 1917 publiceerde hij in de "Illustrierte Zeitung Flandem" zijn versie van het hoofdstuk "Regen" uit "Pallieter". Later zou een andere auteur de volledige vertaling van het boek bezorgen, maar de Schröder-versie van Gezelle werd overgenomen.
    Schröder verwierf grote vermaardheid als vertaler van klassieke auteurs en bracht ook werk van Vlamingen als Karel van de Woestijne en Herman Teirlinck op de Duitse markt. Tot het einde van zijn leven bleef hij, ook na de Tweede Wereldoorlog, een bewonderaar van Timmermans en Gezelle, over wie hij meer dan eens publiceerde. Zijn verdiensten werden bij ons erkend toen hij in de jaren dertig tot lid van de Koninklijke Academie werd gekozen. Weinig is echter geweten, dat Gezelle op Schröder persoonlijk diepe invloed heeft uitgeoefend. De protestantse dichter was in zijn jonge mannenjaren weggedreven van het geloof, tot hij in het werk van de priester het spoor terugvond naar de geestelijke poëzie. In die tijd behoorde hij in zijn eigen land tot de leidende figuren uit de "bekennende Kirche" die zich tegen de nazi's verzetten.


    Louis Vercammen, die de hele Timmermans op zijn duimpje kent, heeft geteld hoe dikwijls Guido Gezelle in zijn geschriften wordt vermeld. Behalve de West-Vlaamse woordenschat en enige verdoken ontleningen in zijn eerste pennenvruchten, brengt Timmermans hem tussen 1906 en 1942 ter sprake in 35 gedrukte bijdragen. Wij zullen ondertussen wel een nieuwe telling moeten maken want er duiken soms nog wel andere teksten op. Vercammen noemde als raakpunten tussen beider werk: "Uiteraard de liefde voor de natuur, het geloof, de Mariaverering, de beeldrijke taal en niet te vergeten de trouw aan Vlaanderen en de eigen aard".
    De kring van intimi rond Timmermans (die sterk aan vrienden was gehecht) deelde in die verwantschap. Een der mooiste anekdoten die de sfeer in die kring illustreren, vertelt over het ontstaan van de roman "De pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt".

               

    Op Goede Vrijdag 1921 gingen Felix en zijn twee boezem vrienden, de componist Renaat Veremans en de architect-kunstschilder Flor van Reeth, naar Emblem, bij Lier, waar zij de Allierse kapel bezochten, op de Frankische plek waar Lier ooit zijn ontstaan vond. In die kapel, toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw van de Vijf Bloedige Fonteinen of de Vijf Wondekens van Ons Heer, waren de vrienden al langer thuis. Veremans speelde er op het harmonium en de sfeer trof hen alle drie zo diep, dat Timmermans zei: "Mannen, da's echte mystiek, daar moet iets van overblijven, daar moet iets uit groeien. Zie, ik steek mijn wandelstok in de grond, gelijk Sint-Gummarus toen hij de bron deed ontspringen! Laten wij alle drie iets maken om deze dag te gedenken! "
    Dat hebben zij gedaan. Zij gingen naar huis en Renaat Veremans componeerde een mis ter ere van de Heilige Geest, Flor van Reeth ontwierp een Pinksterkerk en Timmermans begon aan een bekeringsroman waarin de kapel centraal stond: "De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt". Sindsdien kwamen de drie vrienden elk jaar op Goede Vrijdag bijeen in Lier. Zij begonnen in het Begijnhof, waar zij luisterden naar Felix. "Wat hij altijd deed, zo vertelde Veremans later, dat was gedichten voorlezen van Guido Gezelle. Ik heb nooit Gezelle schoner horen voorlezen dan door hem. Zeer zacht, met iets schors in zijn stem". Daarna wandelden zij door het Begijnhof en rond drie uur liet Timmermans de grammofoon spelen:

    "Karfreitagszauber" uit Parsifal van Wagner. (Want zij waren ook Wagnerianen). Nadien maakten zij een tocht door het veld. Zij wilden zien hoe de natuur ontwaakte, hoe de lente haar intrede deed. Goede Vrijdag was voor hen de dag waarop Christus dwars door de dood heen ging naar het nieuwe leven. Dat wilden zij vieren in Pallieterland.
    In die jaren is bij Timmermans de idee gegroeid voor "De Pelgrim", een vereniging van kunstenaars die, aansluitend bij een internationale beweging, wilden ijveren voor een katholiek renouveau in de kunst. Toen "De Pelgrim in het begin van de jaren dertig verdween, werd Timmermans betrokken bij de oprichting van de "Scriptores Catholici", waarvan hij in 1935 de eerste voorzitter werd. In die hoedanigheid bevorderde hij in 1936 een herdenking van zijn geliefkoosde dichter.
    Zo heeft Guido Gezelle hem heel zijn leven vergezeld, in zijn literaire zowel als in zijn persoonlijke leven. Toen hij naar zijn zestigste verjaardag toe, als een zieke man teruggetrokken leefde, heeft hij zich meer dan ooit in Gezelle's werk verdiept. In die periode ontstond zijn dichtbundel "Adagio". Ontroerend en vol diepe betekenis is wat professor Keersmaekers daarover vertelt. "Adagio" telt 33 gedichten, gekozen uit een zestigtal.

    De professor denkt daarbij aan de symboliek van het getal 33. En hij verwijst naar Gezelle die een bundel met 33 "Kleengedichtjes uitgaf, "33 als herinnering aan de 33 levensjaren van Jezus en met de bede: "geef mij eens één dag / die eeuwig duren zal". Die verwijzing naar het leven van Christus, zegt Keersmaekers, moet de lezer Timmermans getroffen hebben, evenals die hunkering naar de eeuwigheid. Want daarvan is ook zijn "Adagio" vol".


    Ja, wij zullen het "hoog-mystieke" gedicht "Blijdschap" vooraan moeten zetten als wij erin slagen het "eigen gemaakt bloemlezingske" te reconstrueren. En wij kunnen de selectie aanvullen met enkele titels die zijn kinderen uit zijn voorlezingen thuis hebben onthouden: Dien avond en die rooze, natuurlijk; en Het Schrijverke. Wij zullen het riet moeten laten "ruischen" en wellicht nog enkele andere natuurgedichten uitkiezen.
    Bij die wedersamenstelling zullen wij ook een element moeten eren dat Louis Vercammen niet noemde toen hij de raakpunten tussen Gezelle en Timmermans opsomde. Dat element is de humor. Wij zullen in ons eigen bloemlezingske ook enkele sprankelende humoristische verzen van Meester Guido moeten opnemen. De vraag is alleen maar: welke verzen? "Hete pootjes" moet er volgens dochter Clara zeker bij. In afwachting dat wij ooit, hier of daar, een notitie van Timmermans zelf vinden, die zijn geliefkoosde humoristische gedichten aanduidt, mag ik misschien de leden van de Gezellekring uitnodigen om daar eens over na te denken. Misschien kunnen zij zich in de geest van de grote Lierenaar verplaatsen en, in zijn naam, onder zijn hoog hemels toezicht, enkele geestige gedichten uitkiezen. Taalhumor zowel als situatiehumor of volkse spirit komen in aanmerking.

    En ook op dit onderwerp had Felix Timmermans een eigen visie. Ooit heeft hij een originele lezing gehouden over humor, meer bepaald over wat hij noemde "katholieke humor". Dat gebeurde in September 1927, op een congres van De Pelgrim in Antwerpen. 
    De tekst is, vreemd genoeg totnogtoe aan de aandacht van zijn biografen ontsnapt. In een stijl, die wij kunnen vergelijken met de paradoksen van Chesterton, met wie De Pelgrim zich verwant voelde, betoogde Felix: "De diepste Katholiek is de beste humorist en elke heilige kan als patroon der humoristen aanroepen worden".
    Het verdriet, de pijn, de onvolkomenheden van de wereld...: zij worden overwonnen door het gebed en de sacramenten. "Die houden tusschen de wolken een holleken open, waardoor een straalke van de hemel ons met levenslust overgiet. De Calvinisten hebben dat niet. Hun leus is erop of eronder."
    "Verlossing zien, is humor scheppen", zegt Timmermans.De Vlaamse primitieven wisten dat. Zij maakten "schilderijen doorbakken van humor. Met de Renaissance ging die humor verloren, maar een ding is ontsnapt aan die dorheid: Pieter Breugel. Spijts zijn diepe tragiek tintelt hij van Vlaamse humor."
    "Maar, zo luidt de conclusie van Timmermans, de zuiverste expressie van den katholieken Vlaamschen humor is Guido Gezelle geweest. Hij, die geradbraakt door het lijden naar zijn ouden brevier greep, wist door zijn gebed en zijn diep christelijk leven zijn tranen te veranderen in honing op zijn kaken. Hij is de pure, heilige humorist, onze Vlaamse Sint Franciscus. En hij is het geworden op den Berg van het lijden. Ongeloovigen hebben beweerd dat hij nog een grooter zanger zou geweest zijn indien hij niet katholiek geweest ware; maar och! als hij onder aan den berg ware gebleven, dan hadde hij daar wellicht niet veel meer gezongen als: "Il pleut dans mon cœur, comme il pleut sur la ville".
    En Timmermans besluit: "Hoe katholieker een mensch is, hoe meer humorist hij zal zijn".
    Goede vrienden, als ik aan Timmermans en Gezelle denk vraag ik mij af : Hoeveel zulke humoristen hebben wij nog in een wereld die met alles lacht?

