DE SCHRIJVER ANTOON COOLEN IN HILVERSUM VAN 1920 TOT 1933
Door P.J.J.M Timmer uit Eigen Perk 1997/3
Honderd jaar geleden, op 17 april 1897, werd de journalist en romanschrijver Antoon Coolen in het Limburgse Wylre geboren. In het Brabantse Peeldorp Deurne waar Antoon Coolen als kind opgroeide, en in Waalre waar de schrijver vanaf 1938 tot aan zijn dood in 1961 heeft gewoond en gewerkt, is dit feit herdacht met een symposium en met tentoonstellingen over het leven en werk van de 'meester van de streekroman'. Het is velen niet bekend dat Antoon Coolen dertien jaar van zijn literaire leven, van 1920 tot 1933, in Hilversum heeft gewoond. Ik ben in Hilversum gekomen met een letterkundig nog schoon geweten, zei hij, maar weldra voelde ik mij hier tot ontwikkeling komen.
In 1928 kwam de doorbraak van zijn schrijverschap met het boek Kinderen van ons volk, dat door bemiddeling van de 'letterlievende' boekverkoper Rozenbeek in eerste druk bij Paul Brand in Hilversum werd uitgegeven. Samen met de roman Dorp aan de Rivier uit 1934 is Kinderen van ons Volk het meest populaire boek van de schrijver geworden. Het kreeg dan ook de op één na meeste herdrukken. Vóór mij ligt een exemplaar uit 1941, het is de twaalfde druk in dertien jaar tijds. Hoewel het half-dialectische verhaal zich afspeelt in het land van de Peel, is het bijzondere van dit boek dat Antoon Coolen zijn inspiratie heeft opgedaan bij de mensen en hun levensomstandigheden van het katholieke Hilversum van de jaren twintig. Een goede en terechte aanleiding om aan Antoon Coolen en zijn Hilversumse periode aandacht te schenken.
Journalist-redacteur bij de Gooische Post Op 11 november 1920 kwam de 23-jarige Antonius Franciscus Coolen naar Hilversum, het dorp dat aan het begin stond van een onvermoede uitgroei tot 'Radiostad'. Vanuit Utrecht, waar hij een klein jaar als journalist had gewerkt, solliciteerde Antoon Coolen bij oprichter, directeur en hoofdredacteur Clemens Aleven van de NV Gooi en Sticht aan de Stationstraat nr. 6. Hij kreeg een aanstelling als redacteur-journalist van het streekblad De Gooische Post. Omstreeks die tijd was het sterk katholiek-opiniërende krantje juist uitgebreid van twee tot vier edities per week. Door deze expansie kreeg het bedrijf een eigen drukkerij en distributie en verhuisde het naar het pand Havenstraat 16 in Hilversum. De Gooische Post verscheen voor het eerst in 1918 en bevatte naast wat belangrijk algemeen nieuws uit binnen- en buitenland vooral regionale nieuwsberichten, verslagen van raadszittingen en reportages uit de Gooise dorpen, familie- en zaakadvertenties en enkele vaste rubrieken.
Samen met twee collega's, Bernard Bekman en Ben Hulsman, vormde Coolen de kleine redactie van het streekblad dat onder de regenteske leiding van directeur Aleven stond. Meestal schreef Antoon Coolen de kunst- en letterenrubriek en bovendien nog een opinie-achtige rubriek onder de titel 't Podium. Het was gewoonte dat de journalisten hun rubriekteksten aanduidden met een eigen herkenningsteken in plaats van met hun naam of initialen. Het werk van Antoon Coolen begon steevast met een Maltees kruisje. De andere collega's gebruikten twee sterren (٭٭) en een hekvormig (#) teken. In beginsel werd bij dergelijke kleine redacties door journalisten alles geschreven en geredigeerd, van het simpele plaatselijke bericht tot het hoofdartikel (hoewel dit laatste meestal voorbehouden bleef aan Aleven zelf!). Een boezemvriend van Antoon Coolen uit 1922, de Hilversumse onderwijzer Frans Fennis schreef:... Toon werd geacht dag en nacht en met lijf en ziel voor de krant beschikbaar te zijnen voor het schrijverswerk in eigen vrije tijd kon Aleven in het begin niet veel waardering opbrengen.
