Foto
Inhoud blog
  • GOMMAAR TIMMERMANS OVERLEDEN
  • Toespraak bij de opening van uitgeverij
  • Speciale tekening van Felix Timmermans
  • Wat andere kunstenaars over de kunst van Timmermans schreven - Flor van Reeth
  • Intervieuw met Tonet Timmermans - Jooris van Hulle
  • Beste bezoeker
  • Op bezoek bij Tonet Timmermans - Denijs Peeters
  • Timmermans in Baarn - Huub van der Aa
  • Felix Timmermans en Camille Melloy - Etienne De Smedt
  • Ge zijt uw eigen baas en uw eigen koning - Bart Van Loo
  • Boerenpsalm tentoonstelling in Mol
  • Felix Timmermans was voor alles Dichter - Erik Verstraete
  • Laat het nu stil worden - Herman-Emiel Mertens
  • De Stille Timmermans - Marcel Janssens
  • Pallieter - Fons Sarneel
  • Begrafenis van Felix Timmermans op 28/01/1947 - Gaston Durnez
  • Job Deckers en de lokroep van Schoon Lier - Roger Vlemings
  • En waar de ster bleef stille staan - Felix Timmermans
  • De Fé herleeft in Lier - Paul Depondt en Pierre De Moor
  • " E Vloms keuningske " - Gaston Durnez
  • Sint Gommarus - Felix Timmermans
  • Timmermans ter ere, een selectie uit zijn picturaal werk - G. Carpentier-Lebeer
  • Bij de heilige Anna klinkt hardrock-muziek - Frans van Schoonderwalt
  • En als de Ster bleef stille staan... - J.J. Vürtheim Gzn
  • Felix Timmermans, de Liersche Breughel - Caty Verbeek
  • Het afscheid van Felix Timmermans - Redactie
  • De Poëzie van Felix Timmermans - De Nieuwe Gazet 09/08/1947
  • Uniek dat auteur alles van zijn werk heeft bewaard - Frans Keijsper
  • De fijne nostalgie van Felix Timmermans - Rigoberto Cordero y Léon
  • Lier gegroet, nog duizend pluimen op uw hoed - Willem Hartering
  • De Timmermans-tegeltjes - Ward Poppe en Philip Vermoortel
  • Pallieter wint het van Wortel - Gaston Durnez
  • Het spekbuikige Brabant en het magere Kempen land - Marcel Pira
  • De Zeemeermin - Bert Peleman herdenking op 11/07/1986
  • Profiel van Felix Timmermans - Etienne De Ryck
  • Lia Timmermans - zo was mijn vader - Manu Adriaens
  • Felix Timmermans in Waalwijk - Arthur Lens
  • Overeenkomst - Van Kampen
  • Ronald
  • Mooie Faience steentjes van de Fé
  • Mooie opdrachten - uniek materiaal
  • Bij de recente Duitse vertaling van Adagio - Stijn Vanclooster
  • Dit schreef Gommaar
  • Waarom ik van Timmermans hou. (deel 1) - Viktor Claes
  • Waarom ik van Timmermans hou. (deel 2) - Viktor Claes
  • Felix Timmermans - Uit mijn rommelkas
  • Felix Timmermans, zijn succes en zijn schrijversplannen - Redactie
  • Een Tafelspeech en een Interview - Karel Horemans
  • De Muziek in het werk van Timmermans - Louis Vercammen deel 1
  • De Muziek in het werk van Timmermans - Louis Vercammen deel 2
  • Streuvels en Timmermans - Jan Schepens
  • Reimond Kimpe - Joos Florquin
  • Pallieter in Holland - Cees Visser
  • Intimations of Death - Schemeringen van de Dood
  • De Blijdschap van Guido Gezelle en Felix Timmermans. - Gaston Durnez
  • Toespraak gehouden in Hof van Aragon - Philip Vermoortel
  • De schrijver Antoon Coolen in Hilversum - P.J.J.M Timmer
  • Felix Coolen
  • Pallieter verboden - redactie Het Vaderland
  • Over Pallieter. - Voordracht in het Foyer-Concertgebouw op 24 januari 1919.
  • Beste vrienden - redactie
  • 'Ik heb mijn kinderdroom waargemaakt' - Lieve Wouters
  • De man achter GOT - Andy Arnts
  • Gestopt met tellen, Hoeveel boeken ik geschreven heb - P. Anthonissen
  • Liefde is nooit verboden - Frans Verleyen
  • Felix Timmermans overleed vandaag - Bertje Warson
  • Saluut bij een honderdste verjaardag - Marc Andries
  • Timmermans op de planken - Daniël De Vos
  • Gaston Durnez Exclusief - Etienne Van Neygen
  • Vlaamser dan Vlaams. - Hans Avontuur
  • Felix Timmermans en Averbode - G.J. Gorissen
  • Een tweede leven voor Timmermans en Claes - Patrick Lateur
  • Een Brief aan Felix Timmermans - Johan De Maegt
  • Dichter und Zeichner seines Volk - Adolf von Hatzfeld
  • In de Koninklijke Vlaai - Felix Timmermans
  • Fred Bogaerts - Adriaan De Bruyn
  • De Natuur blijft verbazen
  • Kluizekerk sloot definitief - redactie
  • Timmermans heeft geen Fascistisch Bloed - Lode Zielens
  • Om er even bij stil te staan - Etienne De Smet
  • Tekeningen
  • Aan boord met Felix Timmermans - Anton van Duinkerke
  • Gommaar Timmermans - GoT 90 jaar
  • Het Menu - Bonni Konings
  • Onuitgegeven handschrift van Felix Timmermans
  • Zet uw ziel in de zon - Gaston Durnez
  • Stijn Streuvels 70 jaar - Felix Timmermans
  • Anton Pieck: een vriend van Vlaanderen - K. Van Camp
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 1
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 2
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 3
  • Zelfportret - Felix Timmermans
  • Ik had zo graag Felix geheten! - Daniël De Vos
  • Tony Fittelaer: « Kozijn Felix was een buitengewoon mens » - Vandecruys Geert
  • In en over Juffrouw Symforosa - Arthur Lens
  • Bij Pallieter thuis - Redactie
  • Kalender 1932 - Felix Timmermans
  • Mijn eerste boek - Felix Timmermans
  • De Fé vulde een kamer - Martine Cuyt
  • Met Timmermans op literaire bedevaart naar Lier - Jaak Dreesen
  • De Toverfé - Wannes Alverdinck
  • " Er gebeurt iets… Timmermans herdacht " - Jan Vaes
  • Bij Marieke is de Fee nog thuis - Marc Andries
  • Oosters Geschenk van Clara Timmermans (Haiku's)
  • Een soep met vier troostende mergpijpen - Gaston Durnez
  • Met Felix Timmermans op stap door Lier - Jos Vermeiren
  • Professor Keersmaekers over Felix Timmermans - Jaak Dreesen
  • Honderd jaar geleden werd Felix Timmermans geboren
  • Tonet Timmermans overleden 26/03/1926 - 16/04/2020
  • Briljante vertegenwoordiger van de volkskunst ! - Al. Slendsens
  • De goede Fee op zoek naar de Kern - Gaston Durnez
  • Saluut bij een honderdste verjaardag - Marc Andries
  • Een ministadje uit de voltooid verleden tijd - Frans Verstreken
  • Felix Timmermans, Tekenaar en Schilder - Denijs Peeters
  • In defence of Timmermans - Godfried Bomans
  • Hoe Pallieter werd onthaald door Nederlands publiek - Karel van den Oever
  • Adriaan Brouwer - Sirius
  • De Pallieter rel - Lode Zielens
  • Boerenpsalm - Willem Rueder
  • De zachte Keel - Frans Verstreken
  • Feestelijke Groeten
  • Merkwaardige gesprekken - Gommaar Timmermans
  • En als de Ster bleef stille staan - Top Naeff
  • Gaston Durnez - Overleden
  • Felix Timmermans - Rond het ontstaan van Pallieter
  • Een barre winter in Schoon Lier - Henk Boeke en Claus Brockhaus
  • Interview met Gommaar Timmermans - Bertje Warson
  • Felix Timmermans werd onrecht aangedaan - W. Roggeman
  • Gesloten wegens nieuwe schoenen - Toon Horsten
  • Boerenpsalm - Peter Claeys
  • Gommaar Timmermans - Paul Jacobs
  • Ernest Claes - Felix Timmermans en voordrachten in Duitsland
  • De Molen van Fransoo - Felix Timmermans
  • De Vroolijkheid in de Kunst - Carel Scharten
  • Adagio - Felix Timmermans
  • Hoe ik verteller werd - Felix Timmermans
  • Pallieter wordt honderd jaar - Bertje Warson
  • Openingstoespraken - Timmermans-Opsomerhuis 1968
  • Toespraak Artur Lens Archivaris - 1968
  • Toespraak Hubert Lampo - 1968
  • Timmermans als Schilder en Etser - Floris Van Reeth
  • Felix Timmermans, Dichter und Zeichner seines Volk.
  • Felix Timmermans - Theo Rutten
  • Gesprek onder vier ogen - Fred Bogaerts 70 jaar
  • Timmermans over De Pastoor in den bloeienden Wijngaerdt
  • Tooneel te Brussel
  • De vroolijkheid in de Kunst
  • Stamboom van Felix Timmermans
  • Timmermans over "De Pastoor uit den Bloeienden Wijngaert
  • Felix Timmermans over den Vlaamschen humor
  • Adagio - Lia Timmermans
  • De nachtelijke Dauw - Felix Timmermans
  • Felix Timmermans geschilderd door Tony Claesen - 2018
  • De Nood van Sinterklaas - Felix Timmermans
  • De Vlietjesdemping te Lier - Felix Timmermans
  • Pallieter naast Boerenpsalm
  • Pallieter in het klooster - Cees Visser
  • Info FT Genootschap
  • F T Fring bestaat 25 jaar
  • Timmermans en de Muziek - Daniël De Vos
  • Fons De Roeck
  • Is Timmermans Groot ? - Felix Morlion O.P.
  • Renaat Veremans vertelt - José De Ceulaer
  • Vacantie bij de oude boeken - Gaston Durnez
  • Foto's van Oude Lier 1
  • De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt
  • Brief Gommer Lemmens - 11/06/2013
  • 70 jaar geleden ....
  • Overlijden van de Fé
  • Luisterspel Pallieter 2016
  • Bibliotheek van de stad Lier
  • Anton Thiry - Gaston Durnez
  • postkaarten
  • Een Mandeke Brabants fruit
  • Clara Timmermans overleden
  • Covers van Pallieter
  • Pallieter en Felix Timmermans
  • Toespraken 25/6/2016 - Kevin Absillis, Kris Van Steenberge en Gerda Dendooven
  • De Lierse Lente - Ronald De Preter
  • Felix Timmermans - Emiel Jan Janssen
  • Pallieter honderd jaar - Gaston Durnez
  • Adagio - Frans Verstreken (Hermes)
  • Pallieter, een aanval en verdediging
  • Foto's 1
  • Driekoningen-Tryptiek - Jacques De Haas
  • Over Pallieter (25/01/1919)
  • Timmermans' werk in het buitenland
  • De Eerste Dag - Felix Timmermans
  • Het Kindeke Jezus in Vlaanderen
  • Fred Bogaerts - Felix Timmermans
  • De Harp van Sint Franciscus - Gabriël Smit
  • Timmermans en Tijl Uilenspiegel
  • Felix Timmermans ter Gedachtenis
  • De Vlaamse Timmermans - Paul Hardy
  • Timmermans was Einmalig - José De Ceulaer
  • Levenslied in schemering van de dood - Gaston Durnez
  • Expositie in De Brakke Grond te Amsterdam
  • Bij de Hilversumsche Gymnasiastenbond
  • Timmermans als schilder en tekenaar - W.A.M. van Heugten
  • De onsterfelijke Pallieter - Tom Vos
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Felix Timmermans
    Vlaamse schrijver, dichter en schilder * 1886 - 1947 *
    01-03-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Intimations of Death - Schemeringen van de Dood