    *****************

    15-02-2021 om 12:05 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    12-02-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Toespraak gehouden in Hof van Aragon - Philip Vermoortel

    Toespraak gehouden op zaterdag 6 oktober 2018 in Hof van Aragon, Lier,
    ter gelegenheid van de Jaarvergadering van het Timmermans Genootschap.

    Door Philip Vermoortel

    Dames en heren,
    De afgelopen jaren heb ik voor de Universiteit van de derde leeftijd van Geel mogen spreken over onder meer Conscience, Couperus, Gezelle en Multatuli. In 2016 vroeg het publiek mij om het jaar daarop te spreken over Timmermans en die uitdaging heb ik aangenomen. Ik had op dat ogenblik, zoals velen of sommigen van mijn leeftijd, Pallieter gelezen en Boerenpsalm en ik had ook een schitterende voorstelling gezien van En waar de sterre bleef stille staan door het Mechels miniatuurtheater met de gebroeders Verreth en een knappe vriend van me die aan het kruis mocht hangen als een veel te ongeschonden Jezus. En dat was het. Ik heb dus van 2016 mijn Timmermansjaar gemaakt, alles van hem gelezen wat bij het Davidsfonds uitgegeven is, veel over hem, waaronder natuurlijk de biografieën van Gaston Durnez, Louis Vercammen en zelfs Theo Rutten, en de gaatjes heb ik gevuld met de rijkdom van de onovertroffen blog van misschien wel Timmermans’ meest felle fan, Mon van den heuvel, al moet ik met dergelijke typeringen zuinig omspringen in een zaal die gevuld is met hevige bewonderaars.

    Ik heb Timmermans dus niet gelezen als fan en zelfs niet als Lierenaar, maar dat had het voordeel van de onbevangenheid en ik zal u van mijn lectuur zo onbevangen mogelijk verslag uitbrengen en dat op verzoek van Marc Somers aan wie ik eeuwige dank verschuldigd ben voor al die keren dat hij mij heeft laten delen in zijn onuitputtelijke kennis van het Vlaamse verleden en mij wegwijs heeft gemaakt in de rijkdom van het onvolprezen Letterenhuis dat schandalig krenterig gesubsidieerd wordt want de Vlaamse politici dromen wel van een onafhankelijk Vlaanderen in de toekomst, maar vergeten de glorie van het Vlaanderen van weleer, zoals ook hier nu weer blijkt in deze stad die zoveel te danken heeft aan Felix Timmermans, maar hem niet langer zijn museum gunt.

              

    Ik zal beginnen met te vertellen wat ik – het is allemaal zeer onwetenschappelijk subjectief – beschouw als Timmermans’ grootste kwaliteiten. Timmermans is voor mij – en waarschijnlijk ook voor velen van u – in de eerste plaats de schepper van een eindeloze reeks onverwachte, soms gewaagde, maar bijna altijd trefzekere beelden. Men vindt er in veel publicaties over hem hele reeksen voorbeelden van, maar ik heb er speciaal op gelet toen ik Pallieter (1916) opnieuw las en daar ben ik gestoten op pareltjes als:

    De avond was kalm lijk fijn olie.
    [...] in een hof balkte een ezel lijk een verroeste pomp.
    [...] Pallieter was blij gelijk een merel in den uitkoom.

    Typisch is ook dat Timmermans als schrijver toch altijd de schilder blijft die hij ook zo graag was. Dat blijkt alleen al uit de woorden die hij kiest. Zo’n typisch schilderswoord is het woord “klad”, een klad verf. Ik geef – alweer uit Pallieter – een paar voorbeelden:

    Pallieter stak met de gauwte zijn vinger in die lichtklad [...].
    Zwarte vogels vlogen in kladden van den toren de witte velden in.
    Kladden zon schoven grillig door de hooge boomen [...].

    Alleen een geboren schilder kan de wereld zo zien en Timmermans zag inderdaad alles om zich heen als één groot schilderij. Soms letterlijk zoals in:

    Elk deur- en venstergat was een helle schilderij.
    De winters lagen er rondom [= rondom de molen] lijk ware Breughels.
    En zie! plots schoten uit het oevergewas twaalf reigers op, die met hun verward vleugelengeslaag ondereen opstoven, wit en grijs met hangende roode pooten, lijk een echte Japaneesche schilderij.

    Men hoort en ziet en ruikt de schilder al vanaf het eerste miniboekje dat Timmermans publiceerde onder het pseudoniem Polleke van Mehr, bijvoorbeeld wanneer hij het spoor beschrijft dat een oud vrouwtje achterlaat in de sneeuw:

    ’t Mensche treed[t] een huiske binnen
    En langs waar ze heeft gegaan
    blijft een kronkelende wegel
    waarin duizend voeten staan.

    Een andere techniek die Timmermans meesterlijk beoefent en waar minder vaak op gewezen wordt, is de personificatie. Hij maakt de dingen graag levend en soms gaan hele verhalen over niets anders dan dat, zoals bijvoorbeeld “Het geheim der wilgen” of “De verliefde Moor”. Die techniek stelt hem in staat om de dingen van binnenuit te beschrijven, alsof ze inderdaad leven. Alweer uit Pallieter haal ik de volgende voorbeelden:

    Een zonnestraal kroop schuins het open venster door […].
    De boomen treurden lijk moeders om hun bladeren...
    [...] de reuken van kruidnagel, lisch en peterselie wandelden ondereen bij nacht en dage door de lucht.

               

    En het wordt echt adembenemend wanneer Timmermans al die technieken met elkaar combineert zoals in de volgende passage uit het verhaal “De Kerstmis-sater”, waarin eerst de zon voorgesteld wordt als een handelende persoon, vervolgens de akkers als levend, waarin daarna diezelfde akkers beschreven worden in een dubbele metafoor uit de vestimentaire wereld: ze zijn aan elkaar genaaid als patchwork en voorzien van pareltjes, en waarin ten slotte de huisjes als levende vrienden gezellig samen hurken. En tussendoor fabriceert Timmermans nog de impressionistische nieuwvorming “roodgedaakt”. Er gebeurt heel wat in zo’n schijnbaar simpele zin van onze schrijver-schilder.


    Van achter een zilveren wolk streek de zon haar gulden ladders over de deinende akkers; bruin en groen lagen ze daar als aan elkaar genaaid, bepereld met schaarsche witte, roodgedaakte huizekens, en ginder rond een toren waarop een koperen vogel glansde, zaten die huizekens kameraadschappelijk nevens elkaar gehurkt.

    Timmermans doet mij ook denken aan Hendrik Conscience, want ook hij was een meester in het beschrijven van groepstaferelen; bij Conscience vooral veldslagen en optochten, bij Timmermans processies, stoeten, feesten, ommegangen kortom gebeurtenissen met veel volk. Ik heb mijn studenten ieder jaar beschrijvingen laten lezen van veldslagen en optochten uit het oeuvre van Conscience met als opdracht om het ’s avonds thuis ook eens te proberen. Na hun mislukte pogingen – ik kan het zelf ook niet, maar de beste stuurlui staan aan wal – nam hun waardering voor die oude schrijver met sprongen toe. En eveneens net als Conscience, is Timmermans een meester-verteller. De kleinste gebeurtenis, de simpelste anekdote, de eenvoudigste legende, groeien onder zijn pen uit tot spannende, ontroerende, grappige verhalen die je als lezer niet halverwege naast je kunt neerleggen omdat je doodeenvoudig niet in slaap zou raken zonder te weten hoe het allemaal eindigt.

    Heel typisch Timmermans is ook dat hij groot is in het kleine. Dat geldt evenzeer voor de schilder en de tekenaar. Zijn kleine prentjes van kapelletjes, molentjes, boompjes en bootjes zijn ontroerend van schattigheid. Zo ook veel van zijn vertelsels. Het is geen toeval dat hij tot op vandaag een plaats krijgt in Duitse kinderboeken met Sinterklaasvertellingen.

    Maar met deze woorden van lof, heb ik meteen de vinger gelegd op een eerste zwakte in het oeuvre dat Timmermans ons geschonken heeft, want hij is – ik zeg het nu veel te ongenuanceerd, maar het klinkt zo mooi –, hij is groot in het kleine, maar ook klein in het grote.
    Terwijl ik zijn werk aan het lezen was, ontstond vanzelf een indeling in drie grote categorieën en een kleinere vierde. De kleinere categorie, dat zijn die paar bewerkingen van middeleeuwse vertellingen, berijmde verhalen zoals Boudewijn en autobiografische schetsen zoals Minneke Poes. De drie grote categorieën, dat zijn vertelsels, novellen en romans. Zijn toneelwerk laat ik nu even buiten beschouwing, ook al omdat het dikwijls gaat om bewerkingen van prozaverhalen.

