Foto
Inhoud blog
  • GOMMAAR TIMMERMANS OVERLEDEN
  • Toespraak bij de opening van uitgeverij
  • Speciale tekening van Felix Timmermans
  • Wat andere kunstenaars over de kunst van Timmermans schreven - Flor van Reeth
  • Intervieuw met Tonet Timmermans - Jooris van Hulle
  • Beste bezoeker
  • Op bezoek bij Tonet Timmermans - Denijs Peeters
  • Timmermans in Baarn - Huub van der Aa
  • Felix Timmermans en Camille Melloy - Etienne De Smedt
  • Ge zijt uw eigen baas en uw eigen koning - Bart Van Loo
  • Boerenpsalm tentoonstelling in Mol
  • Felix Timmermans was voor alles Dichter - Erik Verstraete
  • Laat het nu stil worden - Herman-Emiel Mertens
  • De Stille Timmermans - Marcel Janssens
  • Pallieter - Fons Sarneel
  • Begrafenis van Felix Timmermans op 28/01/1947 - Gaston Durnez
  • Job Deckers en de lokroep van Schoon Lier - Roger Vlemings
  • En waar de ster bleef stille staan - Felix Timmermans
  • De Fé herleeft in Lier - Paul Depondt en Pierre De Moor
  • " E Vloms keuningske " - Gaston Durnez
  • Sint Gommarus - Felix Timmermans
  • Timmermans ter ere, een selectie uit zijn picturaal werk - G. Carpentier-Lebeer
  • Bij de heilige Anna klinkt hardrock-muziek - Frans van Schoonderwalt
  • En als de Ster bleef stille staan... - J.J. Vürtheim Gzn
  • Felix Timmermans, de Liersche Breughel - Caty Verbeek
  • Het afscheid van Felix Timmermans - Redactie
  • De Poëzie van Felix Timmermans - De Nieuwe Gazet 09/08/1947
  • Uniek dat auteur alles van zijn werk heeft bewaard - Frans Keijsper
  • De fijne nostalgie van Felix Timmermans - Rigoberto Cordero y Léon
  • Lier gegroet, nog duizend pluimen op uw hoed - Willem Hartering
  • De Timmermans-tegeltjes - Ward Poppe en Philip Vermoortel
  • Pallieter wint het van Wortel - Gaston Durnez
  • Het spekbuikige Brabant en het magere Kempen land - Marcel Pira
  • De Zeemeermin - Bert Peleman herdenking op 11/07/1986
  • Profiel van Felix Timmermans - Etienne De Ryck
  • Lia Timmermans - zo was mijn vader - Manu Adriaens
  • Felix Timmermans in Waalwijk - Arthur Lens
  • Overeenkomst - Van Kampen
  • Ronald
  • Mooie Faience steentjes van de Fé
  • Mooie opdrachten - uniek materiaal
  • Bij de recente Duitse vertaling van Adagio - Stijn Vanclooster
  • Dit schreef Gommaar
  • Waarom ik van Timmermans hou. (deel 1) - Viktor Claes
  • Waarom ik van Timmermans hou. (deel 2) - Viktor Claes
  • Felix Timmermans - Uit mijn rommelkas
  • Felix Timmermans, zijn succes en zijn schrijversplannen - Redactie
  • Een Tafelspeech en een Interview - Karel Horemans
  • De Muziek in het werk van Timmermans - Louis Vercammen deel 1
  • De Muziek in het werk van Timmermans - Louis Vercammen deel 2
  • Streuvels en Timmermans - Jan Schepens
  • Reimond Kimpe - Joos Florquin
  • Pallieter in Holland - Cees Visser
  • Intimations of Death - Schemeringen van de Dood
  • De Blijdschap van Guido Gezelle en Felix Timmermans. - Gaston Durnez
  • Toespraak gehouden in Hof van Aragon - Philip Vermoortel
  • De schrijver Antoon Coolen in Hilversum - P.J.J.M Timmer
  • Felix Coolen
  • Pallieter verboden - redactie Het Vaderland
  • Over Pallieter. - Voordracht in het Foyer-Concertgebouw op 24 januari 1919.
  • Beste vrienden - redactie
  • 'Ik heb mijn kinderdroom waargemaakt' - Lieve Wouters
  • De man achter GOT - Andy Arnts
  • Gestopt met tellen, Hoeveel boeken ik geschreven heb - P. Anthonissen
  • Liefde is nooit verboden - Frans Verleyen
  • Felix Timmermans overleed vandaag - Bertje Warson
  • Saluut bij een honderdste verjaardag - Marc Andries
  • Timmermans op de planken - Daniël De Vos
  • Gaston Durnez Exclusief - Etienne Van Neygen
  • Vlaamser dan Vlaams. - Hans Avontuur
  • Felix Timmermans en Averbode - G.J. Gorissen
  • Een tweede leven voor Timmermans en Claes - Patrick Lateur
  • Een Brief aan Felix Timmermans - Johan De Maegt
  • Dichter und Zeichner seines Volk - Adolf von Hatzfeld
  • In de Koninklijke Vlaai - Felix Timmermans
  • Fred Bogaerts - Adriaan De Bruyn
  • De Natuur blijft verbazen
  • Kluizekerk sloot definitief - redactie
  • Timmermans heeft geen Fascistisch Bloed - Lode Zielens
  • Om er even bij stil te staan - Etienne De Smet
  • Tekeningen
  • Aan boord met Felix Timmermans - Anton van Duinkerke
  • Gommaar Timmermans - GoT 90 jaar
  • Het Menu - Bonni Konings
  • Onuitgegeven handschrift van Felix Timmermans
  • Zet uw ziel in de zon - Gaston Durnez
  • Stijn Streuvels 70 jaar - Felix Timmermans
  • Anton Pieck: een vriend van Vlaanderen - K. Van Camp
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 1
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 2
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 3
  • Zelfportret - Felix Timmermans
  • Ik had zo graag Felix geheten! - Daniël De Vos
  • Tony Fittelaer: « Kozijn Felix was een buitengewoon mens » - Vandecruys Geert
  • In en over Juffrouw Symforosa - Arthur Lens
  • Bij Pallieter thuis - Redactie
  • Kalender 1932 - Felix Timmermans
  • Mijn eerste boek - Felix Timmermans
  • De Fé vulde een kamer - Martine Cuyt
  • Met Timmermans op literaire bedevaart naar Lier - Jaak Dreesen
  • De Toverfé - Wannes Alverdinck
  • " Er gebeurt iets… Timmermans herdacht " - Jan Vaes
  • Bij Marieke is de Fee nog thuis - Marc Andries
  • Oosters Geschenk van Clara Timmermans (Haiku's)
  • Een soep met vier troostende mergpijpen - Gaston Durnez
  • Met Felix Timmermans op stap door Lier - Jos Vermeiren
  • Professor Keersmaekers over Felix Timmermans - Jaak Dreesen
  • Honderd jaar geleden werd Felix Timmermans geboren
  • Tonet Timmermans overleden 26/03/1926 - 16/04/2020
  • Briljante vertegenwoordiger van de volkskunst ! - Al. Slendsens
  • De goede Fee op zoek naar de Kern - Gaston Durnez
  • Saluut bij een honderdste verjaardag - Marc Andries
  • Een ministadje uit de voltooid verleden tijd - Frans Verstreken
  • Felix Timmermans, Tekenaar en Schilder - Denijs Peeters
  • In defence of Timmermans - Godfried Bomans
  • Hoe Pallieter werd onthaald door Nederlands publiek - Karel van den Oever
  • Adriaan Brouwer - Sirius
  • De Pallieter rel - Lode Zielens
  • Boerenpsalm - Willem Rueder
  • De zachte Keel - Frans Verstreken
  • Feestelijke Groeten
  • Merkwaardige gesprekken - Gommaar Timmermans
  • En als de Ster bleef stille staan - Top Naeff
  • Gaston Durnez - Overleden
  • Felix Timmermans - Rond het ontstaan van Pallieter
  • Een barre winter in Schoon Lier - Henk Boeke en Claus Brockhaus
  • Interview met Gommaar Timmermans - Bertje Warson
  • Felix Timmermans werd onrecht aangedaan - W. Roggeman
  • Gesloten wegens nieuwe schoenen - Toon Horsten
  • Boerenpsalm - Peter Claeys
  • Gommaar Timmermans - Paul Jacobs
  • Ernest Claes - Felix Timmermans en voordrachten in Duitsland
  • De Molen van Fransoo - Felix Timmermans
  • De Vroolijkheid in de Kunst - Carel Scharten
  • Adagio - Felix Timmermans
  • Hoe ik verteller werd - Felix Timmermans
  • Pallieter wordt honderd jaar - Bertje Warson
  • Openingstoespraken - Timmermans-Opsomerhuis 1968
  • Toespraak Artur Lens Archivaris - 1968
  • Toespraak Hubert Lampo - 1968
  • Timmermans als Schilder en Etser - Floris Van Reeth
  • Felix Timmermans, Dichter und Zeichner seines Volk.
  • Felix Timmermans - Theo Rutten
  • Gesprek onder vier ogen - Fred Bogaerts 70 jaar
  • Timmermans over De Pastoor in den bloeienden Wijngaerdt
  • Tooneel te Brussel
  • De vroolijkheid in de Kunst
  • Stamboom van Felix Timmermans
  • Timmermans over "De Pastoor uit den Bloeienden Wijngaert
  • Felix Timmermans over den Vlaamschen humor
  • Adagio - Lia Timmermans
  • De nachtelijke Dauw - Felix Timmermans
  • Felix Timmermans geschilderd door Tony Claesen - 2018
  • De Nood van Sinterklaas - Felix Timmermans
  • De Vlietjesdemping te Lier - Felix Timmermans
  • Pallieter naast Boerenpsalm
  • Pallieter in het klooster - Cees Visser
  • Info FT Genootschap
  • F T Fring bestaat 25 jaar
  • Timmermans en de Muziek - Daniël De Vos
  • Fons De Roeck
  • Is Timmermans Groot ? - Felix Morlion O.P.
  • Renaat Veremans vertelt - José De Ceulaer
  • Vacantie bij de oude boeken - Gaston Durnez
  • Foto's van Oude Lier 1
  • De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt
  • Brief Gommer Lemmens - 11/06/2013
  • 70 jaar geleden ....
  • Overlijden van de Fé
  • Luisterspel Pallieter 2016
  • Bibliotheek van de stad Lier
  • Anton Thiry - Gaston Durnez
  • postkaarten
  • Een Mandeke Brabants fruit
  • Clara Timmermans overleden
  • Covers van Pallieter
  • Pallieter en Felix Timmermans
  • Toespraken 25/6/2016 - Kevin Absillis, Kris Van Steenberge en Gerda Dendooven
  • De Lierse Lente - Ronald De Preter
  • Felix Timmermans - Emiel Jan Janssen
  • Pallieter honderd jaar - Gaston Durnez
  • Adagio - Frans Verstreken (Hermes)
  • Pallieter, een aanval en verdediging
  • Foto's 1
  • Driekoningen-Tryptiek - Jacques De Haas
  • Over Pallieter (25/01/1919)
  • Timmermans' werk in het buitenland
  • De Eerste Dag - Felix Timmermans
  • Het Kindeke Jezus in Vlaanderen
  • Fred Bogaerts - Felix Timmermans
  • De Harp van Sint Franciscus - Gabriël Smit
  • Timmermans en Tijl Uilenspiegel
  • Felix Timmermans ter Gedachtenis
  • De Vlaamse Timmermans - Paul Hardy
  • Timmermans was Einmalig - José De Ceulaer
  • Levenslied in schemering van de dood - Gaston Durnez
  • Expositie in De Brakke Grond te Amsterdam
  • Bij de Hilversumsche Gymnasiastenbond
  • Timmermans als schilder en tekenaar - W.A.M. van Heugten
  • De onsterfelijke Pallieter - Tom Vos
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Felix Timmermans
    Vlaamse schrijver, dichter en schilder * 1886 - 1947 *
    14-04-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een ministadje uit de voltooid verleden tijd - Frans Verstreken

    Een ministadje uit de voltooid verleden tijd
    Het Lierse Begijnhof inspireerde de schrijvers en schilders

    Door Frans Verstreken uit de Gazet van Antwerpen van 21/5/1978.

    «Laatst brachten mijne stappen mij naar het Begijnhof. Ik wilde de stille, eenzame plaats wederzien, waar een deel mijner jeugdige jaren verliepen, het schilderachtige huisje terugvinden, waar ik mijn eerste onderwijs ontving. Groot was de teleurstelling! Ik vond nog wel de oude Begijntjes weder, maar ꞌt oud Begijnhof, helaas, niet meer. De geest onzer eeuw richtte ook hier zijne verwoestingen aan. De koorts van afbraak en vernieling, de dolheid om alles te moderniseren, hadden het heilige oord niet gespaard.»

    In deze termen uitte Tony Bergmann een goede eeuw geleden zijn ontgoocheling over verbouwingen in het Lierse begijnhof, waar hij als knaapje lessen had gevolgd aan de Oordjesschool of het «établissement pour lꞌéducation des deux sexes» en er het oog sloeg op de lieve Bertha. Bergmann heeft met zijn nog steeds vlot leesbaar autobiografisch boek «Ernest Staas» de poorten van het begijnhof voor de literatuur opengezet.
    Anderzijds liet Felix Timmermans «Juffrouw Symforosa», het begijntje dat verliefd werd op de tuinier, er haar «zeer schone uren ». dromen. Dit sublieme literaire juweeltje vol poëzie en verstilde humor, en Bergmanns onvolprezen Ernest Staas zijn de twee pieken waartussen zich plejaden letterkundigen hebben bewogen.
    In «Pallieter» en in een paar andere verhalen van Timmermans duikt het begijnhof nog in de achtergrond op.
    De beroemde Lierse schrijver, die achtereenvolgens in verscheidene huizen op het hof een werkkamer huurde, had voordien een reeks «Begijnhofsproken» gepubliceerd, in samenwerking met Antoon Thiry, die het miniatuurstadje eveneens betrok in zijn bundel «Onder Sinte Gommarus' Wake».

    Een uitstekende vertegenwoordiger van de anekdotische vertelkunst was de jonggestorven Jozef Arras, wiens «Begijnensprookjes» door Timmermans werden verlucht.De ascetische auteur en jeugdbezieler Ernest van der Hallen, die door het Davidsfonds wordt herdacht naar aanleiding van de dertigste verj aring van zijn overlijden, hield lange tijd het piepkleine Ruusbroec - huisje aan de Hellestraat in huur. Daar schreef en vergaderde hij. Thans komen er dames samen, die er bij wijze van hobby aan het kantraam zitten om het oude Lierse kunstambacht in ere te houden.
    Evenmin werd het begijnhof vergeten door Frans Verschoren, die met veel zin voor humor het kleinsteedse leventje schetste. Ten slotte denk ik aan poëzie van de Lierenaars Ernest de Weert, Karel de Winter en Walter Mets. Renaat Veremans vond er o.m. inspiratie in de openbare kruisweg, en Frans Boogaerts komponeerde zijn romantische liederen op een begijnhofkamer.

    Naglans
    Waarin schuilt de charme van het begijnhof als inspiratie bron voor de kunst ? De aparte, ommuurde stadswijk verrast de bezoeker door haar nauwe steegjes, onverwachte hoekjes en doorkijken, binnenkoertjes, besloten tuintjes en boogpoortjes met liefelijke huisnamen.
    Men komt er onder de bekoring van de monumentale toegangspoort, de eigenaardige kalvarieberg en de openluchtkruisweg. De kerk met haar lantarentorentje rijst ietwat grootsprakerig op boven de neergehurkte huizen. Kunstenaars kunnen niet wegkijken van het steeds wisselende kleurenspel op de vaak grillige bouwsels, die als het ware organisch gegroeid lijken, zonder stedebouwkundige voorschriften.
    Ondanks zijn aantrekkelijke verscheidenheid in de details, vertoont dit eiland van stilte een grote eenheid. Daarom geniet het ook globale bescherming als stedelijk landschap.
    Precies zo'n dekor beantwoordde aan de verlangens der literaire en plastische stromingen van die dagen.

    Bovendien is het Lierse begijnhof begunstigd door zijn ligging: de Nete,de (thans verdwenen) beemd en de (gevelde) olmenvest werden dan ook dankbaar beschreven en geschilderd. Tegen deze achtergrond leefden de begijnen. Schrijfstof werd geleverd door hun ongekompliceerde godsdienstbeoefening (overvloedig vermengd met folklore - elementen), hun kostwinning (kantwerk, ziekenverzorging, (hosties bakken), hun naïeve rekreatie (uitgangsdag, liedjes, spelletjes) en hun ambten (grootmeesteres, kosteres, portierster).
    Door het vergrootglas van de verbeelding werd dit alles geaksentueerd en in de verf gezet.
    Daarbuiten bevolkten de literatoren hun boeken met misdeelde stumperds en volkstypen, die men vroeger onder de hofbewoners aantrof.
    De geestverwante Lierse heimat schrijvers — beurtelings realistisch observerend, estetizerend, impressionistisch schetsend en humoristisch typerend — voelden zich allen aangesproken door de intimiteit van dit archaïsche kader, dat tot het gebruik van verkleinwoorden uitnodigt.

    Opsomer
    Al wandelend door de smalle straatjes, passeren we vroegere schrijfkamers, ateliers, woonsten en inspiratiepunten van romanciers, novellisten, dichters, komponisten, schilders, grafici en tekenaars. Precies een eeuw geleden werd Isidoor Opsomer te Lier geboren. Aan zijn schilderwerk wordt thans in het Stedelijk Museum een herdenkingstentoonstelling gewijd. Gelijklopend toont men zijn grafisch oeuvre in galerij Konvent.
    Tot kort na de eerste wereldoorlog riep deze artiest met een eerder getemperd palet het klimaat van het oude provinciestadje op.
    Nadat hij in anekdotische taferelen ook het begijnhof voor de plastische kunst had ontdekt, wierpen talloze schilders zich op dit haast onuitputtelijk onderwerp. Er ontstond een ware begijnhofkultus, waarvan we de hoog bloei kunnen situeren tussen de jongste eeuwwisseling er de dertiger jaren. 
    De intrede van het legertje artiesten leek bijna op een invasie. Citeren we Timmermans' intieme vriend architekt Flor van Reeth, intimistisch tekenaar en akwarellist, en de jonge en veelbelovende, maar in 1914 gesneuvelde luministische schilder Raymond de la Haye, die enkele platen van het begijnhof etste.

    Beeldhouwer en schilder Gommaar van den Brande heeft er gewoond, evenals Frans Ros, gewaardeerd schilder van kerkinterieurs, en Fred Bogaerts, tekenaar van armoeizaaiers. Tevens hebben de kunstenaars Raphaëla van den Brande en Willem Aerts op het hof verbleven. Begijnhofdoeken werden eveneens geborsteld door Jos Tilleux, Felix de Winter, de gebroeders Jules en Theofiel Verstreken. En vergeten we de grote invloed niet, die er uitstraalde van de schilderklas van Oscar van Rompay in het «Soete Naemken».
    Het ligt voor de hand dat ook Felix Timmermans veel heeft gewerkt op zijn vertrouwde begijnhof. Zijn tekeningen en schilderijen in felle «koleuren» zijn gekenmerkt door de ontwapend - spontane eenvoud van de volksprentkunst. Zijn dochter Tonet ontleende bewust - naïeve verbeeldingen aan het hof.
    Ten slotte Lode Verhoeven, de enige kunstschilder die momenteel deze wijk bewoont. Zijn landschappen uit de omgeving en begijnhofgezichten in een helder koloriet zijn sfeer scheppend en optimistisch van toonaard.

    Ook van over de rijksgrenzen kwamen artiesten naar Lier. De bekende Nederlander Anton Pieck verzorgde destijds een kunstmap met houtgravures van het stadje - in - de - stad, met toelichtende teksten van Felix Timmermans, wiens luxe - editie van «Pallieter» hij eveneens verluchtte. Hij liet zich bovenal bekoren door afgeschilferde muurtjes en melaatse gebouwen, gebukt onder de ouderdom.

    Genezing
    Niemand kan ontkennen dat het Lierse begijnhof langzaam maar meedogenloos aftakelt.
    Enkele privé initiatieven van monumentenzorgers hebben een paar verziekte huizen gered.
    Vooreerst is er het lichtende voorbeeld van Kunstkring Konvent, die het in 1712 uitgebreide gebouw, waar destijds jonge novicen hun proeftijd doorbrachten alvorens ze in de begijnenparochie werden opgenomen, met goede smaak heeft gerestaureerd. De voormalige huiskapel werd in een kunstgalerij herschapen.

    Later voegde men er een aangrenzend vertrek en de fraaie zolder aan toe. Galerij Konvent is een begrip geworden voor het artistieke leven in Lier en het ommeland. 
    De gilde «Heren van Lier» kwam na jaren hard werken zopas klaar met de restauratie van de verwaarloosde tweewoonst Sint - Walburgis, die achter een muurtje verdoken zit en de schilderachtige volksnaam «Piepenholleke» draagt. Het interieur werd opnieuw tot een geheel versmolten en verrijkt.
    Laten we hopen dat deze twee prijzenwaardige bijdragen tot de revalorisatie van het hof een stimulerende invloed bij de overheid zullen hebben.
    Weldra zal zich hierbij nog een derde vereniging aansluiten. Het wellicht meest gefotografeerde plekje in het centraal gelegen hoekhuis aan het Pompstraatje. Tegen het hoofdgebouw plakt een verrukkelijk aanbouwsel, dat opgesmukt wordt door een openbare pomp met siersmeedwerk. Alle wandelaars worden bekoord door dit ensemble dat de religieus - poëtische naam «De Benedictie des Heeren» draagt.
    In het begin van de vijftiende eeuw stond dit gebouw reeds vermeld als een konvent, waar minder gegoede begijntjes een gemeenschappelijk onderkomen vonden.

    Het huidige pand dateert uit 1617 en werd evenmin door de tijd gespaard. Het OCMW, dat eigenaar is, liet onlangs de bedaking herstellen. Thans is «De Benedictie» in huur genomen door Heemkring Lyrana (voorheen Lierse Heemkring Konvent). Deze vereniging wil haar lokaal, dat nieuwe perspectieven opent, in fazen opknappen maar daarbij de autenticiteit van een begijnenwoning respekteren.
    Ten voordele van het restauratiefonds geeft de heemkring een reproduktie uit van een onderhoudende pentekening van de bekende Limburgse kunstenaar Steven Wilsens.
    De prent werd met grote zorg in een beperkte oplage gedrukt op zwaar akwarelpapier.

    Ze kost 350 fr. Voor postbestellingen 50 fr. toeslag voor verpakkings- en verzendingskosten (bankrekening 405 - 1021001 - 10 op naam van Heemkring Lyrana met vermelding Begijnhofprent Steven).

    Heemkring Lyrana houdt zijn eerste open deur dagen op 27 en 28 mei en op 3, 4,10 en 11 juni (zaterdags van 14 tot 18 u., zondags van 10 tot 12 u. en van 14 tot 18 u.). Dit gaat gepaard met een bescheiden tentoonstelling «Vettigen Teen nodigt uit...», omdat de laatste bewoner Jos Henderyckx was, die de hoofdrol vertolkte in de TV- film «Onze - Lieve - Vrouw der Visschen». Naast foto's, boeken en dokumenten worden poppen en dekors getoond van het «Poppentejater Duim» uit Mortsel dat een bewerking van dit Timmermans verhaal op zijn repertoire heeft staan.

    De grote Lierse schrijver prees het begijnhof als de amandelboon van Lier. Met stille weemoed bezong hij de zwetende «klamme huizekens» : «Moe van zoveel eeuwen te staan, hangen de muurkens voorover, en als de kreunende poortjes opengaan, laten ze frisse hofkens zien die de aankondiging aan Maria verwachten.»

    De Limburger Steven Wilsens is met zijn vliegend tapijt boven het Netedal ter hoogte van de peperbus van Gummarus blijven hangen om «Het Lierse begijnhof en de wonderbare visvangst» op papier te zetten.
    Met een amusante syntese van het ministadje als achtergrond illustreerde de cartoonist het bekende Timmermans verhaal van bootvisser Vettigen Teen.
    Deze prent wordt thans door Heemkring Lyrana op groot formaat en in een beperkte oplagen uitgegeven.

    ********

    14-04-2020 om 17:31 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    07-04-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans, Tekenaar en Schilder - Denijs Peeters

    Felix Timmermans, Tekenaar en Schilder
    Door Denijs Peeters

    Door redactie van Artistenblad van januari 1956

    Wat het Davidsfonds voor ons volk betekenthoeft niet meer bewezen te worden. Reeds meer dan 75 jaar heeft het door zijn gezonde en degelijke lektuur ontzaglijk bijgedragen tot de kulturele verheffing van onze Vlaamse mensen. De laatste jaren werd de uitgave aanzienlijk uitgebreid door de vele keurboeken. Als goede opvoeders hebben de uitgevers immers begrepen dat niet alleen ontspanningslektuur mocht gegeven worden, ook nu en dan een steviger brok kan geen kwaad. Op artistiek gebied denken we o.m. aan de uitstekende studies over Hendrik Conscience en het volksleven, Ernest Claes, Ernest van der Hallen, Dieric Bouts, De boer in de kunst, Shelley, en nu pas nog over Dante en de Divina Commedia.
    De laatste Belleman van het Davidsfonds (herfst 1955) kondigt ons naast een werk van Dr. A. Stubbe over Albert Servaes, ook en vooral een kunsthistorische studie van Denijs Peeters over « Felix Timmermans, tekenaar en schilder ». Wat de naam Denijs Peeters betekent weet iedereen die op de hoogte is van de kunstkritiek ; wat de naam Davidsfonds betekent weet iedereen in Vlaanderen ; maar wat de naam Felix Timmermans betekent kan men bevragen zowel in Holland als in Zuid-Afrika,. in de U.S.A. zowel als in Brazilië, in Finland zowel als in de Balkan, in Indië zowel als in Japan.

    Daarom noemen we het zo'n verheugend feit het verschijnen van dit nieuwe werk over de schone kunstenaar Felix Timmermans (het elfde na zijn dood!). Er zijn zoveel bekoorlijke facetten te bestuderen dat het nog jaren vergen zal eer we eens de volledige syntese van deze rijke persoonlijkheid in handen zullen hebben.

    Ondertussen juichen wij van harte deze nieuwe studie toe, die een zeer belangrijk aspekt van zijn kunstenaarschap onder de loep neemt. Ik weet weldat dit nu niet voor de eerste keer geschiedt. Het eerste artikel over Timmermans grafische bedrijvigheid verscheen in Het Vlaamse Land van 26 maart 1921, geschreven door zijn goede vriend Flor van Reeth. Daarna verschenen er regelmatig hier en elders artikels over hetzelfde onderwerp in de tijdschriften. In 1935 kwam te Berlijn het boek uit van Dr Adolf von Hatzfeld « Felix Timmermans Dichter und Zeichner seines Volkes », met 75 foto's en reproducties.

    Maar uitgenomen de korte bijdrage van Felix Timmermans zelf en een van Dr Karl Jacobs werd er over de schilder en tekenaar verder geen woord gerept. In de latere werken van Dr Karl Jacobs (1949), Lia Timmermans (1951) en Bert Verbist (1953) werd er ook een hoofdstuk aan gewijd. Een systematische studie echter was nog niet geschreven.

    Denijs Peeters heeft thans die leemte aangevuld.

    « Hoe men Schilder wordt »
    Felix Timmermans als tekenaar en schilder ; wat is daar niet over te vertellen ! De tekenlust en de liefde voor hevige kleuren was hem van jongs af in het bloed gegoten. Geen papier of lege plek, of er stond seffens een manneke op, een molen of een bloem, een vogel of een hond. Als ze thuis de kleine pagadder een hele dag muisstil wilden houden, moesten ze hem maar veel papier en veel kleurpotloden in de hand stoppen. Voor zijn weinige spaarcenten ging hij de sterkgekleurde Epinal-prenten kopen om die daarna te kunnen aftekenen, liefst met nog schreeuwender kleuren. Enige jaren later viel hem bij toeval het boek van Consciense « Hoe men schilder wordt » in handen !
    De daad bij het woord voegend, gaat hij als jongen van een jaar of dertien, zonder toestemming van zijn ouders, met een kameraadje naar het Antwerps Museum om die machtige meesterwerken van dichterbij te kunnen zien. De indruk was zo overweldigend dat zijn droom erbij bezweek. Maar daar zag hij in een andere zaal het werk van Bruegel, onze Vlaamse Bruegel. Men had kunnen spreken van een liefde-op-het-eerste zicht.

    Die ontmoeting zou een onuitwisbare indruk achterlaten.

    Als leerling aan de Ecole moyenne was Felix Timmermans geen uitblinker. Hij wachtte maar naar het teken van de bel, want dan mocht hij naar de avondlessen aan de Lierse Tekenakademie. Daar was er geen spraak van verveling. Hij zou het nooit over zijn hart gekregen hebben ook maar één les over te slaan. Het was te boeiend wat hij daar te zien en te doen kreeg. Na de inleidende oefeningen leerde bij er de Grieks-Romeinse klassieke beelden natekenen met boskool en zwart krijt. Toen hij het tekenen onder de knie had, begonnen ze met het schilderwerk naar reprodukties. De Italiaanse en Vlaamse Primitiever, en vooral Bruegel natuurlijk, bekoorden hem weldra meer dan heel die godenwinkel der Oudheid en Renaissance. Nadien had hij normaal zijn studies te Antwerpen moeten voortzetten. maar... Felix Timmermans had niet veel goesting om iedere morgen om half zeven op te staan. Ging zo zijn carrière als kunstschilder teniet, langs de andere kant is hij zo bewaard gebleven voer de literatuur.

    Berijmde Schilderijkes.
    Vanaf 1901 dateren zijn eerste pennevruchten ; in 1901 verscheen zijn eerste artikel ; in 1907 zijn eerste verzenbundel « Door de dagen ». De gedichtjes die enkel dokumentaire waarde bezitten, heetten ook « Berijmde schilderijkes ». En daarmee heeft Felix Timmermans van meet af aan heel zijn later werk gekarakteriseerd. Het is inderdaad, zoals Dr Karl Jacobs het zo raak zegt :« De verteller en de schilder Timmermans zijn niet van elkaar te scheiden ; ze zijn mond en ogen van hetzelfde scheppende hart ». In zijn Rommel-kas-verhaal openbaart Felix Timmermans ons welke nood hij gevoelde aan zijn visuele verbeelding : « Alles wat ik zie beschrijf ik, de minste kleur, elk gebaar van mens en dier, 't bewegen van bomen en wolken, ꞌn rimpel op de Nete, maar ik moet het eerst kristalhelder in mijn verbeelding zien. Schrijf ik weinig of veel over iets, 'k moet het alles eerst duidelijk zien ».

    Koleuren. Koleuren !
    In de jaren vóór de eerste wereldoorlog behoorde Felix Timmermans natuurlijk tot de groep der jonge Lierse kunstenaars. De schilders waren het talrijkst vertegenwoordigd: Isidoor Opsomer, Raymond De la Haye, Fred Bogaerts, Frans Ros, Flor van Reeth. Onder hun invloed zal Felix Timmermans nog meer de waarde van de schilderkunst leren beseffen.
    Wat zij op hun panelen penseelden, zou hij met de woordkunst trachten weer te geven. We hoeven maar eens boeken als Pallieter en Het Kindeken Jezus in Vlaanderen te doorbladeren om terstonds op te merken met hoeveel kleur-nuanties Felix Timmermans te werk is gegaan.
    « Koleuren, koleuren is alles in alles ! » zal Pallieter uitroepen. De verbinding tekenaar-verteller wordt nog klaarder, wanneer Timmermans zijn eigen werken gaat illustreren. Wie kent ze niet die typische, frisse vignetjes in tal van zijn boeken ? De reeks gaat vanaf Pallieter (1916) tot Bij de Krahbekoker (1934 ). Bij de latere werken als Boerenpsalm, Ik zag Cecilia komen, De familie Hernat en Adriaan Brouwer is nog alleen het titelblad versierd. Waar hij echter nog zuiver verteller bleef als in de eerste bundel Vertelsels. Minneke Poes en Een lepel herinneringen treffen wij ze weer aan. Vooral dit laatste werkje is zeer interessant omdat het in facsimilédruk uitgegeven met het eigenaardig handschrift, verbeteringen en vignetjes in de tekst verwerkt.