    Schemeringen van den Dood,
    Felix Timmermans

    Door Frans Coenen – bespreking 1910

    Deze ‘Schemeringen’ gingen aan Pallieter vooraf en men kan er vooral van zeggen, dat ze doen denken aan Edgar Allan Poe, en aan zovele anderen, die eveneens deze lier tokkelden.
    Ik bedoel de virtuozen van het onzienlijke, maar aanvoelbare, der verfijnde onderscheidingen in de gewaarwordingen der zinnen, de vage sensaties en de even opflitsende vermoedens. Er is zeer veel voortreffelijks op dit gebied geleverd, zodat het moeilijk valt niet in herhaling te vervallen en niet door kunstmatige opwinding effecten te forceren. Aan geen dezer beide fouten is Timmermans, dunkt mij, geheel ontkomen.
    Zijn eerste verhaal De lijkbidder is onnatuurlijk opgewonden van toon en niet gans oorspronkelijk van vinding. Die presentie des doods, uitzonderlijk gevoeld door een liefhebbende ziel, terwijl nog de andere familieleden de zieke op weg naar beterschap en leven menen, hebben wij al eens meer ontmoet, komt mij voor.

           

    In de kringen der empirische telepathie is dit verschijnsel zelfs tamelijk bekend, geloof ik, en vaak geconstateerd. Alleen een zeer treffende bewerking van dit gegeven kan het dus nog voor de literatuur redden, en die ontbreekt hier in zover het alles een beetje hol en bol opgewonden klinkt.

    Het tweede verhaal, De Kelder, behoort dan, zou men zeggen, niet specifiek in het genre thuis. Het geval kon even treffend geschreven zijn in een gewone omgeving van gewone mensen, wonend in een gewoon huis. Als daar maar een overstroomde kelder aanwezig was, waar de jonge vrouw haar pasgeboren wicht en vervolgens zich zelve kan verdrinken. Maar de geheime presentia 's of occulte invloeden zijn hierbij niet absoluut noodzakelijk. Een man, die zijn vrouw essentieel verwaarloost, een vrouw, die troost zoekt (en vindt) bij een vriend, dan zwanger wordt en haar kind doodt, om later zichzelf te verdoen uit wroeging.... zulke dingen en mensen kan men ook in 't heel gewone, nuchter alledaagse vinden. De rest is hierbij maar nutteloze fraaiigheid, nutteloos, want niet essentieel tot dit geval behorende....

    Het derde verhaal van die gebroken vaas lijkt mij dan het meest in den toon en het zuiverst de sfeer te geven van dit ontastbare, onkenbare, dat niettemin tegenwoordig gevoeld wordt. Het is het verderf dat gruwbaar aangeslopen komt uit leegte en stilte van den nacht en waarvan men de ontzetting bij dag zelfs niet meer navoelen kan. Alleen lijkt deze Bovenaardse Verschrikking hier wel wat onnozel voorgesteld, als de belaagde haar ontvlieden kon simpel door van kamer te wisselen.... Het boek is overigens heel goed geschreven, met die levensvolle, dichterlijke suggestiviteit, die men van Pallieter kent. Eigenlijk is die taal wat teweelderig, hier en daar, voor het soort, dat naar bleker en stiller uitdrukking schijnt te verlangen. Doch op zichzelf is dit beeldende, duidelijk schilderende heel plezierig, makende, met de aardig primitieve houtsneetjes, het boek tot een genot voor den fijn proevende lezer.

    Wat ook gezegd kan worden van de Bagijnhofsproken, die Felix Timmermans samen met Antoon Thiry schreef. Zuiver en sober, zonder meer iets van overspannenheid of geforceerde nadruk, gelaten en ‘blank,’ zou men zeggen, staan deze naïeve verhalen van een oud eeuwgetijde hier opgetekend, elk gebeuren in de eigen sfeer, waar wonder en werkelijkheid tot eenzelfde realistisch plan zijn opgeheven, gelijk in oude schilderijen. Er is hier nergens meer die angstige mystiek, die wel van ver heet te komen, maar intussen sterk aan Edgar Allan Poe en Maeterlinck herinnert. Het mystieke is hier het gewone en juist dat, in dien fijnen, stillen toon gehouden, geeft er den schijn van echte oudheid en een ver verleden aan, waarbij vergeleken dat andere dilettantisch lijkt. Of ook wel onrustige, nerveuze, moderniteit die koortsachtig zoekt naar het buitensporige. Maar mij dunkt in deze sproken den toon wel getroffen en het sentiment nergens buiten het vereiste kader van argeloos oppervlakkig gevoelsleven getreden. Natuurlijk heerst er maar één sentiment in het gehele boek, maar de fijne schildering brengt, in telkens andere groepering, hier de verscheidenheid aan, die deze vertellingen (liefst niet alle achtereen) in vertederden aandacht lezen doet. Het is bijzonder knap virtuozenwerk.