    Van de vertelsels heb ik al gezegd dat ze voor mij tot het beste behoren van wat uit Timmermans’ pen is gevloeid. Ook de taal leest nog altijd vlot. Ik ben geboren in Brugge – al was mijn grootmoeder van Lier en bovendien een boezemvriendin van de vrouw van Timmermans – maar ik kan Gezelle en Streuvels niet lezen zonder verklarende woordenlijst en bij Timmermans lukt me dat wel. Zijn taal is wel slordig want grammatica was niet zijn sterkste kant, maar dat geldt voor veel van zijn tijdgenoten. De taal vormt voor de lezer van vandaag dus eigenlijk geen probleem. Een probleem is daarentegen wel de thematiek. Begijnen, pastoors en nonnen, mirakels en processies, het zegt mij al niet veel meer, maar het zegt de leerling van 2018 helemaal niets meer. En wat het nog erger maakt, is dat Timmermans die zaken nooit kritisch onder de loep neemt, maar altijd erg meegaand behandelt als een brave gelovige en een goede katholiek. Het was voor mij dan ook een ware verademing om tussen al die wierook een verhaal te ontdekken als “De Kerstmis-sater”, waarin Timmermans met ongeziene felheid uithaalt naar de verstikkende macht van het geloof en de misdadige invloed van de zwartrokken. Het is bovendien een haast tijdeloos pleidooi tegen racisme en het heeft de filmische allures van een King Kong story. Geen wonder dat de Zwitserse componist Walter Furrer juist dat verhaal gekozen heeft voor zijn opera Der Faun die men hier in Vlaanderen wel eens zou mogen opvoeren, temeer daar de première plaatsvond op de dag dat Timmermans gestorven is. Misschien een idee voor een volgend jaarboek dat dan meteen gekoppeld kan worden aan een operavoorstelling.

    Ook voor Timmermans’ novellen geldt dat de religieuze thematiek een drempel vormt voor de lezer van vandaag. Voor mij persoonlijk waren novellen als De zeer schoone uren van Juffrouw Symforosa begijntje (1928) en De pastoor uit den bloeyenden wijngaerdt (1924) moeilijk te genieten en dat zal voor de jeugd van vandaag nog veel meer zo zijn. Dat Symforosa de rest van haar leven dolgelukkig kan blijven met enkel en alleen de herinnering aan haar zo geliefde Martienus, dat krijgt zelfs de beste leraar aan zijn leerlingen niet meer verkocht. Nog ergerlijker is de intrige van De pastoor uit den bloeyenden wijngaerdt. Reeds Timmermans’ tijdgenoten stoorden zich aan de overspannen melodramatiek, maar mij stuitte vooral tegen de borst dat Timmermans partij kiest voor een pastoor die zijn nichtje de dood injaagt en geen enkel respect heeft voor de liefde die voor haar alles betekent. Het viel mij ook enorm op hoe dikwijls Timmermans de geestelijke liefde bezingt als superieur aan de lichamelijke. Ik heb de indruk dat hij daar zijn hele leven mee geworsteld heeft en dat hij nooit losgekomen is van zijn verstikkende katholieke opvoeding, behalve misschien heel op het einde van zijn leven, en evenmin van de negentiende-eeuwse romantiek. Denk maar aan een roman als Julia van Rhynvis Feith. Niet-fysieke liefde als ideaal vormt zelfs het hoofdingrediënt van het toch wel erg magere novelletje Ik zag Cecilia komen (1938).

    Maar net zoals in zijn kleine vertellingen, is Timmermans ook in zijn novellen zeer goed wanneer hij goed is. En dat is het geval met Het kindeken Jezus in Vlaanderen (1917). De thematiek is weer religieus, maar dit keer fris en vrolijk, niet-moraliserend, niet-verstikkend. Hier is Timmermans het dichtst genaderd bij de schilder van wie hij als knaap compleet ondersteboven was. Ook bij Bruegel speelt de geschiedenis van de wereld zich af in Vlaanderen. Ook bij hem klopt er niets en klopt het toch allemaal. Als Pieter Bruegel de Oude schrijver was geworden, dan was zijn naam Felix Timmermans geweest.

              

    Bij de krabbekoker (1934) is niet de bekendste novelle van Timmermans, maar voor mij een van zijn allerbeste. Alles zit goed: het ritme, de taal, de intrige, de typering van de personages, de dialoog. Het verhaal loopt over van milde humor en warm begrip voor het menselijk tekort en eindelijk speelt de religie geen rol van belang. Het aantal verhalen waarbij ik in mijn leven luidop heb zitten lachen, kan ik op één hand tellen en dat is er een van. Een pareltje.

    Er is, ten slotte, de derde groep, het grotere romanwerk. Karel Jacobs schreef in 1950: “Het architectonisch opbouwen lag niet in zijn aard” en dat is zeer lief geformuleerd. De waarheid is dat groot opgezette romans Timmermans’ krachten te boven gingen zoals blijkt uit Anna-Marie (1921) en De familie Hernat (1941) waarin meteen enkele van Timmermans’ zwaktes aan het licht komen. Hij kent maar één taalregister, opgepoetst Liers, maar wie achttiende-eeuwse edellieden met elkaar wil laten converseren, moet ook een ander register kunnen hanteren. Hij beheerst niet de trucjes die voor grote romans nodig zijn. Een auteur moet aanvoelen wanneer zijn lezer een hint nodig heeft om een personage dat al een paar hoofdstukken lang niet meer vernoemd is, meteen weer juist te situeren en daarin schiet Timmermans te kort. Hij kreeg ook zijn stof niet onder controle en dat besefte hij zelf zeer goed. Over De Familie Hernat verklaarde hij dat de roman mank ging aan een te veel aan motieven en handelingen. Dat blijkt ook hieruit dat de toneelbewerkingen vaak een andere titel kregen dan de roman waarop ze gebaseerd waren. Anna-Marie werd op de planken Mijnheer Pirroen (1924) en De pastoor uit den Bloeienden Wyngaerdt werd Leontientje (1926).

    Van de drie biografische werken acht ik De harp van Sint-Franciscus (1932) het laagst, maar dat zal ook wel hieraan liggen dat ik volstrekt ongelovig ben en Sint-Franciscus veel te fanatiek vind. Het verhaal van zijn leven biedt ook geen spannende romanstof. Wat mij in dergelijke half verzonnen biografieën bovendien stoort, is dat je nooit weet wat echt gebeurd is en wat de schrijver erbij fantaseert. Er zijn al zoveel leugens in de wereld en ik heb nooit begrepen wat er verdienstelijk aan is dat aantal nog te vergroten.
    Dat is ook wat mij gestoord heeft in Timmermans’ boek over Bruegel (1928). Hij vond het natuurlijk geweldig dat er over zijn uitverkoren schilder zo weinig bekend was want dan kon hij des te meer fantaseren, maar voor mij is het een kwelling om een levensverhaal te lezen waarvan ik onmogelijk kan uitmaken wat echt is en wat verzonnen. Bovendien is, net als in de familie Hernat, de historische situering oppervlakkig en vaak simpelweg fout.

    Er dan is er nog Boerenpsalm (1935). Een topwerk, dat is duidelijk, maar toen ik het opnieuw las, stoorde mij toch de dikke religieuze saus waarmee alles overgoten is, ook al bevat het prachtige diepzinnige passages. En ten slotte Pallieter, het werk waarmee Timmermans al tijdens zijn leven zo fel geassocieerd werd dat bezoekers van de De Heyderstraat ontgoocheld moesten vaststellen dat daar geen levenslustige Houtekiet woonde, maar een minzame huiskamerfilosoof. Ik heb Pallieter met graagte herlezen, al werd het mij op den duur toch iets te veel het verhaal van iemand die per se en soms wat al te geforceerd vrolijk en levenslustig wil zijn. En nu ik het een en het ander gelezen heb over het leven van Felix Timmermans blijkt dat biografisch gezien nog te kloppen ook.

    Het beste wat Timmermans ons volgens mij nagelaten heeft, is zijn boek over Adriaen Brouwer (1948). Eindelijk heeft hij zich zo te zien bevrijd van het verstikkende juk van de katholieke religie en hij vertelt er vrij en onbelemmerd, ja zelfs brutaal op los. Ik heb Adriaan Brouwer verslonden en niet alleen genoten van de sappige taal en de rijke fantasie, maar ook van de milde humor en de diepe levenswijsheid. Ook hier valt niet uit te maken wat biografisch correct is en wat niet, maar de kracht van het verhaal, de meeslepende verteltrant en de vlijmscherpe stijl hebben mijn ergernis overwonnen.

    Tot zover over het werk vàn Timmermans maar er valt ook iets te zeggen over wat er over hem is geschreven en voor hem is gedaan. Ik vind dat Timmermans een betere uitgave van zijn werken verdient dan tot nu toe beschikbaar is. De uitgave van het Davidsfonds die toch zo’n beetje als zijn Verzameld werk beschouwd mag worden, was voor mij een teleurstelling. August Keersmaekers heeft de taal gemoderniseerd en dat is een onderneming die nooit tot een goed einde kan worden gebracht. Je begint met de “ch” van “mensch” te schrappen, verandert vervolgens “mijner” in “van mijn”, gaat over tot het vervangen van ouderwetse woorden en het resultaat is een Timmermans die geen Timmermans meer is. Keersmaekers vervangt bijvoorbeeld zelfs “swenst” door “terwijl”. Daarom heb ik veel van Timmermans’ werk gelezen in de eerste druk en daar heb ik geen spijt van. Ik heb mijn studenten altijd Bavo en Lieveken van Conscience laten lezen in de eerste druk en nooit heeft ook maar één student geklaagd over de oude spelling. Na één bladzijde ben je eraan gewoon. Het maakt zelfs deel uit van het verhaal, van de sfeer, de couleur locale, de tijdgeest. Wie een oude schrijver wil lezen, zal zich niet laten weerhouden door de spelling, wel integendeel, en wie die oude schrijver niet wil lezen, zal het niet doen ook al is de spelling gemoderniseerd.
    In de literatuur over Timmermans heb ik tot mijn spijt nogal wat onnauwkeurigheden aangetroffen, ontbrekende verwijzingen, slordige citaten en soms regelrechte vergissingen. Ook op dat vlak verdient Timmermans beter.