    Buiten zijn eigen voortbrengselen illustreerde hij ook werken van Ernest Claes, Ernest van der Hallen, Tony Bergmann, e. a. Naast dit eenvoudige tekenwerk was hij ook etser, hout- en linosnijder, akwarellist en pastelschilder. Vooral dit laatste wekt onze belangstelling. « Schilderen en tekenen ik ben er door bezeten.
    Ik versta nog altijd niet waarom ik geen schilder geworden ben in plaats van schrijver...» getuigt hij.
    Is deze voorliefde te verklaren door het feit dat hij bij het schilderen nooit moest zoeken naar de vorm, maar onmiddellijk zijn idee kon uitwerken. Vandaar die grote haast bij het schilderen, waar hij bij het schrijven jaren nodig had voor een boek, en tienmaal een bladzijde kon herschrijven als het moest.
    Zo begrijpen wij beter dat andere woord van hem : «Schrijven doe ik omdat het moet, schilderen doe ik om mijn plezier».

    Felix Timmermans was te open van geest om genoeg te weten hoeveel zijn schilderwerk waard was ; hij deed het meer uit liefhebberij dan om echte kunstwerken te vervaardigen. Nu mogen we toch ook niet denken dat zijn schilderwerk een hobby was zonder meer. Ook daar laat de kunstenaar zich zien niet zo geniaal weliswaar als in zijn literair werk maar toch even persoonlijk, even zintuigelijk, even kleurig, even volks.
    Hier en daar treffen we zelfs een meesterstukje in zijn genre aan.

    Het Werk der Anderen.
    Wat volgens de Belleman, de schrijver in zijn studie gelukkig niet vergeten heeft, is het belangrijk aspekt : Timmermans als bewonderaar van andermans werken. Felix Timmermans was te zeer kunstenaar tot in zijn vingertoppen, om niet de kunstwerken van anderen naar hun volle waarde te kunnen schatten. Hij haalt ergens het woord van Emiel Verhaeren aan : « Admirez-vous les uns les autres».
    En bewonderen, dat kon Timmermans ! We wezen reeds op zijn jeugdige geestdriftige bewondering voor Rubens, en daarna vooral voor Bruegel, die het idool van heel zijn leven zou worden. Zou hij een dag hebben laten voorbijgaan zonder er van te spreken!
    Wat er ook van zij, belangwekkend zijn in ieder geval de biografie, het toneelstuk, de redevoeringen, artikels en bijdragen over de geliefde Meester. Voeg daarbij de biografische roman over Adriaan Brouwer en de eerste uitwerking van zijn voorgenomen werk over Jan Van Eyck.
    Lees zijn bewonderende Italiëreis van 1925 in « Naar waar de appelsienen groeien ».
    Verder hetgeen hij sprak en schreef over Fred Bogaerts, Isidoor Opsomer, Flor van Reeth, Anton Pieck, Albert Saverijs, Oskar van Rompay.

    Dit alles en nog veel meer zal behandeld worden in dit boek. Dat het een degelijke studie zal zijn, weten zij die de monografieën van Denijs Peeters over Maurits van Reeth, Frans van Immerseel en Eugeen Yoors onder handen gehad hebben. Dat het boek zeer goed verzorgd zal zijn wat betreft typografie en illustraties, mogen we met reden veronderstellen van het Davidsfonds. Dat het onderwerp tenslotte zeer boeiend en leerrijk is, daar staat de naam Felix Timmermans borg voor.
    Als eerste voorbereiding op het grote Timmermans-jaar 1957, kunnen we ons slechts om deze publikatie verheugen.

    **************

    07-04-2020 om 17:24 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    05-04-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.In defence of Timmermans - Godfried Bomans

    In defence of Timmermans

    Door Godfried Bomans uit Elsevier van 3-12-1966

    Wie in Lier rondloopt en daar nog iets hoopt terug te vinden van wat Felix Timmermans er destijds heeft ingestopt, die komt van een kouwe kermis thuis. Ik zeg "ingestopt", want ik geloof dat het er in Timmermans' tijd ook niet was. Ik had dezelfde ervaring met Delft.
    Daar zat Dirk Coster zijn handen te warmen boven een vuur, dat al lang was uitgegaan.
    Hij schreef over het "Delftse licht" en de "mystiek van Delft", maar als je er kwam moest je alleen maar goed uitkijken dat je niet overreden werd. Zodra er van een stadje geschreven wordt dat er iets heel teers te beleven valt kun je er donder op zeggen dat het verdwenen is.
    De reden hiervan is duidelijk. Het "typische" wordt pas opgemerkt als het een tegenstelling vormt met de wereld er omheen. Precies vanaf dat moment heeft dat hele bijzondere geen eigen existentie meer.
    Het is er louter als contrastverschijnsel en dat is geen bestaansgrond.

    Met klederdrachten gaat het net zo. Als een dracht wordt "aardig" gevonden betekent dit dat alle andere mensen in gewone kleren lopen. Zo'n pakje is gedoemd te verdwijnen. Je kunt het nog even rekken omdat het inderdaad wel aardig is en ook toeristen trekt, maar hetgaat onherroepelijk voor de bijl.
    Het is, waar het ook gedragen wordt, een Volendams buisje geworden. Zo staat het ook met Lier. Je springt er nerveus over de zebrapaden van het ene geveltje naar het andere en dankt God dat je het weer gehaald hebt.
    En intussen komt de gedachte op: hoe heeft Timmermans dat klaargespeeld?
    Het antwoord is, dat Timmermans zijn ogen heeft dicht gedaan. Hij zag in het binnenste van zijn hoofd een visioen van Lier en heeft zich toen vast voorgenomen het zo te houden.
    Lier is gewoon een bladzijde uit zijn werk. hij heeft het hele stadje zelf geschreven.

     

    Hij was, behalve de architect, ook de enige inwoner. Maar zo groot is de macht van een schrijver, dat dit beeld van Lier voor altijd bevroren werd. Begijntjes, populieren, de kasseien op straat en de vriendelijke onderpastoors, die zich monkelend over die kinderhoofdjes van de ene kleurige parochiaan naar de andere begaven, ze zijn er allemaal niet geweest. En voor zover hij die dingen heeft opgemerkt is dit een bewijs, datze al op sterven lagen. De mensen vóór Timmermans, die daar allemaal niets van gezien hebben, die leefden er middenin. Ze zagen het niet, omdat het hun gewone leven was. Pas toen het 't leven van destijds werd en zich als lief begon af te tekenen, "zag" Timmermans het. Maar toen was het te laat. Te laat voor de toerist wel te verstaan. Niet te laat voor Timmermans. Voor hem was het er allemaal, in een schitterende fictie en oneindig veel mooier dan wanneer het er werkelijk geweest was. Geen realiteit haalt het bij de gedachte. Het is toch een ongehoorde prestatie wat die man geleverd heeft! Want juist de bittere teleurstelling van Lier is een enorme hulde aan "den Fé". Hij heeft die verwachting dan toch maar gewekt. Ik weet weinig van hem af, maar ik vermoed dat hij hier geboren werd en in zijn vroegste jeugd iets daarvan "geroken" heeft, zoals hij het zelf zou hebben uitgedrukt.

    Hij heeft daar toen niets bijzonders in gezien en misschien was het dat ook niet. Het is mogelijk, dat Timmermans een stukje van dat middeleeuwse leven als de normale werkelijkheid ervaren heeft. Het is ook mogelijk, dat hij als kind reeds dat wonderlijk vermogen bezat om de dingen, die daarmee in tegenspraak waren, eenvoudig niet binnen de cirkel van zijn waarneming toe te laten. In beide gevallen is het resultaat hetzelfde: een lieve, innige wereld, waarin God hetlaatste woord had. De mensen met hun kleine hebbelijkheden hurkten in hun rode pannehuisjes onder de Sint Gommarustoren, daarbuiten begon het gras en zongen de vogels en nog weer verder schenen Antwerpen en Brussel te liggen, maar dat had men alleen van horen zeggen.

    Let eens op hoe in het werk van Timmermans radio, telefoon, auto's en vliegtuigen geen enkele rol spelen, terwijl al die zaken wel degelijk omhem heen bestonden. Fabrieken, kantoren, lichtreclames, glas, staal en beton, heel die werkelijkheid ignoreert hij rustig en in plaats daarvan tovert hij zijn eigen kabouterachtige wereld te voorschijn. Hij heeft over Lier een glazen stolp gezet en al die geluiden buitengesloten. Het is er stil. Aandachtig en in zichzelf verzonken schuifelen zijn mensen door de kromme straatjes en heffen af en toe het hoofd op om naar een leeuwerik te luisteren. Want de stolp is hoog. Hij reikt tot de hemel. God zit er ook nog in. Maar zijn omtrek is klein, de Nethe valt er nog net binnen. Daarbuiten is de Boze Wereld. Om de enkele "stadsmensen" die hij in zijn boeken toelaat hangt een bang vermoeden van slechtheid. De pastoors schudden het hoofd als die mannen voorbijkomen.
    Dat kon wel eens mis gaan. Het gaat ook meestal mis. Klein is Timmermansꞌ wereld, maar hoe dicht van atmosfeer! Hij was een magiër in woorden en zo sterk is de suggestie, waarin hij Lier gevangen heeft, dat men verbaasd staat als men er werkelijk komt. Het klopt helemaal niet, men herkent het stadje nauwelijks. Wie uit die vreemde antiseptische wereld van Timmermans het echte Lier binnengaat merkt pas goed wat een kunstenaar hij was.

    Men ziet daar alles wat hij geschrapt heeft: bussen, bioscopen, warenhuizen, stoplichten en motorfietsen, het blijkt er allemaal te zijn. En van wat hij heeft opgeroepen is bijna niets aanwezig. Was het er toen? Ik vermoed van evenmin. Iets meer misschien, want de wereld wordt elk jaar kaler, maar niet veel. Timmermans heeft het eenvoudig zó willen zien en door een mate van autosuggestie, waarover alleen kinderen beschikken, was het er ook. En hier zijn we aan 'n lichtpunt gekomen in dit wonderlijke raadsel hij was een kind. Hij zag het moderne leven om zich heen als duisternis en had daar angst voor. Hij was, zoals alle kinderen zijn, "bang voor donker".
    Het lieve en vertrouwde, dat hij in zijn jeugd gekend had, wilde hij prolongeren en hij liet de chaos van daarbuiten niet toe. Eenmaal heeft die hem bedreigd, vlak na zijn puberteit, toen hij voor de keuze stond volwassen te worden of zo te blijven. Hij noemde dit later zijn "zwarte tijd".

    Plotseling stond hij voor de demonen van zijn eigen generatie: de angst, de twijfel, de verscheurdheid.
    Een vreselijk doodsverlangen overviel hem en hij redde zich op het nippertje doordie geesten uit te bannen in zijn eerste boekje: "Schemeringen van de dood"Men herkent er de latere Timmermans volstrekt niet in. Geen wonder. Het was een afrekening. Wat men er wel in ziet is wat hij had kunnen worden, als hij de moed bezeten had om daar doorheen te gaan.
    Vermoedelijk een zeer groot schrijver. Dat is hij nu ook, maar van een beperkt bereik.
    Felix Timmermans is een felle lamp geworden binnen een te kleine cirkel. Hij had het in zich een veel wijdere lichtkrans te werpen, maar hij dook weg in Lier. Wat hij daar gedaan heeft is niet gering.
    Verhalen als "De zeer schone uren van juffrouw Symforosa" zijn parels van vertelkunst. Maar tegelijk heeft het ꞌt kneuterige van een geest, die een bredere vleugelslag had en weigert op te vliegen. Er zit iets van escapisme in al zijn werk, van de man die vrijwilligde ogen sluit.

    Dit verklaart ook zijn houding in de bezetting. De feiten zijn bekend. Hij ontving officieren van de Weermacht als die een handtekening wilden hebben in de Duitse vertaling van Pallieter of Boerenpsalm en aanvaardde de prijs van de stad Hamburg, die door Antoon Coolen geweigerd was.
    Meer is er niet gebeurd. De gelijkenis met Wodehouse is niettemin treffend. Ik bedoel niet in daden, want Wodehouse heeft veel erger dingen gedaan, maar in gesteldheid. Wodehouse was ook een man, die op een bepaald punt in zijn ontwikkeling is blijven staan. Wie hem gelezen heeft kent dit punt: de wereld van onthande Lords en statige butlers, die in een vreemde verstarring door al zijn boeken lopen, compleet met monocles, rijzweep en pandjesjas. Heel die wereld was al lang vergaan toen Wodehouse begon te schrijven, maar precies als Timmermans heeft Wodehouse dit verdwijnen eenvoudig niet aanvaard.

    Hij ging door alsof er niets gebeurd was.
    In die vreemde hallucinatie behoort ook een oorlog tot de gebeurtenissen, die geïgnoreerd dienen te worden, omdat ze het eenmaal gekozen wereldbeeld verstoren. Dergelijke geboren escapisten zijn geen verraders. Het zijn kinderen met angst voor het donker. Ze willen alles vriendelijk houden, ze kunnen geen "nee" zeggen enze menen dat ook de andere partij met vriendelijke bedoelingen vervuld is. Wie bet geval Wodehouse helemaal wil kennen moet het meesterlijk essay van George Orwell "In defence of Wodehouse" eens lezen. Zijn hele betoog is ook op Timmermans van toepassing. Wie meent dat Timmermans op eigen voordeel uit was begrijpt hem niet. Hij zat gevangen in de atmosfeer van Lier, waar men een uitgestoken hand met warmte drukt.
    Dat daar toevallig een soldaat aan vastzat was "politiek". 
    En politiek hoorde tot de talrijke duistere bedrijven, die zich ergens buiten Lier voltrokken.

    "Ik had daar geen gedacht van", zei hij mij, precies een week voor hij stierf.
    Hij meende dat. 
    Het was helaas ook waar.
    Na de bevrijding heeft Timmermans de tol betaald voor zijn vrijwillige begrenzing. De oorlog vraagt om een volwassen houding en hij was daarvoor niet toegerust. Met diep verdriet en in oprechte verbazing heeft hij de verguizing ondergaan, die plotseling boven zijn krullekop losbarstte.
    Hij stond verbijsterd. "Ik ben toch het Vlaamse volk altijd welgezind geweest". Volkomen waar. Hij heeft met gulle hand gegeven, zijn hele leven lang. Dat hij die hand een keer had moeten dichthouden en er een vuist van maken, dat heeft hij niet begrepen. Eren wij hem nochtans om wat hij wèl begreep. Het is veel geweest.

    ********

    05-04-2020 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    29-03-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoe Pallieter werd onthaald door Nederlands publiek - Karel van den Oever

    Hoe Pallieter werd onthaald door het Nederlandse publiek
    Brieven uit het familiearchief

    Door Karel van den Oever uit De Standaard van 5-02-1957.

    Nu het tien jaar geleden is dat Felix Timmermans stierf en overal huldeartikelen over zijn leven en werk verschijnen, is hel wel interessant een paar brieven bij de dokumentatie te voegen, die een oorspronkelijke kijk bieden op de eerste periode van Timmermans, toen hij juist bekend was geraakt door Pallieter. De brieven werden geschreven door de letterkundige Karel van den Oever aan zijn broeder Korneel. De dichter bevond zich toen in Nederland en was getuige van de eerste reakties van het Nederlandse publiek op de verschijning van Pallieter. Wij laten hier beide brieven volgen :

    * * * * * * * *

    Baarn, 3 maart 1919.

    Ik heb Timmermans hier uitgenodigd om over zijn «Pallieter» te komen spreken. Reuzesukses! Het Baarns intellekt was er, en de zaal te klein. We hebben zitten lachen om al de geestigheid die geen Hollander kan nadoen ; en dan die droogbedaard humoristische mimiek van Felix, die over Charlotte vertelt gelijk Vermandere over Van Zon. Wat zijn wij toch sappige Uilenspiegels! Niet elk Baarner loopt met «Pallieter » en « 't Kindeke Jezus » mee. Ze zitten hier in kategorieën. Socialisten zijn erg Pallieteriaans en liberalen zelfs veel enger dan katolieken-van-het-Dogma.
    Een brave liberaal, met plooien in het voorhoofd als ravijnen, zei mij dat «Pallieter». « La Terre » van Zola was! Katolieken — niet allen — en Protestanten vinden « Pallieter » een «heidens boek».
    «Pallieter is een verderfelijke libertijn, een pantheïst een monist», «een gruwel voor de religie, waarvan hij een karikatuur geeft». Zij vinden het «Kindeke Jezus» een «profanatie». Er is hier de laatste tijd een hele strijd geweest, waarin zelfs Persijn gemengd werd.

    De dag vóór de lezing kreeg ik van de anti-Pallieter-familie Steenhoff op mijn kop dat Timmermans enkele dagen geleden te Hilversum in zijn lezing de « confessio-publica» zou gedaan hebben ener «onzedelijkheid» die tot de intieme consciëntie moest blijven behoren. Ge begrijpt mijn onrust.
    Maar Felix protesteerde bij mij, en in zijn lezing was er volstrekt niets «onzedelijks» te ondervinden.
    Dit was een groot sukses voor mijn, de uitnodiger, en voor de katolieke familie Sterneberg, die de lezing finantieel dekte. Het is alleszins te betreuren dat uit deze vergadering — die toch door Roomsen op touw gezet was — zoveel Roomsen wegbleven uit opzettelijk vooroordeel en verkeerde voorlichting. (Gelukkig op één manier, die wegblijverij, want de zaal zou niet groot genoeg geweest zijn).
    De « muur van fatsoen » die hier zo preuts opgetrokken werd rond de lezing van Timmermans, heeft de schone katolieke etiek geschaad : men heeft de gemoederen in verwarring gebracht door grote levenszinnelijkheid met bestiale pornographie op één lijn te insinueren, alsof er geen onderscheid was tussen Rubens en Félicien Rops, tussen Timmermans en Zola.

    Wie Timmermans kent, weet genoeg hoe hij zelf verbaasd stond om al de « stelsels » en al de «wanbedoelingen» die men hem, och arme, aanwreef. Timmermans heeft nooit aan monisme gedacht, toen hij Pallieter schreef en ook niet aan een libertijns boek tegen het geloof. Hij heeft er zijn zottigheid eens in uitgeleefd, op zijn Reynaerts, op zijn Uilenspiegels, op zijn Breugels, en al de zwaardoende beschouwingen langs deze of gene kant zijn overdreven. Ik persoonlijk geniet aan de «levende ziel» van dit werk en plaats af en toe een distinguo omdat ik katoliek ben. Maar dit is nu weer het plezante dat het «fatsoenlijke» Holland ofwel erg buiten — zijn — fatsoen springt om zo een boek, dat geen enkel Hollander schrijven kan, ofwel nog erger aan fatsoen gaat doen om de «onfatsoenlijkheid» te remmen der anti-klerikalen, die het zo wat tegen ons geloof uitspelen.
    Timmermans is er ver vandaan — zoals hij mij zegt — in zijn «Pallieter» alles «maagdelijke schoonheid en onschuld » te vinden, en in zijn «Kindeke Jezus» alles «bijbelse stiptheid» maar noch het één is een «heidens boek», noch het ander een« profanatie », en waar hij in het één zondigde was het uit ongedwongen levensreaktie, terwijl hij in het ander zich eenvoudig vergiste uit «domheid». (Eigen erkenning!) zoals Primitieve Vlaamse schilders zich vergisten... 
    En de Timmermans-zaak gaat voort!...

    * * * * * * *

    Baarn, 12 maart 1919.

    We zitten hier nog volop in het pro- en anti-Pallieter, en het pro-Kindeke Jezus en het anti-Kindeke; Jezus» waartoe — het schijnt vreemd als ge de laatste kwalificatie hoort — de « integrale » Roomsen behoren, die zich de broek niet willen laten afdoen in orthodoxie door welke Protestant ook. Het «Kindeke Jezus» van Timmermans is volgens hen afschuwelijk, ergerniswekkend, profanerend, vol gebrek aan eerbied : de H. Maagd is een gruwelijke misrekening, «de H. Jozef een « zeer gewoon biggenboertje», enz. In één woord : als Pallieter « een heidens boek is », dan is het «Kindeke Jezus» effenaf een « profanatie ».
    Uit die verwoede klasse Puriteinen noem ik mevrouw Albertine Steenhoff en mijn vriend de h. Pieter Steenhoff, de Jezuïet Gielen en anderen. Langs de bewonderaars die zo streng de lijn niet trekken, noem ik — à part ma petite personne — pater Molkenboer, de Dominikaan de Kapucijner Maximilianus, die beiden er mooie studies over schreven in « De Beiaard » en « De Maasbode », Maria Viola, Edw. Brom en anderen.
    Ge ziet : zoveel Brom en anderen. Ge ziet zoveel hoofden, zoveel zinnen. En het mooist van de grap : de uitbundigste aanbidders van Felix zijn, tussen door, de Amsterdamse joden uit de Jordaan, die met tientallen naar elke lezing gaan luisteren die Felix over de wordingsgeschiedenis van dit boek in Amsterdam geeft.

    Ook sprak Felix daarover in Baarn zelf, voor een eivolle zaal met zeer gemengd publiek, en ik moet bekennen dat niemand er aanstoot aan nam. Integendeel, over het ontstaan van « Het Kindeke Jezus» wist hij zo rooms te vertellen, dat menig andersdenkende mij kwam zeggen hoe hij er door gesticht werd. Verbeeld u dat Timmermans de blijde en droeve mysteries van de Rozenkrans begon uit te leggen als de «schilderijkens» die in zijn geest bleven en de oorzaak werden van dit «profanerend» boek.
    Voor mijn paart meen ik dat er in Holland nergens een katoliek causeur optreedt die voor een gemengd gezelschap het zo ver drijft. Felix had daarbij zijn kerkboek in zijn zak, waaruit hij, na afloop der causerie aan een belangstellende toonde hoe de Rozenkrans bij ons in Vlaanderen gelezen wordt.
    En daar pas zijn weer de poppen aan het dansen geraakt, nu Mevr. Steenhoff even in « het Centrum » een afkeurend woord over dit Jezusverhaal, 't Kindeke Jezus uitsprak, ten behoeve van jonge meisjes en vrouwen, die zulk boek al te graag in de heilige vastentijd lezen. En ik heb nu mijn kritische pen op het papier gezet om te tonen dat de H. Maagd-figuur in Timmermans veel overeenkomst heeft met die in «Het Leven der H. Maagd» varn Anna Catharina Emmerich. Het wordt immers Timmermans als een grief gerekend dat hij O. L. Vrouw uitbeeldt als een «zwakke vrouw», terwijl zij toch in de H. Schrift de « sterke » is.

    Maar aan voorbeelden uit Emmerich toon ik aan dat Timmermans én Emmerich beiden de natuurlijke zwakheden der Heilige Maagd niet verbergen, en ik stel het dilemma : ofwel is Emmerich profanerend, en dan is Timmermans het ook, ofwel is zij het niet, en dan is Timmermans het evenmin!
    Ik schreef U op 3 maart dat volgens sommigen Timmermans onder lezing de confesso pubblica zou gedaan hebben van een jongelingsfout die tot de intieme consciëntie had moeten blijven behoren, en dit alles, zo vertelde mij Persyn, omdat Timmermans gesproken had dat «Pallieter de vrucht was van een verkeerd leven».
    In die zin namelijk dat theosophie en okkultisme hem geheel van streek hadden gebracht. Men had er een «seksueel feit» willen door verstaan!

    De pastoor van Baarn heeft mij het mooie boek van Timmermans « Het Kindeke Jezus in Vlaanderen » cadeau gedaan. « Ik heb er niet veel aan, zei hij, ik verkies het bijbels verhaal. » Natuurlijk, ik ook! Die Hollanders snappen niet veel van onze Vlaamse kunst, ze komen er nooit achter ; hun beoordelingen zijn ook zo «tragisch» over Timmermans : ze zoeken er allerlei systemen achter. En dan worden zij zo pedagogisch-wijs, zo geleerd...
    Verontschuldig mij om deze lange brief. Hollandse redeneerzucht zit ook al in mij. Een echte plaag.

    Uw Karel

    ********

    29-03-2020 om 15:38 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    25-03-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Adriaan Brouwer - Sirius

    Felix Timmermans – Adriaan Brouwer
    Felix Timmermans -Anton Thiry – Begijnhofsproken

    Door Sirius uit De Standaard van 9-01-1949

    Tussen de thans postuum verschenen « Adriaan Brouwer » en de in samenwerking met Antoon Thiry geschreven «Begijnhofsproken,» waarvan een herdruk voorligt, schuift zich zo goed als gans het werk van de betreurde Felix Timmermans in. Een veertigtal jaren scheiden dit vroege geschrift van het laatste, jaren van een onafgebroken productiviteit, die ons enkele der voornaamste verhalen onzer moderne letteren heeft bezorgd.

    Heeft in die vier decennia Timmermans heel wat weg afgelegd, toch is het niet moeilijk verwantschap tussen de «Begijnhofsproken» en «Adriaan Brouwer» te onderkennen, — het bezwaarlijk afscheidbare aandeel van Thiry in eerst genoemd boek buiten beschouwing gelaten.

    Ofschoon sterk geëvolueerd, is het essentiële bij een schrijver, de stijl, in feite weinig veranderd : reeds in de Begijnhofsproken vindt men dit kernachtig-volkse, dit beeldrijke, ook dit min of meer pittoresk-folkloristische, alles elementen die zich later bij Timmermans in hoge mate zouden ontwikkelen en de wezenlijkste kenmerken zouden vormen van zijn zo fel uitgesproken persoonlijkheid.
    Wij hoeven het ons niet te ontveinzen, dat die kenmerken niet door een ieder als kwaliteiten zijn gehuldigd geworden. Ik geef grif toe, dat Timmermans er wel eensmeer van schijnt gevraagd te hebben dan ze op zichzelf geven kunnen. Met stijl, anders gezegd expressiewijze, hoe persoonlijk ook, is niet alles gezegd, zelfs als deze laatste aller goedkeuring en bewondering mocht wegdragen. Er is o.m. nog de breedheid van visie, de intensiteit van levensgevoel en geestelijke levensdoordringing en het is niet te ontkennen dat zelfs in onze letteren andere romanschrijvers Timmermans in zake penetratie der levensverschijnselen en -conflicten, zo psychologisch als sociaal, aanzienlijk hebben overtroffen. En toch heeft Timmermans iets op hen allen voor, dat wellicht de doorslag geeft : nl. het met niets en niemand te vergelijken, eigen karakter van zijn werk.

    Men neme b.v. zijn « Pallieter », met « Boerenpsalm » ongetwijfeld zijn meesterwerk. 
    Wij noemden het boek eens een expressionistische roman. Na jaren menen wij nog die karakteristiek te kunnen handhaven. Het nieuwe, jonge, frisse levensgevoel, de naïeve zinnelijkheid, de primitiviteit en onverbloemde afkeer van alle gekunstelde beschavingsvormen, het blijde optimisme dat in een zo schrille tegenstelling stond met de toonaangevende romanliteratuur van die dagen. — was dit alles niet kenschetsend voor de geest van levensbevestiging en levenswil, van terugkeer naar gezonde verhoudingen en eenvoudiger behoeften, die heel een deel der expressionistische beweging bezielde?

    « Pallieter » was (en is) een argeloze hymne aan de goedheid van het leven en de natuurlijke gaven der wereld, spontaan, ongezocht, ongekunsteld en oerkrachtig. Dit boek is in zover enkel te vergelijken met Gorterꞌs « Mei », maar oneindig minder verfijnd en minder gecultiveerd, precies wat op dit moment zoniet geverfd werd, dan toch blijkbaar aan onuitgesproken verwachtingen beantwoordde. Gorter liep te zijner tijd storm tegen de dode vormen en de benepen geest ener gemummificeerde literatuur en «Mei» was een der machtige golfslagen der vernieuwing, die een massa rhetorikale rompslomp voor goed wegspoelden. Maar cultuurinhoud en symboliek waren toch die van het laat-negentiende-eeuws individualisme en spijt de frisse toon is de grondgedachte van «Mei» pessimistisch. Van dit alles echter geen spoor in «Pallieter». Hier staan we voor 'n breuk met de geest van de tijd. Hier zijn leven en kunst beide a.h.w. weer natuur geworden in de plaats van cultuur.

    « Pallieter » heeft geen andere "bindingen dan die van het allereenvoudigste leven, geen andere behoeften dan de meest essentiële. Hij is argeloos als een kind, gezond en ongecompliceerd als een boer. Gretig is zijn zinnenleven, zijn geestelijke beslommeringen zijn nagenoeg onbestaande.« Pallieters » primitiviteit verklaart gedeeltelijk zijn succes, primitiviteit van geest en ook van vorm en stijl, — al zou men Timmermans onrecht aandoen hier in zijn kernachtige en beeldrijke, schoon onverbloemde volkse expressiewijze niet de hand van een knap prozaïst te zien. Het werk staat daar als in zijn aard iets geheel enigs, iets dat uit de band sprong van de toenmalige literatuur.

    Dit is zo opvallend, dat men het moeilijk lijkt te kunnen aanvaarden. Men heeft « Pallieter » voorouders willen bezorgen. Voor de ene was het « L'Ami Fritz » van Erckmann-Chatrian, en nog onlangs meende iemand anders «Pallieters» grootvader in Eichendorffꞌs «Taugenichts » ontdekt te hebben.
    Allemaal ijdel gebazel. Al kan men voor « Pallieter » voorzaten over tien generaties aanduiden, deze late telg van een eventueel zeer oud geslacht heeft het bloed van dit laatste toch op een verbazende wijze weten te verjongen — en daar alleen komt het op aan, al lijkt men dit juist niet altijd te willen aanvaarden.

    Intussen, Timmermans' reputatie van groot schrijver werd gewis goeddeels door zijn « Pallieter » in stand gehouden. Dat natuurlijk talent bleek nogal opvallend aan hoogten en laagten onderhevig. Een paar malen vatte hij onderwerpen aan, waarvoor zijn krachten hetzij ongeschikt, hetzij ontoereikend waren. Zijn in een mooi boek als « Het Kindeke Jezus in Vlaanderen » de schoonste kwaliteiten van zijn opmerkelijk debuut in de « Begijnhofsproken » geïntensifieerd terug te vinden, de mystieke tegenpool a.h.w. van de sensuele « Pallieter », zijn « Franciscus » en minder nog zijn « Bruegel » kunnen als zeer geslaagde werken gelden.
    Tot de Boerenpsalm ons weer Timmermans toonde op zijn best.

    Het lijkt wel, dat deze schrijver zich het meest op zijn gemak voelde, als hij aan geen bepaalde historische stof gebonden was en aan zijn vrij scheppende fantasie de losse teugel vieren kon, — wat nog eens spreekt voor het tot op zekere hoogte « natuurlijke » van Timmermans' begaafdheid.
    Het zeer persoonlijk geïnterpreteerde beeld dat hij ons van de grote heilige en de grote schilder schiep, vooral dan dit laatste, paste maar weinig in het historisch kader waarin wij gewoon zijn geworden het te zien, terwijl de schrijver ons moeilijk er van kon overtuigen, dat wij het te zien hebben zoals hij het ons toont. Er is in beide werken iets dat hapert, iets te naïefs en zelfs vaak onbeholpens, dat we bij Bruegel en zelfs bij St. Franciscus niet voetstoots aanvaarden kunnen.
    Dit ruw-primitieve en hoekige, dit ruig onontbolsterde aanvaarden wij daarentegen wel bij een fictieve figuur als de boer Wortel uit Boerenpsalm, waarin Timmermans, anders maar niet minder suggestief dan Karel van de Woestijne in zijn «Boer die sterft » iets als een synthese van alle heimatromans heeft gegeven.

    Zijn nieuw, postuum werk « Adriaan Brouwer » nu is naar de vorm met de Boerenpsalm verwant; alleen is het geen lof- of klaagzang, maar veeleer een biecht.
    Brouwer ligt, twee en dertig jaar oud, in het hospitaal op zijn sterfbed, en verhaalt zijn leven. Veel moois heeft hij ons niet te vertellen. Hij is er zich terdege van bewust dat hij roekeloos met zijn leven er zijn genie heeft gespeeld en het ene samen met het ander in kroegen en kabberdoesjes met rokers, drinkers en deernen te grabbel heeft gegooid. Nu is het te laat beklaagd en de stervende kunstenaar windt er geen doekjes om.
    Men kent Brouwers' leven slechts in de grote lijnen, weet dat hij te Oudenaarde «1605» geboren werd, een paar jaren te Antwerpen werkte, reeds in 1625 te Amsterdam opdook en daarna te Haarlem, waar hij ongetwijfeld met Frans Hals in aanraking kwam. Maar in 1631 is hij weer te Antwerpen, waar hij als meester in het St. Lucasgilde ingeschreven staat. Als schilder staat hij thans zeer hoog in aanzien, zelfs Rubens schijnt zijn kunst hoog op prijs te hebben gesteld.
    De bakker Joos van Craesbeek leerde hij schilderen en was met hem intiem bevriend ‒ ook met diens vrouw? Van Februari tot September zit Brouwer gevangen in de Citadel te Antwerpen, vermoedelijk wegens  een politiek delict. Zijn laatste levensjaren blijven obscuur. In 1634 woonde hij bij een Antwerpse plaatsnijder en overleed einde Januari 1638.