    Intimations of Death

    Schemeringen van de Dood

    ABOUT THE AUTHOR
    Felix Timmermans (1886-1947) was born in Lier, Belgium, the thirteenth of fourteen children in the family of a lace merchant. Largely self-taught, he left school at 15 and began to read widely while also pursuing art lessons.
    Timmermans' novels of Flemish rural life, usually written in a lighthearted or humorous vein, proved tremendously popular not only with Dutch readers but also internationally.
    His works have been into twenty-seven languages, and his most popular novel, Pallieter (1916), has sold more than a million copies worldwide.

    ABOUT THE TRANSLATOR
    Paul VINCENT studied at Cambridge and in Amsterdam. Until 1989 he was a professor at the Dutch department of University College London. Since then he has worked as a freelance translator.
    His translations include works by Louis Couperus, Harry Mulisch, Arnon Grunberg, Louis Paul Boon and many others. He has received a number of awards for his translation work, including the David Reid Poetry Translation Prize and the Vondel Prize.

          

    A boy’s mother lies upstairs seriously ill, and in every crash of thunder or hollow chime of the clock he seems to hear a portent of her death.— A scholar of the occult finds his marriage threatened by horrifying and otherworldly noises emanating from the cellar. —During a plague outbreak, a gravedigger accidentally prepares one too many graves and becomes obsessed with the thought that the final grave will be his own. — A haunted man, seeking refuge in a monastery, is convinced that Death itself stalks him in the building’s lonely halls. — When a suicide pact goes awry, a man believes the ghost of his vengeful lover has returned to destroy him.

    These are the plots of the five tales in Intimations of Death (1910), available at last in English for the first time.
    Belgian author Felix Timmermans (1886-1947) was highly popular in his lifetime for his humorous tales of rural life, but in this early collection, written after a near-death experience with a serious illness, Timmermans reveals a more morbid side and delivers a collection of psychological horror tales worthy of Edgar Allan Poe.
    This edition, brilliantly translated by award-winning translator Paul Vincent, includes the macabre woodcut illustrations from the original Dutch edition and an introduction by John Howard.

    ********

    01-03-2021 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    15-02-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Blijdschap van Guido Gezelle en Felix Timmermans. - Gaston Durnez

    De Blijdschap van Guido Gezelle en Felix Timmermans.

    Lezing gegeven door Gaston Durnez voor de Guido Gezellekring te Antwerpen op 13 September 2003.

    Waarde Gezellianen,

         Ik kom uw hulp inroepen! Ik ben op zoek naar een onbekende bloemlezing uit de gedichten van Guido Gezelle, een kleine maar een bijzondere keuze, want zij werd gemaakt door Felix Timmermans. Tot mijn spijt komt die bloemlezing niet voor in de bibliografie van de Goede Fee en ook niet in die van Gezelle. Niemand schijnt ze te kennen, niemand schijnt ze gezien te hebben. Twijfel is dan ook opgerezen. Bestaat die bloemlezing wel?
    Graag maak ik vandaag dan ook van de gelegenheid gebruik om een oproep te doen tot u allen, Gezellianen en, naar ik mag hopen, ook liefhebbers van de Goede Fee. Als u weer eens in oude papieren gaat snuffelen, als u gaat bidden in de tempels die Antiquariaten zijn, als u door Brugge dwaalt of door Lier, de twee hoofdsteden van onze liefde, geef dan uw ogen de kost. Waarop baseer ik mij voor dit verzoek? Wel, ziehier. In de eerste versie van het onvolprezen pareltje van literaire kleinkunst, dat "Minneke poes" heet, somt Felix Timmermans de auteurs op van wie hij, in de zomer van 1939, enig werk meeneemt naar het vakantiehuisje in de Kempen, waar hij op doktersbevel rust gaat zoeken voor zijn hart.
    Dit huisje, dat "Minneke poes" heet, ligt aan een zandweg bij de dennebossen.
    "Hier vloeien de gedichten klaarder in de ziel", zegt Timmermans. "Ik heb enige boeken meegebracht, die het beste in dit landschap passen. Niet om ze nog eens door te lezen, slechts om er nu en dan een kruimel van in de mond te nemen; die smelt als honing naar het hart.

    Het zijn onder andere: Het Hooglied van Salomo; de drie gevoelerige parabelen van Karel van de Woestijne; Le Vigneron dans sa Vigne van Jules Renard; het Stundenbuch van Rilke; de Hof der Liefde van Gevaert; wat van Anton Coolen; Zomerzondag van Streuvels en (nu komt het) EN EEN EIGEN GEMAAKT BLOEMLEZINGSKE VAN GUIDO GEZELLE"... Timmermans voegt er nog aan toe: "den Thomas à Kempis; Reynaert; de Manier om lang te leven; en nog andere schoone dingen". –"Alleen werk, zegt hij, dat een mens nader tot de bomen brengt; dichter tot de geest van de eenvoudige mensen die in deze stilte wonen, en meer in de innigheid der uren, die de smaak van rijpe vruchten hebben, zowel in de witte morgenden als in het luiden van de avondklok. Al die boeken te samen vormen een groot getijdenboek in verschillende kapittelen..."

    Timmermans noemt in deze passage enkele auteurs die hem heel zijn leven lang, van in zijn jonge mannenjaren, hebben vergezeld. In de definitieve versie van "Minneke poes" heeft Felix de opsomming weggelaten. En over dat "eigen gemaakt bloemlezingske" heeft hij, bij mijn weten, nooit meer iets gezegd. In een aantal nagelaten handschriften die ik mocht inkijken voor mijn biografie heb ik het niet gezien. En zijn kinderen Clara en Gommaar kennen het niet. Nu hoop ik dat het ergens opgeborgen ligt en dat een speurder het ooit kan vinden. Maar het is goed mogelijk dat Timmermans dat bloemlezingske alleen maar in zijn hoofd had.


    In afwachting van een sensationele vondst kunnen wij nagaan wat Gezelle voor Timmermans heeft betekend en daaruit afleiden hoe zijn privé-anthologie er kan uitzien. Toen Guido Gezelle stierf, in 1899, was Felix dertien jaar. Het nieuws is niet tot hem doorgedrongen. Het duurde nog een vijftal jaren eer hij de naam Gezelle voor het eerst hoorde.
    Felix, de zoon van een Lierse kanthandelaar, was op school geen sterke leerling, niet alleen omdat hij een zwakke gezondheid had ook omdat hij speelziek was. Na de lagere school volgde hij een tijdje de lessen aan de Lierse academie, genoeg om er de teken- en schildertechniek te leren kennen. Zijn vader dacht dat zijn jongste kind hem in de kanthandel zou opvolgen en als tekenaar zou helpen bij het ontwerpen van kantmotieven. Spoedig zou blijken dat de knaap een andere richting uitwilde. Hij zocht aansluiting bij jonge artiesten uit zijn stad en hij begon zijn pen uit te proberen in verzen en proza. Hij was achttien toen zijn eerste geschrift in druk verscheen : een bijdrage in een weekblad uit de Kempense gemeente Westerlo, waar hij wel eens met vakantie ging. Straks is dat honderdjaar geleden. Het was in 1904. Men kent van dit artikel alleen de titel, "De taal is gansch het volk", de oude flamingantenleuze. Het weekblad en het handschrift zijn nooit teruggevonden..(Tussen haakjes: ook die mag u, als u wil, helpen zoeken). Maar publicatie heeft grote gevolgen gehad voor de literaire toekomst van Felix.

              

    Op een mooie dag ontmoette hij in Westerlo een ver familielid, priester Ward Claesen, pastoor in een naburig dorp. Claesen, een geletterd man en flamingant, had hem amper gezien of hij riep uit: "Fee, beste kerel, ik heb dat ding van u gelezen. Maar voor ge nog iets schrijft, moet ge Guido Gezelle lezen en zijn neef Stijn Streuvels! " Timmermans moest bekennen, dat hij ze niet, of bijna niet kende. Toen pastoor Claesen weer was vertrokken, begon Felix een speurtocht, maar nergens in de buurt vond hij iemand die hem aan Gezelle kon helpen, en de naam van Streuvels had hij niet goed begrepen. Een paar zondagen later zag hij in het hotel in Westerlo een nieuwe vakantiegast in een boek lezen. Toen de man zich even verwijderde en het boek liet liggen, ging Felix vlug naar de titel kijken. Het was "Dagen" van Stijn Streuvels. Felix had net de tijd om een van de verhalen te lezen: "De Kalfkoe".
    Later heeft hij verteld wat hij toen voelde: "Hoe stond het daar! Hoe reëel die beschrijving van die knotwilgen in de mist, hoe vinnig aangevoeld en duidelijk meegedeeld de stemming van de winterzondag over het land! Ik kreeg als een klets op mijn gezicht." Als Felix nadien zijn eigen geschriften bekeek, leek het hem alsof ze koude as waren geworden: "Ik had zo vroeger nog eens een klop gehad door het werk van Bruegel te zien, nu kwam de klop van Stijn Streuvels. Niet dat ik wilde navolgen, dit juist niet. Maar Streuvels had mij de dingen laten zien zoals ze waren. Van toen af was het uit met: de wereld ontving de groet der dagvorstin. Ik wou van nu af aan de dingen met hun ware naam noemen."
    Na Westerlo ging Timmermans op ontdekking uit en het schijnt niet lang te hebben geduurd of Gezelle behoorde net als Streuvels tot zijn geregelde lectuur. In hetzelfde jaar hernieuwde hij de kennismaking met een oudere Lierse schoolkameraad van weleer, de luministische schilder Raymond De la Haye. Dat bleek een echte kunstenaar en filosoof te zijn geworden, die dweepte met Gezelle en lezingen en studiekringen organiseerde. Daar was ook zijn jongere vriend Antoon Thiry, die aan de Lierse normaalschool studeerde en al goed vertrouwd was met de "Van Nu en Straksers". In het spoor van Gezelle ontdekten zij Omer Karel de Laey en zijn pittoreske humor.