    Wat mij enorm opgevallen is, is dat in zoveel publicaties geprobeerd wordt om met alle mogelijke en onmogelijke middelen Timmermans wit te wassen want u weet natuurlijk zo goed als ik dat hij door sommigen nogal zwart gevonden wordt. Ik weet ten eerste niet of dat veel helpt want het is zeer moeilijk en meestal zelfs onmogelijk om een emotionele sympathie om te buigen met rationele argumenten. Ten tweede denk ik dat het niet veel zin meer heeft. De generatie voor wie het oorlogsverleden van Timmermans nog een rol speelt, behoort stilaan zelf tot dat verleden. Ten derde is het eigenlijk van geen belang. Indien Multatuli het voor het zeggen had gehad, dan was Nederland een dictatuur geworden en Nederlands-Indië ook. Gezelle was een klein, bekrompen, oerconservatief pastoortje, maar toch een groot dichter. Knut Hamsun is na de oorlog veroordeeld, maar toch blijft Hoe het groeide een monument. Enzovoort. Het belangrijkste is dat we de jongeren weer aan het lezen krijgen van althans iets van Timmermans, want het valt te vrezen dat hij bijna niet meer gelezen wordt.

          

    Ik heb navraag gedaan bij jongere vrienden van me die weliswaar niet met literatuur bezig zijn, maar voor wie namen als Gezelle en Conscience dan toch nog iets betekenen en er waren er nogal wat bij die nog nooit van Timmermans hadden gehoord. Bij de opgroeiende kinderen van een nichtje van me was de toestand nog dramatischer. Ik vrees dat de pedagogen die leerplannen en einddoelen opstellen al even weinig belangstelling hebben voor ons cultureel erfgoed als de politici die onze archieven en musea beheren. Dat zal waarschijnlijk allemaal niet multicultureel genoeg zijn. Want als wij onze cultuur verdedigen, zijn we fascisten. Maar als anderen hun cultuur verdedigen, ook al gaat die regelrecht in tegen alles waarvoor onze ouders en grootouders zo hard gestreden hebben, dan moeten we ze met open armen ontvangen.

    Een paar jaar geleden heb ik eens de meest gebruikte handboeken voor de humaniora doorploegd. Voor de 19de eeuw bleef het verhaal beperkt tot Gezelle en Multatuli en Conscience en nog een paar kleinere groten. Op de twintigste eeuw heb ik toen niet zo erg gelet, maar Timmermans zal wel niet veel meer krijgen dan een vermelding met uiteraard een stukje Pallieter. Maar het is niet omdat het in het handboek staat dat de leraar het ook leest. Wat leest men trouwens wel nog op de humaniora? Leest men nog Walschap, Ruyslinck, Vandeloo? Of is het allemaal Lanoye en Hemmerechts wat de klok slaat? Of is dat intussen ook al verouderd? Misschien hebt u kinderen of kleinkinderen en dan weet u het beter dan ik, maar ik denk niet dat er nog veel oudere literatuur gelezen wordt. Wellicht wordt er in het geheel bijna niet meer gelezen.

    Twee weekends geleden zat ik op de Thalys naar Parijs. In mijn wagon waren er vier mensen een boek aan het lezen. Veel passagiers zaten naar films te kijken op hun laptop, maar de meesten waren waarschijnlijk totaal nutteloze berichten aan het versturen via hun gsm of op diezelfde gsm spelletjes aan het spelen. Het ligt dus waarachtig niet alleen aan Timmermans dat hij niet meer gelezen wordt en het is al een hele prestatie dat hij niettemin overleeft in de titel van wat in het algemeen als zijn meesterwerk wordt beschouwd: Pallieter. Alleen de hele grote schrijvers slagen erin om zelfs bij wie nooit een boek openslaat, zich door een titel een plaats te veroveren in het collectieve geheugen. De Leeuw van Vlaanderen, Don Quichote, Gulliver, Sherlock Holmes, Hamlet, Robinson Crusoe, Max Havelaar. Wie weet of dat sommigen er vroeg of laat niet toe aanzet om toch maar eens het boek te lezen met die titel of dat hoofdpersonage. Iedereen kent het woord “pallieter” en zelfs de afleidingen ervan, ook zonder het boek gelezen te hebben, en dat heeft Timmermans dan toch maar voor elkaar weten te krijgen. Wie, dames en heren, doet het hem na?

    ****************

    12-02-2021 om 16:52 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    10-02-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De schrijver Antoon Coolen in Hilversum - P.J.J.M Timmer

    DE SCHRIJVER ANTOON COOLEN IN HILVERSUM
    VAN 1920 TOT 1933

    Door P.J.J.M Timmer uit Eigen Perk 1997/3

    Honderd jaar geleden, op 17 april 1897, werd de journalist en romanschrijver Antoon Coolen in het Limburgse Wylre geboren. In het Brabantse Peeldorp Deurne waar Antoon Coolen als kind opgroeide, en in Waalre waar de schrijver vanaf 1938 tot aan zijn dood in 1961 heeft gewoond en gewerkt, is dit feit herdacht met een symposium en met tentoonstellingen over het leven en werk van de 'meester van de streekroman'.
    Het is velen niet bekend dat Antoon Coolen dertien jaar van zijn literaire leven, van 1920 tot 1933, in Hilversum heeft gewoond. Ik ben in Hilversum gekomen met een letterkundig nog schoon geweten, zei hij, maar weldra voelde ik mij hier tot ontwikkeling komen.

                              

    In 1928 kwam de doorbraak van zijn schrijverschap met het boek Kinderen van ons volk, dat door bemiddeling van de 'letterlievende' boekverkoper Rozenbeek in eerste druk bij Paul Brand in Hilversum werd uitgegeven. Samen met de roman Dorp aan de Rivier uit 1934 is Kinderen van ons Volk het meest populaire boek van de schrijver geworden.
    Het kreeg dan ook de op één na meeste herdrukken. Vóór mij ligt een exemplaar uit 1941, het is de twaalfde druk in dertien jaar tijds. Hoewel het half-dialectische verhaal zich afspeelt in het land van de Peel, is het bijzondere van dit boek dat Antoon Coolen zijn inspiratie heeft opgedaan bij de mensen en hun levensomstandigheden van het katholieke Hilversum van de jaren twintig. Een goede en terechte aanleiding om aan Antoon Coolen en zijn Hilversumse periode aandacht te schenken.

    Journalist-redacteur bij de Gooische Post
    Op 11 november 1920 kwam de 23-jarige Antonius Franciscus Coolen naar Hilversum, het dorp dat aan het begin stond van een onvermoede uitgroei tot 'Radiostad'. Vanuit Utrecht, waar hij een klein jaar als journalist had gewerkt, solliciteerde Antoon Coolen bij oprichter, directeur en hoofdredacteur Clemens Aleven van de NV Gooi en Sticht aan de Stationstraat nr. 6.
    Hij kreeg een aanstelling als redacteur-journalist van het streekblad De Gooische Post.
    Omstreeks die tijd was het sterk katholiek-opiniërende krantje juist uitgebreid van twee tot vier edities per week. Door deze expansie kreeg het bedrijf een eigen drukkerij en distributie en verhuisde het naar het pand Havenstraat 16 in Hilversum. De Gooische Post verscheen voor het eerst in 1918 en bevatte naast wat belangrijk algemeen nieuws uit binnen- en buitenland vooral regionale nieuwsberichten, verslagen van raadszittingen en reportages uit de Gooise dorpen, familie- en zaakadvertenties en enkele vaste rubrieken.

    Samen met twee collega's, Bernard Bekman en Ben Hulsman, vormde Coolen de kleine redactie van het streekblad dat onder de regenteske leiding van directeur Aleven stond. Meestal schreef Antoon Coolen de kunst- en letterenrubriek en bovendien nog een opinie-achtige rubriek onder de titel 't Podium.
    Het was gewoonte dat de journalisten hun rubriekteksten aanduidden met een eigen herkenningsteken in plaats van met hun naam of initialen.
    Het werk van Antoon Coolen begon steevast met een Maltees kruisje.
    De andere collega's gebruikten twee sterren (٭٭) en een hekvormig (#) teken.
    In beginsel werd bij dergelijke kleine redacties door journalisten alles geschreven en geredigeerd, van het simpele plaatselijke bericht tot het hoofdartikel (hoewel dit laatste meestal voorbehouden bleef aan Aleven zelf!). Een boezemvriend van Antoon Coolen uit 1922, de Hilversumse onderwijzer Frans Fennis schreef:... Toon werd geacht dag en nacht en met lijf en ziel voor de krant beschikbaar te zijnen voor het schrijverswerk in eigen vrije tijd kon Aleven in het begin niet veel waardering opbrengen.