    Op dit stramien brodeert Timmermans zijn verhaal, als gezegd in de vorm van een soort belijdenis, zonder veel pogingen om het uitvoerig te reconstrueren, zoals Edmond van Offel en Ernest van der Hallen niet zonder succes hebben gedaan. Er is bij Timmermans kwestie van een jeugdliefde, van zijn moeder die hij zonder afscheid verlaten heeft en dit worden dan de voornaamste drijfveren van het heimwee, dat hem uit Holland naar Vlaanderen terugdreef. Maar zijn moeder is dood en zijn Isabel spoorloos verdwenen.
    Tamelijk uitvoerig wordt ons zijn verblijf bij Frans Hals verhaald, alsmede zijn betrekkingen met Joos van Craesbeek en diens vrouw. Natuurlijk spreekt Brouwer in zijn « biecht » over zijn kunst, maar meer nog wellicht over roken en drinken en boemelen. Met het ene zowel als het andere vulde Timmermans Brouwers' leven, dat hij snel laat opbranden in de dubbele vlam van de hartstocht voor de schilderkunst en de losbandigheid.

    Onverzwakt vindt men in dit boek 's schrijvers kruimige, schilderachtige stijl terug, zijn met veel pittige, vaak curieuze woorden gekruide taal en vooral zijn onuitputtelijke, eigenaardige beeldspraak, die zich in altijd maar nieuwe vergelijkingen en metaphoren botviert. Men kan over de wezenlijke doeltreffendheid van die vele figuren van mening verschillen, 's schrijvers vindingrijkheid en oorspronkelijkheid op dit gebied zal een ieder moeten toegeven.

    Men oordele : Het leven is een soep met vier troostende mergpijpen in : de drank, de liefde, de toebak en de kunst. — Ge wordt er van (van het Oudenaardse bier. n.l.) als een klok vol diepe klanken, ge voelt u Paschen tot in uwen kleinen teen. — zoodat wij onzen boterham naar binnen moeten werken als een drogen handdoek. — Thuis zit het leven gevangen in een zandlooper, hier strooit ge het rond als het zaad voor de vogels. — Daarin (bedoeld wordt de kunst) was ik steeds angstvallig en nauwgezet als een kwezel in den biechtstoel, — Ik kan zo rap schetsen als vliegen vangen in October. — Het ene geluk is nog niet binnen schuur of men piept al achter den hoek of er nog geen andere wagen aankomt.

    Die citaten haal ik reeds uit de eerste zeven of acht bladzijden. En zo gaat het door tot het einde toe. Het boek is om zo te zeggen een lange, ononderbroken beeldspraak één lang inwendig monoloog in een verbazend rijke figuurlijke taal uitgedrukt. De lyrisch-epische grootheid echter van de « Boerenpsalm » bereikt het niet. Heeft de schoon niet zeer grote, historische stof hier weer 's schrijvers vrije fantasie belemmerd. Het verhaal blijft, naar mijn gevoel althans, in het algemeen wat eentonig. Het gaat wat te veel over kroeglopen en nachtbraken, roken en slempen. Aan de voor de hand liggende verleiding, Brouwer als mens zowat op gelijke voet te stellen met het janhagel en klootjesvolk dat hij bij voorkeur schilderde, heeft Timmermans wellicht te veel toegegeven.

    Misschien is dit zelfs niet eenmaal historisch juist, want evenmin als men een boer moet zijn om boeren, een monnik om heiligen, een krijgsman om veldslagen te schilderen, evenmin hoeft men een liederlijk leven te leiden om het schorremorrie op het doek te werpen. Maar zelfs aangenomen dat Brouwersꞌ vroege dood het gevolg van bedenkelijke uitspattingen zou wezen, dan nog lijkt mij het beeld dat Timmermans hier van de grote schilder gegeven heeft, wat te weinig reliëf te hebben. Het blijft bij een schets in brede trekken waarin men meer de virtuositeit der penseelvoering en de frisse kleur (in casu de beeldrijke, pittoreske taal) dan de totaliteit der figuur, wat levenswaarheid, karakter, psychologische penetratie betreft, bewondert.

    « Adriaan Brouwer » lijkt mij beter geslaagd dan « Breugel » waar er beslist te veel zwakke zijden aan te wijzen zijn, maar zal mij noch «Pallieter » noch de « Boerenpsalm » doen vergeten.

    Tot het einde toe blijkt Timmermans in elk geval de oerkrachtige, verbluffend oorspronkelijke stylist te zijn gebleven als hoedanig hij zich in vrijwel al zijn geschriften openbaart.

    *******

    25-03-2020 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    22-03-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Pallieter rel - Lode Zielens

    DE "PALLIETER" - REL
    De "petite histoire" van de letteren...

    Door Lode Zielens uit De Volksgazet van 8-10-1959

    In het deel XII / 1958 van de «Handelingen» der «Zuidnederlandse Maatschappij voor taal en letterkunde en Geschiedenis» verscheen een belangrijke bijdrage over « De definitieve uitgave van Pallieter. » Daar wij voor de jongere generatie hetonderwerp niet van belang verstoken achten, terwijl de rijpere generatie wellicht nog slechts vage herinneringen aan de Pallieter -rel heeft, vinden wij het niet misplaatst, hier even bij bedoeld artikel van Dr. M. Cordemans stil te staan. Het was in de zomer van 1920 dat in Nederland (niet direct in Vlaanderen dus) het even voorbarige als overdreven gerucht de ronde deed, dat Timmermansꞌ «Pallieter» op de kerkelijke index zou zijn geplaatst.

    Korte tijd nadien bracht de bisschop van Utrecht, die steunde op een brief van de Romeinse Congregratie van het H. Officie, de gelovigen ter kennis «dat Pallieter verboden is te lezen, maar niet vernietigd hoeft te worden.»
    Voor de pers ging dit natuurlijk lang niet onopgemerkt voorbij.
    Het liberale « Vaderland » maakte zich vrolijk over de Katholieke bekrompenheid, doch de R. K. «Maasbode » antwoordde hierop met argeloos cynisme o.m. « ’t Is misschien gek, maar we hebben geen literair geweten.
    We hebben maar één geweten, en dat verplicht ons ons te houden aan de geboden, die de H. Kerk. Ons stelt». Wat niets aan duidelijkheid overliet, wat het Hollandse katholieke standpunt betreft... 

    Ook de Belgische bisschoppen hadden het rondschrijven uit Rome ontvangen maar  er, — typisch Belgische mentaliteit, zelfs bij de bisschoppen ? — het publiek alsnog geen kennis van gegeven.
    Hoe dan ook, een Brusselse correspondent van « De Maasbode » ging te Mechelen aankloppen en werd in kennis gesteld van het uit het Vaticaan ontvangen bericht, dat als volgt luidde :
    Eerwaardigste Heer en Eminentie, Onder de aandacht van de verheven Congregatie van het H. Officie is gebracht het werk, geteld «Felix Timmermans (sic) (Amsterdam P.N. van Kampen & Zoon) ».

    Dit werk is na nauwkeurige bestudering door Eminenties, de Eerwaardigste Kardinalen, die gelijk met mij de opperste Inquisitie vormen, in de zitting van Donderdag de 9e van de afgelopen maand, gequalificeerd als de wellust der zinnen strelend, de godsdienstige ceremonieën op oneerbiedige wijze behandelend, terwijl het de waarheden des Geloofs als het ware bespottelijk maakt, zodat het VOOR DE GELOVIGEN VOL GEVAAR is! Daarom hebben wij gelast, dat iedere Belgische en Hollandse Bisschop de Gelovigen zal vermanen, dat dit werk niet gelezen mag worden. Terwijl ik dit aan Uwe Eminentie schrijf, breng ik U de aan Uwe waardigheid verschuldigde eerbetuiging.
    Van Uwe eminentie de zeer toegenege Uwe Kardinaal Mery del Val.

    Men kan zich voorstellen, dat de katholiek Felix Timmermans, wiens rechtgelovigheid nooit in twijfel was getrokken in zijn vaderland, waar b.v. Rubens als één der hoogtepunten van de religieuze kunst beschouwd wordt, zich over het geval niet bepaald opgetogen uitliet, toen een medewerker van het Nederlandse en liberale «Vaderland », waarin hij trouwens zélf vaak artikels publiceerde, hem te Lier kwam opzoeken, waarna hij zelf zijn zienswijze op de zaak in een artikel kenbaar maakte (21 October '20).
    Hierin lezen wij o.m.: «'t Was dus waar! Ge kunt peinzen hoe ik verschoot!
    Zoveel jaren aan Pallieter geschreven, hem zoveel jaren gedrukt weten, en altijd gedacht hebben, dat boek heb ik als Katholiek geschreven, het is als Katholiek door Katholieken geprezen en nu duwt men, door opstook van een macht, die nooit zeggen zal : « Dat heb ik gedaan », Pallieter zo maar in een hoek.

    Dat is niet fair, en ik geef gelijk waar Léon Bloy zegt: « L’index est un guichet derrière lequel l’Eglise se déshonore ».

    Verder voegde de zich beheersende, doch diep gekrenkte en begrijpelijkerwijze verbolgen schrijver er aan toe, dat hij uit goede bron wist, dat het initiatief tot het inquisitoriaal ingrijpen niet van de bisschop van Utrecht, noch van die van Mechelen uitging, maar dat deze kool hem in elk geval via Holland gestoofd was geworden. Langs katholieke Nederlandse zijde werd hem dit stuk ten zeerste kwalijk genomen, ofschoon hij er nochtans in verklaard had, dat hij bereid was zich «voorwaardelijk » te onderwerpen, op conditie te weten, waar het schoentje precies knelde. Om hierachter te komen zou hij dan ook onmiddellijk de nodige stappen aanwenden, wat misschien op het eerste gezicht niet bepaald dapper kan schijnen, doch uit menselijk opzicht begrijpelijk is voor een man, die b.v. niet over de strijdlustige en onvermoeibare natuur beschikte, die Walschap tien jaar à vijftien jaar later aan de dag zou leggen.

    Hij riep de tussenkomst in van mejuffrouw Maria Belpaire, die grote invloed in de katholieke middens had, en zich onmiddellijk tot de eerwaarde heer Dr. Theodoor Van Tichelen wendde.
    Deze priester schreef terstond terug, dat Timmermans moest gered worden uit de klauwen der ketterjagers en erkende grif dat hij zich in de plaats van de schrijver veel verbolgener zou hebben gevoeld! In een volgend schrijven van deze priester heette het: «Die Hollandse kerels hernemen de drijverijen der voormalige ketterjagers.

    De Hollandse kath. moesten ze maar eens flink tot op hun huid uitkleden, 't Is het enige middel om ze mak te maken » Hieraan moet evenwel toegevoegd worden, dat de ergernis van Dr. Van Tichelen hoofdzakelijk werd ingegeven, door de gedachte, dat Pallieter voorgoed de katholieke lezers verboden zou worden, en dat hij tegen een eventuele zuivering blijkbaar geen bezwaren koesterde.

    Tenslotte trad Mechelen in verbinding met Rome om het verbod te verhinderen, door alle storend geachte passages en uitdrukkingen uit de tekst te verwijderen. Een Romeinse monsignore merkte in dit verband schamper op : «Pallieter zuiveren? De tekst verbeteren? Jawel. Maar wat doet U met de geest van het boek? Wanneer U een kopje koffie krijgt en deze U met suiker wordt geserveerd, terwijl U die zonder suiker zoudt willen, hoe moet die suiker er dan uit verwijderd worden? Dat gaat niet meer. »
    Hoewel, van het inquisitoriaal standpunt uit, deze opmerking nog niet zo gek was, werd er tenslotte een modus vivendi bereikt. Er zou op initiatief van Dr. Van Tichelen een gezuiverde tekst tot stand worden gebracht en deze zou als definitief worden beschouwd en gebruikt voor de zestiende druk, die in 1930 verscheen.
    Waaruit moge blijken, dat men niet naar de schier onvindbaar geworden eerste druk van de « Pallieter » hoeft op zoek te gaan om het boek in zijn oorspronkelijke conceptie te lezen, zoals sommigen het zich verkeerdelijk voorstellen.
    Zonder dat wij het geval willen minimaliseren, moeten wij hier echter aan toevoegen, dat het met de wijzigingen en weglatingen zo geen vaart placht te lopen, tenzij men het betreurt, dat het vaak om details gaat, waarover op de huidige dag wellicht noch de katholieke autoriteiten, noch de katholieke critici, noch de katholieke lezers zouden struikelen. Zinnen of zinsneden als de volgende werden o.m. weggewerkt: « Nu is het leven zot lak ’n hiet maagdeke » / « O Sinte Franciscus, die scheel zaagt van de honger! » / « ...en met onzere tanden beet hij heur in de malse hals en in de kaken. » / « Wa veur nen uil kan er nog nen hemel verlangen als hem zo iet ziet! / « Maar zij waren gewillig als ꞌt vlees van een jonge vrouw ». Voegt men hierbij nog een paar olijke zinspelingen op pilaarbijterijen en kwezels, zo is ongeveer het belangrijkste in verband met deze weglatingen aangestreept.

    Begrijpelijkerwijze heeft deze quaestie destijds heel wat Stof doen opwaaien en in de niet-katholieke middens, waar men belangstelling voor de literatuur koestert, heeft men Timmermans zijn concessies nooit helemaal vergeven. De Vlaamse katholieken waren trouwens ook helemaal niet opgetogen over het geval, doch gaven de schuld aan de Hollandse pastoors, die de kat de bel hadden aangebonden en hierbij blijken van Calvinistische kortzichtigheid hadden gegeven.
    Ondertussen ware het een beetje overdreven, dertig tot veertig jaar na de feiten, er de schrijver nog een kwaad hart om toe te dragen. Als mens, die aan het begin van zijn carrière stond, legde hij om diplomatische redenen het hoofd in de schoot. Hij was geen held of geen vechter. Doch naderhand hoeft hij nooit het essentiële wezen van zijn kunstenaarschap verloochend. En toen hij éénmaal zijn « Boerenpsalm » had geschreven (1935) bleek het duidelijk, dat hij zijn artistenziel niet voor een schotel linzen verkocht had...

    22-03-2020 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    15-03-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Boerenpsalm - Willem Rueder

    VAN PALLIETER TOT BOERENPSALM.
    Opmerkingen naar aanleiding van het boek "Boerenpsalm "door Felix Timmermans.  (5de druk).

    Door Willem Rueder uit Overtocht van juni 1945.

    Dit is de Timmermans van Pallieter. Nu heeft hij weer de bezieling gevonden, die een boek doet tintelen en glanzen van lyrisch uitdrukkingsvermogen. Er is weliswaar een groot uiterlijk onderscheid tussen de Timmermans van Pallieter en die van de Boerenpsalm. De bezieling is minder uitbundig geworden, maar even ware van pathetiek, veel bezonkener, maar niet minder suggestief in weergave en waarachtig van gevoel.

    Timmermans, de vlotte en gevoelige verteller, heeft zich hier gelouterd tot zijn kern i de boerenziel. Hier is geen afstand meer tussen auteur en verbeelding; dit is een dagboek, zij het een gestyleerd dagboek; een orde van elementaire doch bewuste overtuiging. Geen onvoorwaardelijke heroïsche verheerlijking van de arbeid, doch een tevreden aanvaarden; een toestemming tot het leven, dat vreugd en leed tezamen mengt tot een stille berusting voor de slagen. " de ouderdom is als een zeef, ze laat alleen de zon door, en ze verguldt de herinneringen. "

    Maar ook een stamelende dank voor al het mateloos schone.

    Een kunstwerk blijft altijd een mysterie. Wij praten en schrijven veel over "ismen", stylen, opvattingen en wat niet al. Misschien is het enige criterium al die theorie te kunnen vergeten en alleen maar te kunnen bewonderen; meer nog, - want wonderen gebeurt altijd nog op een afstand, - alle critische remmen, omdat het met die theorie toch niet zo heel erg klopt, te vergeten in een ontroering, die opgezogen wordt tot de verborgenste vezels van ons innerlijk. Een diep-voelend mens heeft in zijn scheppingsdrang zo heel veel niet nodig. Niets dan waarachtige bezieling; dat is alles, maar dat is dan ook alles.

    Pallieter was een abstractie, een kunstenaarsdroom, " de droom van een dichter, van een mens, die zich bevrijdt, iets uitroeiend in zijn hart, en bij het driftige begeren de levenskommer negeert " Pallieter stond niet in ons leven, doch in het subjectief- geïdealiseerde leven van den dichter.
    Dat was de afstand, die ons van Pallieter scheidde. In de Boerenpsalm is Pallieter in ons leven gekomen, met zijn schoonheid en zijn smart; zijn vreugden en zijn vrezen. De abstractie is realiteit geworden. Timmermans diepe menszijn heeft zich ook hier niet verloochend. Pallieter blijft de verrukkelijke bevrijdende droom, waar we in heimwee naar kunnen verlangen, maar deze Wortel. is de mens, die leeft in elk van ons, die leeft in den boer vooral en dus ook in Timmermans! Pallieter, de vogelvrije, de in de natuur volmaakt ongebondene, heeft zijn bodem gevonden en zijn geloof in Wortel met zijn land en zijn God.

    Luister naar Pallieter, .wanneer ; hij "goesting kreeg om het goede weer psalmeren" :
    "Gij maakt de omgeploegde aarde dronken; Gij doet ze dalen in hare voren; Gij maakt ze week door de regendroppelen en zegent haar uitspruitsel, dat zich zal verblijden. Ge gebenedijt, de krone Uws jaars van Uwe goedertierenheden en Uwe voeten druppen van vettigheid; zij bedruppelen, met vruchtbaarheid de weiden der woestijnen en de heuvelen zijn omvangen van verheuging."
    En naar Wortel ; "O Heer, laat niet  alleen het oog van ’t kasteel op mijn veld rusten maar laat ook Uw groot oog er over wandelen, en alles zal weer goed worden onder een glans van uwen alomvattenden blik, en het groeisel zal zich weer sappig en malsch oprichten doorvoed van den koelen dauw der hemelen.
    Dauwt hemelen, dauwt! zingt het liedje. Uwe voeten druppelen van vettigheid staat er in de boeken, maar met een traan van goedheid uwer oogen is de Wortel al tevreden."

    Pallieter, de dagenmelker, is uit het Netheland vertrokken, maar herkennen wij hen niet in Wortel? :
    " Ha, wat is er zoo jeugdig als bij ’t krieken van den dag, in uw werkbroek te schieten, naar buiten te wippen en de koelte van den morgen over uw vel te voelen ritselen. De nevel ligt nog op de velden. De vruchten, het kruid, het gras zijn overzadigd van dauwdruppels. Het is zoo schoon, en 't is zoo stil, dicht bij en heel in de verte. Ge hebt spijt, dat Ge moet hoesten, de zon breekt door den smoor, en de reuken van het veld rollen rond uw hoofd. Ge riekt den klaver, het koren, het beekwater; het mest, de bloemen, den honing, ge luistert naar den leeuwerik. En zoo staat ge daar in uw deur te asemen, den morgen in te drinken, lijk koelen drank, en van den groei van uw vruchten te genieten, van uw werk, dat daar zoo schoon ligt, ordelijk in voren en vlakken, lijk schoone tapijten. Ge wipt op van geluk en werklust, uw bloed trilt en ge zwiert, rijker dan een koning de staldeuren open. Ha, die warme reuk van beesten en mest."

    Timmermansꞌ werk is voor een groot deel symbolisch. Het zinnelijke suggereert dikwijls het bovenzinnelijke. De personen zijn vaak, wat we noemen, "typen". Vooral de bijpersonen. Vaak kennen we hun slechts in zoverre als ze in verband staan tot den hoofdpersoon of de hoofdpersonen; complexe karakters zijn het niet.
    Daaraan dankt zijn werk zo iets beminnelijke primitiefs gelijk de middeleeuwse schilders en miniaturisten, die elke associatie rondom den hoofdpersoon of het hoofd-gebeuren, groepeerden met een onbewust verwerpen van perspectief, zowel chronologisch als visueel. Zijn werken zijn dan ook geen weldoordachte composities.
    (Van Pallieter wist hij zelf, dat het eigenlijk geen roman was). Lyriek steunt nimmer in de eerste plaats op een positievermogen. Maar, meesterlijk verteller als hij is, weet hij om de levende draad van zijn lyriek, die zijn werk doorloopt al de fijne plastische details te schilderen en te verhalen; de aanrakingspunten van Pallieter of Wortel of hoe de hoofdpersoon mag heten (Timmermans blijft het toch) met de wereld rondom hem, de personen, die typen zijn, de natuur, die vaak draagster is van een symbolische gedachte.

    Zó schept Timmermans zijn dramatische hoogtepunten: hij schildert met dikke lijnen en vette sprekende kleuren; (vgl. de geraffineerd primitieve tekeningen, waarmee hij zijn boeken verlucht), hij speelt die functies tegen elkaar uit, die op een bepaald ogenblik elkaar het sterkst beïnvloeden en alles wat de aandacht van het hoofdgebeuren kon afleiden, verwaarloost hij. Hij bereikt hierdoor een nauwelijks geëvenaard suggestief uitdrukkingsvermogen.
    Dit procedé volgt hij ook; in de Boerenpsalm. Bijvoorbeeld, wanneer Wortel, radeloos en wanhopig, van angst, om zijn kind dat sterven gaat, Aloisken, den belezer laat komen :
    "De kwade hand, zei hij, ga naar kruiskensberg en als alle puttekens niet leeg staan dan zal ’t genezen als ge dan alle weken een jaar lang ꞌs vrijdags ꞌt gebed van Keizer Karel leest.
    Ik naar Kruiskensberg. Wat geluk! de puttekens waren vol.' Hoe ik ben thuis gekomen weet ik niet meer.
    Als gevlogen over heg en over haag.
    Maar als ik de deur open deed, lag ons Polleken dood in ons Fien haar schoot, 't zag groen.

    Na het ons doen ondergaan van Wortelsꞌ blijdschap maakt Timmermans de dood van Polleken tot ’n waarlijk tragische moment. Het schone bestaat slechts bij de gratie van het lelijke. En omgekeerd.
    En wanneer Wortels' Kruislievenheer niet wil vlotten en hij Frisine, de huishoudster vraagt voor hem te willen poseren : "Ze leunde met den kneukel van haren wijsvinger op de tafel en stond voor mij met gesloten ogen. Verbaasd bezag ik haar natuurlijk, dat ik van alteratie geen kerf deed. Ik zat haar maar te bezien met den Jezus op mijn knieën en het mes in de hand. Ik zag haar en het zweet welde op mijn voorhoofd. Een gezonde kloeke vrouw stond vóór mij, met een dikken witten hals, stevige borsten die op en neer gingen. Zelfs met haar ogen toe overmeesterde ze mijn hart. Mijn blik wandelde bewonderend over haar lichaam. Wat een aantrekkelijke vrouw, een lust, een verlokking, en tegelijkertijd boezemde ze ontzag in en ging er van haar iets baasachtigs uit. Geen week wijf. Een die men zoo maar niet aanpakt, die men zelfs vreest, en als zij niet eerst begint met verliefd te worden, weet een mensch niet meer hoe, te draaien en te keeren om haar te winnen. Ha, wat een ogenblik! Ik voelde mij doordaverd worden van hel en duivel.
    Ik had haar op dit ogenblik zowel mijn mes , in hare borst kunnen ploffen, als ze tot mij trekken en haar breken onder mijnen hartstocht.

    Goed dat ik naar den Jezus zag, en ik hoorde zijn stem. Die stille stem die al zo lang, zonder woorden, mijn gedachten onrustig maakte. Ik had in snikken kunnen losbarsten.
    Dat zijn momenten dat uw ziel en uw vleesch als vaneen gereten worden."
    Dit zijn de momenten, dat Timmermans het meest oorspronkelijk is. Een geestelijk innerlijk conflict dat wordt verzinnelijkt tot vrouw en kruis. Geen abstracties van geweten of rem-complexen; een vrouw van vleesch en bloed; een kruislievenheer van hout. Timmermans is dan ook geen moeilijk schrijver, maar het is zijn grote verdienste de oneindige wereld van het abstracte, waar woorden slechte begrippen kunnen stamelen, te binden aan het vertrouwde dagelijkse zinnelijke wereldbeeld. Alle symboliek en ook deze, vergt weliswaar een grote zelfscheppende werkzaamheid van den lezer, maar voor wien de macht daartoe bezit, kan het de vreugde aan dit werk slechts verhogen.

    Zo zijn er talloze voorbeelden te geven. Timmermansꞌ symboliek schuilt niet zozeer in het woord, dan wel in de voorstelling, minder in de stijl dan in de verbeelding.
    Vooral in dit werk, dat veel tragische episoden bevat, dat op menigeen zelfs een indruk van tragiek zal maken, alhoewel dat volstrekt niet Timmermansꞌ bedoeling kan zijn, treft ons de stille triomf van de humor, het felste wapen van den mens, die het betrekkelijke van elks klein streven peilt, de valsheid van veel traditioneel gevoel en het dwaze van een strijd, tegen machten, die sterk zijn als God zelf. Timmermans humor is niet zozeer groots in het enkele komische moment; de verdienste daar in schuilt in de gestyleerde verwerking van de volkshumor. Groter is hij in het gesynthetiseerde beeld, van Timmermansꞌ werk; als geesteshouding.

    Het is die humor, die zijn werk meestal behoedt voor pathetiek, rethoriek, en melodrama, waarvoor het gevaar lang niet denkbeeldig is.
    Timmermansꞌ werk is niet actueel. Hij past weinig of niet in welke artistieke stroming dan ook. Hij is meer van alle tijden dan specifiek van de onze. Hij is als zijn volk, dat hij in zijn werk vereeuwigd heeft : wisselend van uiterlijk, maar in wezen steeds dezelfde. En als typisch "volks" schrijver, die zijn inspiratie direct put uit dat volk en niet indirect uit de grootsten, de individuen uit dat volk, past hij wellicht meer in het middeleeuwse wereldbeeld (wat de West-Europese cultuur betreft) dan in het onze.

    In Timmermans is iets van den Gothieker, die zich uitleeft in vormen en geïmproviseerde ornamenten, meer dan in een harmonische grote compositie, wiens vormgeving meer een beeld is van steeds wisselende strijd om het ene ideaal, dan de gestalte van een goddelijk genieten en bezonnen rust ; meer een drager van symbolische waarde, dan een concrete aesthetische gestalte op zich.
    Het is om dat weinig tijdsrepresentieve, dat Timmermansꞌ werk vaak zo verschillend door de critiek is beoordeeld. Al wie zich op een principieel dogmatisch religieus, aesthetisch of ethisch standpunt stelt bij de beoordeling van dit werk, kan vaak niet anders dan het, profanerend, artificieel of oppervlakkig woordengespeel verwijten. En dat is eigenlijk heel jammer. Want Timmermansꞌ werk is in zijn beste momenten van een zo diepe en raadselachtige problematiek als den mens zelf. En daarin loopt veel critiek dood.

    *******

    15-03-2020 om 15:58 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    14-03-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De zachte Keel - Frans Verstreken

    " Muziek maakt al lawaai genoeg "
    (Constant Snijders  in  'De  zachte Keel')

    Door Frans Verstreken uit de brochure 'De zachte Keel' in 30/01/1968

    Niemand zal betwisten dat Felix Timmermans geen dramaturg was. Uit zijn boeken, die de lezer nog steeds een geluksgevoel blijven schenken, stralen zijn grootste verdiensten : een blijgeestige vertelkunst, gevoed door een sterke verbeeldingskracht, een originele beeldspraak en een dichterlijke visie.
    Maar de schrijver vermocht niet zijn verhalen in een vlotte toneelaktie te transponeren.
    Buiten beschouwing laat ik zijn vertaalwerk en 'Holdijn' (1911), dat als drama een mislukking was.

    In samenwerking met Eduard Veterman ontstonden Timmermans' meest gewaardeerde stukken. Het aandeel van deze Haagse letterkundige en regisseur is belangrijk. Uit het te bewerken boek ontwierp hij het skelet met de dramatische motieven. Hij was verantwoordelijk voor de toneel technische vormgeving. Timmermans borduurde verder op dit stramien. Hij zorgde voor een pittoreske aankleding en gaf de dialogen hun kleurige eindtoets.
    Uit die innige, professioneel verantwoorde samenwerking groeiden het groteske 'Mijnheer Pirroen' (1922), de kerstlegende 'En waar de Ster bleef stille staan...' (1924) en het ontroerende 'Leontientje' (1926).

    Deze werken staan nog geregeld op menig repertoire.

    'De hemelse Salomé' (1930) is het enige oorspronkelijke toneelstuk dat Felix Timmermans alleen voltooide.
    Dr. Karl Jacobs dramatiseerde 'Het Kindeke Jezus in Vlaanderen' (1933) ; de Lierse auteur zelf vertaalde de Duitse toneelbewerking terug in het Nederlands (1938). 'Die sanfte Kehle' (1937), in het Nederlands onuitgegeven, ontstond in samenwerking met dezelfde Duitse toneelschrijver en kenner van de Vlaamse letterkunde.
    Met medewerking van de operette-librettist en regisseur Hendrik Caspeele schiep Timmermans 'Het Filmspel van Sint-Franciscus' (1938), dat als openluchtspel werd gekreëerd.
    Jacobs was ten slotte medewerker voor de toneelaanpassing van 'Pieter Brueghel' (1943).
    Toneelmatig zijn deze werken (1930-1943) vrij zwak. Het ontbreekt aan dramatische spankracht, éénheid van handeling, een fascinerende verwikkeling en een verrassende ontknoping. In plaats van een gesloten struktuur, blijft het doorgaans bij een aaneenschakeling van bekoorlijke taferelen met enkele Timmermansiaanse hoogtepunten.

    De toneelbewerkingen van P.G. Veens (pseudoniem van zijn stadgenoot Gommaar Torfs) mocht Timmermans niet meer beleven : 'De Kerstmis van de Krab' (1955) en 'Boerenpsalm' (1956).
    In zijn Timmermans-herinneringen beschrijft Dr. Karl Jacobs, die verscheidene boeken van de Lierse letterkundige in het Duits vertaalde, het groeiproces van 'Die sanfte Kehle'. Vooraf bespraken beide auteurs hun werkschema : Timmermans had het thema bedacht, Jacobs zou instaan voor de dramatische ruwbouw, waarna 'de Fé' de dialogen zou schrijven. In de praktijk kwam van dit plan niets terecht.
    De taken kruisten elkaar, het werk werd vaak langdurig onderbroken, de hele opzet vorderde moeilijk per briefwisseling. Het bleek noodzakelijk dat Karl Jacobs te Lier kwam samenwerken. Tijdens voorbereidende wandelingen werden de inspiratiemotieven bezocht : huis en tuin van de burgemeester, winkeltjes van bakker en schoenmaker. Ze gingen praten met mensen die onbewust model stonden voor de toneelpersonages.
    Felix vertelde autentieke anekdoten, die in het stadje mondgemeen waren en die ze ten tonele zouden voeren.

    'In Lier mag het blijspel in geen geval opgevoerd worden.' zei Timmermans, 'want dan zou ik mij niet meer op straat durven laten zien.'

    Uit beider samenwerking ontstond de 'chronique scandaleuse'. De Lierse schrijver ruilde zijn goedlachse ironie tegen een hekelende toon. De satire op bepaalde groepen uit zijn geboortestadje verdraagt wel enige charge. 'Die sanfte Kehle' word kennelijk gevoed door plaatselijke bronnen. De Lierse achtergrond valt niet te loochenen en gekende situaties schemeren door de tekst. In deze lachspiegel herkennen wij onszelf. De oorspronkelijke titel 'Orpheus' word gewijzigd om voor Lierenaars al te doorzichtige redenen.