Dat kwam pas later, toen Antoon Coolen in 1930 voor zijn in 1929 gepubliceerde tweede roman Het donkere Licht de C.W. van der Hoogtprijs kreeg van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. In de katholieke volksmond werd directeur Aleven De baron van Christelijke Geest genoemd, een naamsverbastering van een liturgisch misboekje Bron van Christelijke Geest dat door Gooi en Sticht tot op de huidige dag wordt uitgegeven. Een journalist vertelde me dat Antoon Coolen zelfs van een korte vakantie te Parijs naar Hilversum teruggeroepen werd om voor de Gooische Post verslag te doen van een priesterjubileum dat in het Gooi gevierd werd. Hetgeen hij overigens plichtgetrouw en zonder rancune deed. Toch had Toon zijn hart verpand aan de kleine plaatselijke krant, die zoals hij eens zei, voor hem het enige echte blad is, dat mij vertelt wat er bij mij in de straat is gebeurd. Zo'n uitspraak verrast niemand die het werk van de boeiende en beeldende verhalenschrijver Coolen kent. In al zijn romans beschrijft hij een samenleving van ogenschijnlijk onbelangrijke en soms onaanzienlijke mensen die door de oplettende journalist met hun gebreken, kleine vreugden en soms grote verdriet dichtbij worden gebracht.
Op 31 maart 1933 nam Antoon Coolen ontslag bij De Gooische Post. Hij vertrok uit Hilversum en liet zijn daar opgebouwde vriendenkring achter om terug te keren naar Deurne. Daar hij ging hij wonen in huize 'De Romeyn'; het woonhuis van de vroegere buurman van zijn ouders, Hendrik Ouwerling, die hem op jonge leeftijd als volontair op het pad der journalistiek had gezet. Antoon Coolen was in staat om zich nu geheel te wijden aan het letterkundige werk, waarbij hij meer moeite had om zijn fantasie te remmen dan om deze aan te moedigen, schreef Gooische Post-collega Bernard Bekman. Zijn journalistieke werk was een goede opstap naar het schrijverschap geweest. Die weg had Toon altijd en heel duidelijk vóór zich gezien. Het vertrek van Coolen viel in dezelfde periode waarin door de Utrechtse aartsbisschop een verplichte ombouw van De Gooische Post van katholiek nieuwsblad naar kerkelijk mededelingenblad was bevolen. De katholieke nieuwsvoorziening zou voortaan op landelijk niveau door het dagblad De Tijd onder centrale controle verzorgd worden.
*****
De Gooische Post waarin opgenomen Het Weekblad voor Laren, Blaricum en Eemnes.
Het journalistieke werk bij Gooi en Sticht had daardoor voor Coolen geen perspectief meer en hij had dan onder zijn niveau moeten werken. Met zijn rubriek 't Podium in maart 1933 die handelde over de Willem de Zwijgerherdenking sloot hij zijn Hilversumse periode voorgoed af.
Gezin en zijn relaties in Hilversum Antoon Coolen woonde vanaf zijn komst naar Hilversum in korte tijd op veel adressen. Het was alsof hij moest wennen aan dat volgens hem poëtische lustoord met de overal zo zorgvuldig aangeharkte tuinen en parken met gemillimeterd gras. Hij vergeleek het nog vaak met het barse, ruige zandland van de Peel waarin het lot van zwoegende mensen nog zo zichtbaar was. De jonge Coolen was de eerste drie jaren in de kost bij families in de Honingstraat 37, de Asterstraat 65, de Koekkoekstraat 61 en op de Taludweg 69. Bij zijn hospita juffrouw Fuchs, een Duitse corpulente dame van middelbare leeftijd op de Vaartweg 68a hield hij het wat langer vol: precies drie jaar.