    Dat kwam pas later, toen Antoon Coolen in 1930 voor zijn in 1929 gepubliceerde tweede roman Het donkere Licht de C.W. van der Hoogtprijs kreeg van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. In de katholieke volksmond werd directeur Aleven De baron van Christelijke Geest genoemd, een naamsverbastering van een liturgisch misboekje Bron van Christelijke Geest dat door Gooi en Sticht tot op de huidige dag wordt uitgegeven. Een journalist vertelde me dat Antoon Coolen zelfs van een korte vakantie te Parijs naar Hilversum teruggeroepen werd om voor de Gooische Post verslag te doen van een priesterjubileum dat in het Gooi gevierd werd. Hetgeen hij overigens plichtgetrouw en zonder rancune deed.
    Toch had Toon zijn hart verpand aan de kleine plaatselijke krant, die zoals hij eens zei, voor hem het enige echte blad is, dat mij vertelt wat er bij mij in de straat is gebeurd. Zo'n uitspraak verrast niemand die het werk van de boeiende en beeldende verhalenschrijver Coolen kent. In al zijn romans beschrijft hij een samenleving van ogenschijnlijk onbelangrijke en soms onaanzienlijke mensen die door de oplettende journalist met hun gebreken, kleine vreugden en soms grote verdriet dichtbij worden gebracht.

    Op 31 maart 1933 nam Antoon Coolen ontslag bij De Gooische Post. Hij vertrok uit Hilversum en liet zijn daar opgebouwde vriendenkring achter om terug te keren naar Deurne. Daar hij ging hij wonen in huize 'De Romeyn'; het woonhuis van de vroegere buurman van zijn ouders, Hendrik Ouwerling, die hem op jonge leeftijd als volontair op het pad der journalistiek had gezet. Antoon Coolen was in staat om zich nu geheel te wijden aan het letterkundige werk, waarbij hij meer moeite had om zijn fantasie te remmen dan om deze aan te moedigen, schreef Gooische Post-collega Bernard Bekman. Zijn journalistieke werk was een goede opstap naar het schrijverschap geweest. Die weg had Toon altijd en heel duidelijk vóór zich gezien.
    Het vertrek van Coolen viel in dezelfde periode waarin door de Utrechtse aartsbisschop een verplichte ombouw van De Gooische Post van katholiek nieuwsblad naar kerkelijk mededelingenblad was bevolen. De katholieke nieuwsvoorziening zou voortaan op landelijk niveau door het dagblad De Tijd onder centrale controle verzorgd worden.

    *****

    De Gooische Post
    waarin opgenomen Het Weekblad voor Laren, Blaricum en Eemnes.

    Het journalistieke werk bij Gooi en Sticht had daardoor voor Coolen geen perspectief meer en hij had dan onder zijn niveau moeten werken. Met zijn rubriek 't Podium in maart 1933 die handelde over de Willem de Zwijgerherdenking sloot hij zijn Hilversumse periode voorgoed af.

    Gezin en zijn relaties in Hilversum
    Antoon Coolen woonde vanaf zijn komst naar Hilversum in korte tijd op veel adressen. Het was alsof hij moest wennen aan dat volgens hem poëtische lustoord met de overal zo zorgvuldig aangeharkte tuinen en parken met gemillimeterd gras.
    Hij vergeleek het nog vaak met het barse, ruige zandland van de Peel waarin het lot van zwoegende mensen nog zo zichtbaar was. De jonge Coolen was de eerste drie jaren in de kost bij families in de Honingstraat 37, de Asterstraat 65, de Koekkoekstraat 61 en op de Taludweg 69. Bij zijn hospita juffrouw Fuchs, een Duitse corpulente dame van middelbare leeftijd op de Vaartweg 68a hield hij het wat langer vol: precies drie jaar.

    In 1926 verhuisde Toon opnieuw, nu naar Boschdrift 76. Via zijn vriend Frans Fennis, die als onderwijzer op de Sint Jozefschool werkzaam was, leerde hij diens collega Gerda de Jong kennen. Zij was vlot en hups. Haar ouders woonden aan de Gijsbrecht van Amstelstraat 23 en Gerda's moeder was wel genegen een commensaal te houden. Het heeft niet lang geduurd of Toon verhuisde al naar huize De Jong waar hij zoals Frans Fennis schreef: ...smoorverliefd werd op Gerda.

    Zo is het gekomen en gebleven. Twee jaar later, op 5 juni 1929, trouwden Toon en Gerda. Toon trouwde van uit het huis van Frans, die toen nog aan de Eikbosserweg woonde, omdat het in die tijd niet paste om uit het huis van de bruid te trouwen. In de kerk van de H. Familie in Rotterdam werd het kerkelijk huwelijk ingezegend. Gerda was er inmiddels als onderwijzeres aan de parochiale school verbonden. Frans, die een goed zanger was, bracht bij die gelegenheid in de kerk een solozang ten gehore, het Latijnse Panis Angélicus van César Franck. Herman de Man, de schrijver uit Oudewater, en oud-collega-journalist Bernard Hulsman waren de huwelijksgetuigen. Het bruidspaar kreeg van de Hilversumse schilder Henk van Galen een schilderij cadeau waarop hij kaarslichtjes had geschilderd die in de Kerstnacht de donkere ramen van huizen verlichten; dat thema had Antoon Coolen in zijn boek Kinderen van ons Volk beschreven als een Hilversumse folklore. De huwelijksreis ging naar Toons geliefde Parijs.

    Het prille paar had een door aannemer P. Groenewoud pas gebouwde hoekwoning gehuurd aan de Oude Amersfoortseweg 102 met een grote achtertuin grenzend aan de toen nog onbebouwde heide. In de tuin liet Toon een houten schrijvershutje bouwen dat 'de Keet' werd genoemd. Daar, in het groen bij de appelboom trok Antoon Coolen zich in zijn vrije tijd terug om te schrijven. De inboedel van het huisje bestond uit een eiken tafel en een stoel en de ruimte werd in de winter verwarmd door een 'salamander' pot-kacheltje.
    Coolen werkte, na zijn dagtaak bij de krant, stug en gedreven aan zijn boeken; in schuinoplopend schrift, sierlijk en snel en met weinig doorhalingen. Een schrijfmachine gebruikte hij niet. Het schrijvershutje met uitzicht op de natuur gaf hem afzondering en rust om te werken.
    Het was hem daardoor zó dierbaar geworden dat het in 1933 meeverhuisde naar Brabant.
    In 1967 is het in Waalre door baldadigheid onherstelbaar vernield en in vlammen opgegaan. Op de Oude Amersfoortseweg had de zwerver Coolen voorlopig zijn stek gevonden. Jan van Sleeuwen zond Toon een toepasselijk rijm:

    Een zwerver getrouwd: men kan niet steeds maar blijven dolen,
    eens komt men toch onder de wolk;
    dan stooft men U, Coolen op Coolen, met veel kinderen van ons volk.

    Een goede relatie onderhield Antoon Coolen in Hilversum met Joannes Reddingius, die zich eveneens met literair werk bezighield maar zich vooral op poëzie had toegelegd. De vriendschap werd vergroot omdat Reddingius als zoon van een dominee in Deurne was geboren, het dorp waar ook Antoon Coolen zijn jeugd had doorgebracht. Reddingius had Toon in Hilversum steeds aangemoedigd om te gaan schrijven.
    Bij de vijftigste verjaardag van Joannes Reddingius in 1923 zond Antoon Coolen hem dan ook een bloemenmand met deze gelukwens: De drie uit 't geboorteland van des sagenvaders Stijn, Guido en Felix sturen deze boodschap van hun glimlach tot een stukje geluk op den feestdag van den dichter, die zoveel van kinderen zong. Joannes Reddingius was de jongere broer van de concertzangeres Aaltje Noordewier-Reddingius en woonde op de Javalaan.
    Reddingius schreef veel gedichten over het licht. De dichter, zei hij, is een lichtzoeker en een gids naar het licht. Het thema "licht" sprak ook Antoon Coolen sterk aan; in de roman Het donkere Licht verhaalt hij over de schaduwzijden die de komst van de grootindustrie meebracht en over de ontwrichting van de goede tradities die daar soms het gevolg van was. De gelukwens van Antoon Coolen aan Reddingius getuigde van een vooruitziende blik. Later zou hij zijn drie in Hilversum geboren zonen naar zijn zo bewonderde Vlaamse schrijversvrienden vernoemen:

    Aurelius Augustinus (naar Stijn Streuvels) in 1931, Guido Lodewijk (naar Guido Gezelle) in 1932 en in 1933 Felix Paulus (naar Felix Timmermans). Coolen kende het oeuvre van de Vlaamse schrijvers door en door, vooral dat van Stijn Streuvels. Zij zochten elkaar regelmatig op.