    De kreatie vond plaats te Keulen in oktober 1937. Tot het laatste uur bracht Timmermans nog korrekties aan, waarbij regisseur Vitus de Vries als adviseur optrad. De Lierse auteur en illustrator ontwierp dekor en kostuums. Het sukses was enorm. De toneelrecensies zwaaiden hooggestemde lof over dit 'volksstuk'. Men noemde het blijspel 'een greep uit het volksleven', 'een spektakel van humor, van grappige woordspelingen, van komische situaties, van grove scherts en menselijke zwakheden, zodat het een genoegen is voor akteurs en toeschouwers.' Karl Eiland besloot : 'Timmermans' sprong op het toneel is gelukt.' Vooral de sappige, onverbloemde taal en de plastische schildering genoten grote waardering. 
    Schreef Richard Litterscheid : 'ein Meisterwerk szenischer Kleinmalerei und warmblütiger Charakterzeichnung.'
    Ook elders in Duitsland kreeg 'Die sanfte Kehle' open doekjes. Op twee speelseizoenen kwam het stuk in een dozijn schouwburgen, totdat de reeks opvoeringen afbrak op een wenk van de hoogste autoriteiten.

    In januari 1938 verscheen 'De zachte Keel' vóór het voetlicht in de K.N.S. te Antwerpen. Pers en publiek prezen de regie van Joris Diels en de vertolking van Lize Van Camp, Robert Marcel, Jan Cammans, Remi Angenot, Jeanne De Coen en Greta Lens. Ondanks de uitstekende bezetting werd het toneelwerk door de kritiek ongunstig onthaald. Sommige kranten spraken van 'langdradigheid' en 'goedkope effekten'. Het blijspel hield één week de Antwerpse planken. Nadien verdween het in Vlaanderen van de affiche.
    Het bleef in het Nederlands onuitgegeven.

    Het stuk cirkelt rond de pochhans Constant Snijders, die als dirigent van de zangvereniging 'De zachte Keel' de rust in het Netestadje komt verstoren en er de hartstochten ontketent. Nochtans is deze muzikale pierewaaier geen eigenlijk hoofdpersonage, want de karikaturale burgemeester — tevens voorzitter van de koorvereniging, — zijn levensblije vrouw, de vlaaikensbakker Soke Van der Musschen met zijn zoon en het schoenmakersgezin Piet Lantaarn zijn belangrijke en dik in de verf gezette nevenfiguren in dit web van soms kunstmatig ingewikkelde situaties.
    Het gebrek aan karakterontleding wordt vergoed door de 'couleur locale', de rake typering van mensen en dingen en de humoristische samenspraken.
    Regisseur Jozef Saerens is zich bewust van de zware opdracht. Hij meent dat het blijspel alleen te Lier belangstelling kan wekken omwille van de provincialistische anekdotiek, de vaak geestige tekst met schilderachtige volksgezegden. Het is een brok levende folklore die vooral in het eerste bedrijf tot uiting komt. Talrijke coupures werden in slappere speelfazen aangebracht, herhalingen en verouderde monologen doorgehaald, krachtpatsers gemilderd en nodeloze vertakkingen van de intrige gesnoeid. Aldus versoberd zonder de geest van Timmermans te schaden, wordt 'De zachte Keel' in 1968 speelbaar, mits volgehouden hoog tempo.

    In de Nederlandse brochure werden door regisseur en akteurs vele uitdrukkingen vervangen door typisch Lierse dialektvormen. Een waagstuk is het alleszins streektaal naast A.B.N. te laten spreken.
    In dit stuk praat de burgerij Nederlands, terwijl de volkslui zich in hun onvervalst Liers dialekt uitdrukken.
    Dit prettig kontrast, dat vooral in het begin bevreemdend kan lijken, tekent nochtans de schrille tegenstelling van sociale klassen in de kleinsteedse Biedermeiertijd. De Franssprekende elite uit de vorige eeuw hield zich in de realiteit toch ook op grote afstand van de bevolking.
    Die breuk kan op toneel slechts door A.B.N. – dialekt worden gesuggereerd.

    En toch aarzel ik niet deze verbondsvoorstelling toe te juichen. Door dit prijzenswaardig initiatief krijgt het Lierse publiek wellicht de enige gelegenheid kennis te maken met dit vrijwel onbekende werk van Felix Timmermans. Dat de spotlights een minder briljant facet van zijn kunst belichten, zal de talloze bewonderaars van de geniale schrijver niet beletten er blij om te zijn dat deze première-in-eigen-stad het totaalbeeld van zijn artistiek oeuvre helpt vervolledigen. De scenische onvolmaaktheden van 'De zachte Keel' doen niet de geringste afbreuk aan de hoge waardering van Timmermans als dichter van poëzie en proza. 'Onze gebreken zijn een deel van onze kracht,' lezen we immers in 'Adriaan Brouwer'.

    Een paar toneelvlekjes kunnen de vele glanspunten van zijn kunst niet verdoffen.

    *******

    14-03-2020 om 10:13 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    02-01-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Feestelijke Groeten

    Féestelijke groeten van de Fé

    Ontwerp van Thomas Boon - 2020

    Deze unieke kaarten (gratis) zijn te bekomen aan de balie van de Fé Bibliotheek in Lier

    ********

    02-01-2020 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    22-12-2019
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Merkwaardige gesprekken - Gommaar Timmermans

    Merkwaardige gesprekken

    Door Gommaar Timmermans uit Knack van 2/09/1992

    - Zie toch is, de beesten ! Kompassie moest ge daar niet verwachten !

    Frans, ne grote zonder zout voor meneer. 't Is niet om aan te zien al die... zonder zout voor meneer,

    Frans, moet ik hier alles tien keren zeggen?

    Ja, ja, de mensen kunnen mekaar wat aandoen, met ketchup alstublieft.

    Frans, gooi er is 'n curryworst in... oude mensen, kinderen. vrouwen, geen pardon !

    Dat moet daar verschrikkelijk geweest zijn — veel mayonaise voor de mevrouw, hewel, hoe is 't met de
    klein ? Wat ? Al tandekes! Ja, dan hebt ge'r veel last mee. En al dat ju doen met gewoon mensen in zo'n schoon land, ik mag er niet inkomen toen in '42...

    Verder kon ik niet meeluisteren, want mijn grote portie frieten zonder zout werd mij overhandigd en ik ging er in looppas mee vandoor om ze warm en nog dampend, maar zonder slap te worden, op tafel te brengen.

    Het bovenstaand gesprek mocht ik bijwonen toen ik met een holle maag en een thuis wachtende eega aan een frituur mijn beurt stond af te wachten. Het was één van die frietpaleizen van chroom en neon waar in een hoek naast de ketels en boven het stoofvlees en schep, een kleurteeveetoestel geplaatst was om de tijd aangenaam te verwijlen bij het voorbakken of tijdens de slappe momenten.

    Die bepaalde avond vertoonde men "The Killing Fields" en ik mocht van geluk spreken dat ik de plaat kon poetsen eer er nog gruwelijker taferelen boven de sudderende stoverijen vertoond werden.

    Ik heb last met het tafelen tijdens het vertonen van een slachtpartij, al is ze dan volledig in de studio's opgenomen, de decors van karton en stoffeerwerk en zijn de beulen zowel als de slachtoffers ingehuurd.

    Ik heb in mijn huis een ouderwetse spoelbak, zo een gietijzeren monument dat op twee sierlijke, eveneens van gietijzer vervaardigde sokkels rust. Een meterslange ketting met een knots van een porseleinen trekker eraan bedient een mij onbekend mekaniekje dat het water doet vloeien of opspaart. Ik heb deze ingenieuze konstruktie doen afbreken.

    De slopingswerken zijn een waar succes te noemen, slechts twee doornen bleven in het vlees zitten : twee bouten die dwars door de muur zaten en daar van een moer voorzien waren. Deze ijzeren tweeling droeg er zorg voor dat de spoelbak niet op je hoofd terecht zou komen. Mooi is echter iets anders en daarom sprak ik onze huisschilder aan om met gezamenlijke krachten de bouten te verwijderen.

    - John, die bouten zouden er morgen uit moeten.

    - Ja, meneer.

    - Maar die bouten zitten los in de muur zodat je de moeren er niet af kan draaien of er moet langs de andere kant iemand de bout met een tang vasthouden.

    - En dan kan ik langs deze kant met een tang de moer eraf draaien.

    - Juist John, maar ik heb maar één tang. En we hebben twee tangen nodig.

    - Jamaar, wacht eens meneer, ik heb thuis nog een goeie tang. We doen het zo, jij staat in het WC op een stoel en houdt met uw tang de kop van de bout vast en ik sta hier op een stoel en draai met mijn tang de moer eraf.

    - Juist John, zo gaan we het ꞌm lappen.

    - Weet je wat ik ga doen meneer ?

    - Nee John ?

    - Ik ga morgen die tang meebrengen !

    - Een uitmuntend idee, John !

    De telefoon rinkelt. Ik neem de hoorn op.

    - Hallo, met Timmermans.

    - Spreek ik met meneer Timmermans ?

    - Ja, mevrouw.

    - Met Gommaar Timmermans ?

    - Ja, mevrouw.

    - De zoon van Felix Timmermans ?

    - Inderdaad, mevrouw.

    - In dat geval zou ik u eens een vraag willen stellen, meneer Timmermans.

    - Jazeker, mevrouw, doet u maar.

    - Wel, uw vader heeft ooit een kindervertelsel geschreven, namelijk "De Bende van de Onzichtbare Hand", kent u dat ?

    - Ik heb dat vroeger gelezen, mevrouw.

    - Welnu, daarin komt een passage voor waarin een toverheks een zalf maakt die u onzichtbaar kan maken als men zich daarmee instrijkt.

    - Best mogelijk, mevrouw, maar het is wel lang geleden dat ik dat verhaaltje gelezen heb, en ?

    - Zoudt u me kunnen zeggen welke kruiden of andere zaken zij voor die zalf gebruikte ?

    - Hoe bedoelt u, mevrouw ?

    - Wel wat deed die toverheks in de zalf die iemand onzichtbaar kan maken ?

    - Ik heb er geen flauw idee van, mevrouw.

    - Ziet u, ik interesseer me sterk aan kindervertelsels en tevens aan volkskunde, daarom had ik graag de formule van de onzichtbaar makende zalf, om die met andere onzichtbaar makende zalven uit volksvertelsels te vergelijken. Zou het mogelijk zijn dat er giftige organen werden gebruikt, en padden, slangetjes, ogen van kikkervisjes en kikkertenen, vleermuishaar en een hondetong, één of meer adderlongen, een hagedissepoot, een schub van een draak, een wolvetand, een jodenlever, een geitegal...

    - Nee mevrouw, ik denk dat u het over het brouwsel van de drie heksen uit Macbeth heeft — en ik denk niet dat het iemand onzichtbaar maar wel dood kan maken, het antigifcentrum kan u hierover uitsluitsel geven.

    - Meneer Timmermans, kan het ook niet het hart van een vleermuis of dat van een zwarte kip of een kikkerhart geweest zijn ? Denk eens goed na.

    - Ik zou het niet kunnen zeggen al hing mijn leven ervan af, mevrouw, maar wat u daar opnoemt, wordt in "De Kleine Albertus" ten zeerste aangeraden als u zich ongezien wil verplaatsen. (Tot mezelf: Ik zou er veel voor over hebben om op dit ogenblik niet enkel onzichtbaar maar ook onvindbaar te zijn.)

    - Misschien, als het niet te veel gevraagd is, kunt u eens bij gelegenheid in de nota's van uw vader kijken of er niet ergens de ingrediënten van die zalf te vinden zijn. Te meer, er is in een ander vertelsel met als titel "Jan Soldaat" nogmaals sprake van een zalf die een wonde, ja zelfs een afgehouwen lichaamsdeel onmiddellijk geneest, niet ongelijk de zalf die "Sterke Jan" gebruikt in de Vlaamse Vertelselschat.

    - Zodra ik ook maar een ogenblik tijd heb zal ik mij in deze zoektocht werpen, mevrouw.

    - Dank u op voorhand, meneer Timmermans.

    - Graag gedaan, mevrouw.

    Wat ik nu nodig heb is een alambik wijn om mijn zielewonden onmiddellijk te helen en een potje zalf om de telefoon te doen verdwijnen.

    - Hallo, spreek ik met Gommaar Timmermans.

    - Ik zit hierover in het restaurant een kop koffie te drinken, mag ik even bij u binnen wippen om één en ander te bespreken ?

    - Jazeker, en mag ik u vragen waarover ?

    - Het is te gecompliceerd om over de telefoon uit te leggen, maar ik ben zo bij u.

    - OK, tot seffens.

    - Dank u, ja, tot seffens.

    Deze man moet over het potje met zalf om zich onzichtbaar te maken beschikt hebben, want wij zijn nu twee jaar later en ik heb hem nóg niet gezien.

    Gommaar Timmermans

    *******

    22-12-2019 om 11:26 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    01-12-2019
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.En als de Ster bleef stille staan - Top Naeff

    En als de ster bleef stille staan...
    Felix Timmermans en Eduard Veterman

    Door Top Naeff uit De Amsterdammer van 14/02/1925

    De versche tooneelsneeuw sjilpte onder de voeten, en de schaduw der armzalige "Drie Koningen" lag geëtst over het wijde, witte land. Een knotwilg rekte zijn knokige armen, als het Spookbeeld van Satanꞌs Moer zelve, in de verte teekende zich het zwart geraamte van een hekje af.

    Naturalisme, alles echt, maar dit wezenlijke opgenomen in de onwezenlijkheid van den grauwen winteravond, opgeheven in de gewijde atmospheer van den naderenden Kerstnacht. De Kerstgedachte en de stilte doen den vromen schaapherder Suskewiet, in zijn melancholieke vermomming, knielen in een hoekske, en Schrobberbeeck, de bedelaar en Pitje Vogel, de palingvisscher, zijn gezellen, die niet hem doolden door den avond om de bordpapieren "ster" te laten draaien voor wat centen en wat brood, volgen zijn voorbeeld.

    Den weg naar de herberg van Polien terug hebben ze verloren en in hun angst voor het "ongewone" rondom, zijn ze tot alles bereid. En wijl ze de woorden van het "Onze Vader" lang vergaten "hommelen" ze er maar zoowat van eigen vinding devotelijk tusschen-door. Dan staat daar opeens de verlichtewoonwagen met den voerman, die op Josef gelijkt, en binnenin de Moeder met het zoogend Kindeke, arme lieden, die zeiden niets te bezitten. En de drie Koningen, ze weten zelf niet waarom ze het doen, en voor twee van de drie wordt het een ras berouw, geven al wat ze met "de Ster" hebben bijeengescharreld. en ze durven daarbij nauwelijks opstaan uit hun gebogen houding, en hun stemmen worden al stiller en beschaamder, omdat zij maar menschen zijn, en dit de Heilige Familie wel kan wezen....

    Naar de rij offeren zij: "En dit van mij ... En nog dit van mij... En ook dit nog"...

    Zóó lang, tot ze niets meer te geven hebben, en uit den woonwagen een teedere vrouwestem het wonder bevestigt: "Net als vroeger"… Dit tooneel was, in innigen toon gesproken, iets zeer schoons, broos als de IJsbloemen op de ramen, en gansch van aandacht verstild. Een "wonder" ook van regiekunst.

    Het had me bijna verzoend met de verschrikkelijke epidemie, die succès-boekcn in den smeltkroes werpt om te kijken wat er voor het tooneel effectvols uit te voorschijn wil komen. Maar daarmee zouden we Felix Timmermans en zijn aardige Driekoningen-triptiek al te zeer onrecht doen.

    Aan hem is, evenals aan Dickens, wiens "Krekeltje achter den haard" op gelijke wijze werd "geëffleureerd", om een Haagsch woord te gebruiken, als auteur te veel verbeurd. Het beste van zijn vertelsels is immers: de stem van den verteller, en wat blijft daarvan wanneer anderen — de bekwame heer Veterman, die met dezen Vlaming niets gemeenzaam heeft er tusschen door gaan "hommelen", gelijk Pitje Vogel in het gebed?

    De schrijver van Pallieter is het Zondagskind van de groot-Nederlandsche letterkunde.

    Men kan de belangstelling in zijn gulle persoonlijkheid, in vergelijking met stugger, maar ook dieper schrijversnaturen, wat overdreven achten, zijn onweerstaanbare glimlach ontwapent elk bezonnen oordeel en wie zou niet dankbaar aanvaarden wat zoo welig uit de bron welt al van den aanhef af…

    Maar hij moet den lezer dan ook louter en alleen zelf te woord staan.

    Het eerste "luik" — men had wellicht dit geheele spel ook op het tooneel in het kader van een drieluik kunnen vatten? — geeft inderdaad het "wonder" in het natuurverschijnsel: dat drie arme schooiers er toe komen, gedachteloos en onbegrijpelijkerwijs, af te staan wat zij noode missen kunnen, zóó-maar, doordat hun hart op een oogenblik inniger begon te kloppen voor een heilig beeld van liefde en leven.

    Voor een niet-katholiek konden hiermede de wonderen, en bijgevolg de intensiteit der gebeurtenissen, op, en de pittoreske figuren, als menschen, boeien ons dan voor den langen avond te weinig meer. Dat de vrome schaapherder Suskewiet de zaligheid deelachtig wordt en aan de hand van het Jezus-kind den hemel binnenwandelen zou, was te verwachten, dat Pitje Vogel, al kan hij het kiekendieven niet laten, desniettemin berouwvol en verlost mag sterven, lag mede in de lijn van schrijverꞌs belijdenis, en dat Schrobberbeeck de eer te beurt valt het beeld van "Onze lieve Vrouwe van Zeven Smarten" in zijn armen door de sneeuw te dragen, gelijk het ezeltje op Pieter Breughel's "De volkstelling te Bethlehem" Maria op zijn rug rijdt over het ijs…lezen we, puur l'amour de lꞌart, veel liever in het kindervertelsel dan dat we het zien "uitgebeeld" op het geduldig tooneel. Juist doordat de charmante verteller er daar zoo luchtig langsheen gleed, volstrekt niet met de bedoeling u iets op te dringen en dadelijk bereid tot een kwinkslag, een kleine profanatie desnoods, wegens de goede verstandhouding.

    Maar wanneer we dat alles zien uitgewerkt, positief aangepast en afgemeten, met onvermijdelijke inslagen van het technisch vernuft, dan ligt het ons te zwaar op het hart en naar den inhoud valt het veel te lang. Anderhalf uur is voor een gelegenheidsspel voldoende. Het beruchte blauwe potlood der regie had zich hier als een zeis mogen zwaaien zonder noemenswaardig verlies. Den onmisbaren "Satan", dien wij ons gemakkelijk als een moedelijken middeleeuwschen "Moene" voorstellen, ware bij korter verschijning niet tot dezen modernen treurspelheid uitgedijd, zoodat de vertolker niet wist wat hij met zijn bizarre figuur moest beginnen om het leege tafereel te vullen. Het sterfbed van Suskewiet (het middenluik) zou meer indruk hebben gemaakt, als het daaropvolgend zijluik minder van ons had gevraagd.

    Op deze hoogte deed ook de vraag zich gelden of niet — nu het grove van de Vlaamsche boer de aandacht meer en meer levendig moest houden — een  gestyleerde, primitieve monteering, in den trant van het bont-gekleurd kinderspeelgoed; "het kindje in de kribbe en al het vee van den stal er omheen", zooals men dat onder den Kerstboom nog wel vindt uitgestald, voor dit spel voordeeliger zou zijn geweest?

    De opgave was tweeslachtig, en dat Van der Lugt eraan gehouden heeft bovenal het dichterlijke te accentueeren is zijn rechtvaardige zaak. Wat hij er onder deze omstandigheden broksgewijze van heeft weten te maken: een strak en mild droombeeld, verdient onverdeelden lof, zoowel voor den regisseur-metteur-en-scéne als voor den décors-schilder Frans van der Kooy.

    Bij de première speelde de belichting — dat allersubtielste instrument — nog enkele parten, en men weet nooit wat dat in een anderen schouwburg weer geven kan.
    Het ontroerend sneeuwlandschap van de eerste Kerstmis, waarbij men aan niets stoffelijks meer dacht, slechts zuivere nachtelijke atmosfeer proefde, hoe noodlottig veranderde het, toen de zon scheenvóór de hut van den schaapherder, in wat we indertijd een "oleographie'" noemden.
    Doch hoe schoon was daarop weder het woud met zijn rechte, besneeuwde stammen en het eenzaam bidkapelletje, waarin Annie van Ees de illusie van het kobalt-blauwe Moedergodsbeeldje hoog hield.

    En ook het slottafereel: Christus aan het kruis — een voorstelling waarnaar weinigen in den schouwburg begeerig kunnen zijn — was zóó voortreffelijk geslaagd, dat het korte oogenblik waarop het zichtbaar werd, nochtans in schoone, zij het voor den aard van dit spel te schokkende, herinnering bleef.

    De zorg aan deze uitzonderlijke vertooning besteed, redde den avond en bewees de macht van het theatrale leven, dat bij zulke luttele gegevens, als uit de planken opbloeit. De meeste spelers hadden zich van den Vlaamschen tongval niet veel eigen kunnen maken, wat wel jammer was omdat het zoet-vloeiende, opene van die taal er de eigenlijke argeloosheid aan geeft. Cor van der Lugt vond voor "Suskewiet" een noordelijken, maar fijnen, in het landschap passenden, en kinderlijk-vromen toon, en hield dien strak; dat het wat eentonig werd lag aan de bewerking, welke den schaapherder binnen het "kleuterig" kringetje zijner gedachten, te veel laat praten. Daarmede verschraalde allengs de atmosfeer om hem heen. Minder toonvast dan deze lieve broeder waren Hans van Ees als Pitje Vogel — een figuurtje, dat ik mij ook marquanter voorstel — en Roemer, een geduchte "Schrobberbeeck", schoon ook deze beiden het edel driemanschap knap completeerden en het offerfeest bij den woonwagen in de gewijde stemming hielden.

    Zeer zuiver trof Annie van Ees den naïeven, bovenwerkelijken toon, zoowel in haar kleine rol van het kindeke Jezus, dat Suskewiet bij de hand naar den hemel leidt — de verschijning was hier minder gelukkig, te reëel — als later, waar zij als "Onze lieve Vrouwe" uit haar kluisje vlucht om met alle lieve Vrouwkens van de streek haar zoon aan het Kruis te gaan begroeten, en aan Schrobberbeeck verzoekt haar snel te willen dragen naar den plas, waar het kruisbeeld staat. In den kerstnacht, op het geboorte-feest, kwam ons deze lijdensweg der diverse Smarten-Moeders wel wat voorbarig voor, maar in de geheimenissen der mystiek en symboliek heb ik me bij dit effectvol slot niet zwaar meer verdiept. Eduard Palmers — een als uit elpenbeen gesneden eeuwenoude Christus — zou wat dit slot-tableau betreft, in Oberammergau zijn fortuin kunnen maken. Rie Gilhuys was een lieve "Maria" in den woonwagen.

    En feitelijk was er niemand onder de vertolkers der vele kleine rollen, die niet met liefde en beleid medewerkte om dit hachelijk experiment, ter eere van een onzer beminnelijkste auteurs, zoo goed mogelijk te doen slagen.

    *******************

    01-12-2019 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    24-11-2019
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gaston Durnez - Overleden

    Oud-journalist Gaston Durnez overleden

    Wervik 9 september 1928  -  Lier 22 november 2019


      Foto: Jimmy Kets

    Gaston Durnez, een gelauwerd schrijver en dichter, maar bovenal oud-journalist van De Standaard, is overleden. Hij werd 91 jaar oud. In zijn geliefde dorp Itegem werd hij in 2016 nog uitgebreid gelauwerd. “Als je dorpsgenoten zeggen dat ze je graag hebben, dan pakt je dat”, zei hij daarover.

    Gaston Durnez was als zevende zoon in een arm, kroostrijk West-Vlaams arbeidersgezin voorbestemd voor de fabriek, in het beste geval een ambacht. Maar in de bittere oorlogsjaren van zijn jeugd was er die vreemde drang om te schrijven en te dichten. Hij won opstelwedstrijden, kon een opleiding tot stenotypist volgen en raakte als zestienjarige loopjongen binnen bij De Nieuwe Standaard. Het begin van een carrière van meer dan zeventig jaar, waarvan een halve eeuw bij de krant.

    In 1953 maakte hij de overstap naar De Standaard, waar hij tot zijn pensioen in 1992 zou blijven, toen als cultuurredacteur. Even had hij de krant verlaten, in de late jaren zestig, toen hij voor Nederlandse katholieke bladen werkte, adviseur was bij de Lierse uitgeverij Van In en even ook hoofdredacteur van Knack, al zou het weekblad nooit onder zijn leiding verschijnen.


                            Foto VRT

    In die jaren was hij ook een Bekende Vlaming avant la lettre geworden, als panellid in het televisiespelletje ’t Is maar een woord, samen met onder anderen de schrijver Louis Paul Boon, journalist bij de socialistische krant Vooruit, met wie hij altijd bevriend bleef.

    Durnez won in 1957 de eerste Vlaamse Persprijs met de reeks ‘Mannen met zwarte gezichten’ over de mijnwerkers in Marcinelle, die het jaar voordien werd gepubliceerd. Hij daalde mee af in de mijnen en legde er de miserabele toestand bloot.

    Hij schreef ook tientallen boeken, waaronder gedichtenbundels en kinderboeken. Zijn laatste boek Een mens is maar een wandelaar, met 29 portretten van opmerkelijke mensen die zijn pad hebben gekruist, verscheen in 2018. Datzelfde jaar werd hij ook op voordragen van toenmalig minister-president Geert Bourgeois onderscheiden met het Ereteken van de Vlaamse gemeenschap.

    Een bijzondere band had Durnez met Itegem, het dorp in Heist-op-den-Berg waar hij 40 jaar woonde en dat hem in 2016 nog uitgebreid vierde, met hulp van alle verenigingen. “Zelfs de Duivenbond helpt mee, ik vind het ook straf. Ik denk niet dat ze al mijn boeken gelezen hebben, ik zou het ze trouwens niet aanraden”, zei hij daarover in een interview.

     

    “Ik voel me thuis hier in het land van Pallieter. Geen wonder dat ik veel over hem geschreven heb. Ik prijs me gelukkig dat mijn tuin recht naar de oever van de Nete leidt. Hier vind je de mooiste landschappen van het riviergebied. Je kunt hier uren wandelen in een rustig en groen land, dat nog herinnert aan het droomgebied dat Felix Timmermans zo kleurrijk beschreven heeft.”

    Durnez laat een vrouw, acht kinderen, en tientallen kleinkinderen en achterkleinkinderen na.

               Foto: Joren De Weerdt

    ************

    24-11-2019 om 23:36 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    27-10-2019
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans - Rond het ontstaan van Pallieter

    Rond het ontstaan van 'Pallieter' en 'Het Kindeken Jezus in Vlaanderen'

    Door Felix Timmermans – uit Mijn Rommelkast - 1922

    Men is ontgoocheld omdat ik geen Pallieter-figuur ben, zoo stil ben, en zelden geestdriftig word; dat ik meer naar binnen dan naar buiten leef, niet te paard rijd, moeilijk schaats, geen waaghals ben, niet op den buiten woon, en de boomen van verrukking niet omhels. Men verwacht van mij een Pallieter. Doch ik ben Pallieter niet, in verre na niet. Eens heb ik verlangen gehad een Pallieter te zijn, een schuimend, gelukkig verlangen, en dat verlangen heb ik uitgeschreven in een boek.
    Pallieter is een boek en niets anders, en wat iedereen er moet van weten staat in het boek, en wat er niet in staat weet ik ook niet.
    Pallieter is een verlangen naar bewondering.
    En met veel geestelijk genoegen wil ik hier vertellen, hoe dit verlangen in mij ontloken, en hoe het een boek geworden is. Want dan voel ik over mij strijken, iets van den frisschen, malschen lentegeur, van in die dagen toen ik het boek schreef.
    Wat is schooner en voller toch in ons leven, als het in zich voelen openvouwen van een nieuwe, schoone geest? Het is als het veranderen van griezelige, kruipende rups, tot luchtig-fladderende, luisterlijk-bekleurde vlinder.
    Als ik over die Pallieter-wording vertel, zilvert er nog wat van die jeugdige geestdrift, van dit groote verlangen naar schoonheid en opene vrijheid over mij.
    Want het leven staat niet stil, en men wordt alle dagen niet hernieuwd! Als dit een of twee keeren in ons dof leven gebeurt, mogen wij alvast een zon en een gulden horen van overvloed op ons wapen schilderen!
    Pallieter is het uitspruitsel van een verstandelijke en gevoels-verkeerde jeugd.

    Geloof niet dat Pallieter zoo maar uit de wolken gevallen is, en dat ik op een schoone dag zou gezegd hebben: ‘Ik ga eens iets maken om te laten lachen!’
    Dat is veel gedacht.
    Wat men niet ziet, ik heb het ook niet laten zien, en daarom wil ik het juist vertellen, is dat Pallieter, uit zielstribulatiën is geboren.
    Als hij zoo blinkt en fel van kleuren is, dan is 't omdat hij zoo terdege door zieletranen is gewasschen. Doch de tranen heb ik er afgedroogd. En daarom is 't dat hij daar zoo plots en nieuw voor u staat, zonder verleden, als ineens door den morgen uit den grond gestampt, met den dauw nog in zijn haar, kloek, en gezwollen van levenslust.
    Neen Pallieter is geen gril.
    Het moest!

    Ik heb hem geschreven van 1911 tot 1914. Het laatste stuk verscheen in 't oogstnummer van de ‘Nieuwe Gids’ 1914.
    Pallieter is toch niet mijn eerste werk. In mijn rommelkas kraken de schuiven van tragedies, romans, Kindeke-Jezus-vertellingen, sprookjes, gedichten en gezangen. Dat allemaal is niet gedrukt, en er zal nooit veel van gedrukt worden.
    Onder deknaam Polleken van Mher, verscheen mijn eerste boek, boekske, getiteld: ‘Door de dagen’. 't Waren kleine gedichtjes; berijmde schilderijkens erg onder den invloed van den voortreffelijken K. Omer de Laey.
    Week voor week in het jaar 1903 waren die gedichtjes in een lokaal kunstblaadje verschenen: ‘Lier Vooruit’, en de uitgever van het blad, Gust Van Hoeck, verzamelde ze in een boekje, dat hij met Nieuwjaar 1907 aan de abonnenten van het bladje, ten geschenke gaf.
    Nadien schreef ik met Anton Thiry, de schrijver van ‘Het schoone jaar van Carolus’, de Begijnhofsprookjes. Maar intusschen weefden er zich al bleeke, zieke dingen in mijn werk, waarvan de verzenvruchten in ‘Vlaamschen Arbeid’ verschenen.
    Zoo kwam ik stillekens aan in ‘De Schemeringen van den Dood’.
    Ook dit boek was geen gril, een gril om bang te maken. Edgar Poe had ik nog nooit gelezen, maar wel kende ik den mysterieusen, sphinxachtigen Ibsen, wat van de hysterieke, pathologische somberheid van Dostoëfski, eenige griezelverhalen van Guy de Maupassant, en heel den mystiek-bleeken Maeterlinck.
    Die dingen die ik daarin schreef waren echte spiegels van een zekere zijde van mijn geest toenmaals; doch ik had het talent of de bedrevenheid niet, om die spiegels stijl en glans te geven, het is maar als geblutst blik, zoodat zij flauw en gebroken de staat mijner ziele weerkaatsen.

    Ik moet eerst wat over ‘De schemeringen van den Dood’ vertellen, omdat men daardoor beter het worden van Pallieter zal begrijpen. Want ‘Schemeringen van den Dood’ is het ei, waaruit Pallieter ter wereld gekomen is.
    Toen ik de Schemeringen schreef, was mijn leven inderdaad omsluierd met een droeve en angstmakende allerzielennevel, waarachter zich een horizon van klagend klokgelui verborg.
    Gelukkiglijk bleef er boven mij nog een holleken open dat een zonneken van hoop en levenslustverlangen over mijn hart guldde.
    Of om het direkter te zeggen, het klokhuis van mijn hart bleef frisch en gezond, terwijl de wanden verweekten van zieke vochtigheid.
    Ik was in die schemer en stervende atmosfeer gekomen door het occultisme.
    Een wat oudere kennis, een kunstschilder, had eenige jaren in Antwerpen gewoond, en nu we ons na vele jaren elkander weer zagen, (ik was hem rats vergeten geweest) stond ik voor een heel ander mensch. Elke mensch neemt zeker driekwart van zijn jongelingen-jeugd mee door het leven. Bij hem was 't heelemaal weg. Het was lijk bij Sint Paulus. ‘Toen ik kind was, dacht ik als een kind, als ik man werd dacht ik als een man.’ Vroeger had hij steeds een gewoon, alledaagsch, plezierig, artisten-jongelingsleven gehad, zooals dat in een provincie-stadje kan zijn. Hij schilderde niet onhandig landschappen en koppen, maar daar was iets wilds over zijn leven en over zijn werk.
    Wij zagen elkaar nu weer, achter 't Begijnhof. Seffens begon ik over den ouden tijd te spreken. Wij wandelden door 't veld, waarover de zoete avond met zijn goedheid neergezegen kwam; het westen was één wijding, als een transparante kathedraal van goud. Terwijl hij vertelde dronken zijn klare, bruine oogen de weelde van dien stervenden zonneluister, en stap, na stap wierd ik verbaasder van hem.