In 1926 verhuisde Toon opnieuw, nu naar Boschdrift 76. Via zijn vriend Frans Fennis, die als onderwijzer op de Sint Jozefschool werkzaam was, leerde hij diens collega Gerda de Jong kennen. Zij was vlot en hups. Haar ouders woonden aan de Gijsbrecht van Amstelstraat 23 en Gerda's moeder was wel genegen een commensaal te houden. Het heeft niet lang geduurd of Toon verhuisde al naar huize De Jong waar hij zoals Frans Fennis schreef: ...smoorverliefd werd op Gerda.
Zo is het gekomen en gebleven. Twee jaar later, op 5 juni 1929, trouwden Toon en Gerda. Toon trouwde van uit het huis van Frans, die toen nog aan de Eikbosserweg woonde, omdat het in die tijd niet paste om uit het huis van de bruid te trouwen. In de kerk van de H. Familie in Rotterdam werd het kerkelijk huwelijk ingezegend. Gerda was er inmiddels als onderwijzeres aan de parochiale school verbonden. Frans, die een goed zanger was, bracht bij die gelegenheid in de kerk een solozang ten gehore, het Latijnse Panis Angélicus van César Franck. Herman de Man, de schrijver uit Oudewater, en oud-collega-journalist Bernard Hulsman waren de huwelijksgetuigen. Het bruidspaar kreeg van de Hilversumse schilder Henk van Galen een schilderij cadeau waarop hij kaarslichtjes had geschilderd die in de Kerstnacht de donkere ramen van huizen verlichten; dat thema had Antoon Coolen in zijn boek Kinderen van ons Volk beschreven als een Hilversumse folklore. De huwelijksreis ging naar Toons geliefde Parijs.
Het prille paar had een door aannemer P. Groenewoud pas gebouwde hoekwoning gehuurd aan de Oude Amersfoortseweg 102 met een grote achtertuin grenzend aan de toen nog onbebouwde heide. In de tuin liet Toon een houten schrijvershutje bouwen dat 'de Keet' werd genoemd. Daar, in het groen bij de appelboom trok Antoon Coolen zich in zijn vrije tijd terug om te schrijven. De inboedel van het huisje bestond uit een eiken tafel en een stoel en de ruimte werd in de winter verwarmd door een 'salamander' pot-kacheltje. Coolen werkte, na zijn dagtaak bij de krant, stug en gedreven aan zijn boeken; in schuinoplopend schrift, sierlijk en snel en met weinig doorhalingen. Een schrijfmachine gebruikte hij niet. Het schrijvershutje met uitzicht op de natuur gaf hem afzondering en rust om te werken. Het was hem daardoor zó dierbaar geworden dat het in 1933 meeverhuisde naar Brabant. In 1967 is het in Waalre door baldadigheid onherstelbaar vernield en in vlammen opgegaan. Op de Oude Amersfoortseweg had de zwerver Coolen voorlopig zijn stek gevonden. Jan van Sleeuwen zond Toon een toepasselijk rijm:
Een zwerver getrouwd: men kan niet steeds maar blijven dolen, eens komt men toch onder de wolk; dan stooft men U, Coolen op Coolen, met veel kinderen van ons volk.
Een goede relatie onderhield Antoon Coolen in Hilversum met Joannes Reddingius, die zich eveneens met literair werk bezighield maar zich vooral op poëzie had toegelegd. De vriendschap werd vergroot omdat Reddingius als zoon van een dominee in Deurne was geboren, het dorp waar ook Antoon Coolen zijn jeugd had doorgebracht. Reddingius had Toon in Hilversum steeds aangemoedigd om te gaan schrijven. Bij de vijftigste verjaardag van Joannes Reddingius in 1923 zond Antoon Coolen hem dan ook een bloemenmand met deze gelukwens: De drie uit 't geboorteland van des sagenvaders Stijn, Guido en Felix sturen deze boodschap van hun glimlach tot een stukje geluk op den feestdag van den dichter, die zoveel van kinderen zong. Joannes Reddingius was de jongere broer van de concertzangeres Aaltje Noordewier-Reddingius en woonde op de Javalaan. Reddingius schreef veel gedichten over het licht. De dichter, zei hij, is een lichtzoeker en een gids naar het licht. Het thema "licht" sprak ook Antoon Coolen sterk aan; in de roman Het donkere Licht verhaalt hij over de schaduwzijden die de komst van de grootindustrie meebracht en over de ontwrichting van de goede tradities die daar soms het gevolg van was. De gelukwens van Antoon Coolen aan Reddingius getuigde van een vooruitziende blik. Later zou hij zijn drie in Hilversum geboren zonen naar zijn zo bewonderde Vlaamse schrijversvrienden vernoemen:
Aurelius Augustinus (naar Stijn Streuvels) in 1931, Guido Lodewijk (naar Guido Gezelle) in 1932 en in 1933 Felix Paulus (naar Felix Timmermans). Coolen kende het oeuvre van de Vlaamse schrijvers door en door, vooral dat van Stijn Streuvels. Zij zochten elkaar regelmatig op.