    In die dagen begon wat prof. Keersmaekers "de Westvlaamse periode" van Timmermans noemt. Terwijl zijn eerste gedichten anecdotische schilderijtjes in de trant van De Laey waren, doken in zijn proza niet alleen Streuveliaanse woorden en uitdrukkingen op, maar trilden zijn eerste verhalen in een Streuveliaanse sfeer vol droefenis en noodlot. Die sfeer groeide nog toen de artistieke jongelui van Lier onder invloed van auteurs als Maurice Maeterlinck en Joris Karl Huysmans op hun eigen manier "aan mystiek gingen doen", verzeild geraakten in theosofie en spiritisme en zich verstrikten in allerlei theorieen.

    Felix dwaalde met zijn geloofstwijfels en zijn levensangst in de "schemeringen van de dood". Maar bij de auteurs die hij toen leerde kennen bleef toch altijd Guido Gezelle een der geliefdste. Dat dankte hij ook aan een nieuwe kameraad, de schilder en architect Flor van Reeth, een man met veel verbeelding en mystieke bevliegingen, die zich door de Vlaamse begijnhovenstijl liet inspireren. Samen maakten zij in 1907 een begijnhovenreis door Vlaanderen. Zij reden van de ene stad naar de andere per trein en onderweg droegen zij Gezelle voor, tot verbazing van de medereizigers. Ook op retraite in de abdij van Achel was Gezelle hun gezel. Een der resultaten was een gedicht dat Timmermans in het decembernummer 1908 van het tijdschrift "Dietsche Warande en Belfort" kon laten publiceren.
    "Voor Guido Gezelle", zo heet dat gedicht, en het luidt als volgt:

    Zooals een koning zijt gij langs het land gegaan,
    gekroond met 't blauw der lucht, gemanteld met het groen
    der boomen en beladen met het lied der vooglen,

    - omwierookt van de geur der nooitgetelde bloemen.
    Beglansd van zon en maneschijn en sterrenlicht,
    die aureolen kringden rond uw peinzend hoofd.

    -Bemind van al wat roert in kruid en lucht en water...
    En in die weelde droegt ge uw koningsstaf, uw ziele,
    het beeld van God, den Schepper van uw rijk, zoo vroom
    en heerlik dat ge een bloem in 's Heeren handen wierd.

    U hoort het, geen uitblinker. De beeldspraak maakt het mogelijk dat Gezelle eerst een koning is en in het slot een bloem in de handen van God, terwijl zijn ziel ook een koningsstaf is geworden. Timmermans was nog bezig, "de stiel" te leren.
    Wie in die tijd van Gezelle hield, kwam natuurlijk ook bij Hugo Verriest terecht, de leerling die overal de lof van zijn Heer en Meester ging zingen en die bij de Vlaamsgezinden een groot gezag had verworven. In 1909 zond Timmermans een toneelstuk ter lezing naar Verriest, die hem pas na veel vragen en schrijven ontving, maar het dan wel deed op prinselijke wijze, met fazant en wijn. De Paster bedolf zijn 23-jarige bewonderaar onder zijn welsprekendheid en gaf hem les. Het warme zomerweer deed Verriest denken aan een schrijver die zei: " 't Was zo heet, dat de mussen van het dak vielen". Onzin! zei Verriest. "Als het heet is, gaan de mussen niet op het dak zitten".
    Vanzelfsprekend verhaalde Verriest uitvoerig over zijn leermeester Gezelle, die zijn gedichten als het ware plukte "als blommen bij de watergracht". Een andere vingerwijzing zat verborgen in een anekdote over vreemde woorden. Verriest zocht een betere, Vlaamse naam voor "parapluie". Hij vond er geen, tot hij een volksjongen bij een fikse bui hoorde zeggen: "Hier zie, meneer de paster, neem die regenschuiler!" "Hoor je Felix? De levende taal vind je bij het volk.". Timmermans hoorde en luisterde goed (de regenschuiler dook later op in een van zijn verhalen). Eindelijk, na lang wachten, kwam het toneelstuk ter sprake en de paster zei: "Het leeft niet. Al uw personen hebt ge een ander gelaat gegeven, maar ze drukken zich allemaal op dezelfde wijze uit. Hun taal leeft niet. Ze spreken allemaal uw taal, en dan nog een dode taal, boekentaal."

    Zo heeft Timmermans in zijn tiener- en jonge mannenjaren bij de grote West-Vlamingen geleerd waar de bron van de taal te vinden is en wat je met de taal kunt doen. Dank zij hen heeft hij zijn aanleg voor het plastische woord ontdekt, bijgevijld en gescherpt. Net als zij heeft hij zich, op zijn vlucht uit de geleerde boeken, op weg naar het spontane leven, door de taal van het volk laten inspireren. Op zijn eigen intuïtieve manier, zeker niet zo systematisch en zo geleerd als Gezelle en Streuvels, heeft hij, met de stem van het volk in zijn gehoor, zijn eigen kunsttaal gemaakt, zijn eigen beeldrijke taal vol originele vergelijkingen.
    Een hoogtepunt bereikte hij in zijn eerste grote boek, dat zijn meesterwerk is geworden – en dat voor mij ook zijn beste werk is gebleven. Toen hij halfweg de twintig was, vond Timmermans redding bij "Pallieter". De feestelijke "dagenmelker" heeft hem uit de geestelijke crisis geholpen waarin hij ten tijde van de "schemeringen van de dood" verdwaald was. Dat is niet zomaar ineens gebeurd. Verscheidene invloeden hebben een rol gespeeld. Pallieter was de vrijheidsdroom van een jonge kunstenaar, die wilde ontsnappen uit het kleinburgerlijke bestaan, weg van de mentaliteit van de zgn. "betere stand" die hem diep had gekwetst. Het was ook een poging om zich te bevrijden van de broeierige artificiële sfeer waarin hij had geleefd. Hij wilde de muffe boekenwereld ontvluchten en buiten naar de werkelijkheid kijken, de natuur instormen.
    De feestelijke Pallieterdroom werd hem ingeblazen toen hij, na een ernstige ziekte, het leven opnieuw ging ontdekken en plotseling de schoonheid van de eenvoudigste dingen zag. De droom werd verhevigd toen hij de liefde leerde kennen bij het jonge Marieke, dat zijn tranen droogde.

              

    In al zijn zinnelijke kermisvreugde bracht Pallieter hem ook het wonder van het "bovenzinnelijke". En ik denk dat ook Guido Gezelle daar een rol in gespeeld heeft. Misschien heb ik dat in mijn biografie te weinig beklemtoond. Gezelle is prominent aanwezig in het boek. Een eerste keer in het derde hoofdstuk, "Een Meiavond". Pallieter drijft in zijn bootje mee op de Nete, in wat Timmermans noemt "de heilige stilte van de avond". Zijn hart loopt er van over. "Het was te schoon om te zwijgen, hij moest den diepen vrede, het zute avondgevoel met woorden tot zijn eigen kunnen zeggen." En hij zegt het met de woorden uit een Kleengedicht: " 't Pardoent, en op de klokke slaat / Gods Engel in een wolkgewaad. / Ave Maria! / 't Pardoent, en 't vleeschgeworden Woord / bij arme liên te huis behoort..."
    Is het niet opmerkelijk hoe Timmermans, die in dit boek zijn woordkunst voor het eerst zo geweldig kan uitleven, op de innigste en diepste momenten geen eigen uitdrukking vindt die sterk genoeg is, en dan naar Gezelle grijpt?
    Het negentiende hoofdstuk van "Pallieter" noemt hij "Een grijze natte dag" – en het wordt een symbolisch verhaal. Timmermans beschrijft de dag aanvankelijk als een van de triestigste van het jaar. "Het leven had zijn laatsten snik gegeven, en alles stond verlaten en kapot".
    Maar Pallieter laat zich niet terneer drukken. Er gebeuren twee typische incidenten vol betekenis. In de Begijnenbossen, waar het winterhout wordt verkocht aan de meest biedende, redt hij een enorme beuk, "de koning van het woud". En hij spreekt hem toe. "Mijnen boom, zegt hij tegen die beuk. Als d'ander gevallen zen, stade gij hier nog, da beloof ik U! Groeit, mokt blare en neutjes, groeit gelijk ge wilt..." (De passage doet mij denken aan het gedicht van Gezelle: Hebt compassie, hebt compassie met de schone bomen Gods"...).