    Hij vertelde over dingen waarvan ik nooit had gehoord of gedroomd.
    Met een innerlijke, kalme overtuiging vertelde hij over Astrologie, Theosophie en Kabalisme. Hij sprak over de schoonheid en het doel van 't heelal, over de ellementen, het zieleleven, de Godsdiensten, en bracht alles onder het licht van een mystiek, waarvan ik nooit een woord had vernomen. Ik kende toen alleen Ruysbroeck en de Visioenen van Anna-Catherina Emmerich. Zijn woorden maakten een zalvenden, geweldigen indruk op mij. Het nieuwe inzicht in het leven, het mysterieuze verband der dingen, het achter de verschijnselen kunnen zien, trokken mij zoo aan, als een slang naar zoet muziek, dat ik niet meer dacht, maar alleen verbaasd en vol wondere ontroering was, als voor een nieuw licht dat over mijn leven schoof. 
    Daarbij werd het door iemand gezegd, wiens verschijning mij vol eerbied zette. Een apostelachtig figuur met een apostelachtig woord. Neen, dat was de oude kennis niet meer! Dat was iemand die hoog boven mij uitgegroeid was! Mijn klein, alledaagsch en zoekend schrijvers-leventje kreeg er een geweldigen schok door en keerde zich om. Het te kort dat ik aan mijn leven had gevoeld, scheen zich zalvender wijze aan te vullen. Ik zag nu naar de ziel der dingen. Ik was geestdriftig. Ik had het gevonden!
    Die dagen waren feesten! Alle dagen zag ik hem weer en voelde meer en meer eerbied voor hem aangroeien. Hij was een hoogstaand mensch. Sterk en nobel van geest, verstandelijk, en belezen. Hij deed denken aan Da Vinci en Goethe.
    Ik trachtte naar de uren dat ik zijn woord kon hooren, en als ik hem van ver zag gaan, liep ik om bij hem te zijn! Ik redeneerde niet over wat hij zei, ik slikte het, in een gelukzaligen roes maar door, en had er nooit genoeg van. Het was muziek!
    Het muziek der mysteriën.
    Het was wel een heele verandering in mijn leven.

    Ik was van huize uit Katholiek, had van jongs af een groote vereering en aanbidding voor O.L. Vrouw. O.L. Vrouw was heel mijn Katholicisme. Ik voelde haar over mij gebogen vol liefde en toewijding, en ik had er een schuchtere, weeke liefde voor. 't Ontroerde mij soms zoo, dat ik wel in een klooster zou willen gaan om gansch mijn zieleleven aan haar te wijden. Doch al de andere geloofspunten van het Katholicisme waren niet diep in mij doorweekt, en ik stond er zelf critisch tegenover. Want men gelooft niet wat men wil. Het is een gave! Maar ik praktizeerde het Katholicisme, wou het iets heelemaal en gansch van mij maken, in 't gedacht zijnde, dit eens veroverd, dat er dan in mij die zoete olie van goedheid zou borrelen, die men den inwendigen vrede noemt.
    Heel mijn wezen trachtte steeds naar dien toestand. Het gedacht was er, maar er hong een mensch met al zijn zwaarte van menschelijkheid aan! Over andere gelooven had ik weinig gehoord, verkeerd gehoord, en het gehoorde nooit dieper ingekeken.
    Zoo was mijn toestand, en nu kunt ge u voorstellen, hoe ik snakkend zijnde naar mystieke aandoeningen, waarvoor ik tot hiertoe den goeden vorm niet vond, en hoe die mij nu door Theosophie en Occultisme scheen voorgelegd. Ik had er mijn ziel maar in te gieten! Het mysterieuze zoog mij aan, meeslijpend en onweerstaanbaar. Hier was voor elk mysterie een sleutel! Ik stond als in een rivier van occultisme. Het duizelde rond mij van Logossen, manwantaris, van miljoenen werelden en duizenden rëincarnaties. God was een slapend vuur in mij, elke mensch heeft de bestemming een God te worden.

    Die cosmogenie en die anthropogenie is vol grootsche visionairiteit. Nooit had ik zoo iets geweldigs kunnen droomen. En in onberedeneerde geestdrift dompelde ik mij er in onder. 
    Maar ik weet nog altijd goed hoe alles van het Katholicisme verdween of veranderde in door de menschen verkeerd begrepen begrippen of symbolen, maar één ding bleef als een schoone, witte wolk met gouden randen aan mijn levensbeschouwing staan, en dat was O.L. Vrouw. Dat klopte wel niet samen met de nieuwe theorieën, doch ik kon er mij niet van ontdoen, ik wou er me niet van ontdoen. 't Zat als een zoete olie in mijn wezen.
    En als ik geen occultist geworden ben, dan heeft dit geloof er de helft schuld aan!
    Met die teedere klaarte in mij, ging ik toch de goudschemerige portalen der Theosophie verder door, aangelokt naar 't geheimzinnige en het wondere!
    Ik kocht boeken die er over handelden, en zat weldra opgesloten in gewetensvolle studie, dronken naar de oplossing van 't mysterie.
    't Waren boeken als de Geheime Leer van Blavatsky, Kabala, enz.
    Ik onthield mij een tijd van alle dingen die een genoegen zijn voor het lichaam en leefde ascetiek en afgetrokken.
    Ge kunt denken wat een ontsteltenis dit was, in ons joviaal-burgerlijk huishouden, waar de jongste zoon aan ouders en zusters en broeders, levenslessen predikte in termen waar ze geen woord van verstonden.

    Ze zagen het niet gaarne dat ik die boeken las, maar 't ergste vonden ze nog de verandering van mijn manier van leven.
    Doch ik bezag hun opvatting van het leven vol misprijzen. Ik had medelijden met hen.
    Ik stond alleen met de oude kennis en met nog een vriend, in dit kleine stadje.
    Wij waren de eenigen die het occultisme bestudeerden.
    Maar hier moet ik ter eere van die oude kennis zeggen, dat hij van mij geen theosoof wilde maken; hij liet me vrij. Zei zelf nooit dat het per sé zóó was, zooals hij het dacht. Hij stelde slechts alle vraagstukken in dit licht.
    En dan ook een regel van innigen, warmen dank aan hem, omdat hij mij de schoonheid en de ziel der dingen heeft gewezen, en hij mij de waarde van den geest heeft doen beseffen.
    Hij was een schoon mensch in den hoogen, subliemen zin van het woord, en een groot belovend kunstenaar.
    Doch stilaan, na een tweetal jaren, na ik al de hoofdwerken doorknauwd had, en van de eerste verbazing bekomen, moest dat ook komen, wat over alles komt wat niet gegroeid maar opgezweept is: de malaise, de neerslag, het stilstaan en het eens nagaan: ‘Is dat wel goed? Kan het niet anders zijn?’ Als van een reukwerk waaide de eerste aandoende goedheid van de dingen der occulte begrippen weg. 'k Stond voor de dingen zelf, begon te critizeeren, te vergelijken en te onderscheiden. Maar nog niet te kiezen! En nu kwam er over mij die droeve hoedanigheid van te vragen: ‘Wat is het beste?’
    Men ziet dat er een verschil is, maar men weet nog niet wat het beste is. Men kiest niet, men durft niet kiezen, en de levensuiting wordt schuchter, bedeesd, voorzichtig, aarzelend en bang. Over u komt ‘la peur de vivre’.

    Men kan die ziekte al lang hebben en slechts na jaren bevinden dat men ze heeft. Ik ontdekte ze, toen ik reeds lang had.
    De ziekte: ‘la peur de vivre’, bang van zijn daden, bang van zich-zelve, brengt bijgeloof, overdrevenheid van geloof en inzakking van het gemoed. Men moet die ziekte gehad hebben om te weten wat dat is, hoe neerhalend en neerbrekend. Geestdrift is weg, men is onzeker en onvast. Men snakt en slikt naar de Waarheid, die vrij maakt, en men wanhoopt tevens, juist als een verdoold dorsteling in de woestijn. Het eene gedeelte van uw hart is theosoof, het andere Katholiek, en het geheel hunkerden naar de mystiek. Zoo'n toestand knakt een zielevrede. En dan geen enkele daad, geen woord of geen gepeins meer, of die twee dingen controleeren het eerst, vechten er om, en verscheurd, half en half is de daad en het woord.
    Als men het eens gevoeld heeft en men ziet hoe men ingezonken is van levensvitaliteit, dan bruischt en schuimt in u het verlangen naar zielevrede. Vrede! Vrede! Een gevoel dat telkens weer door la peur de vivre tegengehouden wordt.
    Dan is het ruwe geloof van een kolenbrander als een zon tegenover uw intellectueel, gespleten, tweeledig geloof.
    De zielevrede! De muizen uit de ziel te hebben! geen geknaag meer te voelen!
    Och, hoe heb ik niet alles gedaan wat in mijn macht lag, en wat ik goed dacht, om kalm, eenvoudig, lijk den eersten den besten boer, zonder critiek tegenover God en het leven te staan. Zonder muizenissen, klaar en kloek en sterk! Nu eens verdiepte ik mij in Katholieke boeken om dien geest den mijne te maken, dan, als dit niet ging opnieuw in Theosophie. Dan weer me rats geven aan 't werk, gewoon handelswerk, maar 't zijpelde er door. 
    Dan weer aan kunst gedaan, hopende het weg te schrijven of weg te schilderen (ik maakte de eerste Schemeringen) maar mijn kunst was er van doordrenkt. Dan weer niets meer gelezen, dan weer alles ondereen. Ik stak het op de vrienden, die over dit occultisme ook hadden gehoord en over praatten, ik stak het op de omgeving, de sleur, en ik ging naar een stil dorp in het Walenland wonen.
    Doch ik nam me zelve mee.

    Mijn hart kwam niet tot stilte, en 't was of alle onrustige krachten die een mensch heeft, plots te samen werkten om den vrede te verhinderen. De plotse eenzaamheid, geheimzinnige droomen en me nog altijd in die aarzelende mist te voelen staan, deden mij na een drietal maanden weer terug verlangen naar een gezellig tehuis en naar een bekende, vertrouwde omgeving.
    Inwendig leed ik veel, steeds gemarteld naar de Waarheid.
    Toen ik t'huis was kreeg ik ‘L'Oblat’ van J.K. Huysmans in handen als een vingerwijzing om een retraite te doen in een klooster.
    Ik geloofde, op zijn Theosophisch, in de wondere gedachtekracht die van een klooster uitgaat, van de gebeden, de boete en de godsdienstoefeningen.
    Doch daar ook viel het mij niet mee. De eerste dagen waren een zoete balsem. Heel de omgeving, de vlakke, oneindige hei met haar mysterieuze vennen, de stilte die er over gevezen stond; dan het stemmig klooster met zijn lange, witte gangen, en op de vele deuren, de archaieke beelden van boete-doende heiligen, de stipt-liturgische diensten, en de ontroerende, zielverheffende Gregoriaansche zang onder leiding van een grooten kunstenaar; die zang die goed en schoon gedaan wordt, zuiver en alleen voor God's eer; dan de geweldige stilte, het zwijgen der monniken, de boeken en heel die atmosfeer van eenzaamheid en godsvrucht, dat dauwde als een genade over mijn krank gemoed. Ook zoo nederig en eenvoudig het geloof aan te nemen en daar naar te leven! Ik verdiepte mij in Thomas à Kempis, in mijn kleine, witte cel. Oh, dàt was het. Stil en vredig te worden, van binnen wit als een hostie!
    Doch lijk iemand, die te lang in de zon heeft geschouwd overal blauwe fosfoorrondekens ziet op de dingen waar hij zijn oog op richt, zoo zag ik over heel die stilte en die godsvrucht den schijn van het occultisme. Ik kon niet anders, telkens wou ik me gelaten overgeven, maar mijn gedachten richtten zich op uit hunne hoeken.
    Door het occultisme had ik een trek gekregen naar het mysterieuze, naar het griezelige, het Maeterlinck-achtige. In alles voelde ik mysterie. Die stilte en eenzaamheid verergerde dit nog, want ik was gansch alleen in den vreemdelingen-vleugel.

    Zoo op een avond zat ik te lezen in mijn cel. De paters waren slapen aan den anderen kant der kerk; ik zat alleen bij een kaars in den zoetgevooisden Gezelle te lezen. Ik voelde mij plots alleen. Alle kamers in de lange gang wist ik ledig. Ik voelde de stilte als een wezen nevens mij staan, en den nacht als een draak rond het klooster kruipen. Ik wierd bang, niet dat ik vreesde iets te zien of dat er mij iets overkomen zou. Ik wierd slechts bang van mijn eenzaamheid, niet van deze eenzaamheid alleen, maar de eenzaamheid van me zelf. De eenzaamheid van het klooster suggereerde mij de eenzaamheid van mijn ziel. Het niet mee kunnen verbroederen met andere zielen. Het zoo alleen staan met me zelf, een verloren zaad in 't heelal. Niet gehoord te worden op mijn zielekreten! Toen heb ik al de kleinheid van den mensch gevoeld! Ik weende om mijn onmacht. Het was ook nacht in mij.
    Daar was iets buiten mij, dat mij alleen verlichten kon. Ik ben hopeloos weer naar huis gegaan, benijdend de geestelijke kalmte van die paters. Weer thuis in 't gewone leven bleef dit gevoel als een trage smoor over mij hangen. Alle levenslust dropte weg en een verlangen naar onbewustheid rees omhoog.
    Ik ging de oude vriend weer opzoeken, want het was heel lang geleden dat ik hem nog bezocht had. Een dag nadien schreef hij mij 't volgende: ‘Er is toch iets achter al wat er is.
    Iets waar g' het bestaan van kent door je denkvermogen. Maar dit is kennen zooals men het bestaan van licht en warmte kennen kan, zonder het ooit gezien of gevoeld te hebben.
    En dat is juist de oorzaak van je toestand. Wil dat voelen wat er is. Wil het op zulke wijze, dat je niets anders als dat voelen wil, dóór alles door. Hou je gedachten staan, en wil dat er niets anders in je geest staat als dat: “In mijn hart, mijn gemoed (mon coeur), wil ik voelen het eenigste wat er is, Waarheid.”
    Zie en wil niet anders als dat.
    Sluit je op en werk zoo.
    Lees niet meer, noch schrijf niet meer, alvorens g' in jou, in je hart, voelt trillen, leven, dat wat je vroeger door je verstand alleen beleefdet.

    Leven voelen in je hart.
    Dat moet je willen.

    Trek al je krachten (lichaams) naar je kop, langs je ruggegraat, en door je wil, wil verwekken Dat in U. Doe dat twee, drie uren daags, je afsluiten wanneer g' het doet, en niets anders willen of denken of voelen als dat. Meen je dat je zonder werken iets verkrijgen zult? Verkrijgen is niet het juiste woord, meen je dat ge zonder moeite uit dien toestand komen zult? Want het is slechts een toestand vergankelijk als alle toestanden, buiten eenen, “den eenigen die er is”, maar daarvoor moet ge alles wegzetten.

    “Klop en men zal u open doen”.
    Maar eerst moet ge kloppen en blijven kloppen tot men opent.
    En je hart zal zich openen om baan te laten aan Die die ge vraagt’.
    Hopeloos en zonder moed lei ik het briefken weg.
    En toch wrong steeds een verlangen naar leven, door al die plakkende duisterheden omhoog.
    Voluit mensch mogen zijn! Meewerken aan de menschen en aan u zelf om de wereld schooner en blijer en klaarder te maken, meebouwen aan 't werk van God!

    't Moest schoon zijn! Het idee lokte. De natuur, dit groote ploegveld van God, reeds zoo heerlijk van uiterlijk, en dan voor wie dichter en schilder is, de rijkelijke schoonheid en de sublieme volstrektheid der wetten er van te zien! Het moest een verrukking zijn, dat in zijn volheid aan te voelen! Het is als iemand, die achter glas een landschap ziet, en er den reuk, de luchtigheid, het opene niet van voelt, het geruisch niet van hoort.
    Mijn ziel lag als in een knoop. Hoe ik ook verlangde in mij te voelen de goddelijke vonk, die ik wist dat z' er was, lijk z' in iedereen is, ik kon het niet. Hoe ik ook bewust was van de schoonheid die rondom mij leefde, toch kon ik niet voluit bewonderen. Er was iets te kort in mij, niet veel, die druppel slechts die het boordevol glas doet overloopen.
    Naar dit iets wachtte ik, verlangde ik, maar wanhoopte ook dat het zou komen. En nu denk ik soms of het geen ziekte was, waarvan ik niet wou genezen. Vaag, schemerig, niets dogmatisch, Theosophie en Katholicisme verweefd, levenslust overstreken met Schopenhauersch pessimisme, trek naar 't mysterie, voorzeker het gaf een zwoele, lammakende, verdoovende atmosfeer, iets als 't uitwerksel van opium.
    Maar mijn ziel kreet naar licht!


    Ik ging op het Begijnhof wonen. In dit oord, waar de mystiek in burgerkleeding rondwandelt. Het leven in dit stil, kalm midden, waar de ascese de geest niet versombert, maar waar den Thomas à Kempis de nederige, simple zielen verzilvert, werkte heilzaam, alsof ik die atmosfeer met mijn adem inzoog. Ik zag alles kalmer in, schilderde en wierd geruster van gemoed, en mijn kam der critiek scheen de meeste zijner tanden verloren te hebben.

    Doch nu waren het de vrienden, die er mij uittrokken uit die bijna vijverachtige kalmte.
    Zij kwamen spiritisme doen; 't wierd een nieuw geklets over de mysteriën, en de halfrustende verbeeldingen en aandoeningen joegen weer op. In 't spiritisme bevonden wij vreemde resultaten, die bestudeerd en nagegaan wierden, en me terug in 't occultisme stootten.
    Ik ging dan weer van 't Begijnhof weg. Ik sprak rond dien tijd, veel met een vroom, diepdenkend priester, redetwistte met hem, over Theologie, wijsbegeerte en leven. En om hem van mijne zienswijze te overtuigen bracht ik den vriend-schilder met hem in betrekking. Doch het gaf verkeerd effect. Mijn vriend wierd Katholiek. Vroom en vol schoon geloof.
    Ik bleef ondertusschen voortdobberen in een paddestoelen-atmosfeer en kelderlucht, opgeslorpt in een wereld van bleeke vraagteekens en dorre antwoorden.
    Er was geen tintelend jeugdleven meer genoeg in mij, dat bloeiende, spontane rechtdoor leven, dat niet redeneert, maar los en vrij en malsch is als de wind, dat u opwekt, een voet grooter maakt en achter elken berg een schoone, fijne verte weet. In zulke stemming van zijn en niet-te zijn, vol splijtzwammen, en trekkingen van hier naar ginder, in angst, nostalgie, naar levenslust en waarheid hunkerend, maakte ik ‘De Schemeringen van den Dood’.

    Het moest veranderen! Het moest! Doch ik voelde er mij niet machtig genoeg toe, mij uit dien poel van tegenstrijdigheden te trekken.
    Er moest iets sterker zijn dan mijzelf. En ik wachtte er naar. Toen kwam er een gelukkig ongeluk over mij. Ik moest voor een operatie aan de ingewanden naar het gasthuis.
    't Was een lichte operatie, doch waarbij een verwikkeling kwam en gevaarlijk wierd.
    Daar lag ik nu met al mijn wijsheid en occultisme en geredetwist, nietig en onaanzienlijk te bed, met de tien teenen naar omhoog.
    Het bleeke postuur van den Dood zat met het uurwerk in de hand nevens mij te wachten. Mijne stonden waren geteld. Ik voelde dat ik niets meer had te doen dan mijn asem uit te blazen. Maar ik deed het niet!
    Ik stond te vallen in den put der eeuwigheid. En het groote wondere, waar ik altijd naar verlangd had, en het zelf niet kon vinden, kwam over mij gestreken door schrik voor den dood. Ik wilde niet sterven omdat ik voelde dat ik het schoonste van mijn leven laten liggen had, en het weer wilde oprapen.
    Ik, die al mijn levensgulzigheid verloren had, door met mezelf niet kunnen klaar te komen, voelde plots bij het naderkomen van den dood, levenslust in mij bruisen, versch sap door mijn lichaam spoelen.
    Och! plots als in een bliksem, terwijl ik den afgrond van den dood zag, zag ik hoe eenvoudig het leven is. Och, kon ik nu nog maar terug!
    Dat is als iemand, die zich uit verdriet verdrinkt, bij het onder gaan, de stomheid van zijn verdriet voelt, en naar 't leven grabbelt.
    Lijk een visch naar water snakt, zoo snakte ik naar het leven!
    En ik kon terug! Tenminste ik viel niet voorover, ik bleef hangen.
    Ik snakte naar licht en zon, ik die mij steeds aangetrokken voelde naar mysterieuze duisternissen. Ik trachtte naar felle kleuren, schitterende klanken en jubelende luchten! Ik redeneerde niet meer! Ik ontwaakte uit een bangen droom! Ik voelde de groote zonde van mijn leven. Ik had verkeerd geleefd, 'k had in een kelder gezeten, terwijl boven mij het leven gonsde, en de goedheid als een lente-regen over de akkers druppelde.
    Al mijn frazen, al mijn getheoritizeer, waar ik mij aan hechtte lijk klimop aan den muur, al 't gelitteratuur over God en het leven, verdween lijk Maartsche sneeuw voor de jeugdige verschijning van de jonge zon! Ik had van woorden en schijnen geleefd, en daarop mijn heilig huizeken neergezet. De drift naar 't volle leven spoelde dat alles weg; ik zwom naar kant, en zag vandaar neer, vermoeid, maar blij, op iets wat voorbij was, op puinen, wegspoelende puinen; een wereld die vergaat.
    't Was 't einde van de Schemeringen van den Dood.

    Nu waaide de Schemering van het leven aan, en dat zou Pallieter worden!
    Terwijl de nieuwe geest frisch als appelensap door mijn wezen voer, lag mijn lichaam nog altijd strijk, en moest nu ook nog genezen. 
    Dan heb ik gebeden lijk een kind, vroom en zonder muizenissen, om terug in 't leven te staan; maar nu met de deuren en de vensters wijd open, opdat langs alle kanten de zon mijn zielekamer kon verlichten.
    En den Baas van hierboven zette terug mijn leven recht!
    Het was juist in die dagen, als ook buiten in de natuur, het leven zich losmaakt uit den winterdood.
    't Was omtrent Paschen, in den grooten vasten, als de boomen hunne botten uitwringen en de windmolens opnieuw geschilderd worden.
    Het nonneken dat mij oppaste, zuster Dymphna, bracht mij een bloempotteken waarin twee hyacinten bloeiden, een roze en een blauwe.
    Die bloemekens hebben het eerste zaad van Pallieter in mij gelegd.

    Ze stonden daar nevens mij in hunne vleezige, sappige frischheid; overstreeld door een kladdeken zon dat door 't gordijntje kwam. In hunnen eenvoud, met hun zachte kleuren, hun teederen reuk, vertelden ze dat daarbuiten, buiten mijne witte ziekencel, de Lente op den horen blies, en het oude hart der aarde met nieuwe krachten beroerde.
    Zij openden mij deuren op schoone vergezichten en pastorale horizonnen.
    Ik zag de lente klaar en blinkend als op kerkramen, waar de zon achter staat. Ik zag in mijn vizie schooner landschappen, dan ik er ooit met mijn oogen had gezien. Die bloemekens trokken stoffige gordijnen weg; ik zag een nieuwe wereld.
    En 't begon in mijn lijf te jeuken om buiten te zijn, om te zien en te voelen met al mijn vleeschelijke zinnen, wat die twee arme bloemekens in mijn verbeelding opriepen.
    Doch mijn ziekte hield mij te bed, en om dan toch maar iets van die rustieke schoonheid mogen in te drinken, vroeg ik het venster te openen.
    Het nonneken proefde eerst aan 't weêr, en voldeed dan aan mijn verlangen. Wat een feest was het reeds voor mij. 't Was als 't begin van een schoon, vergeten lied. De blauwe, zachte, van geuren doordrenkte lucht met volle liters in te drinken, ze over mij te voelen liggen, die lucht, koel aan mijn gelaat, teeder om mijn handen!
    En aan mijn voeten lag een gouden vierkant zon, een haan kraaide, en ik hoorde den rammel liederen sprinkelen.
    Ik rook de Lente! 't Was alsof ik een verstoote geliefde weerzag, die ik maar had lief gekregen door er lang van verwijderd te zijn.
    Met spijt herdacht ik de slecht-gebruikte dagen van 't verleden. Maar nu zou ik mijn schâ inhalen! O, mocht ik nu terug beginnen; hoe zou ik luisteren naar 't minste gevezel der dingen, pieren naar de gebaren van de lucht.
    Het leven was grootsch en simpel, goed en eenvoudig als het gras.

    Wat was het vraagstuk van het leven? Er was geen vraagstuk meer. Het was maar iets dat te bewonderen was! Er is niets te doen dan te bewonderen. Bewondering en anders niet!
    Daarmee vielen systemen en pezeweverijen en princiepen, als stuk glas en kwaad ijzer in den troebelen put der sophisterij.
    Oh, zoo een mensch te zijn; een bewonderend mensch; kinderlijk bewonderen om de grootheid en de goedheid van God, die zich omkleedt met de natuur als met een mantel. Oh zoo een mensch te zijn, die ook niet een beetje verdriet en schaduw zou verlangen om compleet mensch te zijn, maar die heelemaal gelukkig zou zijn door pure bewondering. Ik stelde mij zoo een mensch voor. Doch van alle menschen die ik kende, was er geen één die het was. Allen hadden ze een of meer zwarte plekken, die de stralen van hun bewondering verdoofden. Bij elken mensch knaagde wat.
    Zou ik het dan zelf kunnen zijn, gelijk een Sint-Franciscus, alles loven wat God gemaakt heeft? Neen ik ook niet. 'k Voelde het wel. 'k Was geen heilige en ook niet iemand die bewonderen zou alles wat me overkomen zou.
    Maar 'k verlangde het te kunnen, en dit verlangen alleen, scherp en gespitst, vervulde mij met snelle geestdrift.
    Ik wist toen nog niet dat ik een boek ging schrijven, maar dit denken aan dien bewonderenden mensch, was het eerst verroeren en bewegen van 't figuur, dat Pallieter geworden is.
    Eindelijk mocht ik in den hof wandelen. Terug met mijn heele, nog zieke lichaam onder de genade der werkende lucht, terug in de zon, en omhuld met den asem van den grond.
    In den hof zaten nog andere ziekenen, zich in de jonge, donzige zon te koesteren. Een snoeier zat in de boomen, hoveniers plantten bloemkooltjes, reden met beervaten en legden groentenbedden open. Er blonken al eenige tulpen, er was gekwetter van musschen en 't blijdzaam geperel van een koppel merels.

    Dat was als nieuw en nooit gezien.
    Het was nieuw en ik bewonderde.

    Het nonneken aan wier arm ik voortstrompelde, zei me, om me pleizier te doen, een rijmpje op, dat als op een open hand de essentie van mijne ontluiking liet zien:
    Zoowel van buiten en van binnen
    gaat er een nieuw geluk beginnen.
    Achter de hooge muren, waartegen de perzikboomen plakten, viel de open lucht en de ruwe, goede geur der oneindige velden.
    Het klooster wierd te eng. Ik wilde de velden zien, horizonnen, de bosschen en de waters, het groot klavier der seizoenen!
    Eerder dan het wenschelijk was, was ik het gasthuis uit, en spoedde mij naar het veld.

    Naar 't ‘Salon’, zooals Jos Arras dat noemde. Het Salon is een groot stuk land, langs hier door de stad, links door de Nethe, rechts door den steenweg op Mechelen, en ginder door een park afgesloten. Dat was van vroeger ons salon, waar we over literatuur spraken en knauwden aan wijsbegeerte. Dit land ligt wat hooger, men ziet er heel, heel ver, en 't biedt alles aan wat een landschap vereischt, water, akkers, koeibeemden, bosschen en hoeven.

    Het was een heilig weer, als ik er kwam; een zachtblauwe hemel met perelgrijze, platte wolken, waaronder de sleutelbloemen zich aan de verschgewasschen waters spiegelden. Het waren als vele bladen uit een ‘Les très belles Heures’.
    De klare Nethe lag daar met heel den hemel in haar heldere oog; het gras kroop uit, ik zag den ouden herder met zijn schapen, de boeren, de hoevenrijke verten, de gewarige boschagen.
    De boomen stonden zwart, maar ginder liep een lichtbaan van de zon over de streek, en zie als een wijding kregen de boomen bij dit zonnegestreel een edele, purpere kleur.
    Dat purper waren de miljoenen botten!
    'k Had het vroeger ook gezien dit Salon, maar ik zag het nu met gewasschen oogen, alles scheen helderder, vinniger en sappiger van kleur.
    Het was de Lente die openberstte, de eerste verroering van het leven der aarde. Het rilde door de wereld heen, niets had het kunnen tegenhouden. De perijckelen des Hemels hadden er nacht en dag op gepekt lijk den duivel op Geeraard. Het lichaam was vermassacreerd om bij te bleten, maar de ziel, de goddelijke ziel, was zuiver en onaantastbaar gebleven, en richtte zich weer op om open te breken in al wat van de aarde was. Het leven kwam terug, sterk en rijk als voorheen, om te leven, om niets anders dan te leven!
    Het landschap, waarover de nieuwe Lente toog, was 't symbool van mijn opbruischende ziel.
    ‘Wie zou er willen sterven!’ was de eerste verlossingskreet, die van mijn lippen viel. Ik zag alles met een nieuwen geest! Ik weende van ontroering! Die schoonheid, die goedheid, dat moet ik schrijven, zei ik. Dat moet geschreven worden! En de drang om mij te uiten wastte en welde naar boven.
    Seffens vond ik wat. Ik zou de natuur bezingen heel het jaar door; een lyrisch dagboek houden van de wolken en de vruchten, van de waterkens en de boomen en van alles wat er op de velden roert en staat.
    Het moest iets in den geest zijn van het Hooglied. En weet nu hoe ik begon. Ik kocht een boek met oud, geel papier, en met een ronde pen en twee gekleurde inkten schreef ik den eersten dag.

    De eerste letter duurde wel drie uur. Want het werk moest geïllumineerd worden als d'oude getijden-boeken.
    Ik schreef den eersten dag, den tweeden en den derden. Maar den vierden wist ik niet meer wat te schrijven, 't was dezelfde weergesteltenis gebleven, de beschrijvingen wierden korter en korter. Dat kon ik zoo geen 365 dagen volhouden. Telkens vond ik nochtans het ‘Salon’ even rijk, even aandoenlijk. Er ontbrak dus iets aan mijn plan. En na lang dubben, want het liet mij niet los, ontdekte ik de leegte. Er ontbrak een mensch in! En seffens daarop, zou het die mensch zijn, die bewonderende mensch, waaraan ik gedacht had, terwijl ik nog te bed lag. Een mensch, zooals ik er toen zelf een zou willen zijn.
    Want heel de Pallieter-figuur is niets anders dan een verlangen.
    Dit figuur wierd nu de bemiddelaar van mijn gevoelen over en van de natuur. Het figuur van mijn verlangen.
    Nu had ik stof te over, nu was 't gevonden!
    En nu was er geen boom meer, of ik zag hem er opklimmen, geen beek of er hem in doorwaden; waar ik wafelen rook zat hij mee aan tafel, waar het gebed 's avonds uit de schemerige hoven kwam, bad hij mee. 't Moest iemand worden die lijk een wandelenden boom het leven zou opzuigen en ingenieten.
    Iemand die 't geluk bemint en het vinden zal in den rijken eenvoud der natuur, en onder nederige menschen, iemand die nog echt bidden kon vol resignatie, die Gods gedaante zou zien, lijk Guido Gezelle zegt, in iederen bloemenstaal, en vereerend een madeliefje opzij zou gaan; en genieten zou van den dauw in den mond; die hield van lach en grap, van alle weeren, van stilte en donder, van Ruysbroeck, Gezelle en Rabelais, van het boerenvolk en van de dieren, van een boek, schilderijen, muziek, dansfeest en gebed; geestdriftig en ingetogen, teeder, wild, maar alles ten volle!
    In een woord een mensch die van alles de saus aflikt. Die de dagen melkt.