Op zijn pensionkamers en later in 1929 in zijn huis aan de Oude Amersfoortseweg hield Toon regelmatig literaire bijeenkomsten. Daar kwam ook Anton van Duinkerken, de bohémien die altijd een gezellige gast was. Hij verbleef regelmatig in Hilversum waar hij lezingen gaf in Het Hof van Holland op de Kerkbrink maar hij bezocht het Gooi ook graag en veel omdat zijn aanstaande vrouw er woonde. Andere bezoekers waren de schrijvers Theun de Vries en Albert Kuyle. Met elkaar brachten zij daverende uren door waarbij Van Duinkerken lange uiteenzettingen hield over klassieke poëzie met citaten van Huygens en Vondel. Soms ook volgde een felheid van urenlange discussies over de actualiteit van alledag, de ritmiek in kunst en cultuur vóór 1914, de affecties met de epiek van de negentiende eeuwse wereldliteratuur, schrijft Frans Fennis. Op zijn kamer aan de Boschdrift, zo wist Anton van Duinkerken zich later nog te herinneren, presteerde Toon Coolen het om op een avond de hele Nederlandse vertaling van The Importance of being Earnest van Oscar Wilde voor te lezen. Theun de Vries liep als 21 -jarige leerling-journalist in 1928 stage bij de openbare bibliotheek van Hilversum, die nog primitief gevestigd was in een woonhuis aan het pleintje bij de Heerenstraat en de Veerstraat. Zo ontmoette Theun regelmatig de journalist Coolen, aan wie hij goede herinneringen bewaarde. Theun zag Antoon vaak door Hilversum fietsen, de zon op de glazen van zijn lorgnet, zijn om de nek gestrikte blauwe gestippelde lavallière zwierig wapperend in de wind.
De interesses van Antoon Coolen waren groot en veelzijdig. Hij hield van de eigentijdse muziek, bezocht concerten en kocht grammofoonplaten. Van Duinkerken vond hem de beste muziekreferent van 't Gooi. Elfmaal, zegt Coolen, heb ik de Mattheuspassion in de Naarderkerk bijgewoond en altijd met groot respect voor de indrukwekkend grootse uitvoering. Toon volgde ook de bouwmeester, gemeentearchitect W.M. Dudok, in zijn vernieuwende bouwstijl van het raadhuis. Over de bouwplannen schreef Toon enthousiaste artikelen waarbij hij vond dat de bouwtekeningen een 'muzikale' inslag weergaven. Hij dacht dat de lievelingscomponist van Dudok wel eens Claude Debussy kon zijn. Dudok zelf gaf dit verrast toe. Maar Coolens grootste bewondering betrof de gazons en de bloemgordels rondom Dudoks scholen. Geen gelegenheid ging voorbij om het poëtische van deze architectuur te roemen in de samenbreng van kinderen en bloemen, creaties die groeiend en bloeiend tot wasdom moesten komen.
Naast dit alles hield Coolen veel van kinderen en aan zijn eigen kinderen vertelde hij graag spannende sprookjesverhalen, die ook in zijn romanverhalen steeds opnieuw terugkeren.