    Op zijn pensionkamers en later in 1929 in zijn huis aan de Oude Amersfoortseweg hield Toon regelmatig literaire bijeenkomsten. Daar kwam ook Anton van Duinkerken, de bohémien die altijd een gezellige gast was. Hij verbleef regelmatig in Hilversum waar hij lezingen gaf in Het Hof van Holland op de Kerkbrink maar hij bezocht het Gooi ook graag en veel omdat zijn aanstaande vrouw er woonde.
    Andere bezoekers waren de schrijvers Theun de Vries en Albert Kuyle. Met elkaar brachten zij daverende uren door waarbij Van Duinkerken lange uiteenzettingen hield over klassieke poëzie met citaten van Huygens en Vondel. Soms ook volgde een felheid van urenlange discussies over de actualiteit van alledag, de ritmiek in kunst en cultuur vóór 1914, de affecties met de epiek van de negentiende eeuwse wereldliteratuur, schrijft Frans Fennis. Op zijn kamer aan de Boschdrift, zo wist Anton van Duinkerken zich later nog te herinneren, presteerde Toon Coolen het om op een avond de hele Nederlandse vertaling van The Importance of being Earnest van Oscar Wilde voor te lezen.
    Theun de Vries liep als 21 -jarige leerling-journalist in 1928 stage bij de openbare bibliotheek van Hilversum, die nog primitief gevestigd was in een woonhuis aan het pleintje bij de Heerenstraat en de Veerstraat. Zo ontmoette Theun regelmatig de journalist Coolen, aan wie hij goede herinneringen bewaarde. Theun zag Antoon vaak door Hilversum fietsen, de zon op de glazen van zijn lorgnet, zijn om de nek gestrikte blauwe gestippelde lavallière zwierig wapperend in de wind.

    De interesses van Antoon Coolen waren groot en veelzijdig. Hij hield van de eigentijdse muziek, bezocht concerten en kocht grammofoonplaten. Van Duinkerken vond hem de beste muziekreferent van 't Gooi. Elfmaal, zegt Coolen, heb ik de Mattheuspassion in de Naarderkerk bijgewoond en altijd met groot respect voor de indrukwekkend grootse uitvoering.
    Toon volgde ook de bouwmeester, gemeentearchitect W.M. Dudok, in zijn vernieuwende bouwstijl van het raadhuis. Over de bouwplannen schreef Toon enthousiaste artikelen waarbij hij vond dat de bouwtekeningen een 'muzikale' inslag weergaven. Hij dacht dat de lievelingscomponist van Dudok wel eens Claude Debussy kon zijn. Dudok zelf gaf dit verrast toe. Maar Coolens grootste bewondering betrof de gazons en de bloemgordels rondom Dudoks scholen. Geen gelegenheid ging voorbij om het poëtische van deze architectuur te roemen in de samenbreng van kinderen en bloemen, creaties die groeiend en bloeiend tot wasdom moesten komen.

    Naast dit alles hield Coolen veel van kinderen en aan zijn eigen kinderen vertelde hij graag spannende sprookjesverhalen, die ook in zijn romanverhalen steeds opnieuw terugkeren.

    Schrijver en verteller
    De Hilversumse tijd is voor Antoon Coolen de meest productieve en vruchtbare periode geweest. Buiten zijn journalistieke werk schreef hij in Hilversum vanaf 1926 vijf romans, tien novellen en een aantal toneelstukken. Met de romans Kinderen van ons Volk (1928); Het donkere Licht (1929); De Peelwerkers (1930), dat een verplicht nummer op de scholen werd; De goede Moordenaar (1931), geschreven als vervolg op Kinderen van ons Volk, en De schoone Voleinding (1932) bereikte Antoon Coolen een groot lezerspubliek.
    In zijn werk komt een katholiek-christelijke levensvisie tot uiting met soms gedurfde onderwerpen die hij verpakte in een moraal, waarbij zijn geloof in de goedheid van de mens centraal stond.
    Over het moederschap van een ongehuwde vrouw mocht bijvoorbeeld niet hardop worden gesproken.
    Toch durfde Antoon Coolen de bangheid, het verdriet en de onzekerheid van zo’n door de gemeenschap veroordeeld meisje te beschrijven en haar menselijk feilen te verdedigen. Hij had een hekel aan theologische bespiegelingen en terecht typeerde Anton van Duinkerken: Toon leefde meer volgens de geest van het geloof dan volgens de letter van de wet.

    Als Anton van Duinkerken Toon Coolen in Hilversum opzocht, spraken zij over hun idealen en over hun werk. De West-Brabander en Oost-Brabander kenden elkaar sinds 1924 en zouden meer dan dertig jaar hun vriendschap onderhouden. Van Duinkerken zei dat Toon geen betoger was maar een geboren en boeiend verteller. Voor de 'bon-vivant' Van Duinkerken was Toon een uitnemend gastheer en zijn logeerpartij kostte Toon meestal in luttele dagen een kist Chianti, indachtig Van Duinkerkens leus: Een les die ons de zondvloed biedt, waterdrinkers deugen niet. 'Brabant!' dat was altijd het eerste woord waarmee de twee gelijkgestemden elkaar begroetten. De titel Kinderen van ons Volk had Coolen ontleend aan een gedicht van Van Duinkerken dat in 1924 werd gepubliceerd in Roeping en begon met de regels Kinderen van sterk volk zijn Brabant's menschen. Ook de titel van de vervolgroman De schoone Voleinding uit 1932 werd hem ingegeven door een tekst van Van Duinkerken.
    In veel katholieke gezinnen stonden in de dertiger jaren de boeken van Coolen te pronken in de boekenkast, prachtig in linnen gebonden met mooie houtsneden van de Vlaamse graficus Jozef Cantré. Het totale oeuvre van Antoon Coolen omvat 15 romans, 21 legenden, novellen en sprookjes, 12 toneelstukken en 37 bijdragen voor tijdschriften en kranten.

    Kinderen van ons Volk
    In de eerste roman van Coolen is Hilversum, wanneer men over wat achtergrondinformatie beschikt, nog goed terug te vinden. In 1927 vroeg Antoon Coolen aan zijn vriend Frans Fennis om een foto van de kinderen van diens oom Dorus Fennis en tante Marie van den Dungen.
    Toon was gefascineerd door het wel en wee van deze Hilversumse timmerman die met zijn kroostrijke gezin van elf kinderen aan de Liebergerstraat 40 (nu Sint Vitusstraat) woonde, een buurt die in de volksmond 'Klein Rome' werd genoemd. Toon vond het een pracht van een plaatje en hij gaf het een ereplaatsje op zijn bureau.

    Een achttal kinderen van het gezin Fennis poseerde in en bij de door de vader Dorus eigenhandig getimmerde bokkenwagen. Vooral die bok is letterlijk terug te vinden in Coolens beschrijving in zijn eerste in Hilversum geboren roman: Hij stond er krachtig, iets ineengedrongen, zijnen kop geheven in de dikke nek en met schieps opgestreken oren. 't Was 'nen bonten bok, wit met zwart in 't midden en op zijnen rug en op zijn gat en 'nen zwarten vlek op zijn witte kop. Zo stond hij, deze goede boomloze bok.
    Er is geen twijfel mogelijk. Toen Coolen dit schreef, keek hij naar de foto. Een beeldje van bok Isidoor, in werkelijkheid door de kinderen Fennis Hans genoemd, staat op de plek van Coolens afgebroken geboortehuis in het Limburgse Wylre vlakbij de bierbrouwerij Brand.

    Theodorus Fennis (1882-1942) stamde af van een rasecht Hilversums geslacht. Zijn gezin groeide uit tot de Brabantse Doruske Timmer en stond model in de roman waarvan Coolen zei dat hij er één jaar aan had gewerkt. De foto met de bokkenwagen van Doruske Timmer kreeg in het boek nog een goede functie toen Antoon Coolen beeldend verhaalde: Doruske krast in zijnen binnenzak en haalt er een portefulie uit. Dan laat hij de pastoor Vogels een portret zien, brievekaartformaat. - Kijk, zegt ie, dat heb ik Giele van den Broek laten maken, daar staan ze alle elf op, mijn keinder. Ik heb er veul mee op. Bij notaris van Heijste vroeg ik om werk. Hij had 't geen. Ik heb elf bloeien van keinder, zee ik die ik als vader zijnde, de mond moet open houden. En ik liet hem dit portretje zien. Achter mijn huis in de hofstaat een schuurke, zee-t-ie, breek het af en bouw het weer op.
    - En deede gij dat? - Ik brook het af en bouwde het weer op. Ik heb er trubbel zat mee gehad.
    Het woonhuis van Doruske Timmer situeerde Coolen aan het Kerkeind (woonhuis en timmerwerkplaats zijn inderdaad gesitueerd aan het einde van de Kerklaan) en de kinderen van Doruske speelden veel bij het 'Wascheind' (het Hilversumse Wasmeer). De nu 84-jarige zoon Frans van 'Doruske Timmer' die nog in Hilversum woont herinnert zich goed dat zijn vader trots met Toon Coolen het zolderluik met hun koppen omhoog stootten om de op een rij liggende, tevreden slapende, kinderschaar te bewonderen. Het verhaal is in het boek terecht gekomen. Maar, voegt zoon Frans er gelijk aan toe, het drama van een verbrande werkplaats met bok en bokkewagen dat Toon Coolen zo dramatisch beschreef is echt niet waar!