    Zoo zag ik hem, zoo begeerde ik hem, zoo wilde ik hem!
    Dat is het ontstaan van Pallieter naar den geest.
    Nu moest ik hem nog een lichaam geven; 't is te zeggen: schrijven.
    Het ontstaan van dien geest duurde een maand ongeveer; ik noem het de inspiratie; het schrijven er van duurde vier jaar. Mijn doel was nu, die inspiratie vleesch te geven; mijn geestdrift, mijn verlangen en bewondering, door dit figuur, aan anderen meedeelen, zoo zuiver en eenvoudig mogelijk.
    Een kunstenaar is geen Eoolsche harp, die men in een boom hangt en wacht tot de wind haar beroeren komt. De inspiratie is het zaad, maar er moet aan gewerkt worden, het moet omringd worden van zorgen. In elken mensch liggen perels, maar men moet ze zelf boven halen.
    Als ik zeg vier jaar er aan gewerkt te hebben, dan is dat niet dag aan dag, en 't is er ook zoo niet in een geut uitgeloopen lijk het gedrukt staat. Er is aan geschreven en herschreven, uitgelaten en bijgedaan. De geest van het werk bleef het zelfde, maar de uitwendigheden veranderden veel.
    Want het was een gedurige strijd tusschen het bewustzijn en het onderbewustzijn; en daar ik wou meedeelen en me verstaanbaar maken, moest het bewuste nog al eens dikwijls het onderbewuste tot verduidelijking kneden.
    Zoo zag ik b.v. Pallieter geboren worden, sterven, zijn testament maken. Ik zag hem onwillens heel zijn leven door. Daar is dan ook veel van geschreven, maar veel terug uitgehakt.
    't Was 't zelfde met de bijpersonen, behalve met Marieke. De andere personen hebben vroeger eens allemaal anders geweest van uitzicht en doening, uiterlijk en innerlijk, doch Marieke liep er in een geut uit.
    Eens stopte het toch. In 't zevende deeltje, waar Pallieter met haar in den hof wandelt en op den hobo speelt, vóór de processie komt, staat er in eene bladzijde die op zolder ligt: ‘Pallieter zag haar lang aan en zei bewonderend: “Och wat hebt ge toch schoon haar!” Toen schudde zij al lachend heure haren los, dat ze als een gouden waterval tot in de vouw van hare knieën reikten’. Het onbewuste drong dit op, het bewuste zei neen, en eindelijk, (is 't conventie?) vond ik het te kras, dat een vrouw heur haar losschudt omdat er iemand zegt: ‘Wat hebt ge toch schoon haar!’ Ik heb ten laatste de bladzijde uitgekrabt en het haar op het hoofd gelaten.
    Alles wat men droomt schrijft men niet, zooals men het droomt.
    Zooals ik hiervoren zei, is Pallieter noch iets uit mijn, noch iets uit andermans leven. Het is louter verbeelding.
    Zeker heb ik hier en ginder een motief, een klank, een zin, een feit genomen, uit het leven rond mij. Want bij ons Vlamingen zijn nog al veel Pallieter-achtige menschen.

    Ik zocht op de aanleiding voor ‘het Tweegevecht’, toen vertelde mij bij toeval een vriend, een schrijnwerker, dat hij op een Zondag was gaan wandelen, en zonder het wist terecht was gekomen op de domeinen van een Kasteelheer. De Kasteelheer kwam hem tegemoet en zei hem:
    ‘Weet ge wel dat ge hier niet moogt wandelen?’
    ‘Waarom niet?’
    ‘Die grond is van mij.’
    ‘Ja?’
    ‘Ja! daar hebben mijn voorouders voor gevochten.’
    ‘Als 't niet meer is dan dat, willen wij er dan ook eens voor vechten?’
    Ik heb het genomen als motief, als aanleiding tot het tweegevecht.
    Pallieter blijft nog al eens van huis. Dat is geen eigen vinding. Ik ken iemand die aan de deur zat, een gazet lezend (de man was in zijn hemdsmouwen). De vrouw roept van uit de keuken: ‘Ga eens om bussel peekens voor de soep!’
    Hij gaat er om, naar de groenselmarkt, blootshoofds, in zijn hemdsmouwen; doch een vriend troont hem mee van d'eene herberg in d'andere, en drie dagen nadien komt hij terug t'huis met de peekens en zegt dood-kalm: ‘Maak nu eens een goede soep gereed, Sophie!’
    Charlot is het type van velen in één. Ik ken vele Charlotten, vele vrouwen met eene Charlottennatuur, en al die heb ik samen in een vat geperst en er de Charlot van Pallieter uitgemaald.
    Franzoo, den schilder, had ik reeds opgezet; maar toen ik bij Valeruis de Saedeleer kwam, zei ik seffens: ‘Mijnen Franzoo zal 't gelaat hebben van De Saedeleer, de frische wijze van schilderen, de ronde goedheid enz.’ Mijnen Franzoo woonde reeds in een molen, maar toen ik in 't breed-gastvrije huis van De Saedeleer kwam en er de vele schoone, en gezonde kinderen zag, kon ik er mij niet meer van ontdoen Franzoo ook veel kinderen te geven!
    Bij den pastoor heb ik wel eens op 't uiterlijk en de dichterlijkheid van Gezelle gedacht, maar 't meest domineerde Pastoorken van Parijs, die veel viool speelde, en die, als hij op straat ging, altijd een trossel kinderen achter hem had loopen; hij speelde er mee vie-van-den-ronde, deelde sanctjes uit en zong liedjes.
    Op een zekeren dag in 't octaaf van allerzielen, vroeg hij van op de preekstoel (hij kon bezonder expressief preeken): ‘Weet ge wat de dood is?’ en om het goed aan de geloovigen te laten begrijpen zei hij: ‘De dood is dit: Nu ziet ge mij en nu ziet ge mij niet meer’, en hij verstak zich achter de preekstoel.
    Zooals heel de Pallieter verbeelding is, bestippeld hier en daar met gehoorde woorden en feiten, zoo is het ook met het landschap gegaan.
    Het ‘Salon’ heb ik niet beschreven, ik heb het slechts als ondergrond aangevoeld. In Pallieter is het landschap, het landschap dat ik zag toen men mij de hyacinthen bracht. Zoo kwam er op een avond een heer bij mij, en zei: ‘Nu heb ik een ganschen dag langs de Nethe gewandeld, en nergens die oneindige Begijnenbosschen gezien, waarvan ge in uw boek spreekt. Waar zijn die dan?’
    Ik kon niet anders antwoorden dan: ‘Ik weet het ook niet!’
    Het is dus alles verbeelding, maar die dingen schrijf ik zóó maar niet. Die moet ik eerst op mijn oogen geschilderd hebben, zien in den geest, en kan ik dat, dan is 't schrijven een niemendal meer. Dan schrijf ik wat ik zie. Alles wat ik schrijf, de minste kleur, het minste woord, elk gebaar van mensch en dier, 't beweeg van boom en wolken, een rimpel op de Nethe, ik moet het eerst kristal-duidelijk in mijn verbeelding zien. Dat komt al peinzende, al schrijvende, al droomende, en soms terwijl ik met andere dingen en menschen bezig ben.
    Schrijf ik weinig of veel over iets, 'k moet het alles eerst duidelijk zien.
    Daardoor heeft Pallieter zoo lang geduurd.
    Bij 't eene kwam het seffens, bij 't andere heb ik lang moeten wachten. B.v. ‘De Horen van Overvloed’ is in een geut geschreven, op den hoek van een schouw, tusschen gezang en gewerk, op enkele uren tijd.
    Langs een anderen kant heb ik ‘De feest’ moeten herwerken en herwerken. Al wat ik er van schreef zag ik niet, en eindelijk, toen ik met tegenzin de drukproef van dit stuk verbeterde, zag ik het ineens: het tooneel van de rijstpap!

    Aan den naam Pallieter wordt er door velen nog een beteekenis gegeven.
    Het is verkeerd. Het woord Pallieter wil geen symbolischen zin hebben, het is geen associatie van zelfstandige woorden; het is niets anders dan een klank-associatie. Ik begeerde dat het boek een persoons-naam zou dragen, waarin als 't ware iets van den geur van 't verloop te vinden was.
    Hij kreeg verschillende namen, doch toen mij een vriend vroeg hoe die held van 't boek zich noemde, noemde ik een drietal namen overhoop, Pallieter, Pagadder, Kadots.
    Bij 't eerste woord lachte mijn vriend, en riep uit: ‘Pallieter is een goede naam, die geeft heelemaal de geest weer van 'tgeen ge verteld hebt!’ Had hij de andere woorden niet gehoord? 'k Weet het niet, maar toen ik uit zijn mond het woord Pallieter hoorde, was ik blij verwonderd over mijne vondst, die ik maar eerst waardeerde, als ik ze uit een anders mond vernam.

    ‘Wel ja’, riep ik, ‘hij heet Pallieter’.
    En hij is Pallieter blijven heeten.

    Alles bij elkaar genomen, is Pallieter niets anders dan de kreet van een verloste ziel, die terug het leven, het geluk, de vreugde, de goedheid, de liefde en het licht ziet, en in loutere bewondering staat voor God en wat Hij gemaakt heeft. Wie hem zoo leest, zal er ook het meeste van genieten.

    *******

    27-10-2019 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    06-07-2019
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een barre winter in Schoon Lier - Henk Boeke en Claus Brockhaus

    Een barre winter in Schoon Lier
    Op zoek naar het Felix Timmermans Genootschap

    Door Henk Boeke en Claus Brockhaus  - Een reportage uit KRO van 04/02/1979

    Ook aan Schoon Lier is de winter niet ongemerkt voorbijgegaan. Op zoek naar Begijnhof en Grote Markt, waar in vroeger dagen Felix Timmermans zijn ommetjes trok, gaat nu de auto van de reporters een geheel eigen weg. De vingers van de fotograaf vriezen bijkans aan de gevoelige knoppen vast. Omstandigheden die er niet toe bijdragen de sfeer uit de boeken van Timmermans te doorproeven.
    We kunnen de stilist van het Vlaamse volksleven niet goed voorstellen, worstelend met de elementen. De man hoort thuis, met pantoffels en pijp voor de kachel. Middelpunt van een blozend gezond gezin.
    Zeker en vast geen Pallieter. Geen avonturier.
    Lia Timmermans schrijft daarover in haar boekske 'Mijn Vader': 'Op zekeren dag kwam er een brief uit Alaska. Hij was geschreven door de vrouw van den Noorsen burgemeester van de stad Nome aldaar. Daarin vertelde ze, dat zijzelf en vele mensen ginder, waaronder ook Vlamingen, Fransen en Noren, vaders boeken hadden gelezen en er zoveel genoegen aan beleefd, dat zij nu, in aller naam, hem verzocht hen eens te komen bezoeken...


    Onze Pa was niet voor zo'n lange reizen, - dat had al te veel van een avontuur weg en dat was niets voor hem, - en zeker niet voor zeereizen. Daarbij was er zijn werk en vooral: hij wilde zijn familie geen half jaar missen.' José de Ceulaer lijkt in vele opzichten op zijn grote voorbeeld Timmermans. Wanneer we hem voorstellen om met ons Lier in te trekken en ons wat te laten zien van de vele intieme plekjes die er in deze stad voor Felix moeten zijn geweest, kijkt hij hulpeloos zijn vrouw aan. 'Ge weet toch dat ik nog wat zal te doen hebben aan dat boekje Een doorzichtige smoes. De voorzitter van het Felix Timmermans-genootschap blijft duidelijk liever thuis in deze barre koude.

    Thuis is voor José de Ceulaer 'n vrijstaande villa, met de cryptische benaming ꞌTiendelier'. 'U moet weten,' legt hij uit, 'dat het huis is gelegen op één tiende van de gemeente Lier en dat de rest tot de gemeente Kessel behoort.' José de Ceulaer. Hij is 58, klein, rond en gemoedelijk. Rookt filtersigaretten in een pijpje. Lijk een ketting.
    Wat beweegt iemand om een Felix Timmermans-genootschap op te richten?

    De Ceulaer: 'Och dat zal ik u zeggen. Het was in 1940 dat ik mijn lyceaats verhandeling moest schrijven. En ik woonde in Lier, evenals Timmermans.
    Dus heb ik die verhandeling over hem geschreven. Dat is toen gegaan over de 'motieven in het prozawerk van Felix Timmermans'.' In 1940 was Timmermans 54 en had zijn belangrijkste werk al geschreven. Hij mocht de jonge student Germaanse talen wel, ofschoon De Ceulaer nooit tot zijn kring van intimi is gaan behoren. Het waren uitsluitend werkbezoeken, die de latere genootschapsvoorzitter aflegde bij de Meester.

    De Ceulaer: 'Ik behoorde niet tot die groep aan wie hij zijn manuscripten voorlas. Ik heb wel soms vantevoren wat drukproeven mogen inzien en daarover met 'm gesproken.' Na afronding van zijn studie - in België bestudeert men een pakket Germaanse talen, te weten Engels, Duits en Nederlands - kwam De Ceulaer terecht in het onderwijs.

    Hij is nog steeds docent in Lier. 'Ge hebt iets geschreven over iemand. Dan komen anderen naar u toe om te vragen nog iets over de man te schrijven en binnen een tijdje zijt ge dan nen specialist. Zo ging dat met mij. Ik had natuurlijk veel belangstelling voor zijn werk, maar ik zou er niet mijn hele leven in hebben blijven zitten, als mij niet gevraagd werd om boekjes samen te stellen, inleidingen te schrijven en later ook lezingen te houden over zijn werk.' 'Het was beide.

    Zijn werk en zijn persoon spraken me aan. Hij heeft natuurlijk minder sterke dingen geschreven, maar er zijn toch werken bij die ik nog steeds goed kan lezen. En daarbij was het een beminnelijk persoon. Hij was in staat naar u te luisteren, naast dat hij goed kon praten. En hij bleef eenvoudig. Want ik was toch maar een jong menneke voor hem.'

    Het Genootschap
    Het huis van De Ceulaer hangt vol met herinneringen aan de in 1947 gestorven Timmermans. Felix was namelijk behalve schrijver ook schilder en tekenaar. Schrijven was z'n beroep. Hij kon als één van de weinigen, van de pen leven. Maar het schrijven is 'm nooit makkelijk afgegaan. Lia Timmermans: 'Vanaf een uur of negen tot den middag schreef hij. Soms ging hij een luchtje scheppen tot op het Begijnhof of de Spuivest. Na den noen moest hij dikwijls naar een vergadering of bijeenkomst.
    Anders ging hij in den zomer naar het Begijnhof werken of tekenen en schilderen in de velden. Maar 's winters als hij niet op reis moest voor voordrachten, zat hij jeugdig boven op zijn kamer, vanwaar hij onzen schonen Sint-Gummarustoren kon zien.
    Er brandde een ouderwetse Leuvense stoof en eens de kinderen naar school schoof Mama haar zetel bij en las of breide...'
    De Ceulaer: Tekenen deed hij voor 't plezier. Dat kon hij rapper dan een handtekening. Alles wat hij schreef deed hij ook vergezeld gaan van een tekeningske. Dat waren dan heel eenvoudige dingetjes. Naïeve kunst, zou je zeggen. Zijn jongste dochter Tonet is daar trouwens heel begaafd in.'
    De voorzitter laat ons wat naïeven zien van Tonet, die zijn woon- en werkkamer opsieren. Overigens toont de hele woning een bijzonder soort opschik, voornamelijk door de honderden afgietsels van de Maagd Maria.
    Een verzamelhobby van mevrouw De Ceulaer.

    Maar nu over dat Timmermans-genootschap, Hoe komt iemand ertoe om een genootschap op te richten voor een schrijver in 't algemeen en deze inzonder. José de Ceulaer: 'Mij wordt veel gevraagd waarom ik mij zo in dien persoon interesseer en ik heb al vaak geantwoord dat dat wellicht komt omdat we qua type veel aan elkaar gelijken. Hij was, als u dat iets zegt, een mens van het pycnische type. Met een neiging tot buikvorming en een korte hals. Een gemoedelijk karakter schijnt men daaraan te ontlenen. En dat had hij. Hij was beslist geen scherpslijper. Enfin, zoals u ziet heb ikzelf ook min of meer dat figuur en misschien dat hij me daarom wel aantrok.

    Maar dat genootschap, dat was een zaak die al heel lang speelde vooraleer dat werkelijk is begonnen.'
    "Het zal in december 1960 zijn geweest, u moet me daar niet aan houen, toen werd in Lier op initiatief van burgemeester Frans Breugelmans een vergadering bijeengeroepen om te komen tot de oprichting van een Timmermansmuseum.
    Tijdens die vergadering heb ik toen voorgesteld om een Timmermans-genootschap op te richten en jaarlijks een informatieblad uit te geven. Dat voorstel is toen wel geacteerd, maar men heeft daar niets meer mee gedaan.
    Bij die bijeenkomst zaten toen ook schepen Leo Arras, Lode Aspelagh, een schoonzoon van Timmermans, die getrouwd is met Lia. En Marcel Boschmans en Frans Verstreken.

    Bij die laatste is dat plannetje van mij blijven hangen en toen Gaston Durnez, in Vlaanderen een bekend cursivist, in Lier kwam wonen, heeft hij hem er warm van doen zijn. Maar ge weet hoe dat gaat met zo' niemand - veel grote woorden maar van iets aanvatten kwam het niet.' 'Bertus Aafjes heeft vreemd genoeg de doorslag gegeven. Die belde mij op een keer, begin '71, om bloemen te leggen op het graf van Felix, en toen we dat tuiltje daar hadden neergelegd kwam ik met hem te spreken over dat oude plan. Ook al in verband met zijn 25ste sterfdag. Het jaar daarop hebben we toen inderdaad, met behulp van een uitgeverij, die dat jaarboek zou doen uitkomen, dat genootschap opgericht.'

    Jaarboeken
    ꞌWe hebben niet schriklijk veel leden. Het zal om de driehonderd gaan, waaronder ook een paar Nederlanders. En het enige wat we feitelijk doen is het uitgeven van een jaarboek, waar we dan vrij veel werk van maken. Elk jaarboek kent een thema, en omdat die bij een zo veelzijdig man als Felix onuitputtelijk zijn, lijkt het ons dat we 't nog een tijdje zullen volmaken.'
    'We zijn toen van '73 af begonnen met het uitgeven van die jaarboeken. De eerste was over Timmermans en de muziek en het jaar daarop hebben we oude vrienden van hem gevraagd om getuigenissen te schrijven. Dat vonden we nodig omdat veel van zijn vrienden of mensen die hem vroeger hadden meegemaakt, al erg oud begonnen te worden en hun getuigenis toch van bijzondere betekenis is. Wat hebben we daarna gehad.
    In het Franciscusjaar ging het over Franciscus en Timmermans. Hij had daar een band mee, met die man en zijn liefde voor de natuur.

    Trouwens, ge ziet tegenwoordig, met al die contestering tegen de milieubezoedeling, een zekere herwaardering van dat aspect van Felix. Die immers toen al wees op het behoud van al 't schoons.
    ''Pallieter van nabij. Dat was 't thema van 76. Dat was zestig jaar na 't verschijnen van Pallieter en ook daar zie je weer dat dat werk geherwaardeerd werd. Die Pallieter was immers een anarchistje. Dat komt in de film zo mooi uit. Hugo Claus, die ’t scenario daarvoor schreef, heeft dat prima aangevoeld. En dan de laatste twee jaarboeken. Die hebben gegaan over zijn eerste vruchten - de jeugdperiode waarvan nog veel ongepubliceerd is - en over de grijze jaren. In die tijd, zo 1900 tot 1910 hield hij zich namelijk sterk bezig met allerlei vormen van occultisme. Een man als Timmermans was daar erg gevoelig voor. Hij had nooit gestudeerd en alle tekens van zijn tijd, daar was hij geïmponeerd van. Hij verzoop onder dat mysticisme, het gaf hem zoals dat heette 'peur de vivre'.
    Maar later is dat wel over gegaan, na Pallieter.
    Toen werd hij een positieve mens. Je zou hem de tegenhanger in proza kunnen noemen van Guido Gezelle.'

    De oorlog
    Hoe was dat eigenlijk met die belangstelling voor Timmermans. José de Ceulaer: 'Dat heeft z'n pieken en dalen gekend. In de jaren twintig en dertig was vanuit Nederland de grootste belangstelling voor hem. Dat is toen afgezwakt onder invloed van de zakelijker stroming die mensen als Walschap en Bordewijk vertegenwoordigden.
    Het neo-romantisme, waar toch Timmermans een duidelijk weerspiegelaar van was, lag slecht in de jaren voor de oorlog. En dan die oorlog.' De Ceulaer begint wat misnoegd te lachen. 'Moeten we daarvan spreken?' vraagt hij zich en ons af. 'Dat is toch gekauwd voer en daarbij komt, over dien oorlog wordt in Nederland en Vlaanderen gans anders gedacht.
    Die vermeende collaboratie, als we er dan toch over te spreken komen, had te maken met de Vlaamse strijd.
    Ach, jullie Hollanders zijn altijd van die uitzoekers.'

    Het oorlogsverleden van Timmermans interesseert ons allerminst, maar binnen het genootschap schijnt men er zelf nogal mee te zitten. In het getuigenissen-jaarboek vraagt genootschapssecretaris Louis Vercammen opheldering aan niemand minder dan Ernest Claes, met wie Timmermans in de zwarte jaren samen in Duitsland is geweest.
    Claes schrijft: '...En ik zeg u vooraf dat ik u op mijn eer en geweten de volle waarheid schrijf over wat ik gezien, gehoord en meegemaakt heb. Ik mag u wel zeggen dat ik een mens van dagboeken ben en dus ook tijdens de oorlog.
    En vooreerst: Timmermans was juist zoals ik, overtuigd anti-nazigezind.'

    Ernest verdedigt zijn vriend Fé dan middels een betoog, waaruit duidelijk moet blijken dat beiden geheel te goeder trouw naar Berlijn zijn gegaan in de oorlog om er bij de UFA een soort opleiding te krijgen om in Vlaanderen een film-industrie van de grond te doen komen en dat beiden ook een aantal lezingen hebben gehouden, maar dat ze er daar al snel genoeg van kregen. Het verwijt van na de oorlog als zou Goebbels verklaard hebben dat Timmermans een even groot schrijver was als Goethe in zijn tijd noemt Nest uit de lucht gegrepen. 'Dat is zo zot als ’t groot is. Daarvoor was Goebbels ten eerste te verstandig en ten tweede betwijfel ik zeer of G. ooit een boek van Fé heeft gelezen.'

    Toch een zaak waar Fé zelf indertijd aan onderdoor is gegaan en die ook de genootschapsvoorzitter niet lekker zit. 'Hij had nou eenmaal veel lezers in Duitsland en was daar voor de oorlog altijd heen geweest om lezingen te houden. Hoe kon hij dan in de oorlog die Duitsers de deur weigeren, die alles van de schrijver en zijn werk wilden weten.' Een luchtiger verhaal over Timmermans en Duitsland bestaat ook. De Ceulaer: 'Hij was een man met droge humor. Geen bijzonder goed spreker, maar wel op eigen manier humoristisch. Zijn Duits was echter niet zo best. Na een lezing in zijn paasbeste Duits waren er eens twee dames naar hem toe gekomen en die hadden hem gezegd dat ze het prachtig hadden gevonden.
    'Wat heeft u mooi gesproken,' hadden ze gezegd. 'Wat jammer dat 't in het Nederlands was'.'
    'De Vlaamse strijd. Ge zoudt kunnen zeggen dat-ie een passief activist was. Ik geloof niet dat de Vlaamse beweging hem als een soort idool ziet, maar van de andere kant: als er Vlaams bestaat, dan schreef hij dat.'

    *****

    06-07-2019 om 10:19 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    06-06-2019
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Interview met Gommaar Timmermans - Bertje Warson

    Gommaar Timmermans

    Door Bertje Warson uit Het Laatste Nieuws van 16/05/2005

    Gommaar Timmermans volgt in de voetstappen van zijn beroemde vader Felix. Tekenen en schrijven werd ook zijn passie. Gommaar tekende en schreef bijna dertig jaar lang voor Knack. Eerst humoristische strips (Yam Borree en Weber: strips over insecten) en daarna schreef hij de dingen gezien door de ogen van GoT
    Voor de Standaard tekende hij de kinderstrip Fideel de Fluwelen Ridder. In het magazine Avenue verscheen dan weer de strip Palavers van Savarin. Voor 25 jaar BRT-televisie werd van zijn strip De Wonderwinkel een tekenfilm gemaakt. Gommaar schreef en illustreerde ook kinderboeken in stripvorm en ook gewone kinderboeken. Het aantal losse illustraties en schrijfsels is niet te tellen. Gommaar is nu zelf zes jaar met pensioen… en heeft eindelijk tijd om te lezen.

    JE GELIEFDE PLEKJE THUIS

    «Het liefste zit ik in mijn werk- en zitkamer aan het raam. Hier huist de muze, al moet ik zeggen dat ze vaak meewandelt. In feite ontstaat hier alles. Als je naar beneden kijkt lijkt het alsof ik boven een stroom woon.
    Dit zicht op de Binnen-Nete met een beetje verder het museum van mijn vader is uniek. Ik zie hier de seizoenen voorbij trekken... Eenden en zelfs reigers wandelen langs de Nete op de blauwe steen, ze gaan zelfs de trappen op en af. Aan dit raam zit ik dertig jaar, ik weet dus werkelijk alles wat er zich afspeelt.»

    HET MOOISTE PLEKJE
    «Vlak tegenover de Viswinkel Scholler op de Vismarkt is vader ooit gefotografeerd, ik was toen een jaar of negen en het is me altijd bijgebleven Richting Spui blinkt de Nete en zie je de oude smidse van de Clerck aan het water, je hebt zicht tot aan de brug van de Heyderstraat.Je kan zelfs nog een stukje van het Kranske zien.
    Enig mooi is dit stadsgezicht. De foto is genomen eindjaren dertig en er is heel weinig veranderd, alleen achter de pomp stonden toen drie populieren. Eén is er omgevallen en de twee andere hebben ze toen ook maar omgegooid.»

    LIEVELINGSRESTAURANT
    «Eerlijk gezegd ga ik zelden of nooit op restaurant. Mijn vrouw Mariette kan heel lekker koken. Zelf heb ik al eens in De Gekrulde Zinnen lekker gegeten, op mooie klassieke muziek.»

    JE ALLEDAAGSE WINKEL
    «Voor groenten ga ik naar de Centra op de Grote Markt, vers en veel keus, en voor een kreeft bij Wim Scholler op de Vismarkt. Ik moet er bij zeggen dat ik de kreeft hou voor heel speciale gelegenheden. De rest van de boodschappen doet mijn vrouw.»

    JE SUPERWINKEL
    «We hebben in Lier aan de Florent Van Cauwenberghstraat een unieke boekenwinkel en dat is Schoon Lier.
    Dat is het boekenantiquariaat van Job Deckers en je vindt er een schat aan tweedehandse waardevolle Vlaamse uitgaven en ook een ruime keuze aan strips. Er komen ook heel wat verzamelaars voor het werk van mijn vader. Ik vind het heel plezant om in Schoon Lier te rommelen, te snuisteren en te zoeken, 't Is een aparte boekenwinkel, speciale sfeer: zalig gewoon. Laatst heb ik er nog iets gekocht van Stijn Streuvels.»

    WAAR KAN JE VLUCHTEN?
    «Als het weer het toelaat ga ik naar de vijvers van Anderstad. Al veertig jaar wandel en mijmer ik op Anderstad. Ik heb het nog gekend toen het hooivelden waren, later werd het gebied onder water gezet om karpers te kweken en toen de kweek ophield zijn de vijvers gebleven. Wielewaal en Natuurpunt hebben dit prachtige natuurgebied aangekocht en in beheer. Daar ben ik heel blij om.
    Tijdens een zware storm worden sommige vogels uit hun koers geslagen en komen ze dan op Anderstad uitrusten. Maar ook de mensen komen er tot rust. Je kan er grote luchten zien die heel ver reiken.»

    EEN AVONDJE STAPPEN
    «Ik ga nooit uit of op café, niet in Lier en ook niet elders. Ik ga wel wandelen naar het bruggetje voorbij het stadspark en loop dan verder langs het werk van den akker.
    Die mooi bewerkte hofjes zien er enig uit.»

    WAT HAAT JE?
    «Geweld in al zijn vormen, verbaal, fysiek en tegen gelijk wat. Tegen mensen, dieren en de natuur. Heel erg... en wat ze allemaal op tv durven uitzenden... ik zet die doos dan onmiddellijk uit. Dieren laten draven voor paardenkoersen, hanengevechten, vind ik ook een vorm van geweld. Als je iets wil presteren doe het dan zelf maar laat er geen dieren voor opdraaien.»

    JE BESTE VRIEND(IN)
    «Mijn beste vriend is Rik Bruloot en zijn vrouw Bea. Rik is drie weken ouder dan mij, ik ken hem van op de lagere school en we zijn nog altijd dikke vrienden. We zien mekaar niet regelmatig maar telefoneren vaak en als ik hem ontmoet is het alsof we mekaar gisteren zagen.»

    MOOISTE HERINNERING
    «Dat is toen ik verliefd werd op mijn vrouw. Dat was in 1952, maar ik weet het nog als de dag van gisteren.
    De plek en de omstandigheden zijn in mijn geest gegrift.
    Ik koester die beelden en zal ze altijd met mij meedragen.»

    FAVORIET CAFÉ
    «Mijn neven zeggen dat het in Sint-Gummarus plezant is, ik weet het niet wat ik ga er nooit naartoe en ook niet op een ander.»

    ULTIEME WENS
    «Ik zou nog lang een rimpelloos leven willen leiden. Geen uitschieters, wat elke dag gebeurt is al genoeg.
    In Lier zou ik dolgraag willen dat ze stoppen met het vangen van duiven. De mensen laten zich in Venetië fotograferen met duiven, en hier moeten ze weg.
    Als ze al over duiven beginnen te struikelen... duiven zijn prachtige vogels het zijn echte vliegkunstenaars, je kan er uren naar kijken.»

    ********

    06-06-2019 om 14:43 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    26-05-2019
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans werd onrecht aangedaan - W. Roggeman

    Felix Timmermans werd onrecht aangedaan.

    Lier huldigt schrijver die 25 jaar geleden overleed

    Door W.M. Roggeman  uit  De Nieuwe Gazet van17/07/1972

    Na het Stijn Streuvelsjaar, schijnt nu 1972 tot een Felix Timmermansjaar te zullen uitgroeien. Aanleiding tot deze huldigingen, die reeds op verscheidene plaatsen van het land werden gehouden, is het feit, dat deze beroemde Lierenaar, de enige Vlaamse schrijver die over de gehele wereld werd vertaald, 25 jaar geleden is overleden.
    In zijn geboortestad werd zaterdag een academische zitting georganiseerd door het stadsbestuur, in het Stedelijk Museum te lier, waar tot einde augustus een grote retrospectieve van het grafisch werk van Felix Timmermans wordt gehouden. Het is trouwens de eerste maal, dat zo veel werken uit dit œuvre zijn samengebracht.
    Tijdens deze hulde-avond, met een enigszins overladen programma, dat negen feestredenaars vermeldde, werd ook de uitgave van het luxueus album « Felix Timmermans, mens, schrijver, schilder, tekenaar », voorgesteld. Aan deze uitgave van het Mercatorfonds te Antwerpen, verleenden Gerard Walschap, Lia Timmermans, José De Ceulaer, Hubert Lampo, Julien Van Remoortere, Hilde Van Assche en Richard Bayens hun medewerking. Benevens talrijke beschouwingen, bevat het 44 kleurillustraties en ruim 300 zwart-wit illustraties.

    Burgemeester Frans Bruegelmans sprak er zijn vreugde over uit, dat de voorstelling van dit album kon plaatshebben in «Schoon Lier», de stad die zo nauw verbonden is met het leven en het werk van Timmermans en die een onuitputtelijke bron van inspiratie voor hem is geweest.
    Tevens dankte hij de h. Mertens, directeur van het Mercatorfonds, en de h. Naessens, afgevaardigde-beheerder en van de bank Parijs en bank van de Nederlanden, die het initiatief voor deze uitgave hebben genomen.
    De h. Naessens wees erop dat een dergelijke uitgave gewoonlijk vijf jaar voorbereiding vergt, maar in een record-tijd in ploegverband werd verwezenlijkt.
    Het is ook de bedoeling dit boek in verscheidene talen te brengen en allereerst wordt gedacht aan een Duitse uitgave, vermits het werk van Timmermans het meest in dit land werd verspreid.