Schrijver en verteller De Hilversumse tijd is voor Antoon Coolen de meest productieve en vruchtbare periode geweest. Buiten zijn journalistieke werk schreef hij in Hilversum vanaf 1926 vijf romans, tien novellen en een aantal toneelstukken. Met de romans Kinderen van ons Volk (1928); Het donkere Licht (1929); De Peelwerkers (1930), dat een verplicht nummer op de scholen werd; De goede Moordenaar (1931), geschreven als vervolg op Kinderen van ons Volk, en De schoone Voleinding (1932) bereikte Antoon Coolen een groot lezerspubliek. In zijn werk komt een katholiek-christelijke levensvisie tot uiting met soms gedurfde onderwerpen die hij verpakte in een moraal, waarbij zijn geloof in de goedheid van de mens centraal stond. Over het moederschap van een ongehuwde vrouw mocht bijvoorbeeld niet hardop worden gesproken. Toch durfde Antoon Coolen de bangheid, het verdriet en de onzekerheid van zo’n door de gemeenschap veroordeeld meisje te beschrijven en haar menselijk feilen te verdedigen. Hij had een hekel aan theologische bespiegelingen en terecht typeerde Anton van Duinkerken: Toon leefde meer volgens de geest van het geloof dan volgens de letter van de wet.
Als Anton van Duinkerken Toon Coolen in Hilversum opzocht, spraken zij over hun idealen en over hun werk. De West-Brabander en Oost-Brabander kenden elkaar sinds 1924 en zouden meer dan dertig jaar hun vriendschap onderhouden. Van Duinkerken zei dat Toon geen betoger was maar een geboren en boeiend verteller. Voor de 'bon-vivant' Van Duinkerken was Toon een uitnemend gastheer en zijn logeerpartij kostte Toon meestal in luttele dagen een kist Chianti, indachtig Van Duinkerkens leus: Een les die ons de zondvloed biedt, waterdrinkers deugen niet. 'Brabant!' dat was altijd het eerste woord waarmee de twee gelijkgestemden elkaar begroetten. De titel Kinderen van ons Volk had Coolen ontleend aan een gedicht van Van Duinkerken dat in 1924 werd gepubliceerd in Roeping en begon met de regels Kinderen van sterk volk zijn Brabant's menschen. Ook de titel van de vervolgroman De schoone Voleinding uit 1932 werd hem ingegeven door een tekst van Van Duinkerken. In veel katholieke gezinnen stonden in de dertiger jaren de boeken van Coolen te pronken in de boekenkast, prachtig in linnen gebonden met mooie houtsneden van de Vlaamse graficus Jozef Cantré. Het totale oeuvre van Antoon Coolen omvat 15 romans, 21 legenden, novellen en sprookjes, 12 toneelstukken en 37 bijdragen voor tijdschriften en kranten.
Kinderen van ons Volk In de eerste roman van Coolen is Hilversum, wanneer men over wat achtergrondinformatie beschikt, nog goed terug te vinden. In 1927 vroeg Antoon Coolen aan zijn vriend Frans Fennis om een foto van de kinderen van diens oom Dorus Fennis en tante Marie van den Dungen. Toon was gefascineerd door het wel en wee van deze Hilversumse timmerman die met zijn kroostrijke gezin van elf kinderen aan de Liebergerstraat 40 (nu Sint Vitusstraat) woonde, een buurt die in de volksmond 'Klein Rome' werd genoemd. Toon vond het een pracht van een plaatje en hij gaf het een ereplaatsje op zijn bureau.
Een achttal kinderen van het gezin Fennis poseerde in en bij de door de vader Dorus eigenhandig getimmerde bokkenwagen. Vooral die bok is letterlijk terug te vinden in Coolens beschrijving in zijn eerste in Hilversum geboren roman: Hij stond er krachtig, iets ineengedrongen, zijnen kop geheven in de dikke nek en met schieps opgestreken oren. 't Was 'nen bonten bok, wit met zwart in 't midden en op zijnen rug en op zijn gat en 'nen zwarten vlek op zijn witte kop. Zo stond hij, deze goede boomloze bok. Er is geen twijfel mogelijk. Toen Coolen dit schreef, keek hij naar de foto. Een beeldje van bok Isidoor, in werkelijkheid door de kinderen Fennis Hans genoemd, staat op de plek van Coolens afgebroken geboortehuis in het Limburgse Wylre vlakbij de bierbrouwerij Brand.