    Wat verder, bij 't verlaten van de bossen, ontmoet Pallieter twee "vuile venten" die een groep afgeleefde paarden naar het slachthuis drijven. Een van de venten slaat voortdurend met een zweep op een der manke paarden. Dat maakt Pallieter zo woedend, dat hij de man met een klets tegen de grond slaat. Er ontstaat een gevecht en Pallieter wint. Als hij met een blauw oog thuiskomt en verontschuldigend zegt dat hij tegen een boom is gelopen, wordt hem het mooiste nieuws van zijn leven verteld: Marieke, zijn jonge vrouw, is in verwachting. Dat moet gevierd worden! Er komen "korentenbrood" en andere goeie dingen op tafel, en de pastoor wordt erbij gehaald, want dat is een goede huisvriend. Na het eten drinken ze een oude wijn, "nog uit jezekes tijd", steken een sigaar op en kruipen rond de gezellige kachel.
    En nu wordt de grijze, natte dag de innigste dag van het jaar.
    Timmermans schrijft: "Een smoorwolk omhulde hen, en de schemer kwam fluweelig binnen gevallen. Nipkes hoorbaar titste de regen tegen de ruiten. (...) De koppen verdoezelden in den donkeren, alleen de kachelpot en de drie sigaren bloosden in de mollegrauwe schemering. (...) En in zulke stilte, als uit een fluweelen keel, droeg de pastoor een dichtstuk van Gezelle voor (...), als iets dat bij dezen avond behoorde. Het groeide als een bloem natuurlijk. Langzaam, zuiver, stil, maar met al de vroomheid van een groot mensenhert..."
    Het bleef niet bij een "dichtstuk". Achtereenvolgens, met enige tussenpauze, droeg de pastoor voor: drie van de tien strofen van het gedicht "Alleene" uit "Tijdkrans", (de eerste, de tweede en de zevende stroof); daarna het volledige gedicht "O Lied, O Lied." uit "Gedichten, Gezangen en Gebeden"; vervolgens wat Timmermans noemt "het hoog-mystieke dicht "Blijdschap", eveneens uit "Gedichten ,Gezangen en Gebeden"; en tenslotte "deze innigste belijding", zegt hij: " 'k Hoore tuitend' hoornen..." "Het eindigde met een gedempten snik" en een lange stilte. Allen hadden tranen in de ogen, behalve Charlot die op de stoofleuning was ingeslapen.


    In "Pallieter" vinden wij dus in totaal vijf Gezelle-gedichten waarvan wij mogen aannemen dat zij in de prive-bloemlezing van Timmermans voorkomen. Vier ervan citeert hij geheel of gedeeltelijk, maar "Blijdschap" moet het stellen met de bekende eerste regel: "Ja! Daar zijn blijde dagen nog in 't leven". Ik vraag mij af waarom. Zou "Blijdschap" voor de goede loop van het hoofdstuk, te lang zijn geweest? Een andere reden kan ik mij niet indenken. Want het gaat, naar mijn gevoel en idee om het mooiste, diepzinnigste gedicht van de reeks. Het behoort tot de toppunten uit het oeuvre van Gezelle. Ook Timmermans geloofde dat, "Blijdschap" was zijn lievelingsgedicht en is dat heel zijn leven gebleven.
    Als hij later voor zijn kinderen vaak gedichten van Gezelle voorleest, dan komt "Blijdschap" vooraan. 's Zondags, als hij met zijn gezin naar de mis gaat, citeert hij het gedicht en dat heeft op zijn dochter Clara zulke indruk gemaakt, dat zij het zelf nu nog altijd doet als zij op zondag naar de kerk gaat. Zo denk ik graag, dat "Blijdschap" tot de kern van het Pallieter-boek en van de hele Timmermans behoort.

    Het is al meer dan eens betoogd: zij die Pallieter alleen zien als een min of meer heidense levensgenieter die niet veel anders doet dan rijstpap eten en in Adamskostuum gaan zwemmen in de Nete, hebben hem alleen maar gelezen van horen zeggen. Zijn daverende uitbundigheid, zijn gulzigheid naar het leven, gaan gepaard met een grote innigheid, een dichterlijk gevoel voor het geheim van de natuur, een religieus aanvoelen van ons bestaan. Hij draagt een "blijdschap uit die dieper gaat, zoals in het gedicht van Gezelle die bidt: "o blijf bij mij, Gij Zon van alle klaarheid". Het is een blijdschap die zoekt naar eenheid met het wonder. Niet toevallig weerklinkt dit gedicht op een heel bijzonder moment in het bestaan van Pallieter: de aankondiging, na een kleurloze dag, dat de zon van het vruchtbare leven doorbreekt, de zon die er een "blijde dag" van maakt waar je tranen in de ogen van krijgt. Toen men, in 't begin van de jaren twintig, van bepaalde, vooral Hollandse katholieke zijde kritiek uitbracht op Pallieter en hem zelfs wilde verbieden, verdedigde Timmermans zich tegen de beschuldiging van pantheïsme. "Met dat stokske heeft men Sint-Franciscus, Ruysbroeck en Guido Gezelle ook willen buiten kegelen, zei hij. Ik kan u verzekeren dat ik innerlijk niet pantheïstisch voel, en wat men niet voelt kan men niet het zijne maken".
    De dichterlijke pastoor, die zich elders in het boek ook als een muziekliefhebber laat kennen, is volgens Louis Vercammen geïnspireerd door een rustende pastoor uit het Begijnhof. Hij wordt beschreven als "een kleine oude vent, met een goedig gezicht met een eierenkop met witte haren rond" – en voor dat uiterlijk zou Timmermans wel eens aan Gezelle hebben gedacht.


    Door in zijn meesterwerk zulke plaats te geven aan de poëet is Felix Timmermans een van de grootste promotors van Gezelle geworden. Niet alleen bij de duizenden uit het eigen taalgebied die "Pallieter" juichend ontvingen, ook bij de generaties in het buitenland die hem op handgeklap onthaalden. Weinig literaire werken uit Vlaanderen hebben in de tussenoorlogse jaren zulke weerklank gekend. Maar ook bij elke andere gelegenheid, als hij over Vlaanderen en onze cultuur kon spreken, zette Timmermans de priester-dichter in de schijnwerper. In 1932 schreef hij voor een Duitse publicatie in "Das Gesicht der Flamen" over de dichtersschare die mede het aangezicht van ons volk heeft getekend: "Vooraan de priester-dichter Guido Gezelle, die door zijn diepte, zijn verhevenheid en zijn klinkend woord een der grootste lichten van de wereldliteratuur werd".
    De vertalingen brengen mij een naam te binnen van een grote Duitse protestantse dichter die zowel met Timmermans als met Gezelle verbonden is : Rudolf Schröder.

    Voor Gezellianen is hij geen onbekende. Hij was het die in de Eerste Wereldoorlog bij de roemrijke Insel Bücherei een bundel vertalingen van Gezelle uitgaf en daarmee de bewonderde meester bij een breed internationaal publiek introduceerde. Schröder was ook de eerste vertaler van Timmermans. In februari 1917 publiceerde hij in de "Illustrierte Zeitung Flandem" zijn versie van het hoofdstuk "Regen" uit "Pallieter". Later zou een andere auteur de volledige vertaling van het boek bezorgen, maar de Schröder-versie van Gezelle werd overgenomen.
    Schröder verwierf grote vermaardheid als vertaler van klassieke auteurs en bracht ook werk van Vlamingen als Karel van de Woestijne en Herman Teirlinck op de Duitse markt. Tot het einde van zijn leven bleef hij, ook na de Tweede Wereldoorlog, een bewonderaar van Timmermans en Gezelle, over wie hij meer dan eens publiceerde. Zijn verdiensten werden bij ons erkend toen hij in de jaren dertig tot lid van de Koninklijke Academie werd gekozen. Weinig is echter geweten, dat Gezelle op Schröder persoonlijk diepe invloed heeft uitgeoefend. De protestantse dichter was in zijn jonge mannenjaren weggedreven van het geloof, tot hij in het werk van de priester het spoor terugvond naar de geestelijke poëzie. In die tijd behoorde hij in zijn eigen land tot de leidende figuren uit de "bekennende Kirche" die zich tegen de nazi's verzetten.