    Toen de eerste druk was verschenen, bracht Toon Coolen samen met Frans Fennis een bezoek aan Dorus Fennis in de Liebergerstraat om hem dankbaar het eerste exemplaar te overhandigen, het voorblad gesierd met een door Toon speciaal geschreven opdracht.
    En dan pastoor Vogels. Daarvoor stond de kapelaan van de St. Vituskerk model. Leonardus de Wit werkte daar van 1922 tot 1931 toen hij bouwpastoor werd van de Josefkerk in Hilversum. Frans Fennis kende kapelaan De Wit goed en karakteriseerde hem zo: gespeend van elk oratorisch talent maar met een hart van goud en bovendien een geduldig en groot kindervriend.
    De Wit was altijd optimistisch en hij stond achter wat hij zei en deed.
    Zijn versprekingen werden op de koop toe genomen. Coolen begint Kinderen van ons Volk meteen met de introductie van pastoor Vogels. Er wriemelt bewegelijk licht op het gezicht, op den lach en op de goedheid van pastoor Vogels. In pastoor Vogels heeft Antoon Coolen de Pastor Bonus, de goede herder, gestalte gegeven die fungeerde als een bindende figuur omdat hij niet boven maar midden tussen de mensen gaat en staat. Alle verhaallijnen komen bij Pastoor Vogels uit.

    Ook de andere personen die in deze en de andere romans van Coolen optreden, vormen samen een dwarsdoorsnede van alle rangen en standen die hij ook in Hilversum vond. Het zijn de onbuigzame en niet-gelovige notaris Rosier van Heijste en de dokter die de dorpsnotabelen vertegenwoordigen en die in de ogen van de dorpelingen in een andere wereld leven.

    Het is Marie Verberne, de boerendochter, met haar twee wedijverende huwelijkskandidaten die de boerenstand verbeelden.
    In Doruske Timmer, de timmerman met zijn grote gezin, zien we de ambachtslui van het dorp en onderaan op de maatschappelijke ladder staat Mieke Vuil, een van de vele armen in het dorp. Zij worden verzorgd door de zusters van het Liefdesgesticht. Coolen doelde op het Sint Annagesticht dat aan de Groest stond, vlak naast de kerk. Daar was Graart de Bijl (Bijlard) president van de liefdadigheidvereniging Sint Vincentius en ook de bovenmeester F. van Veldhuizen (Frans Fennis) doet in het verhaal mee.
    Van Kinderen van ons Volk is al in 1933 een toneelstuk gemaakt, geschreven door Kees Spierings en Cor Hermus voor een opvoering door het Nieuwe Schouwburgtoneel in Amsterdam onder regie van Cor Hermus en Ko van Dijk. In het herdenkingsjaar is het opnieuw in Deurne ten tonele gebracht.

    Tot slot
    Tijdens de Tweede Wereldoorlog raakte Antoon Coolen gedesillusioneerd in de idealen van goedheid, vertrouwen en hartelijkheid van de mensen en de samenleving zoals hij die in zijn boeken had beschreven.
    Hij schreef niet meer in die tijd, waarin hij zich metterdaad verzette tegen dictatoriaal gedoe en demagogisch gebrul, tegen geweld en wreedheid. Hij weigerde lid te worden van de Kultuurkamer en sloeg literaire onderscheidingen van Duitse hand in Hamburg en Keulen demonstratief af.

    Op 11 oktober 1961 viel Antoon Coolen tussen Waardenburg en Zaltbommel uit een rijdende trein.
    Op 9 november overleed hij aan een hartinfarct, toen hij in Waalre nog herstellende was van zijn verwondingen. Hij is 64 jaar geworden. Nabij de kerk van Waalre bevindt zich een dubbelmonument voor de grote Brabantse romancier: zijn graf en een gedenkteken, een drie meter hoge steen waarop, turend over zijn geliefde Peelland, een peinzende schrijversfiguur zit.

    Tegen het einde van de jaren zeventig kwam er een kentering in de faam van Coolen. De belangstelling voor dit type streekroman taande en was niet meer zo groot, hoewel in 1996 in Frankrijk nog een vertaling van De goede Moordenaar het licht zag, die een geweldige recensie in Le Monde kreeg. In juni 1997 nog is een veertigste herdruk verschenen van Het Dorp aan de Rivier. De boeken van Antoon Coolen zijn in de loop der jaren in zestien talen vertaald en werden maar liefst in 26 landen uitgegeven.
    Het blijven belangrijke tijdsdocumenten, die vandaag de gemeenschapsgedachte die Antoon Coolen voorstond levend houden en een bron van inspiratie kunnen zijn. Want de nood van de moderne tijd blijft toch om solidariteit en gemeenschapszin roepen.

    Literatuur
    Antoon Coolen 1897-1961, artikelen, gedichten en foto's, ingeleid door Bert Beulens (Deurne 1980).
    Antoon Coolen 1897-1997 - Kind van ons Volk, samengesteld door Cor Bertrand, Bert Bijnen en Gaston Remery (Asten 1997).
    Bisdomblad 21 februari 1997. Artikel van Jef van de Sande bij gelegenheid herdenking honderdste geboortedag Coolen.
    Brabants Dagblad 12 april 1997.Artikel van Mieske van Eek en Ed van de Kerkhof bij gelegenheid herdenking honderdste geboortedag Coolen.
    Brabants Nieuwsblad 13 september 1980, artikel door Michel de Koning ter gelegenheid van de Antoon Coolendag Deurne.
    Antoon Coolen: De glimlach van het Gooi, rede uitgesproken op 22 augustus 1953 in de Burgerzaal van het Raadhuis Hilversum bij de opening van de tentoonstelling 'Schrijvers in het Gooi'. (Gedrukt exemplaar in Openbare Bibliotheek Hilversum.
    Deurnesche Courant 10 augustus 1945. Artikel van Antoon Coolen bij het overlijden van de dichter Joannes Reddingius.
    De Gooische Post 1918-1933. (Leggers aanwezig bij Streekarchief Gooi en Vechtstreek te Hilversum).
    Theun de Vries: Het Gooi 1928. In Meesters en vrienden, Amsterdam 1962) en in: Het Gooi- in teksten beeld, red. Jan J. van Herpen (Hilversum 1987).

    ****************

    10-02-2021 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    08-02-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Coolen

    Felix Coolen
    21 februari 1933 - 30 januari 2021

    Antoon Coolen en Felix Timmermans waren voor de oorlog dusdanig bevriend dat Felix en Marieke peter en meter werden van zijn zoon, die de naam Felix kreeg.

             

    *******************

    08-02-2021 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    04-02-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Pallieter verboden - redactie Het Vaderland

     PALLIETER

    Uit Het Vaderland : staat- en letterkundig nieuwsblad  van 26-10-1920

         Het is met dat verbod van het lezen van Pallieter wonderlijk gegaan. Eerst meldden de Roomsche bladen in een kort bericht, dat het lezen van Pallieter voortaan aan Katholieken verboden was. Wij maakten daaruit op, dat het op den Index was geplaatst, en in de polemiek, die we in de eerste helft van Augustus niet Roomsche bladen over de zaak hadden, werd ons niet beduid, dat we ons vergisten en het boek niet op den Index van verboden boeken was gebracht. Wist men niet beter? Of vond men 't om de een of andere reden geraden het publiek in dwaling te laten? Algemeen was men in Roomsche kringen niet ingelicht, want de Gelderlander sprak eveneens van den Index, waarop Pallieter nu stond.

    En zoo zullen er wel meer Roomsche bladen zijn geweest.

    Sinds dien is men waarschijnlijk in Roomsche kringen wel op de hoogte gebracht. Het leek toch al zonderling, dat in België het verbod niet werd afgekondigd. (En naar Timmermans in ons blad vertelt, hebben de bisschoppen het daar nog niet afgekondigd.)

     Finse Vertaling 

         Zou dat mogelijk zijn geweest, als het boek in optima forma op den Index was gebracht? Ook heeft men in het stukje van pater Molkenboer in de N. R, Ct. (overgenomen in ons Zondagochtendblad) gelezen, dat hij "nuttig en rechtvaardig" vond, "dat er dus een eind komt aan de voorstelling dat Pallieter op den Index staat." Ook rechtvaardig. Dat kan alleen zin hebben, als pater Molkenboer bedoelt: het is al lang bekend, het werd tijd dat het in de pers kwam en men het algemeen wete. Maar waarom heeft de Roomsche pers al dien tijd gezwegen ?

         Op één punt zet pater Molkenboer Timmermans terecht. Pallieter is niet gebracht op een lijst van boeken, waarvan het geraadzaam is voor Katholieken ze niet te lezen tot ze verbeterd zijn, zooals Timmermans schreef. Alleen, zegt pater Molkenboer, heeft de Romeinsche kongregatie van 't H. Officie onder dagteekening van 20 Juli 1920 den Aartsbisschop van Utrecht aangeschreven, dat de bisschoppen van Holland en België de geloovigen moesten vermanen, het bedoelde boek om bepaalde, wel omschreven redenen niet te lezen. Als deze, mijn verklaring niet officieel mag heeten, dan durf ik toch verzekeren, dat een officieele verklaring niet anders zou luiden.
         Dit is merkwaardig. Niet alleen is dus Pallieter niet op den Index gebracht, maar het lezen is in het geheel niet verboden. Al wat de Roomsche bladen dus in Augustus schreven van : Rome heeft gesproken en de zaak is dus beslist; aan elken katholiek is het verboden het boek te lezen, enz., was een vergissing. De geloovigen moesten alleen worden vermaand het niet te lezen.