Theodorus Fennis (1882-1942) stamde af van een rasecht Hilversums geslacht. Zijn gezin groeide uit tot de Brabantse Doruske Timmer en stond model in de roman waarvan Coolen zei dat hij er één jaar aan had gewerkt. De foto met de bokkenwagen van Doruske Timmer kreeg in het boek nog een goede functie toen Antoon Coolen beeldend verhaalde: Doruske krast in zijnen binnenzak en haalt er een portefulie uit. Dan laat hij de pastoor Vogels een portret zien, brievekaartformaat. - Kijk, zegt ie, dat heb ik Giele van den Broek laten maken, daar staan ze alle elf op, mijn keinder. Ik heb er veul mee op. Bij notaris van Heijste vroeg ik om werk. Hij had 't geen. Ik heb elf bloeien van keinder, zee ik die ik als vader zijnde, de mond moet open houden. En ik liet hem dit portretje zien. Achter mijn huis in de hofstaat een schuurke, zee-t-ie, breek het af en bouw het weer op. - En deede gij dat? - Ik brook het af en bouwde het weer op. Ik heb er trubbel zat mee gehad. Het woonhuis van Doruske Timmer situeerde Coolen aan het Kerkeind (woonhuis en timmerwerkplaats zijn inderdaad gesitueerd aan het einde van de Kerklaan) en de kinderen van Doruske speelden veel bij het 'Wascheind' (het Hilversumse Wasmeer). De nu 84-jarige zoon Frans van 'Doruske Timmer' die nog in Hilversum woont herinnert zich goed dat zijn vader trots met Toon Coolen het zolderluik met hun koppen omhoog stootten om de op een rij liggende, tevreden slapende, kinderschaar te bewonderen. Het verhaal is in het boek terecht gekomen. Maar, voegt zoon Frans er gelijk aan toe, het drama van een verbrande werkplaats met bok en bokkewagen dat Toon Coolen zo dramatisch beschreef is echt niet waar!
Toen de eerste druk was verschenen, bracht Toon Coolen samen met Frans Fennis een bezoek aan Dorus Fennis in de Liebergerstraat om hem dankbaar het eerste exemplaar te overhandigen, het voorblad gesierd met een door Toon speciaal geschreven opdracht. En dan pastoor Vogels. Daarvoor stond de kapelaan van de St. Vituskerk model. Leonardus de Wit werkte daar van 1922 tot 1931 toen hij bouwpastoor werd van de Josefkerk in Hilversum. Frans Fennis kende kapelaan De Wit goed en karakteriseerde hem zo: gespeend van elk oratorisch talent maar met een hart van goud en bovendien een geduldig en groot kindervriend. De Wit was altijd optimistisch en hij stond achter wat hij zei en deed. Zijn versprekingen werden op de koop toe genomen. Coolen begint Kinderen van ons Volk meteen met de introductie van pastoor Vogels. Er wriemelt bewegelijk licht op het gezicht, op den lach en op de goedheid van pastoor Vogels. In pastoor Vogels heeft Antoon Coolen de Pastor Bonus, de goede herder, gestalte gegeven die fungeerde als een bindende figuur omdat hij niet boven maar midden tussen de mensen gaat en staat. Alle verhaallijnen komen bij Pastoor Vogels uit.
Ook de andere personen die in deze en de andere romans van Coolen optreden, vormen samen een dwarsdoorsnede van alle rangen en standen die hij ook in Hilversum vond. Het zijn de onbuigzame en niet-gelovige notaris Rosier van Heijste en de dokter die de dorpsnotabelen vertegenwoordigen en die in de ogen van de dorpelingen in een andere wereld leven.