    Louis Vercammen, die de hele Timmermans op zijn duimpje kent, heeft geteld hoe dikwijls Guido Gezelle in zijn geschriften wordt vermeld. Behalve de West-Vlaamse woordenschat en enige verdoken ontleningen in zijn eerste pennenvruchten, brengt Timmermans hem tussen 1906 en 1942 ter sprake in 35 gedrukte bijdragen. Wij zullen ondertussen wel een nieuwe telling moeten maken want er duiken soms nog wel andere teksten op. Vercammen noemde als raakpunten tussen beider werk: "Uiteraard de liefde voor de natuur, het geloof, de Mariaverering, de beeldrijke taal en niet te vergeten de trouw aan Vlaanderen en de eigen aard".
    De kring van intimi rond Timmermans (die sterk aan vrienden was gehecht) deelde in die verwantschap. Een der mooiste anekdoten die de sfeer in die kring illustreren, vertelt over het ontstaan van de roman "De pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt".

               

    Op Goede Vrijdag 1921 gingen Felix en zijn twee boezem vrienden, de componist Renaat Veremans en de architect-kunstschilder Flor van Reeth, naar Emblem, bij Lier, waar zij de Allierse kapel bezochten, op de Frankische plek waar Lier ooit zijn ontstaan vond. In die kapel, toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw van de Vijf Bloedige Fonteinen of de Vijf Wondekens van Ons Heer, waren de vrienden al langer thuis. Veremans speelde er op het harmonium en de sfeer trof hen alle drie zo diep, dat Timmermans zei: "Mannen, da's echte mystiek, daar moet iets van overblijven, daar moet iets uit groeien. Zie, ik steek mijn wandelstok in de grond, gelijk Sint-Gummarus toen hij de bron deed ontspringen! Laten wij alle drie iets maken om deze dag te gedenken! "
    Dat hebben zij gedaan. Zij gingen naar huis en Renaat Veremans componeerde een mis ter ere van de Heilige Geest, Flor van Reeth ontwierp een Pinksterkerk en Timmermans begon aan een bekeringsroman waarin de kapel centraal stond: "De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt". Sindsdien kwamen de drie vrienden elk jaar op Goede Vrijdag bijeen in Lier. Zij begonnen in het Begijnhof, waar zij luisterden naar Felix. "Wat hij altijd deed, zo vertelde Veremans later, dat was gedichten voorlezen van Guido Gezelle. Ik heb nooit Gezelle schoner horen voorlezen dan door hem. Zeer zacht, met iets schors in zijn stem". Daarna wandelden zij door het Begijnhof en rond drie uur liet Timmermans de grammofoon spelen:

    "Karfreitagszauber" uit Parsifal van Wagner. (Want zij waren ook Wagnerianen). Nadien maakten zij een tocht door het veld. Zij wilden zien hoe de natuur ontwaakte, hoe de lente haar intrede deed. Goede Vrijdag was voor hen de dag waarop Christus dwars door de dood heen ging naar het nieuwe leven. Dat wilden zij vieren in Pallieterland.
    In die jaren is bij Timmermans de idee gegroeid voor "De Pelgrim", een vereniging van kunstenaars die, aansluitend bij een internationale beweging, wilden ijveren voor een katholiek renouveau in de kunst. Toen "De Pelgrim in het begin van de jaren dertig verdween, werd Timmermans betrokken bij de oprichting van de "Scriptores Catholici", waarvan hij in 1935 de eerste voorzitter werd. In die hoedanigheid bevorderde hij in 1936 een herdenking van zijn geliefkoosde dichter.
    Zo heeft Guido Gezelle hem heel zijn leven vergezeld, in zijn literaire zowel als in zijn persoonlijke leven. Toen hij naar zijn zestigste verjaardag toe, als een zieke man teruggetrokken leefde, heeft hij zich meer dan ooit in Gezelle's werk verdiept. In die periode ontstond zijn dichtbundel "Adagio". Ontroerend en vol diepe betekenis is wat professor Keersmaekers daarover vertelt. "Adagio" telt 33 gedichten, gekozen uit een zestigtal.

    De professor denkt daarbij aan de symboliek van het getal 33. En hij verwijst naar Gezelle die een bundel met 33 "Kleengedichtjes uitgaf, "33 als herinnering aan de 33 levensjaren van Jezus en met de bede: "geef mij eens één dag / die eeuwig duren zal". Die verwijzing naar het leven van Christus, zegt Keersmaekers, moet de lezer Timmermans getroffen hebben, evenals die hunkering naar de eeuwigheid. Want daarvan is ook zijn "Adagio" vol".


    Ja, wij zullen het "hoog-mystieke" gedicht "Blijdschap" vooraan moeten zetten als wij erin slagen het "eigen gemaakt bloemlezingske" te reconstrueren. En wij kunnen de selectie aanvullen met enkele titels die zijn kinderen uit zijn voorlezingen thuis hebben onthouden: Dien avond en die rooze, natuurlijk; en Het Schrijverke. Wij zullen het riet moeten laten "ruischen" en wellicht nog enkele andere natuurgedichten uitkiezen.
    Bij die wedersamenstelling zullen wij ook een element moeten eren dat Louis Vercammen niet noemde toen hij de raakpunten tussen Gezelle en Timmermans opsomde. Dat element is de humor. Wij zullen in ons eigen bloemlezingske ook enkele sprankelende humoristische verzen van Meester Guido moeten opnemen. De vraag is alleen maar: welke verzen? "Hete pootjes" moet er volgens dochter Clara zeker bij. In afwachting dat wij ooit, hier of daar, een notitie van Timmermans zelf vinden, die zijn geliefkoosde humoristische gedichten aanduidt, mag ik misschien de leden van de Gezellekring uitnodigen om daar eens over na te denken. Misschien kunnen zij zich in de geest van de grote Lierenaar verplaatsen en, in zijn naam, onder zijn hoog hemels toezicht, enkele geestige gedichten uitkiezen. Taalhumor zowel als situatiehumor of volkse spirit komen in aanmerking.

    En ook op dit onderwerp had Felix Timmermans een eigen visie. Ooit heeft hij een originele lezing gehouden over humor, meer bepaald over wat hij noemde "katholieke humor". Dat gebeurde in September 1927, op een congres van De Pelgrim in Antwerpen. 
    De tekst is, vreemd genoeg totnogtoe aan de aandacht van zijn biografen ontsnapt. In een stijl, die wij kunnen vergelijken met de paradoksen van Chesterton, met wie De Pelgrim zich verwant voelde, betoogde Felix: "De diepste Katholiek is de beste humorist en elke heilige kan als patroon der humoristen aanroepen worden".
    Het verdriet, de pijn, de onvolkomenheden van de wereld...: zij worden overwonnen door het gebed en de sacramenten. "Die houden tusschen de wolken een holleken open, waardoor een straalke van de hemel ons met levenslust overgiet. De Calvinisten hebben dat niet. Hun leus is erop of eronder."
    "Verlossing zien, is humor scheppen", zegt Timmermans.De Vlaamse primitieven wisten dat. Zij maakten "schilderijen doorbakken van humor. Met de Renaissance ging die humor verloren, maar een ding is ontsnapt aan die dorheid: Pieter Breugel. Spijts zijn diepe tragiek tintelt hij van Vlaamse humor."
    "Maar, zo luidt de conclusie van Timmermans, de zuiverste expressie van den katholieken Vlaamschen humor is Guido Gezelle geweest. Hij, die geradbraakt door het lijden naar zijn ouden brevier greep, wist door zijn gebed en zijn diep christelijk leven zijn tranen te veranderen in honing op zijn kaken. Hij is de pure, heilige humorist, onze Vlaamse Sint Franciscus. En hij is het geworden op den Berg van het lijden. Ongeloovigen hebben beweerd dat hij nog een grooter zanger zou geweest zijn indien hij niet katholiek geweest ware; maar och! als hij onder aan den berg ware gebleven, dan hadde hij daar wellicht niet veel meer gezongen als: "Il pleut dans mon cœur, comme il pleut sur la ville".
    En Timmermans besluit: "Hoe katholieker een mensch is, hoe meer humorist hij zal zijn".
    Goede vrienden, als ik aan Timmermans en Gezelle denk vraag ik mij af : Hoeveel zulke humoristen hebben wij nog in een wereld die met alles lacht?