    Overigens kan de terechtwijzing van pater Molkenboer natuurlijk in den gegeven vorm niet juist zijn.
    Zou de aartsbisschop van Utrecht er voor moeten zorgen, dat ook in België de bisschoppen de geloovigen zouden vermanen? Dat kan natuurlijk niet. Vermoedelijk heeft het H. Officie den aartsbisschop van Utrecht alleen meegedeeld, dat het ook de Belgische bisschoppen een dergelijke opdracht zou geven (waaraan deze dan, als Timmermans goed ingelicht is, nog altijd niet hebben voldaan). Tenzij men zou moeten aannemen, dat, gelijk Rome indertijd in den waan verkeerde, dat de Hollandsche Katholieken tot België behoorden, men aan het H. Officie nu in de meening is, dat België tot Holland behoort. Maar we houden 't voor 't naast, dat pater Molkenboer zich heeft vergist.
         Met dat al is zijn voorstelling een zijdelingsche bevestiging van de onderstelling die wij indertijd hebben geuit, dat de actie tegen Pallieter van het Nederlandsche episcopaat is uitgegaan, en niet van het Belgische, gelijk een Belgisch Roomsch blad later heeft beweerd.   Timmermans wist ons trouwens ook uit zijn goede bron te vertellen, dat de actie uit Holland afkomstig is.

         Intusschen zal het Timmermans genoegen doen dat hij zich niet loffelijk heeft te onderwerpen, geen afstand hoeft te doen van het auteursrecht, enz. Voor velen van onze Katholieke landgenooten, die men bijna drie maanden onder den indruk heeft gelaten, dat het boek op den Index staat, zal het ook een opluchting zijn. "Onder zware zonden", schreef de Gelderlander, is 't dus thans per se verboden, dat boek te lezen, te koopen, onder zijn berusting te hebben, te verkoopen, te vertalen of aan anderen in bewaring te geven (tenzij deze tot de bevoorrechten behooren, die Index-boeken wel mogen lezen). Ook mocht men het niet herlezen. Men moest het vernietigen, enz...

    Zooals nu blijkt, is daar niets van aan.

    **************

    04-02-2021 om 16:14 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Over Pallieter. - Voordracht in het Foyer-Concertgebouw op 24 januari 1919.

    Over Pallieter.
    Voordracht in het Foyer-Concertgebouw op 24 januari 1919.

    Uit De Gooi- en Eemlander  -  25/1/1919.

         "Pallieter", Felix Timmermans' bekend, ja, wel beroemd boek, is het vreugdige beeld van den zonkant van het Vlaamsche natuurleven. Het is vol zuiver levensgenot en een geneesmiddel tegen alle sombere gedachten. Dat is het voor den schrijver zelf ook geweest; en daarvan kwam hij voor een stampvolle aandachtige zaal boeiend, eenvoudig-Vlaamsch en grappig vaak, vertellen.

         Vooreerst zei Timmermans, dat hij over "Pallieter" zelf niets nieuws meer mededeelen kon. Al wat er in het boek staat, weet u en wat er niet in staat weet ik ook niet. Wat is er met "Pallieter" geworden, wat is er met den drieling geworden? Ik weet het niet en doe er liefst het zwijgen toe. Ik kan enkel spreken over Pallieter's ontstaan. Hij is niet uit de wolken gevallen — ik ben niet op een schoonen dag wakker geworden om te schrijven over lekker eten en veel drinken, om de menschen te laten lachen — Pallieter is de vrucht van een verkeerd geleefd leven. Er zit een zieleproces achter.
    Het boek is geschreven voor den oorlog, van 1914 — '18.

         Wie het begin van Pallieter wil lezen moet mijn "Schemeringen van den dood " naslaan. Ik schreef dit boek in schrik en duisternis, onder invloed van occultisme en theosofie.
    Ik leefde toen nog spontaan, begon aan mijn eerste onderkin — en besefte ineens zeven lichamen te hebben in plaats van èèn. Ik verdoolde in gnosticisme, in kabalisme en in Blavatsky's geheime leer. Ik zocht den steen der wijsheid, en mijn goede moeder zeide : "Pas op, ge zult nog zot worden". Ik was ten slotte bang te leven, maar wilde voor me-zelf niet bekennen, dat ik verkeerd en ziekelijk leefde. Ik had geen houvast meer, had alles verloren, was verdwaald in het labyrinth van de metafysica. Ik zocht toen vrede in afzondering; in het woud en de kloosters. Een kuur van stilte moest ik doen. Maar in de afzondering vond ik geen vrede. Ik moest weer naar de menschen, al vond ik ze ook banaal. Ik ging toen naar de Bagijntjes, maar bleef in mijn wereld van bleeke vraagteekens, in een paddestoelenatmosfeer. Ik werd zoo mager als een paaltje. Toon schreef ik de "Schemeringen van den dood".

    Ik zat in mijn donkere kamer en buiten straalde de zon, en sloegen de jubelende seizoenen over de wereld. Ik werd ziek, kwam op den drempel van den dood en had niets meer te doen dan den laatsten asem uit te blazen. Toen, bij het naderen van bleeken Hendrik, gebeurde het mirakel. Ik wilde leven. Ik snakte om te leven, haakte naar licht en zon en schitterende couleuren. Ik besefte dat ik in den kelder gezeten had, terwijl boven mij 't leven gonsde.
    Ik was geestelijk genezen, maar m'n lichaam lag nog altijd plat als een strijkplank.
    Ik wenschte licht en muziek, zon en gras — en ik genas. En m'n moeder, die 't zag, zei verrukt: "Ons manneke geneest''. Het nonneke dat mij bediende, was een blozende Vlaamsche dochter. De bracht mij een potje met hyacinthen, een roze en een blauwe.

         Die bloemetjes hebben 't eerste zaad van Pallieter in mij gelegd. Ik zei bij me zelf: ik zal m'n scha wel inhalen, ik wil het leven herleven. En ik stelde mij voor een man, die goed staat met God en de menschen, die het goede van de dingen ziet. Telkens ontsnapte de figuur en toen ik beter was, smolt zij geheel, als een fondant, alleen wijl ik zoo blij was om 't leven zelf. Eerder dan ik mocht was ik in ’t veld. Ik was als het kieken, dat uit het ei komt. Ik zag de boeren, de schaapherders, de schepen. Awel, dacht ik, daar is iets van te maken. Ik wou een dagboek van de natuur maken, een loflied der aarde. Ik kocht een boekske van zacht papier, twee ronde pennen en twee kleuren inkt — ik wilde schrijven als de monniken in de Middeleeuwen. Maar na vijf dagen wist ik niets meer. Ik had den mensch vergeten.

         Zoo kwam Pallieter in mijn boek, Pallieter, die het verlangen is. Hij is niet bang van een vloek, maar ook niet van het gebed, hij drinkt jenever, maar ook water, hij roemt het madeliefje, maar kan ook eten dat zijn broek los moet. Ik stuurde elk nieuwhoofdstuk naar "De Nieuwe Gids", en het werd aanvaard. Dan begon ik weer een nieuw, zonder dat ik wist wat er in zou komen. Ik heb vier jaar aan Pallieter gewerkt en het manuscript weegt wel vijf kilo. Dikwijls heb ik geweend als ik bladzijden, die te veel waren, moest wegdoen. Pallieter ging dood — maar ik zei : je moet leven. Charlotte was bijzonder weerbarstig; de pastoor was gemakkelijk. Van de vijf kilo is maar twee honderd gram overgebleven.

    Pallieter is louter verbeelding, al zijn er in ons Vlaanderen, die van de streken van Pallieter weg hebben. Tijdens het schrijven van het boek ben ik eer droevig dan blij geweest; ik moest zooveel levensvreugde inhalen en dat leidde vaak tot conflicten. Ten slotte vertelde de spreker op humoristische wijze over 't ontstaan van tal van tooneeltjes uit het boek.
    Na de pauze las spreker brokjes voor uit zijn nieuw boek :

    "De zeer schoone uren van juffrouw Symforosa begijntjen".

    Het publiek vermaakte zich kostelijk en toonde zich aan 't eind hoogelijk geestdriftig.

    ***********

    04-02-2021 om 11:31 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Foto

    Archief per maand
  • 05-2023
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 02-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 09-2021
  • 08-2021
  • 07-2021
  • 06-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 02-2021
  • 01-2021
  • 11-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 06-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 01-2020
  • 12-2019
  • 11-2019
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 12-2018
  • 11-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 07-2018
  • 05-2018
  • 04-2018
  • 03-2018
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 05-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 10-2016
  • 09-2016
  • 08-2016
  • 07-2016
  • 06-2016
  • 04-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 06-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 05-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 04-2009
  • 09-2008
  • 06-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 12-2007
  • 10-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 01-2006
  • 05-1982


    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Over mijzelf
    Ik ben Mon Van den heuvel
    Ik ben een man en woon in Lier (België) en mijn beroep is op pensioen.
    Ik ben geboren op 19/06/1944 en ben nu dus 79 jaar jong.
    Mijn hobby's zijn: Felix Timmermans - Geschiedenis van Lier in de ruimste zin genomen.

    Een interessant adres?

    Mijn favorieten websites
  • Thuispagina Louis Jacobs
  • Guido Gezelle
  • Ernest Claes Genootschap
  • Oscar Van Rompay
  • Felix Timmermans Genootschap
  • Schrijversgewijs
  • Kempens erfgoed

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!