" Muziek maakt al lawaai genoeg " (Constant Snijders in 'De zachte Keel')
Door Frans Verstreken uit de brochure 'De zachte Keel' in 30/01/1968
Niemand zal betwisten dat Felix Timmermans geen dramaturg was. Uit zijn boeken, die de lezer nog steeds een geluksgevoel blijven schenken, stralen zijn grootste verdiensten : een blijgeestige vertelkunst, gevoed door een sterke verbeeldingskracht, een originele beeldspraak en een dichterlijke visie. Maar de schrijver vermocht niet zijn verhalen in een vlotte toneelaktie te transponeren. Buiten beschouwing laat ik zijn vertaalwerk en 'Holdijn' (1911), dat als drama een mislukking was.
In samenwerking met Eduard Veterman ontstonden Timmermans' meest gewaardeerde stukken. Het aandeel van deze Haagse letterkundige en regisseur is belangrijk. Uit het te bewerken boek ontwierp hij het skelet met de dramatische motieven. Hij was verantwoordelijk voor de toneel technische vormgeving. Timmermans borduurde verder op dit stramien. Hij zorgde voor een pittoreske aankleding en gaf de dialogen hun kleurige eindtoets. Uit die innige, professioneel verantwoorde samenwerking groeiden het groteske 'Mijnheer Pirroen' (1922), de kerstlegende 'En waar de Ster bleef stille staan...' (1924) en het ontroerende 'Leontientje' (1926).
Deze werken staan nog geregeld op menig repertoire.
'De hemelse Salomé' (1930) is het enige oorspronkelijke toneelstuk dat Felix Timmermans alleen voltooide. Dr. Karl Jacobs dramatiseerde 'Het Kindeke Jezus in Vlaanderen' (1933) ; de Lierse auteur zelf vertaalde de Duitse toneelbewerking terug in het Nederlands (1938). 'Die sanfte Kehle' (1937), in het Nederlands onuitgegeven, ontstond in samenwerking met dezelfde Duitse toneelschrijver en kenner van de Vlaamse letterkunde. Met medewerking van de operette-librettist en regisseur Hendrik Caspeele schiep Timmermans 'Het Filmspel van Sint-Franciscus' (1938), dat als openluchtspel werd gekreëerd. Jacobs was ten slotte medewerker voor de toneelaanpassing van 'Pieter Brueghel' (1943). Toneelmatig zijn deze werken (1930-1943) vrij zwak. Het ontbreekt aan dramatische spankracht, éénheid van handeling, een fascinerende verwikkeling en een verrassende ontknoping. In plaats van een gesloten struktuur, blijft het doorgaans bij een aaneenschakeling van bekoorlijke taferelen met enkele Timmermansiaanse hoogtepunten.
De toneelbewerkingen van P.G. Veens (pseudoniem van zijn stadgenoot Gommaar Torfs) mocht Timmermans niet meer beleven : 'De Kerstmis van de Krab' (1955) en 'Boerenpsalm' (1956). In zijn Timmermans-herinneringen beschrijft Dr. Karl Jacobs, die verscheidene boeken van de Lierse letterkundige in het Duits vertaalde, het groeiproces van 'Die sanfte Kehle'. Vooraf bespraken beide auteurs hun werkschema : Timmermans had het thema bedacht, Jacobs zou instaan voor de dramatische ruwbouw, waarna 'de Fé' de dialogen zou schrijven. In de praktijk kwam van dit plan niets terecht. De taken kruisten elkaar, het werk werd vaak langdurig onderbroken, de hele opzet vorderde moeilijk per briefwisseling. Het bleek noodzakelijk dat Karl Jacobs te Lier kwam samenwerken. Tijdens voorbereidende wandelingen werden de inspiratiemotieven bezocht : huis en tuin van de burgemeester, winkeltjes van bakker en schoenmaker. Ze gingen praten met mensen die onbewust model stonden voor de toneelpersonages. Felix vertelde autentieke anekdoten, die in het stadje mondgemeen waren en die ze ten tonele zouden voeren.
'In Lier mag het blijspel in geen geval opgevoerd worden.' zei Timmermans, 'want dan zou ik mij niet meer op straat durven laten zien.'
Uit beider samenwerking ontstond de 'chronique scandaleuse'. De Lierse schrijver ruilde zijn goedlachse ironie tegen een hekelende toon. De satire op bepaalde groepen uit zijn geboortestadje verdraagt wel enige charge. 'Die sanfte Kehle' word kennelijk gevoed door plaatselijke bronnen. De Lierse achtergrond valt niet te loochenen en gekende situaties schemeren door de tekst. In deze lachspiegel herkennen wij onszelf. De oorspronkelijke titel 'Orpheus' word gewijzigd om voor Lierenaars al te doorzichtige redenen.