    Als eerste in de reeks medewerkers aan het boek kwam de h. Julien Van Remoortere, die Timmermans als beeldend kunstenaar heeft belicht, aan het woord. Hij meent dat nooit eerder een ploeg mensen zo vlug bereid werd gevonden om samen te werken. Ook heeft hij, tijdens het werken aan deze uitgave vastgesteld dat Timmermans ons een boodschap van menselijkheid heeft nagelaten, een boodschap die vervat is in de eenvoudige dingen van het leven.
    Het Timmermansboek is overvloedig geïllustreerd, maar is natuurlijk beperkt in omvang zodat vele tekeningen niet konden opgenomen worden.

    BLIJHEID BRENGEN
    Gerard Walschap vertelde hoe zijn vriendschap met Felix Timmermans is gegroeid. Hij bestempelde hem als de meest kunstzinnige mens die hij ooit heeft gekend. Hij was een artiest tot in de toppen van zijn vingers, uiterst gevoelig voor details in de gewone omgang.
    Na de oorlog werd hem onrecht aangedaan, want Felix Timmermans was geen Duitsgezinde. Wel hebben de Duitsers veel gedaan om zijn werk in hun land te verspreiden. Walschap verklaarde ten slotte steeds gepleit te hebben voor een eerherstel van Timmermans, wat hem jaren geleden in Den Haag werd kwalijk genomen.
    Lia Timmermans, de oudste dochter van de schrijver, vertelde hoe de «présence» van haar vader zo sterk was, dat iedereen, die bij hem was, zich gelukkig voelde.
    Zijn weemoed, droefheid, twijfels, moeilijkheden en angst hield hij zo veel mogelijk voor zich alleen.
    Zijn levensdoel was de mensen blijheid te brengen en heel zijn leven is hij dit ideaal trouw gebleven.
    Door zijn talent kon hij ook de lezers van zijn boeken gelukkig maken. De overweldigende vreugde om de schoonheid van het leven en de natuur heeft hij uitgestort in «Pallieter». Het nieuwe Timmermansboek biedt nu ook de vreugde van zijn blijde en gelukkig-makende tekeningen en schilderijtjes, die hij zelf met zoveel plezier heeft gemaakt.

    GENOOTSCHAP OPGERICHT
    José de Ceulaer, huisvriend van de schrijver, maakte de oprichting bekend van een Felix Timmermans Genootschap, waarvan hij zelf voorzitter is, en dat tot doel heeft door de uitgave van een Jaarboek en het aanmoedigen van initiatieven de nagedachtenis van deze auteur levendig te houden. Van nu af aan kan eenieder lid van dit genootschap worden.

    Hubert Lampo, die reeds vroeger een monografie van Timmermans heeft geschreven, meent dat de tijd is aangebroken om deze figuur definitief in onze letterkunde te situeren. Dat deze schrijver zo veel vertaald werd, is te danken aan het feit dat zijn werk zo diep wortelde in zijn eigen volk, zijn eigen omgeving.
    De vreemde lezer wil immers iets van de aard van het land van oorsprong terug vinden. Volgens Lampo is Timmermans de grootste Vlaamse schrijver uit de eerste helft van deze eeuw.

    Hilda Van Assche wees op het moeilijke speurwerk van de bibliograaf, vooral doordat de uitgever van Timmermans nooit een jaartal in de boeken heeft gedrukt, waarbij komt dat verscheidene herdrukken niet werden vermeld. Uit de medewerking van Timmermans aan gelegenheidsuitgaven blijkt zijn populariteit.
    Ten slotte noemde de minister van Nederlandse Cultuur de Timmermanshulde een belangrijke daad in het eerste jaar van de culturele autonomie.
    In deze hulde werd ook de weduwe van de schrijver, het Marieke uit «Pallieter» betrokken, evenals zijn kinderen en kleinkinderen.
    De verschillende Timmermans-uitgaven, evenals het genootschap zullen ongetwijfeld zorgen voor een heroplevende belangstelling voor de schrijver, die Lier en Vlaanderen tot over onze grenzen heeft bekend gemaakt.

    ***************

    26-05-2019 om 09:58 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    16-05-2019
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gesloten wegens nieuwe schoenen - Toon Horsten

    Gesloten wegens nieuwe schoenen.

    Cultuur - Interview met Gommaar Timmermans (80)

    Toon Horsten uit Knack   -  26/05/2010

    Een jaar of zestig geleden debuteerde Gommaar Timmermans in Ons Volkske. Zijn dwarse tekeningen en columns brachten hem uiteindelijk naar Knack. Nu zijn winkel dicht en zijn 80ste verjaardag in zicht is, blikt de enige zoon van schrijver Felix Timmermans terug.

    Eindjaren zeventig kwam Gommaar Timmermans onder de nom de plume GoT mijn leven binnen. Toevallig. Mijn ouders waren geabonneerd op de krant waar hij voor werkte, en op een paar van de bladen waarin zijn strips verschenen. Daar kwam nog eens de tekenfilmserie Jonas en de wonderwinkel bovenop. Die wonderwinkel was altijd gesloten, elke keer om een andere reden. "Gesloten wegens erwtensoep", stond er de ene keer op het bordje. Een andere keer het geweldige "Gesloten wegens nieuwe schoenen."

    Het minste wat je van zijn strips kon zeggen, was dat ze intrigerend waren. Telkens kwam hij met nieuwe verhalen en personages voor de dag. Zijn grappen begreep ik niet altijd, maar ze prikkelden. Het was als met dat boek van Kafka dat ik op mijn dertiende las - tegen het advies van de dorpsbibliothecaris in. Begrijpen deed ik het niet. maar ik vond het geweldig. Al was het maar door de belofte die de tekst maakte: dat hij later nog veel meer van zijn geheimen zou prijsgeven. Ook de strips van GoT boden een inkijk in een ander universum. Een wereld waar andere wetten golden, wetten die ik nog niet helemaal begreep maar die alvast een belofte van verlichting inhielden.
    Toen ik sommige van zijn strips later herlas, kwam die verlichting ook. GoT maakte tekeningen in een geheel eigen stijl, maar vooral in zijn teksten bleek hij bij momenten geniaal. Een man met een eigen stem - net als zijn vader, schrijver-schilder Felix Timmermans.
    Gommaar Timmermans: Ik had een erg goede band met mijn vader. Als hij ging wandelen, mocht ik altijd mee. Meestal zei hij dan niet zoveel. Hij wees naar de vogels, en keek veel rond naar het Lier van toen, dat een heel stuk mooier was dan dat van vandaag. Wij stapten altijd langs de vesten, en dan naar het werk van den akker, de volkstuintjes.

    Welke plaats nam uw vader binnen het gezin in?
    Timmermans: Hij was de man die altijd zat te werken. Hij heeft vreselijk hard gewerkt in zijn leven, 's Morgens in alle vroegte zat hij al aan zijn bureau. Toen mijn moeder wat met haar gezondheid sukkelde, zette hij koffie voor ons, voor we naar school gingen. Hij deed dat graag, maar het centrale beeld voor mij blijft toch dat van mijn vader die zit te werken.

    Besefte u toen al dat hij op een uitzonderlijke manier zijn brood verdiende?
    Timmermans: Het was voor mij als land de normaalste zaak van de wereld dat je als kunstenaar of schrijver je brood kon verdienen. Ik zag thuis niets anders. Wij zagen alleen artistiekelingen. Het duurde jaren voordat ik inzag dat wij thuis vooral de uitzonderingen over de vloer kregen. Wat ik ook niet wist. was dat veel van die mensen, soms hoog aangeschreven schrijvers of dichters, ook nog een normale job hadden. Ik dacht dat ze af en toe eens een gedicht schreven en voor de rest wat achteroverleunden. Toen ik nog heel jong was had ik al uitgemaakt dat ik ook zoiets wou gaan doen, al wist ik toen niet precies wat dat dan zou worden.

    Er bestaat een beroemde foto van u met uw vader, terwijl u samen aan het schilderen bent.
    Timmermans: Wij mochten de werkkamer van mijn vader binnen- en buitenlopen zoveel als we maar wilden. Hij had dat graag. Die foto is genomen op een moment dat ik daar binnengelopen kwam, en tegen mijn vader zei: 'Nu mag ik ook eens schilderen!' Hij pakte een plankje, wat verf en een borstel... En dat werd gefotografeerd. Ik herinner me niet dat we ooit samen hebben getekend.

    Indertijd werd over uw tekenwerk toch gezegd dat u ook grafisch de zoon van uw vader was.
    Timmermans: Ik begrijp wel wat ze daarmee bedoelden. Ik gebruik ook weleens een soort strepen, lijntjes die mijn vader ook in zijn achtergronden gebruikte. Een manier van tekenen die hij opgepikt had uit de mannekensbladen die hij kende uit zijn jeugd, en waarvan hij er een paar in huis had. Dat waren vrij eenvoudige tekeningen, die met een sjabloon waren ingekleurd. Wat rood, wat geel, wat blauw. En af en toe een beetje buiten de lijntjes. Onder elk prentje stond een versje in het Frans en in het Nederlands. De prentjes op die mannekensbladen waren meestal houtsneden, en daar werden vaak van die lijntjes gebruikt. Dat heeft hij overgenomen toen hij zelf begon te tekenen.

    U bent uiteindelijk binnenhuisarchitectuur gaan studeren.
    Timmermans: Ik wou iets artistieks gaan doen, alleen wist ik niet wat. Bij elk van de 700 stielen die ik in overweging nam, was er wel iets wat ik niet zag zitten. Toen zei mijn schoonbroer: 'Doe jij maar binnenhuis!' Die sloeg natuurlijk zomaar iets uit zijn botten. Maar ik dacht: 'Waarom niet?' Niet tegen mijn goesting maar ook niet mét mijn goesting heb ik de academie afgemaakt. Met het diploma heb ik nooit iets gedaan. Ik zag mezelf niet tegen iemand anders 'die kast moet daar staan!' zeggen.

    In die tijd, eind jaren veertig, schreef u uw eerste verhalen.
    Timmermans: Geschreven, ja, als je het zo wilt noemen... Dat was aan de typemachine gaan zitten, even nadenken, en direct beginnen te schrijven. Het waren verhalen voor Ons Volkske. Ik deed het wel graag hoor, maar het moest allemaal nogal rap-rap gaan. Ik had namelijk een Amerikaanse jeep gekocht, een die het Ardennenoffensief had overleefd. Ik had er 10.000 frank voor betaald. Ik was twintig jaar en ik had helemaal geen 10.000 frank. Lenen bij moeder dan maar, en ik moest dat geld natuurlijk wel terugbetalen. Dus schreef ik maar iets. In 't plat Liers, dat kon toen nog.

    Dat werd altijd zonder commentaar gepubliceerd?
    Timmermans: Het wonderlijkste aan de hele historie was dat die verhalen nog succes hadden ook. Het ging er natuurlijk nogal wild toe. Ik trok mij nergens iets van aan en schreef er maar op los. Als het lang genoeg was, liet ik het meestal eindigen in een biergevecht of iets dergelijks.

    Ik zag dat uw verhalen geïllustreerd werden door Bob De Moor, de latere rechterhand van Hergé.
    Timmermans: Dat was via Karel Van Milleghem geregeld, de Vlaamse redacteur van Kuifje en Ons Volkske, én een huisvriend. Pas op feestjes leerde ik Bob De Moor persoonlijk kennen, en dan zaten we wat te keuvelen over hoe het er bij Kuifje toeging. Ik kwam nogal vaak op de redactie, die toen nog aan de Lombardstraat in Brussel zat. Omdat mijn teksten altijd op het laatste nippertje klaar waren, bracht ik die meestal zelf met de trein naar Brussel.

    Wanneer bent u dan beginnen te tekenen?
    Timmermans: Pas veel later. Toen ik trouwde, zijn we in Oostende gaan wonen. Ik werkte toen bij uitgeverij Desclée De Brouwer in Brugge. Dat werk, van negen tot vijf, dat was niets voor mij. Ik woonde ook niet graag in Oostende. Je ziet daar de seizoenen niet veranderen, er zijn daar geen bossen of bomen. Zelfs hier, in het centrum van Lier, hoef je maar vijf minuten te stappen en je staat op de volle buiten. Hier een koe, daar een paard. In Oostende had je dat allemaal niet. Toen zijn we hier terechtgekomen. Ik moest natuurlijk wel de kost verdienen. In het begin tekende ik wat cartoons, want dat was de grote mode van het moment.
    Iedereen tekende cartoons in die tijd, of je nu kon tekenen of niet.
    In 1962 vroeg Gaston Durnez me of ik een kinderstrip wou maken voor de Patskrant, een nieuwe kinderbijlage van De Standaard. Toen ben ik begonnen met Fideel de fluwelen ridderIk had natuurlijk wel een probleem: ik was eigenlijk helemaal niet zo'n goede tekenaar. ik had wel wat tekenlessen gevolgd aan de academie, maar dat stelde niet veel voor. Daarom tekende ik bijvoorbeeld nooit personages met voeten. Ze stonden altijd met hun voeten in het gras, je zag hun voeten nooit. Naarmate ik beter leerde tekenen, kwamen die voeten steeds verder naar boven.

    Fideel de fluwelen ridder was aanvankelijk een echte kinderstrip.
    Timmermans: In het begin wel. Maar die reeks evolueerde zodanig dat ze bij De Standaard zeiden: 'Gommaar, die strip is niet meer geschikt voor kinderen. Die begrijpen dat niet. We gaan ꞌm in de gewone gazet zetten.ꞌ

    Er gebéurde vrij weinig in uw strips.
    Timmermans: Vrij weinig? Meestal helemaal niets. Uiteindelijk ging het bij mij altijd om de tekst, niet om de tekeningen.

    Toen u bij De Standaard meewerkte aan de Patskrant, maakte u toen deel uit van een ploeg? Of zat u hier gewoon altijd thuis te tekenen?
    Timmermans: Ik bracht mijn tekeningen op zaterdag naar Cyriel Verleyen in Mechelen. Cyriel was door Gaston Durnez aangeworven als samensteller van de Patskrant. Wanneer ik bij hem was, kwam zijn zoon Frans Verleyen vaak met zijn valies uit Leuven terug - hij studeerde toen nog.
    Toen al was de Sus altijd aan het woord, hij gooide met citaten, en hij was ongelooflijk geestig

    Het kan geen toeval zijn dat u hem later weer tegenkwam als hoofdredacteur bij Knack.
    Timmermans: Nee, zo toevallig was dat niet. Op dat moment tekende ik voor De Nieuwe, het blad van Mark Grammens. Gal tekende de covers, en ik maakte de strip De nieuwe ark. Op een bepaald moment trouwde een van de acht kinderen van Cyriel, en op het avondfeest liep ik de Sus tegen het lijf. Knack was toen pas opgestart, en hij zei: 'Gommaar, gij moet voor ons komen tekenen.' En zodoende.

    U kon meteen een strip voor een volwassen publiek maken, Iamboree. Mag ik dat een filosofisch stripje noemen?Timmermans: Dat is misschien wat zwaar uitgedrukt, maar er zat hier en daar inderdaad al eens iets achter. Misschien was De nieuwe ark uiteindelijk nog het meest filosofische wat ik gemaakt heb. Ik had me daarvoor laten inspireren door het klassieke verhaal van het narrenschip, zoals op het schilderij van Jeroen Bosch.

    U hebt uw werk voor Knack lang gecombineerd met dat voor De Standaard. Was dat doenbaar?
    Timmermans: Dat was niet alleen doenbaar, het was ook nodig om rond te komen. Daarnaast tekende ik ook nog een strip voor Avenue.

    Hoeveel verschillende stripreeksen hebt u zo getekend?
    Timmermans: Ik zou het zelfs bij benadering niet kunnen zeggen. Het waren er in elk geval veel. Er kwamen er steeds bij, andere vielen af. Plus nog een hoop cartoons en illustraties. Soms nogal domme dingen, maar een mens moet zijn kost verdienen.

    Hebt u nooit de aandrang gevoeld om u - zoals Marc Sleen of Willy Vandersteen - op één of een paar reeksen toe te leggen?
    Timmermans: Hoegenaamd niet. Dat zou ik nooit volgehouden hebben. Voor de Patskrant maakte ik weleens een vervolgverhaal, iets van 24 bladzijden of zo. Dan was het tijd voor iets anders. Ik was veeleer een man van stopcomics. Met de nadruk op 'stop'.

    Is dat ook de reden waarom er zo weinig albums van uw werk verschenen zijn?
    Timmermans: Dat is vooral zo omdat ik er nooit moeite voor heb gedaan. Ik had zo veel werk dat ik de tijd niet vond, of wou vinden, om me daarmee bezig te houden. Ik vond het niet zo belangrijk.

    Vindt u het nu niet jammer dat er niet meer boeken zijn?
    Timmermans: Nee. 't Is goed geweest.

    Hebt u eigenlijk altijd het pseudoniem GoT gebruikt?
    Timmermans: Dat pseudoniem heb ik in Oostende aangenomen. Dus al vóór ik strips begon te maken.

    Vanwaar die hoofdletter T?
    Timmermans: De naam Timmermans schrijf je toch met een grote T? (grijnst)

    Ik heb de indruk dat u een sterkere band had met journalisten als Frans Verleyen dan met andere striptekenaars.
    Timmermans: Dat was zeker zo. Met de Sus ben ik nog een paar keer samen op reis geweest, en aan zee zagen wij elkaar ook wel een keer. Hij huurde in de zomer meestal iets in Mariakerke, en dan spraken we af. Frans Verleyen was een bijzondere man. Soms hoorde je hem twee of driejaar niet, tot ineens de telefoon rinkelde. Gommaar, zei hij dan, we moeten dit of dat eens doen.
    Dan zagen we elkaar weer een hele tijd heel dikwijls, dan gingen we samen een kerstboom kopen of vierden we samen Kerstmis. En dan was het plots weer gedaan, leek hij van de aardbodem verdwenen.
    Tot hij weer eens belde...

    Als u nu terugkijkt: was de Knack van de jaren zeventig niet de biotoop waar u het best tot uw recht kwam?
    Timmermans: Waarschijnlijk wel. Omdat ik daar de dingen heb kunnen maken zoals ik ze wou maken. Zonder dat ik mij van het publiek iets hoefde aan te trekken. Daar moet ik meteen bij zeggen dat ik bij De Standaard, nadat Mariette Vanhalewijn Cyriel Verleyen had opgevolgd, al een aanloop had genomen. Van haar mocht ik ook doorschrijven, met een veel vrijere manier van werken. Het is geen toeval dat Jonas en de wonderwinkel daar is ontstaan.

    Waar kwam het idee vandaan om van die strip een televisieserie te maken?
    Timmermans: Dat kwam van de productiemaatschappij Pen Film. De Vlaamse televisie bestond 25 jaar, en dat moest gevierd worden met een tekenfilmserie van 13 afleveringen van 23 minuten. 'Kun jij daar iets voor verzinnen, Gommaar?' Voor ik het wist waren we vertrokken.

    Bent u er nog vandaag nog tevreden mee?
    Timmermans: Ik ben blij dat ik het gemaakt heb. Maar toen ik halfweg was, heb ik toch in mijn haar gekrabd. Twee jaar van mijn leven heb ik erin gestoken, en mijn andere werk liep ondertussen door.

    Niet lang daarna, begin jaren tachtig, stopte u min of meer met tekenen. U schreef wel nog columns voor Knack.
    Timmermans: Op mijn 52ste, in 1982, heb ik een hartinfarct gehad. Negen maanden lang ben ik buiten strijd geweest. Na die tijd begon ik stilaan weer wat te werken, en de Sus en Rik De Nolf, de uitgever van Knack, vroegen me of ik opnieuw wou meewerken. 'Ja, dat zou ik wel willen. Maar ik heb nu tien jaar voor jullie getekend, ik zou graag wat schrijven. Zonder tekeningen. Kan dat?' Dat kon. Ik heb het nog jaren gedaan, van die korte humoristische stukken.
    Tot ik op mijn 69ste met pensioen ben gegaan en met alles ben gestopt.

    Dit najaar krijgt u een tentoonstelling hier in Lier.
    Timmermans: Ja, tot mijn grote schrik. Nu moet ik alles bij elkaar gaan zoeken en gaan selecteren. Daar zie ik een beetje tegenop.

    U kunt dat niet door iemand anders laten doen?
    Timmermans: Ik kan toch niet alles aan mijn vrouw vragen? (lacht)

    'Het was voor mij als kind de normaalste zaak van de wereld dat je als kunstenaar of schrijver je brood kon verdienen.

    Ik zag thuis niets anders.'

    Naar aanleiding van zijn 80ste verjaardag presenteert het Timmermans-Opsomerhuis, in Lier dit najaar een overzichtstentoonstelling van GoTs werk. Zowel het jaarboek van het Felix Timmermans Genootschap (WWW.FELIXTIMMERMANS.be) als het stripinformatieblad STRIPGIDS besteden deze zomer uitgebreid aandacht aan zijn werk.

    GoT : Pseudoniem van Gommaar Timmermans

    Geboren in Lier op 15 augustus 1930

    Enige zoon (na drie dochters) van schrijver Felix Timmermans (1886-1947)

    Publiceert eind jaren veertig zijn eerste verhalen in Ons Volkse en Kuifje

    Werkt vanaf 1960 eerst als cartoonist, later als stripmaker, voor onder meer De Standaard, De Nieuwe, Knack, Avenue en tal van ander bladen.

    Is in de jaren tachtig columnist van Knack. 

    **********

    16-05-2019 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    06-05-2019
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Boerenpsalm - Peter Claeys

    Het Levensoptimisme van Felix Timmermans.

    Peter Claeys – uit Rijk der Vrouw, weekblad van 01/03/1989.

    Op 2 maart ging de film Boerenpsalm in première in een produktie en regie van Roland Verhavert, naar de gelijknamige roman van de onvolprezen Felix Timmermans. Een lofzang op de natuur, maar vooral op de mens in die natuur, gesymboliseerd door boer Wortel, die leeft in het clair-obscur van vreugde, geluk, arbeid, beproeving, leed en dood en wiens bestaan gelouterd wordt door het geloof. We hadden een gesprek met de regisseur en de belangrijkste acteurs.

    Boerenpsalm speelt zich af in Vlaanderen, zo'n honderd jaar geleden en brengt het verhaal van de voor- en tegenspoed van boer Wortel, zijn vrouw Fien en hun kinderen. Na de dood van Fien hertrouwt Wortel, met de jongere Frisine. Ook dit huwelijk kent een noodlottige afloop. Maar Wortel, die het leven liefheeft, blijft niet bij de pakken zitten.

    Gelukkig zijn
    « Felix Timmermans heeft een psalm op de boer geschreven, omdat de boer toch de mens in essentie is. Alles is zo begonnen. Al onze voeding, toch onmisbaar voor het voortbestaan, komt van de boer », vertelt een enthousiaste regisseur.
    « Boerenpsalm is het verhaal van een gewone man die zijn leven leeft met alle zeer kenschetsende menselijke aspecten : je ziet mekaar graag, je krijgt kinderen, je moet werken, je werkt graag, je wil iets opbouwen, iets bereiken, je hebt tegenslag en verdriet, je maakt fouten en je hebt er spijt van.
    Dat allemaal samen, kortom het leven, maakt toevallig het bestaan uit van boer Wortel, maar dat kan ook mij overkomen of jou of de cafébazin om de hoek.
    Het verhaal is niet gebonden aan een bepaalde tijd, plaats of milieu. Het geniale bij Timmermans is dat hij dat alles weergeeft op een relativerende manier, relativerend t.o.v. de naakte feiten. Telkens tilt hij het verhaal op naar iets wat je levensoptimisme zou kunnen noemen. Zeg maar « Ja » tegen het leven. Dat is het eigenlijk, maar dan op een zeer gesublimeerde manier.

    Gelukkig zijn is het leven de moeite waard vinden. Dat is de kern van de zaak. Dat is Timmermans, dat is het thema van de film, en dat ben ik ook een beetje. Het bevalt me enorm en ik denk dat de meeste mensen daar ook een enorme behoefte aan hebben.
    Ze hebben natuurlijk geen behoefte aan een « boerenfilm »(Boerenpsalm is trouwens geen boerenfilm), maar ze hebben wel behoefte om opgetild te worden, om de film te zien, uit de zaal te komen en te zeggen : ik ga mij hier niet laten doen doordat leven rondom mij. Er zijn nog veel te veel mooie dingen in het leven.
    Dat is eigenlijk de bedoeling van Timmermans en van mij.
    Want één ding staat voor mij buiten kijf: als de mensen de film komen bekijken, dan verlaten ze de zaal met een gevoel van geluk », aldus een gelukkige Roland Verhavert.

    Frisine
    De jonge (en knappe) Christel Domen speelt Frisine, de tweede vrouw van Wortel, en is hier meteen aan haar filmdebuut toe. Ze kreeg een acteursopleiding in Studio Herman Teirlinck, was enkele malen op de planken te zien (o.a. bij het Koninklijk Jeugdtheater) en genoot enige bekendheid als Liesje in de TV-serie « Klein Londen, klein Berlijn ». We vroegen haar of ze het boek van Timmermans voordien al had gelezen. « Neen, ik moet eerlijk bekennen dat dit het eerste werk is dat ik heb gelezen van Timmermans. Maar ik heb het echt verslonden, het is een heel mooi boek, een echte ontdekking.

    Trouwens, nog andere mensen van de filmploeg hebben het boek voor de eerste maal gelezen en ze waren allen aangenaam verrast. Dat wij zulke grote schrijvers hebben gehad in Vlaanderen!
    Ik ben met het boek op vakantie vertrokken en elke avond heb ik erin gelezen en gekeken waar Frisine juist voortkomt en wat ze juist moet doen.
    Dat vergeleek ik dan met het scenario en zo bereidde ik stilaan mijn rol voor. »
    En vond je het prettig om Frisine te spelen ? « De rol van Frisine lag me wel. Zij is een losbandig, speels, bijna gewelddadig type, heel energiek. Het is natuurlijk niet de enige rol die ik zou kunnen spelen, maar het was wel heel plezierig om te doen. Alles verliep rustig, zonder al te zenuwachtige toestanden. Als je dan gedaan hebt met filmen, doet dat wel wat pijn. Je moet er echt afscheid van nemen en dat duurt wel even. »

    Wortel
    Boer Wortel wordt vertolkt door Ronny Waterschoot, ook al een produkt van Studio Herman Teirlinck. Sinds 1969 is hij verbonden aan de K.V.S. te Brussel. Ronny was te bewonderen in talrijke jeugdfeuilletons op de B.R.T. en in enkele films; af en toe neemt hij zelf de regietouwtjes in handen bij verschillende amateurgezelschappen.
    We vroegen Ronny wat er zo boeiend aan is om doodgewone mensen te verfilmen en te vertolken? « Wortel is inderdaad een gewone man, die houdt van zijn beesten, van de natuur, van zijn vrouw en van zijn kinderen en die van alles meemaakt, zoals jij en ik. Toch is het heel boeiend, omdat hij ook met een aantal extreme gevoelens zit die iedereen kent.

    Het is altijd plezierig om uitersten te spelen en ook om ze te zien, denk ik. Als de mensen deze film gezien hebben, komen ze voldaan naar buiten. Ze hebben van alles meegemaakt, ze hebben geschreid, ze hebben gelachen en ze hebben op het puntje van hun stoel gespannen zitten kijken. »
    En hoe heb jij je rol voorbereid ? « Ik heb heel veel van Timmermans gelezen en herlezen en ook werken van andere auteurs uit zijn tijd. Het creatief proces, om in de rol te komen, is iets heel persoonlijks.
    Je bent er voortdurend mee bezig. In het begin heel bewust, maar dat wordt langzaam aan minder bewust, en dat is pas het echte creatieve proces. Als je dat bereikt hebt, dan zit je in je rol. Dan is het niet meer moeilijk om hem te spelen. Wat wel enige problemen gaf, was de verbondenheid van Wortel met de natuur.

    Ik ben een echte stadmens. Vanaf mijn zes jaar woonde ik in Brussel, en nu in Antwerpen. Eén van de belangrijkste zaken in de voorbereiding was, om langs Timmermans om de natuur te ontdekken, ernaar te gaan kijken, haar te voelen, te ruiken en te smaken. Ik dacht dat ik de natuur kende, maar dat was helemaal niet waar.
    Ik ben er toch een half jaar voortdurend mee bezig geweest, met het personage van Wortel. Ik wist niet dat ik in staat was om zes maanden lang zo geconcentreerd bezig te zijn. Er wordt heel veel van jou geëist.
    Maar het was zalig om te doen. Dit is de beste sfeer die ik ooit heb meegemaakt op een filmset en dat moet volgens mij zo van de film afstralen. »

    Fien
    De zachte stem van Magda Lesage heb je ongetwijfeld al gehoord op radio of TV (o.a. in Wikken en Wegen).
    In « Brugge, die stille », de vorige langspeelfilm van Verhavert, speelde ze de hoofdrol. Eigenlijk kwam Magda toevallig in de rol van Fien terecht, Magda is het duiveltje-doet-al bij Visie, de produktiefirma van Roland Verhavert. Ze is tekstverwerkster, telefoniste, boekhoudster, helpt de dialogen schrijven en de personages uittekenen. Ze zou een klein rolletje krijgen in de film, als kasteelvrouw. Maar de rol van Fien, daar dacht ze niet aan. « Ik een boerin spelen, dat kan niet, dacht ik.
    Ik zie er niet uit als een boerin en ik kan toch niet stappen als een boerin. Maar ik heb er lang over nagedacht en zei dan : waarom niet eigenlijk. Fien is een gewone moeder die haar kinderen opvoedt, hard werkt en graag werkt, die haar man graag ziet en hem neemt zoals hij is. Ze volgt de natuurwet; ze is de vrouw die wil dat het leven voortgaat en doorgegeven wordt door haar kinderen.
    Ze drukt de levensloop uit. Het leven gaat voort en ze houdt zich niet bezig met kleinburgerlijke zaken.

    Ze is een echte vrouw, eenvoudig, analfabeet, maar niet dom. Ze zegt verstandige dingen op een eenvoudige manier. Ze denkt na op een bijna instinctieve manieren laat zich geen moraal opdringen, ook niet door de pastoor. Zolang alles goed gaat en volgens de natuur is ze tevreden.
    Vanaf het moment dat dat verstoord wordt, weet ze er geen raad mee en gaat ze eraan ten onder. Zo gelukkig als ze is met een kind dat op de wereld komt, zo ongelukkig is ze met een kind dat sterft. »
    « Om Fien uit te beelden heb ik me gebaseerd op eigen ervaringen en op personages die ik kende van vroeger.
    Ik moest het immers niet ver gaan zoeken, want Fien is een eenvoudige vrouw. Zo dacht ik terug aan mijn grootmoeder, die een hoeve had in Lichtervelde en acht kinderen heeft voortgebracht (Fien krijgt er elf).

    Ik heb me aan haar getoetst, aan haar wijze spreuken, haar uiterlijk, haar handelingen. Je ziet me ook een kind krijgen in de film, een tamelijk delicaat onderwerp toch. Ik moest het dus heel eerlijk en echt uitbeelden, vond ik, maar hoe ? Gewoon door aan mijn eigen zwangerschap en bevalling te denken, natuurlijk.
    Daarvoor moest ik eerst een soort van misplaatste schaamte, die we allemaal hebben, overwinnen. Ik vroeg me af hoe ik zou overkomen en vroeg Roland wat de mensen te zien zouden krijgen.
    Je bovenlichaam, zei hij. En je zult van het kerkhof komen in je zondagse kleren en je hoed. Ik heb die bevalling uitgebeeld zoals het bij mij is gebeurd en het is een prachtige scène geworden. Om er iets goeds van te maken, had ik geen fantasie nodig, want die vrouw is de eenvoud zelf.
    Ze moet dus het raffinement van de waarheid hebben. »

    Waarom zullen de mensen vooral naar de film gaan zien ? « Omdat ze er zichzelf in herkennen. Een moeder ziet er zichzelf in terug, een vader ziet er zichzelf in terug. En velen zullen hun grootouders weer horen vertellen, niet over triestige dingen uit de oorlog, maar over hun leven. Uiteraard zijn de gevoelens die te berde komen dezelfde als nu. De gevoelens die mensen hébben voor mekaar of tegenover mekaar zijn niet veranderd.
    Alleen de omgeving, de gebruiken en de atmosfeer zijn anders. »

    **********

    06-05-2019 om 14:22 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    03-05-2019
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gommaar Timmermans - Paul Jacobs

    Gommaar Timmermans
    Ik lees liever een boek dan dat ik naar een museum ga.

    Door Paul JACOBS  -  Uit Tv Express nr. 44 jaargang XI  -  29/10/1979.

    Omdat hij zo'n beroemde vader heeft, gaat Gommaar Timmermans (Lier, 1930) als goT door het leven. goT met een grote T op het eind, want een Timmermans blijft een Timmermans, hoe dan ook.