    *****************

    15-02-2021 om 12:05 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    12-02-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Toespraak gehouden in Hof van Aragon - Philip Vermoortel

    Toespraak gehouden op zaterdag 6 oktober 2018 in Hof van Aragon, Lier,
    ter gelegenheid van de Jaarvergadering van het Timmermans Genootschap.

    Door Philip Vermoortel

    Dames en heren,
    De afgelopen jaren heb ik voor de Universiteit van de derde leeftijd van Geel mogen spreken over onder meer Conscience, Couperus, Gezelle en Multatuli. In 2016 vroeg het publiek mij om het jaar daarop te spreken over Timmermans en die uitdaging heb ik aangenomen. Ik had op dat ogenblik, zoals velen of sommigen van mijn leeftijd, Pallieter gelezen en Boerenpsalm en ik had ook een schitterende voorstelling gezien van En waar de sterre bleef stille staan door het Mechels miniatuurtheater met de gebroeders Verreth en een knappe vriend van me die aan het kruis mocht hangen als een veel te ongeschonden Jezus. En dat was het. Ik heb dus van 2016 mijn Timmermansjaar gemaakt, alles van hem gelezen wat bij het Davidsfonds uitgegeven is, veel over hem, waaronder natuurlijk de biografieën van Gaston Durnez, Louis Vercammen en zelfs Theo Rutten, en de gaatjes heb ik gevuld met de rijkdom van de onovertroffen blog van misschien wel Timmermans’ meest felle fan, Mon van den heuvel, al moet ik met dergelijke typeringen zuinig omspringen in een zaal die gevuld is met hevige bewonderaars.

    Ik heb Timmermans dus niet gelezen als fan en zelfs niet als Lierenaar, maar dat had het voordeel van de onbevangenheid en ik zal u van mijn lectuur zo onbevangen mogelijk verslag uitbrengen en dat op verzoek van Marc Somers aan wie ik eeuwige dank verschuldigd ben voor al die keren dat hij mij heeft laten delen in zijn onuitputtelijke kennis van het Vlaamse verleden en mij wegwijs heeft gemaakt in de rijkdom van het onvolprezen Letterenhuis dat schandalig krenterig gesubsidieerd wordt want de Vlaamse politici dromen wel van een onafhankelijk Vlaanderen in de toekomst, maar vergeten de glorie van het Vlaanderen van weleer, zoals ook hier nu weer blijkt in deze stad die zoveel te danken heeft aan Felix Timmermans, maar hem niet langer zijn museum gunt.

              

    Ik zal beginnen met te vertellen wat ik – het is allemaal zeer onwetenschappelijk subjectief – beschouw als Timmermans’ grootste kwaliteiten. Timmermans is voor mij – en waarschijnlijk ook voor velen van u – in de eerste plaats de schepper van een eindeloze reeks onverwachte, soms gewaagde, maar bijna altijd trefzekere beelden. Men vindt er in veel publicaties over hem hele reeksen voorbeelden van, maar ik heb er speciaal op gelet toen ik Pallieter (1916) opnieuw las en daar ben ik gestoten op pareltjes als:

    De avond was kalm lijk fijn olie.
    [...] in een hof balkte een ezel lijk een verroeste pomp.
    [...] Pallieter was blij gelijk een merel in den uitkoom.

    Typisch is ook dat Timmermans als schrijver toch altijd de schilder blijft die hij ook zo graag was. Dat blijkt alleen al uit de woorden die hij kiest. Zo’n typisch schilderswoord is het woord “klad”, een klad verf. Ik geef – alweer uit Pallieter – een paar voorbeelden:

    Pallieter stak met de gauwte zijn vinger in die lichtklad [...].
    Zwarte vogels vlogen in kladden van den toren de witte velden in.
    Kladden zon schoven grillig door de hooge boomen [...].

    Alleen een geboren schilder kan de wereld zo zien en Timmermans zag inderdaad alles om zich heen als één groot schilderij. Soms letterlijk zoals in:

    Elk deur- en venstergat was een helle schilderij.
    De winters lagen er rondom [= rondom de molen] lijk ware Breughels.
    En zie! plots schoten uit het oevergewas twaalf reigers op, die met hun verward vleugelengeslaag ondereen opstoven, wit en grijs met hangende roode pooten, lijk een echte Japaneesche schilderij.

    Men hoort en ziet en ruikt de schilder al vanaf het eerste miniboekje dat Timmermans publiceerde onder het pseudoniem Polleke van Mehr, bijvoorbeeld wanneer hij het spoor beschrijft dat een oud vrouwtje achterlaat in de sneeuw:

    ’t Mensche treed[t] een huiske binnen
    En langs waar ze heeft gegaan
    blijft een kronkelende wegel
    waarin duizend voeten staan.

    Een andere techniek die Timmermans meesterlijk beoefent en waar minder vaak op gewezen wordt, is de personificatie. Hij maakt de dingen graag levend en soms gaan hele verhalen over niets anders dan dat, zoals bijvoorbeeld “Het geheim der wilgen” of “De verliefde Moor”. Die techniek stelt hem in staat om de dingen van binnenuit te beschrijven, alsof ze inderdaad leven. Alweer uit Pallieter haal ik de volgende voorbeelden:

    Een zonnestraal kroop schuins het open venster door […].
    De boomen treurden lijk moeders om hun bladeren...
    [...] de reuken van kruidnagel, lisch en peterselie wandelden ondereen bij nacht en dage door de lucht.

               

    En het wordt echt adembenemend wanneer Timmermans al die technieken met elkaar combineert zoals in de volgende passage uit het verhaal “De Kerstmis-sater”, waarin eerst de zon voorgesteld wordt als een handelende persoon, vervolgens de akkers als levend, waarin daarna diezelfde akkers beschreven worden in een dubbele metafoor uit de vestimentaire wereld: ze zijn aan elkaar genaaid als patchwork en voorzien van pareltjes, en waarin ten slotte de huisjes als levende vrienden gezellig samen hurken. En tussendoor fabriceert Timmermans nog de impressionistische nieuwvorming “roodgedaakt”. Er gebeurt heel wat in zo’n schijnbaar simpele zin van onze schrijver-schilder.


    Van achter een zilveren wolk streek de zon haar gulden ladders over de deinende akkers; bruin en groen lagen ze daar als aan elkaar genaaid, bepereld met schaarsche witte, roodgedaakte huizekens, en ginder rond een toren waarop een koperen vogel glansde, zaten die huizekens kameraadschappelijk nevens elkaar gehurkt.

    Timmermans doet mij ook denken aan Hendrik Conscience, want ook hij was een meester in het beschrijven van groepstaferelen; bij Conscience vooral veldslagen en optochten, bij Timmermans processies, stoeten, feesten, ommegangen kortom gebeurtenissen met veel volk. Ik heb mijn studenten ieder jaar beschrijvingen laten lezen van veldslagen en optochten uit het oeuvre van Conscience met als opdracht om het ’s avonds thuis ook eens te proberen. Na hun mislukte pogingen – ik kan het zelf ook niet, maar de beste stuurlui staan aan wal – nam hun waardering voor die oude schrijver met sprongen toe. En eveneens net als Conscience, is Timmermans een meester-verteller. De kleinste gebeurtenis, de simpelste anekdote, de eenvoudigste legende, groeien onder zijn pen uit tot spannende, ontroerende, grappige verhalen die je als lezer niet halverwege naast je kunt neerleggen omdat je doodeenvoudig niet in slaap zou raken zonder te weten hoe het allemaal eindigt.

    Heel typisch Timmermans is ook dat hij groot is in het kleine. Dat geldt evenzeer voor de schilder en de tekenaar. Zijn kleine prentjes van kapelletjes, molentjes, boompjes en bootjes zijn ontroerend van schattigheid. Zo ook veel van zijn vertelsels. Het is geen toeval dat hij tot op vandaag een plaats krijgt in Duitse kinderboeken met Sinterklaasvertellingen.