Het is Marie Verberne, de boerendochter, met haar twee wedijverende huwelijkskandidaten die de boerenstand verbeelden. In Doruske Timmer, de timmerman met zijn grote gezin, zien we de ambachtslui van het dorp en onderaan op de maatschappelijke ladder staat Mieke Vuil, een van de vele armen in het dorp. Zij worden verzorgd door de zusters van het Liefdesgesticht. Coolen doelde op het Sint Annagesticht dat aan de Groest stond, vlak naast de kerk. Daar was Graart de Bijl (Bijlard) president van de liefdadigheidvereniging Sint Vincentius en ook de bovenmeester F. van Veldhuizen (Frans Fennis) doet in het verhaal mee. Van Kinderen van ons Volk is al in 1933 een toneelstuk gemaakt, geschreven door Kees Spierings en Cor Hermus voor een opvoering door het Nieuwe Schouwburgtoneel in Amsterdam onder regie van Cor Hermus en Ko van Dijk. In het herdenkingsjaar is het opnieuw in Deurne ten tonele gebracht.
Tot slot Tijdens de Tweede Wereldoorlog raakte Antoon Coolen gedesillusioneerd in de idealen van goedheid, vertrouwen en hartelijkheid van de mensen en de samenleving zoals hij die in zijn boeken had beschreven. Hij schreef niet meer in die tijd, waarin hij zich metterdaad verzette tegen dictatoriaal gedoe en demagogisch gebrul, tegen geweld en wreedheid. Hij weigerde lid te worden van de Kultuurkamer en sloeg literaire onderscheidingen van Duitse hand in Hamburg en Keulen demonstratief af.
Op 11 oktober 1961 viel Antoon Coolen tussen Waardenburg en Zaltbommel uit een rijdende trein. Op 9 november overleed hij aan een hartinfarct, toen hij in Waalre nog herstellende was van zijn verwondingen. Hij is 64 jaar geworden. Nabij de kerk van Waalre bevindt zich een dubbelmonument voor de grote Brabantse romancier: zijn graf en een gedenkteken, een drie meter hoge steen waarop, turend over zijn geliefde Peelland, een peinzende schrijversfiguur zit.
Tegen het einde van de jaren zeventig kwam er een kentering in de faam van Coolen. De belangstelling voor dit type streekroman taande en was niet meer zo groot, hoewel in 1996 in Frankrijk nog een vertaling van De goede Moordenaar het licht zag, die een geweldige recensie in Le Monde kreeg. In juni 1997 nog is een veertigste herdruk verschenen van Het Dorp aan de Rivier. De boeken van Antoon Coolen zijn in de loop der jaren in zestien talen vertaald en werden maar liefst in 26 landen uitgegeven. Het blijven belangrijke tijdsdocumenten, die vandaag de gemeenschapsgedachte die Antoon Coolen voorstond levend houden en een bron van inspiratie kunnen zijn. Want de nood van de moderne tijd blijft toch om solidariteit en gemeenschapszin roepen.
Literatuur Antoon Coolen 1897-1961, artikelen, gedichten en foto's, ingeleid door Bert Beulens (Deurne 1980). Antoon Coolen 1897-1997 - Kind van ons Volk, samengesteld door Cor Bertrand, Bert Bijnen en Gaston Remery (Asten 1997). Bisdomblad 21 februari 1997. Artikel van Jef van de Sande bij gelegenheid herdenking honderdste geboortedag Coolen. Brabants Dagblad 12 april 1997.Artikel van Mieske van Eek en Ed van de Kerkhof bij gelegenheid herdenking honderdste geboortedag Coolen. Brabants Nieuwsblad 13 september 1980, artikel door Michel de Koning ter gelegenheid van de Antoon Coolendag Deurne. Antoon Coolen: De glimlach van het Gooi, rede uitgesproken op 22 augustus 1953 in de Burgerzaal van het Raadhuis Hilversum bij de opening van de tentoonstelling 'Schrijvers in het Gooi'. (Gedrukt exemplaar in Openbare Bibliotheek Hilversum. Deurnesche Courant 10 augustus 1945. Artikel van Antoon Coolen bij het overlijden van de dichter Joannes Reddingius. De Gooische Post 1918-1933. (Leggers aanwezig bij Streekarchief Gooi en Vechtstreek te Hilversum). Theun de Vries: Het Gooi 1928. In Meesters en vrienden, Amsterdam 1962) en in: Het Gooi- in teksten beeld, red. Jan J. van Herpen (Hilversum 1987).
****************
|