    Gommaar Timmermans maakt al jaren naam als de tekenaar van bizarre, dikwijls veelkleurige wezens : Fideel, de Fluwelen Ridder, Bombazijn, de gevlekte Filodendron, Weber, Iambo-Ree. Zelden gebeurt er in de goT-strips iets wereldschokkends met hen. Ze staan doorgaans in een lieflijk, Vlaams landschap en praten op hun dooie gemak over buitenissigheden, alsof ze niets beters te doen hebben.
    Een boel mensen vinden het grappig wat Gommaar Timmermans z'n heldjes in de mond legt. Anderen kunnen er hoegenaamd niet mee lachen.
    «We hebben allemaal ons publiek, » zegt goT, een andere manier om te zeggen : over smaak valt niet te twisten. Ook de Vlaamse Televisie hoort blijkbaar bij hen die in goT geloven. Mits een gigantisch budget (25 miljoen) werden Timmermans en de jongens van Pen Films uit Gent bereid gevonden 13 afleveringen te verzinnen, uit te tekenen en te animeren van een kinderserie rond het jongetje Jonas dat zijn boekentas verliest in een rommelwinkeltje en via de uitgebreide kelders van het zaakje een reis door ruimte en tijd meemaakt.
    « De Wonderwinkel » heet de serie, die intussen al uitgebreid op de Vlaamse Televisie te zien is geweest.

    BEUL OF ROZENKWEKER ?
    Gommaar Timmermans : « Toen ik zelf nog naar school ging, kwam ik in Lier alle dagen voorbij een klein winkeltje waar ze ijzerwaren verkochten. Het was een erg smal zaakje, waar aan het plafond de gekste koopwaren waren opgehangen: van kolenemmers tot mussenklemmen.
    Dat winkeltje is het dekor geworden voor de wonderwinkel uit de serie. »
    Timmermans had geen belérende of satirische bedoeling met zijn scenario. Hooguit zullen de kinderen die kijken, kennis kunnen maken met een paar historische momentopnamen uit de tijd van Napoleon en zullen ze tussendoor wat kunnen opsteken over de ambtelijke poespas van onze — en alle — administraties.
    goT : « Onvermijdelijk zitten er in de serie dingen die me bezighouden. Soms vind ik de wereld maar een bangelijke plaats. Al mijn tekeningen zijn een afspiegeling van die dolle wereld, zonder dat ik direkt man en paard noem. En toch, aan de andere kant blijkt dan weer dat de « slechten » in het verhaal niet echt zo slecht zijn, dat ze gewoon een beetje knoeien uit eigenbelang.
    Er komt een beul in de serie. Die had bijvoorbeeld liever rozenkweker geworden. »

    KINDERBOEKEN
    Gommaar Timmermans woont en werkt al 18 jaar in Lier, waar hij geboren werd als jongste kind en enige zoon van schrijver Felix Timmermans.
    goT : « Toen ik 6, 7 jaar was mocht ik kijken hoe mijn vader werkte. Ik heb « De familie Hernath » nog weten ontstaan, « Adriaan Brouwer» en « Adagio » natuurlijk. M'n vader werkte dikwijls 's nachts, zodat hij overdag haast altijd tijd had voor vrienden en kennissen en voor zijn kinderen. Ik heb lang gedacht dat hij nooit werkte. » Vader Timmermans schreef voor zijn brood.
    Tekenen deed hij voor zijn plezier. Zoon Gommaar kan de invloed van zijn vader niet ontkennen. « Mijn vader hield van houtsneden. Ik ook. Ook de landelijke achtergronden in mijn tekeningen houden in mijn ogen verband met het werk van mijn vader.
    Komt daarbij dat ik opgegroeid ben in een door-en-door artistiek milieu. Voortdurend kwamen er kunstenaars bij ons over de vloer, schrijvers en schilders die allemaal hun brood verdienden met de kunst.
    Kunstenaar zijn leek me de gewoonste zaak van de wereld in die tijd. Later merk je dan dat het allemaal niet zó eenvoudig gaat. » Toch heeft goT nauwelijks de tijd gehad om te mopperen. Na zijn opleiding aan het Nationaal Hoger Instituut voor Stedebouw ( binnenhuisarchitektuur ) ging hij bij Esso bij het personeelsblad tekenen en daarna bij Desclée de Brouwer, de uitgeverij.
    Timmermans: «Op het Instituut kregen we twee halve dagen tekenen per week. Daar heb ik wel wat opgestoken. Naar de Akademie heb ik ook nog willen gaan, maar dan had ik alle dagen om 5 uur moeten opstaan. Ik wilde geen carrière maken, dus kon ik me permitteren de school te laten schieten. »

    Toen Gaston Durnez, ook een inwoner van Lier, hem vroeg of hij een tekenverhaal wilde maken voor de kinderpagina van de Standaard, naar een verhaal van zijn vader, ging de bal stilaan aan het rollen.
    Fideel, de fluwelen ridder, ontstond en werd een sukses. Hij ging méér strips maken, ondermeer voor Avenue en voor Knack. Toen kwamen de kinderboeken. Gommaar Timmermans verliet de uitgeverij en verhuisde opnieuw naar Lier, waar hij een hoekhuis betrekt langs het water. Hij werd zelfstandige en leeft sinds die tijd van zijn ideeën en zijn pen.
    Zijn vrouw, waarmee hij nu omtrent 22 jaar getrouwd is, runt een antiekwinkel op de benedenverdieping.
    Op goT's werkkamer, één etage hoger, staat het trouwens ook vol oude, mooie meubels. Vanuit een mooie, verweerde, lederen Chesterfield-sofa kijken we naar een kleerkast uit de Elzas van 1680 en naar een fraaie Naamse kast van 1750.

    KLETSEN MET VRIENDEN
    goT : « Ik kijk liever naar zo'n driedimensionele kast dan naar een schilderij. De lichtinval is altijd weer anders. Ik kan er minutenlang naar zitten kijken. » Ook vanuit zijn raam is Lier op zijn mooist, het water, een paar oude bomen, mooie huizen, vissers.
    « Ik weet het, het leidt me af, maar tegelijk inspireert het me ook. Ik zou niet graag buiten wonen, ik heb beweging rond me nodig. Op 16 juli in de Kerkstraat in Blankenberge rondlopen, daar houd ik van.
    En als het hier slecht weer is en er geen hond op straat loopt, kijk ik naar de regen in het water.
    Ook dat fascineert me. »

    Tekenen en schrijven, je hoort het dikwijls beweren, zijn eenzame beroepen, waar de kunst erin bestaat het zitvlak van zijn broek op de zitting van zijn stoel te houden.

    Timmermans : « Soms vervloek ik mijn vak, vooral als alles tegelijk af moet zijn en het wat te veel wordt. Als ik niet moest werken, zou ik niet veel meer doen. Ik zou gaan wandelen, lezen, wat kletsen met mijn vrienden, me moeien in de keuken.
    Dat heb ik ook van mijn vader, die stelde ook alles maar uit. Tot hij soms een briefkaart naar zijn eigen adres stuurde, waarin hij zichzelf aanmaande ten spoedigste aan het werk te gaan. En als hij soms maanden van huis was om lezingen te geven in het buitenland, dan kregen we een kaart met de woorden: zat ik nu maar thuis met de hond te spelen !»
    Zelf werkt goT snel en intens. Eerst komen de ideeën, dan pas de tekeningen. Alleen als de grappige vondsten niet willen komen, begint hij zomaar wat te schetsen. Zijn humor is absurd en humaan, een karikatuur van wat je alle dagen mee kan maken, zegt goT zelf.
    Hij maakt er een punt van zijn strips artistiek zo gaaf mogelijk te maken, met een evenwichtige verdeling van wit en zwart, van tekening en tekst. Dat zijn werk aanslaat, ook in het buitenland, blijkt uit de vermelding van de Children’s Book Council uit de Verenigde Staten, die een van zijn werken op hun internationale ranglijst zette, omdat het verhaal voor kinderen zo duidelijk was. En voor een Duitse uitgever werkt hij aan Der Grosse Knall, een overzicht van de geschiedenis in 99 tekeningen, met een inleiding van de auteur.

    SCHATTEN VAN MENSEN
    goT : « Ze vonden de inleiding zo goed dat ze me vroegen om nog meer te schrijven. Ik heb gezegd dat ik erover na zou denken. Een boek vol inleidingen misschien ? »
    Gommaar Timmermans geeft ruiterlijk toe nooit stripverhalen te lezen. Crazy Cat vond hij een tijdje leuk en Feiffer heeft hij ook gevolgd, maar die werd hem al gauw te serieus. Zijn pikturale voorkeur gaat naar de Vlaamse Primitieven en na lang nadenken naar Alechinski, Magritte, Chaissac en Vic Gentils. Maar het is duidelijk dat hij geen museumbezoeker is.
    « Ik lees liever een boek dan naar een tentoonstelling te gaan, » zegt hij zelf. Die boeken variëren van heel grappig, lichtgewichten als P.G. Wodehouse en Art Buchwald, tot heuse, ernstige romans.
    Gommaar Timmermans : «Van Kafka kan ik maar niet genoeg krijgen bijvoorbeeld. En ik heb er zes maanden aan besteed om Ulysses van James Joyce te lezen. Ezra Pound vind ik knap. En Günter Grass. Ik ben speciaal een kaart van Danzig gaan kopen om één van zijn romans ten volle te kunnen genieten.

    TV kijkt hij weinig, een film zo nu en dan, met een duidelijke voorkeur voor de absurdistische films van Louis Bunuel. Muzikaal is goT evenmin een top-30-man. Jazz zit in zijn platenrek, Chico Hamilton ondermeer, plus de groten : Mozart, Bach, Corelli en Thomas Wheelkes.
    Reizen is ook aan hem besteed. Timmermans kruipt dan hoogstpersoonlijk achter het stuur en blijft uren en dagen in die houding zitten.
    Frankrijk en Italië, daar kan hij entoesiast over worden. En Engeland natuurlijk, dat in zijn ogen één grote tuin is vol schatten van mensen : « Als ik zo stom ben van voor een rood licht stil te vallen omdat ik niet weet of ik naar links of naar rechts moet, komt de automobilist achter mij uit zijn wagen om me met zijn wegenkaart te helpen. De rest wacht dan geduldig tot we klaar zijn. Geef toe dat je dat nergens in de wereld nog zou vinden.»
    Behalve misschien in goT-land, die vreemde heuvelige streek in de fantasie van Gommaar Timmermans, waar fluwelen ridders en gevlekte filodendrons de plak zwaaien.

    ***********

    03-05-2019 om 10:34 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    25-03-2019
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ernest Claes - Felix Timmermans en voordrachten in Duitsland

    Felix Timmermans en voordrachten in Duitsland

    Door Ernest Claes – uit Voordracht gevers zijn avonturiers  -  1962.

    Ook in Duitsland heb ik jaren lang lezingen gehouden, en het was Felix Timmermans die me daar in zekere zin toe aanzette. Toen "De Witte" bij zijn uitgever, Insel-Verlag, te Leipzig verscheen, schreef Felix voor die vertaling een pittige inleiding, en met de grote naam die hij in Duitsland had heeft dit voorwoord er zeker toe bijgedragen om "Flachskopf" bij de Duitse lezers ingang te doen vinden.

    Geen enkele Vlaamse of Hollandse auteur heeft ooit in Duitsland het succes gekend dat Felix Timmermans daar als schrijver en voordrachtgever te beurt viel. Vóór hem waren er voorzeker boeken van Vlaamse schrijvers in het Duits vertaald en uitgegeven, van Hendrik Conscience, Cyriel Buysse, Herman Teirlinck, Lode Baekelmans, August Vermeylen en een paar andere, maar het Vlaamse boek was toch nog niet zo ver doorgedrongen tot het Duitse publiek dat de Flämische Literatur over de Rijn een vaste grondslag had gekregen.

    Het werk van Felix Timmermans, en van hem alleen, heeft dat gedaan. Hij is de heraut geweest van de Vlaamse letterkunde bij onze oosterburen, en niet alleen daar, in haast alle landen van Europa en verder nog, werden — en worden — er werken van hem vertaald en leerde men door hem dat er een Vlaamse literatuur bestond. Vlaanderen kende hem, België niet. Zo er na hem zo talrijke werken, al werd de keuze eilaas niet altijd oordeelkundig gedaan, van Vlaamse schrijvers in de Duitse wereldtaal werden vertaald, dan hebben ze dat te danken aan Felix Timmermans en aan niemand of niets anders.
    Op een schone dag :
    "Nest, ze hebben me in Duitsland gevraagd of er nog andere Vlaamse schrijvers waren die bij hen een voordracht konden houden."
    "Ja, en?..."
    "Ik heb gezegd, ja, Nest Claes."
    "Dat is erg vriendelijk, Fé, de moeilijkheid is, ik spreek wel tamelijk Duits, maar om een voordracht te houden, twee uur lang vertellen..."
    "Dat gaat van zelfs."
    "Dat zegt ge wel, maar die onmogelijke Duitse grammatica, die voorzetsels bij voorbeeld... 't is om zot te worden."
    "Wat is dat ?"

    "Durch, von, mit, nach, ohne... de ene keer met accusatief, de andere keer met datief, soms met genitief zoals wahrend..."
    Fé bezag me met onschuldige ogen alsof hij het niet snapte.
    "Ik ken alleen goed die "mit"... Als ge in Duitsland uw pint betaalt moet ge aan de garçon eerst vragen : "Mit ?" en als hij ja knikt moet ge geen drinkgeld betalen, als hij zegt "Ohne mit" moet ge er iets bijleggen... Van dat andere weet ik niets."
    "Hoe doet ge dat dan als ge Duits spreekt ?"
    "Ik zeg bij alles maar hetzelfde, van die accusatief of datief trek ik me niks aan, en als ik het Duits woord niet seffens vind zeg ik het in het Vlaams."
    "Hoe vinden de Duitsers dat dan ?"
    "Dat weet ik niet... Ze peinzen geloof ik dat het allemaal Vlaams is wat ik zeg of dat wij bij ons zo Duits spreken... Duits en Vlaams is toch bijna hetzelfde." 

    Ik heb Fé zijn methode van Duits spreken toch niet durven toepassen- Die Herr Doctor voor mijn naam heeft me meer ambras aangedaan dan plezier. De eerste keer dat ik voor een spreekbeurt naar het Rijnland trok had ik bij het overstappen te Keulen enige last gehad met de treinen, ik vertelde dat aan Fé toen ik een volgende keer samen met hem in de trein naar Duitsland zat. In zo'n groot station, Fé, kan een mens zich wel eens vergissen met de treinen.

    "Geen schrik, Nest, ik ken daar alles, ik zal u wel op de goede trein zetten."
    Wij stappen te Keulen uit de trein. Ik moest naar Düsseldorf en Fé naar Mainz. Aan een station- of treinarbeider, in een vettig blauwe werkkiel, die over het perron stapte hoor ik Fé vragen :
    "Sage eins, auf welche Spur steht der Traain für Düsseldorf ?"

    De norse vent, die niets scheen te begrijpen van dat Spur en die Traain, bekeek de dikke Fé even van onder tot boven, haalde de schouders op en ging verder. Fé keek hem verbluft na.
    "Dat is zeker weer een vreemde werkman die nog niet veel Duits kent... een Italiaander of zo iets," verklaarde Fé.
    Hij vroeg het toen nog eens aan een geüniformeerde treinwachter.
    Die gaf hem duidelijk bescheid over Gleis en Zug naar Düsseldorf en Mainz.
    "Und muss die Herr —(ik) — auch ieverans überstepfen ?" — Nein, umsteigen ausgeschlossen.
    "Nest, kom maar mee, ik weet het." Een tunnel door en op een ander perron.
    "Stap maar in, zei Fé, en ge moet nieverans niet überstepfen."
    "Merci, Fé."
    "Moet ge misschien nog iets weten?... Zeg het maar gerust, ik ben hier thuis."
    "Neen Fé, en tot ziens... De complimenten aan Marieke."
    "En een goeiendag aan Sté."

    Ik stap in mijn wagen, vind er een gezellig hoekplaatsje, leg mijn valiesje en overjas in het rek, en zit daar te wachten. Het compartiment liep stilaan vol. Gelukkig was ik op tijd. Opeens vliegt het portier open. Fé !
    "Nest, ge zit in een abuzen trein... Dat is mijn trein... De uwe staat op Spur vier... Rap !"
    Terwijl Fé mijn rustig hoekplaatsje inneemt vlieg ik met jas en hoed en valiesje uit de wagen, door het raam roept Fé me nog eens goede reis toe, en iets van nergens überstepfen, ik storm door een tunnel, en spring hijgend op Spur vier in mijn trein die op hetzelfde ogenblik in gang schiet. Alle zitplaatsen bezet. Ik heb in de gang tussen een hoop even onfortuinlijke medereizigers rechtgestaan in een derde-klaswagen met een reiskaartje eerste-klas. Mijn bedenkingen over Fé waren het eerste halfuur van zulke aard dat ik ze liever hier niet neerschrijf. Ik heb hem nooit meer enige inlichting gevraagd over Spur of Traain in Duitsland. 

    Fé was een mens die altijd honger had en van goed eten hield. Hij kon mij met een waar genot in het lang en breed uiteenzetten wat "goed" was en wat "nog beter was", en hoe ge een beefsteak moest bakken om er "het beste" van te maken. Als hem op zulke ogenblikken iemand kwam storen om over "Pallieter" te praten, kon hij de onderbreker plat slaan met een zo onthutsend antwoord of een vraag dat de onbescheiden vrager niet verder aandrong.
    Een paar jaar voor de oorlog hadden wij het plan opgevat samen een soort kookboek uit te geven dat zou heten "De Stoofpot". Ik schreef het eerste hoofdstuk : Daags voor Kermis, waarin ik vertelde wat er vroeger in mijn oudershuis te Zichem met bakkerij en kokerij al gebeurde, op zaterdag voor Sint-Janskermis, in afwachting van de kermisgasten 's anderdaags. Ik zond het handschrift aan Fé. Hij zou dan ieder gerecht — er waren er veertien — en de bereiding ervan beschrijven op zijn manier, en, dat was zo afgesproken, hij zou beginnen met "pensen". Ik wachtte veertien dagen, vroeg hem dan wat hij van mijn opstel dacht, en een paar dagen later kwam het antwoord : "Nest, ik heb bij het lezen van uw beschrijving over die kermistafel zodanig de gierhonger gekregen dat ik uw handschrift, geloof ik, mee opgegeten heb want ik vind het nergens meer.
    Ik heb er mij zot naar gezocht..."
    Fé 's eetzucht is mede de oorzaak dat er van "De Stoofpot" niets is terecht gekomen. Jammer voor de kookkunst, niet jammer voor de literatuur.

    Bij onze voordrachten in Duitsland hebben wij elkaar dikwijls ontmoet, samen in de trein gezeten, zonder veel te zeggen. Geen van beiden konden we lezen in de trein, Fé was ten andere geen buitengewoon lezer, wij bleven stil in ons hoekje zitten, keken door het raam, waren gelukkig bij mekaar te zijn, en lieten onze gedachten gaan. Als Fé soms over iets sprak dan ging het gewoonlijk over thuis, over Marieke, zijn vrouw, of de kinderen, en wat hij voor die of die moest meebrengen van de reis. Het vervelendste was als een medereiziger het ons dan lastig maakte.
    Het gebeurde in de trein ergens in het Rijnland. Een Duitse medereiziger had Fé herkend en er ontstond een gesprek over alles en nog wat. Een paar keren probeerde Fé de babbelzuchtige reisgezel aan mij over te maken met te zeggen : "Diese hier, das ist auch ein Schreiber." Maar de Duitser deed of hij mij niet zag. Dan vroeg hij aan Fé : "Sie sind wohl katholisch, nicht ?"

    Fé knikte even onverschillig. Die conversatie hing hem de keel uit.
    "Und ist Ihre Frau auch katholisch ?"
    "Ja," antwoordde Fé nu, "natürlich... uns Marieke ist bekanst eine Kwiesel."
    Om de Duitser niet in de valse mening te brengen dat Marieke misschien tot de ene of andere Lutheraanse congregatie behoorde, legde ik hem uit dat Kwiesel bei uns in Flandern de Duitse vertaling was van kwezel, Betschwester.
    Hij kende het woord nog niet, zegde hij. Hij leerde het nu van Fé.

    Als in de treincouloir de man verscheen met de warme saucijsjes, Frankfurter Würstchen, dan sprong Fé recht: "Hola, Kerl, gief mir davon zwei." En met een gelukkig gezicht, het kartonnen schaaltje in de hand, kwam hij terug op zijn plaats zitten. Een paar uur later weer hetzelfde. Bleef de trein in een station een beetje wachten, dan wipte hij op het perron, recht naar het wagentje of winkelstelletje met wafels, koeken, worstjes en andere goede kommerschap. "Mijn hart doet zeer dat ik dat moet laten liggen," zei Fé. Als ik met hem in een Duitse stad langs de straat liep bleef hij telkens staan voor het uitstalraam van een slagerswinkel, en : "Nest, dat daar hè... dat stukske lever, als ge dat zó en zó... en dat daar... en dat daar, die verkenspoten..."

    Wij ontmoetten elkaar toevallig in een hotel samen met een der grote Duitse uitgevers. Wij praatten over boeken. De uitgever vroeg op een zeker ogenblik of hij ons met iets kon plezier doen. Hij meende natuurlijk : met een boek. Ik antwoordde : Ja, "Paracelsus", van E.C. Kolbenheyer, waarover ik met lof had horen spreken.
    "Und Sie, Felix ?" vroeg de vriendelijke man.
    "Eine Wurst," zei Fé.

    Ik kreeg mijn boek, en Fé kreeg zijn worst. Het was onder de oorlog, de voedselschaarste begon in Duitsland nijpend te worden, maar een worst voor Fé kon er nog af. In die zelfde periode kwamen wij samen uit Duitsland, en te Herbestal stopte onze trein gedurende een gans uur.
    De tolbeambten stapten in onze wagen vergezeld van een Hauptmann. Wij vreesden het ergste. In onze valiezen hadden wij dingen verstopt die niet over de grens mochten zonder meer.
    Toen de douanier aan Fé een teken deed dat hij zijn Gepäck uit het rek moest halen, schoot Herr Hauptmann ineens vooruit en met een vriendelijk gezicht:
    "Sind Sie nicht Herr Timmermans ?"
    "Ja wohl !" riep Fé opgelucht terug, "und diese hier, das ist Flachskopf."

    De tollenaars moesten zich met veel Entschuldigungen terugtrekken. Herr Hauptmann liet alle verder tolonderzoek aan hen over, nam ons mee naar zijn bureau in het station om een tas koffie te drinken. En juist toen we ons daar om een tafeltje neergezet hadden, komt Herr Hauptmanns ordonnans binnen met op een grote schaal het avondeten voor zijn baas. Ik las op het blozend gezicht van de zwaarlijvige vent dat hij dit optreden ontijdig vond. Hij zag er hongeriger uit dan wij.
    Maar hij kon nu niet anders dan ons uitnodigen das Abendessen met hem te delen. Beleefdheidshalve nam ik een sneetje brood met een schelletje worst. Ik had geen honger, zei ik. Beleefdheidshalve deed Herr Hauptmann ook zo. Maar Fé... verdorie-nog-toe !... at alles op, tot het laatste stukje brood.

    Herr Hauptmann, met de blikken onafgebroken op Fé en de schaal, vertelde gemütlich het een en ander over "Pallieter" en "Flachskopf", over zijn zes kinderen en zijn vrouw, hij was ergens hoofdonderwijzer in een Beiers dorp, en de oorlog... das brauchte alles nicht zu sein... en hoffelijk bracht hij ons weer naar onze wagen.
    Ik was overtuigd dat hij, terug in zijn triestig hokje, iets moet gefoeterd hebben van literarische Schweinhunden. Fé zei in de trein :"Dat zag er ne brave mens uit, nie'waar, Nest ?" — "Ja Fé."

    En als aan onze Fé na een van zijn voordrachten gevraagd werd zijn handtekening te plaatsen op een van zijn boeken, vroeg hij wel eens aan de klant: "Soll ich ein Männechen dabei zeichnen ?" En hij tekende een manneke, een engeltje met een kaarsje in de hand, een bloempot, een... varkentje, drie dingen die voor hem van betekenis waren. Hij tekende bij voorkeur het kleine Ferkel, met schone ronde hespen. — "Ge zoudt er zo kunnen in bijten," zei Fé zelf.
    Ik heb hem maar eens uit zijn humeur gezien in Duitsland. Wij zitten op een avond te Duisburg in een café, en drinken er rustig een heerlijke Löwenbrau uit een schone dekselpint. Fé trakteerde voor mij. Na een passende tijd was dat glas geledigd, en zonder dat wij enig teken daartoe gegeven hadden neemt de Kellner de twee glazen weg en brengt die onmiddellijk gevuld weer terug. Fé keek verrast langs de tafels naast ons en zei: "Daar moet hier zeker een Duitser zitten die mij kent en die trakteert." Ook goed. Nog met meer smaak Prosit.
    Maar dit gebeurde een derde keer, een vierde keer. Dan begon het toch tot ons door te dringen dat er niemand voor ons trakteerde, dat die Kellner dat zo maar op zijn eigen houtje ondernam. "Halt," riep Fé, zijn leeg glas stevig in de hand, "es ist genug... Warum tun Sie alzeit wieder die Pinten vol als ich nichts gefragt habe ?"

    De Kellner keek verbluft en zei met een lachend gezicht: "Dat is nu eenmaal de gewoonte hier... Als een klant zijn glas leeg laat staan dan vullen we dat opnieuw... totdat hij onder de tafel rolt...
    Waarom zou hij anders blijven zitten ?"
    "Mussen wir die Pinten die wir nicht gefragt haben auch bezahlen ?" vroeg Fé.
    "Selbstverständlich..."
    Fé was kwaad. Misschien kwam het door dat te veel Münchener in zijn maag. Hij was geen drinker. Maar hij had mij geïnviteerd : "Kom, Nest, we gaan een pint drinken, ik trakteer." En nu kon hij voor zijn fatsoen niet anders dan die acht pinten betalen, alleen.

    Wij logeerden te Berlijn in het hotel Excelsior bij het Anhalter-Bahnhof. Mijn vrouw was bij ons. Wij volgden er in de gebouwen van de Ufa een filmkursus, drie weken lang. Voor het Goethe-Verein hebben wij samen op een avond een voorlezing gehouden uit eigen werk. Mijn vrouw en ik logeerden op de eerste verdieping. Fé op de derde. Iedere avond voor het slapen gaan kwam hij een uurtje bij ons zitten, hij hing zijn paraplu en zijn jas aan de kapstok, trok zijn schoenen uit, maakte zijn boord los, en zette zich op zijn gemak in een zetel.
    Het hotel stak vol, en de logeergasten waren rond elf uur haast allen naar bed. Tegen twaalf uur kwam Fé recht. "Bruu, geef me uw horloge eens." Hij had geen zakhorloge, of zo wel, dan heeft hij het niet geweten.
    Hij nam zijn schoenen in de linkerhand, hing zijn paraplu en zijn overjas over zijn arm, en met zijn boord en zijn hoed in de rechterhand sloop hij op zijn kousen door de stille gangen de trappen op naar zijn kamer.
    Dat duurde een paar dagen.

    Op een namiddag, terwijl ik alleen op onze kamer zat, komt de hoofdkamerknecht binnen. Een oudere, stijve, koele man-van-het-vak, twee meter lang, gewichtig, beleefd. En met een blik die niet op mij gericht was : "Herr Doctor, entschuldigen Sie... Excelsior ist ein vornehmes Hotel."
    "Ja, Herr Chef... ich glaube es gern... sieht so aus." Ik bekeek hem verwonderd.
    "Ein sehr anständiges Hotel, Herr Doctor."
    "Ja... und was ist los ?"
    En hij begint me daar op te sommen wat al deftige heren en dames, hoge officieren en adellijke sinjeurs er in Excelsior logeerden, hij citeerde zelfs een paar ronkende namen met Herr Graf en Seine Exzellenz.
    Ik kon de vent alleen maar aangapen. Wat wilde die ?
    "Und die Polizei..." Het hotelbestuur moest iedere dag rapport overmaken.
    De schrik sloeg me om het hart. Gingen we hier de bak in vliegen?... De Gestapo?...
    Twee anständige dames van de derde verdieping hadden reeds een paar keren bij het bureau klacht ingediend tegen den Herrn Pfarrer... Ze hadden herhaaldelijk den Herrn Pfarrer 's nachts stilletjes door de gangen zien sluipen, op zijn kousen... Der Herr Pfarrer kwam van de eerste of tweede verdieping...
    Verleden nacht had hij zelf... Jonge dames logeerden ook in het hotel... En of Herr Doctor den Herrn Pfarrer, met wie Herr Doctor blijkbaar bevriend was, niet even wilde waarschuwen ? Anständiges Hotel, Excelsior...
    Und die Polizei...

    Toen kon ik me niet langer inhouden. Ik ontplofte in zo'n onbedaarlijke lach dat de goede man bleek werd van onthutsing. Die pastoor, die Herr Pfarrer, onze Fé !!! Met horten en stoten legde ik hem uit wie der Herr Pfarrer was, der famose flämische Dichter Felix Timmermans, en dat en dat... De streng gestylcerde hoofdkamerknecht nam dat alles gewillig aan, zonder lachen, had nooit die naam gehoord, maar Excelsior, waar hij al dertig jaar diende, was niettemin een door en door anständiges hotel, Herr Doctor. Waarin ik hem gelijk gaf, vermits wij zelf er logeerden. Dezelfde avond trok Fé toch eerst zijn schoenen aan voor hij wegging bij ons. De anstandige twee kwezel-tutten hebben daarna geen klachten meer ingediend tegen de immorele praktijken van de vrome Fé. Hadden ze hem beschuldigd ergens in het hotel een worst gestolen te hebben, dan had ik het kunnen geloven. Maar 't een gezegd lijk 't ander, wat zou die Fé een schone pastoor geweest zijn !

    Ach Fé, mijn goede arme vriend, het is nu al zoveel jaren dat ge zijt te Gode gegaan, en ik kan er nog altijd niet overheen. Daar zijn van die dingen waarbij een mens zich moeilijk kan neerleggen, die niet zouden mogen zijn. Het is geen literatuur die ik er over maak, Fé, en nog minder wat sentimentaliteit.
    Op mijn leeftijd doet men dat niet meer, en men maakt ook geen nieuwe vrienden meer. Wij denken meer terug aan hen die er niet meer zijn, en wij voelen de eenzaamheid rondom ons alsaan groter worden.
    Maar uw heengaan heeft bij mij een leegte nagelaten die er blijft. Ik zeg dat aan niemand, alleen aan u.
    En misschien denk ik meer aan de goede mens die ge waart dan aan de schone schrijver. Ge hebt van mij iets meegenomen dat ik niet meer terugvind.

    En als ik met ons beider grote vriend Renaat Veremans, die zo trouw uw herinnering in zijn hart bewaart, te Everbeur zit, waar gij zelf zo graag naartoe trokt, dan vertellen we voor mekaar, zeer zeker, het een en ander van uw loze streken, van uw treffende woorden, van uw goed hart. Maar de ondergrond van wat wij over u zeggen, de keerkant van onze lach zelfs, Fé, is de stille en blijvende weemoed om uw afwezigheid.

    *************

    25-03-2019 om 22:13 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Foto

    Archief per maand
  • 05-2023
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 02-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 09-2021
  • 08-2021
  • 07-2021
  • 06-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 02-2021
  • 01-2021
  • 11-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 06-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 01-2020
  • 12-2019
  • 11-2019
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 12-2018
  • 11-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 07-2018
  • 05-2018
  • 04-2018
  • 03-2018
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 05-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 10-2016
  • 09-2016
  • 08-2016
  • 07-2016
  • 06-2016
  • 04-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 06-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 05-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 04-2009
  • 09-2008
  • 06-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 12-2007
  • 10-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 01-2006
  • 05-1982


    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Over mijzelf
    Ik ben Mon Van den heuvel
    Ik ben een man en woon in Lier (België) en mijn beroep is op pensioen.
    Ik ben geboren op 19/06/1944 en ben nu dus 79 jaar jong.
    Mijn hobby's zijn: Felix Timmermans - Geschiedenis van Lier in de ruimste zin genomen.

    Een interessant adres?

    Mijn favorieten websites
  • Thuispagina Louis Jacobs
  • Guido Gezelle
  • Ernest Claes Genootschap
  • Oscar Van Rompay
  • Felix Timmermans Genootschap
  • Schrijversgewijs
  • Kempens erfgoed

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!