De kreatie vond plaats te Keulen in oktober 1937. Tot het laatste uur bracht Timmermans nog korrekties aan, waarbij regisseur Vitus de Vries als adviseur optrad. De Lierse auteur en illustrator ontwierp dekor en kostuums. Het sukses was enorm. De toneelrecensies zwaaiden hooggestemde lof over dit 'volksstuk'. Men noemde het blijspel 'een greep uit het volksleven', 'een spektakel van humor, van grappige woordspelingen, van komische situaties, van grove scherts en menselijke zwakheden, zodat het een genoegen is voor akteurs en toeschouwers.' Karl Eiland besloot : 'Timmermans' sprong op het toneel is gelukt.' Vooral de sappige, onverbloemde taal en de plastische schildering genoten grote waardering. Schreef Richard Litterscheid : 'ein Meisterwerk szenischer Kleinmalerei und warmblütiger Charakterzeichnung.' Ook elders in Duitsland kreeg 'Die sanfte Kehle' open doekjes. Op twee speelseizoenen kwam het stuk in een dozijn schouwburgen, totdat de reeks opvoeringen afbrak op een wenk van de hoogste autoriteiten.
In januari 1938 verscheen 'De zachte Keel' vóór het voetlicht in de K.N.S. te Antwerpen. Pers en publiek prezen de regie van Joris Diels en de vertolking van Lize Van Camp, Robert Marcel, Jan Cammans, Remi Angenot, Jeanne De Coen en Greta Lens. Ondanks de uitstekende bezetting werd het toneelwerk door de kritiek ongunstig onthaald. Sommige kranten spraken van 'langdradigheid' en 'goedkope effekten'. Het blijspel hield één week de Antwerpse planken. Nadien verdween het in Vlaanderen van de affiche. Het bleef in het Nederlands onuitgegeven.
Het stuk cirkelt rond de pochhans Constant Snijders, die als dirigent van de zangvereniging 'De zachte Keel' de rust in het Netestadje komt verstoren en er de hartstochten ontketent. Nochtans is deze muzikale pierewaaier geen eigenlijk hoofdpersonage, want de karikaturale burgemeester — tevens voorzitter van de koorvereniging, — zijn levensblije vrouw, de vlaaikensbakker Soke Van der Musschen met zijn zoon en het schoenmakersgezin Piet Lantaarn zijn belangrijke en dik in de verf gezette nevenfiguren in dit web van soms kunstmatig ingewikkelde situaties. Het gebrek aan karakterontleding wordt vergoed door de 'couleur locale', de rake typering van mensen en dingen en de humoristische samenspraken. Regisseur Jozef Saerens is zich bewust van de zware opdracht. Hij meent dat het blijspel alleen te Lier belangstelling kan wekken omwille van de provincialistische anekdotiek, de vaak geestige tekst met schilderachtige volksgezegden. Het is een brok levende folklore die vooral in het eerste bedrijf tot uiting komt. Talrijke coupures werden in slappere speelfazen aangebracht, herhalingen en verouderde monologen doorgehaald, krachtpatsers gemilderd en nodeloze vertakkingen van de intrige gesnoeid. Aldus versoberd zonder de geest van Timmermans te schaden, wordt 'De zachte Keel' in 1968 speelbaar, mits volgehouden hoog tempo.
In de Nederlandse brochure werden door regisseur en akteurs vele uitdrukkingen vervangen door typisch Lierse dialektvormen. Een waagstuk is het alleszins streektaal naast A.B.N. te laten spreken. In dit stuk praat de burgerij Nederlands, terwijl de volkslui zich in hun onvervalst Liers dialekt uitdrukken. Dit prettig kontrast, dat vooral in het begin bevreemdend kan lijken, tekent nochtans de schrille tegenstelling van sociale klassen in de kleinsteedse Biedermeiertijd. De Franssprekende elite uit de vorige eeuw hield zich in de realiteit toch ook op grote afstand van de bevolking. Die breuk kan op toneel slechts door A.B.N. – dialekt worden gesuggereerd.
En toch aarzel ik niet deze verbondsvoorstelling toe te juichen. Door dit prijzenswaardig initiatief krijgt het Lierse publiek wellicht de enige gelegenheid kennis te maken met dit vrijwel onbekende werk van Felix Timmermans. Dat de spotlights een minder briljant facet van zijn kunst belichten, zal de talloze bewonderaars van de geniale schrijver niet beletten er blij om te zijn dat deze première-in-eigen-stad het totaalbeeld van zijn artistiek oeuvre helpt vervolledigen. De scenische onvolmaaktheden van 'De zachte Keel' doen niet de geringste afbreuk aan de hoge waardering van Timmermans als dichter van poëzie en proza. 'Onze gebreken zijn een deel van onze kracht,' lezen we immers in 'Adriaan Brouwer'.
Een paar toneelvlekjes kunnen de vele glanspunten van zijn kunst niet verdoffen.
*******
|