    Maar met deze woorden van lof, heb ik meteen de vinger gelegd op een eerste zwakte in het oeuvre dat Timmermans ons geschonken heeft, want hij is – ik zeg het nu veel te ongenuanceerd, maar het klinkt zo mooi –, hij is groot in het kleine, maar ook klein in het grote.
    Terwijl ik zijn werk aan het lezen was, ontstond vanzelf een indeling in drie grote categorieën en een kleinere vierde. De kleinere categorie, dat zijn die paar bewerkingen van middeleeuwse vertellingen, berijmde verhalen zoals Boudewijn en autobiografische schetsen zoals Minneke Poes. De drie grote categorieën, dat zijn vertelsels, novellen en romans. Zijn toneelwerk laat ik nu even buiten beschouwing, ook al omdat het dikwijls gaat om bewerkingen van prozaverhalen.

    Van de vertelsels heb ik al gezegd dat ze voor mij tot het beste behoren van wat uit Timmermans’ pen is gevloeid. Ook de taal leest nog altijd vlot. Ik ben geboren in Brugge – al was mijn grootmoeder van Lier en bovendien een boezemvriendin van de vrouw van Timmermans – maar ik kan Gezelle en Streuvels niet lezen zonder verklarende woordenlijst en bij Timmermans lukt me dat wel. Zijn taal is wel slordig want grammatica was niet zijn sterkste kant, maar dat geldt voor veel van zijn tijdgenoten. De taal vormt voor de lezer van vandaag dus eigenlijk geen probleem. Een probleem is daarentegen wel de thematiek. Begijnen, pastoors en nonnen, mirakels en processies, het zegt mij al niet veel meer, maar het zegt de leerling van 2018 helemaal niets meer. En wat het nog erger maakt, is dat Timmermans die zaken nooit kritisch onder de loep neemt, maar altijd erg meegaand behandelt als een brave gelovige en een goede katholiek. Het was voor mij dan ook een ware verademing om tussen al die wierook een verhaal te ontdekken als “De Kerstmis-sater”, waarin Timmermans met ongeziene felheid uithaalt naar de verstikkende macht van het geloof en de misdadige invloed van de zwartrokken. Het is bovendien een haast tijdeloos pleidooi tegen racisme en het heeft de filmische allures van een King Kong story. Geen wonder dat de Zwitserse componist Walter Furrer juist dat verhaal gekozen heeft voor zijn opera Der Faun die men hier in Vlaanderen wel eens zou mogen opvoeren, temeer daar de première plaatsvond op de dag dat Timmermans gestorven is. Misschien een idee voor een volgend jaarboek dat dan meteen gekoppeld kan worden aan een operavoorstelling.

    Ook voor Timmermans’ novellen geldt dat de religieuze thematiek een drempel vormt voor de lezer van vandaag. Voor mij persoonlijk waren novellen als De zeer schoone uren van Juffrouw Symforosa begijntje (1928) en De pastoor uit den bloeyenden wijngaerdt (1924) moeilijk te genieten en dat zal voor de jeugd van vandaag nog veel meer zo zijn. Dat Symforosa de rest van haar leven dolgelukkig kan blijven met enkel en alleen de herinnering aan haar zo geliefde Martienus, dat krijgt zelfs de beste leraar aan zijn leerlingen niet meer verkocht. Nog ergerlijker is de intrige van De pastoor uit den bloeyenden wijngaerdt. Reeds Timmermans’ tijdgenoten stoorden zich aan de overspannen melodramatiek, maar mij stuitte vooral tegen de borst dat Timmermans partij kiest voor een pastoor die zijn nichtje de dood injaagt en geen enkel respect heeft voor de liefde die voor haar alles betekent. Het viel mij ook enorm op hoe dikwijls Timmermans de geestelijke liefde bezingt als superieur aan de lichamelijke. Ik heb de indruk dat hij daar zijn hele leven mee geworsteld heeft en dat hij nooit losgekomen is van zijn verstikkende katholieke opvoeding, behalve misschien heel op het einde van zijn leven, en evenmin van de negentiende-eeuwse romantiek. Denk maar aan een roman als Julia van Rhynvis Feith. Niet-fysieke liefde als ideaal vormt zelfs het hoofdingrediënt van het toch wel erg magere novelletje Ik zag Cecilia komen (1938).

    Maar net zoals in zijn kleine vertellingen, is Timmermans ook in zijn novellen zeer goed wanneer hij goed is. En dat is het geval met Het kindeken Jezus in Vlaanderen (1917). De thematiek is weer religieus, maar dit keer fris en vrolijk, niet-moraliserend, niet-verstikkend. Hier is Timmermans het dichtst genaderd bij de schilder van wie hij als knaap compleet ondersteboven was. Ook bij Bruegel speelt de geschiedenis van de wereld zich af in Vlaanderen. Ook bij hem klopt er niets en klopt het toch allemaal. Als Pieter Bruegel de Oude schrijver was geworden, dan was zijn naam Felix Timmermans geweest.

              

    Bij de krabbekoker (1934) is niet de bekendste novelle van Timmermans, maar voor mij een van zijn allerbeste. Alles zit goed: het ritme, de taal, de intrige, de typering van de personages, de dialoog. Het verhaal loopt over van milde humor en warm begrip voor het menselijk tekort en eindelijk speelt de religie geen rol van belang. Het aantal verhalen waarbij ik in mijn leven luidop heb zitten lachen, kan ik op één hand tellen en dat is er een van. Een pareltje.

    Er is, ten slotte, de derde groep, het grotere romanwerk. Karel Jacobs schreef in 1950: “Het architectonisch opbouwen lag niet in zijn aard” en dat is zeer lief geformuleerd. De waarheid is dat groot opgezette romans Timmermans’ krachten te boven gingen zoals blijkt uit Anna-Marie (1921) en De familie Hernat (1941) waarin meteen enkele van Timmermans’ zwaktes aan het licht komen. Hij kent maar één taalregister, opgepoetst Liers, maar wie achttiende-eeuwse edellieden met elkaar wil laten converseren, moet ook een ander register kunnen hanteren. Hij beheerst niet de trucjes die voor grote romans nodig zijn. Een auteur moet aanvoelen wanneer zijn lezer een hint nodig heeft om een personage dat al een paar hoofdstukken lang niet meer vernoemd is, meteen weer juist te situeren en daarin schiet Timmermans te kort. Hij kreeg ook zijn stof niet onder controle en dat besefte hij zelf zeer goed. Over De Familie Hernat verklaarde hij dat de roman mank ging aan een te veel aan motieven en handelingen. Dat blijkt ook hieruit dat de toneelbewerkingen vaak een andere titel kregen dan de roman waarop ze gebaseerd waren. Anna-Marie werd op de planken Mijnheer Pirroen (1924) en De pastoor uit den Bloeienden Wyngaerdt werd Leontientje (1926).

    Van de drie biografische werken acht ik De harp van Sint-Franciscus (1932) het laagst, maar dat zal ook wel hieraan liggen dat ik volstrekt ongelovig ben en Sint-Franciscus veel te fanatiek vind. Het verhaal van zijn leven biedt ook geen spannende romanstof. Wat mij in dergelijke half verzonnen biografieën bovendien stoort, is dat je nooit weet wat echt gebeurd is en wat de schrijver erbij fantaseert. Er zijn al zoveel leugens in de wereld en ik heb nooit begrepen wat er verdienstelijk aan is dat aantal nog te vergroten.
    Dat is ook wat mij gestoord heeft in Timmermans’ boek over Bruegel (1928). Hij vond het natuurlijk geweldig dat er over zijn uitverkoren schilder zo weinig bekend was want dan kon hij des te meer fantaseren, maar voor mij is het een kwelling om een levensverhaal te lezen waarvan ik onmogelijk kan uitmaken wat echt is en wat verzonnen. Bovendien is, net als in de familie Hernat, de historische situering oppervlakkig en vaak simpelweg fout.

    Er dan is er nog Boerenpsalm (1935). Een topwerk, dat is duidelijk, maar toen ik het opnieuw las, stoorde mij toch de dikke religieuze saus waarmee alles overgoten is, ook al bevat het prachtige diepzinnige passages. En ten slotte Pallieter, het werk waarmee Timmermans al tijdens zijn leven zo fel geassocieerd werd dat bezoekers van de De Heyderstraat ontgoocheld moesten vaststellen dat daar geen levenslustige Houtekiet woonde, maar een minzame huiskamerfilosoof. Ik heb Pallieter met graagte herlezen, al werd het mij op den duur toch iets te veel het verhaal van iemand die per se en soms wat al te geforceerd vrolijk en levenslustig wil zijn. En nu ik het een en het ander gelezen heb over het leven van Felix Timmermans blijkt dat biografisch gezien nog te kloppen ook.

    Het beste wat Timmermans ons volgens mij nagelaten heeft, is zijn boek over Adriaen Brouwer (1948). Eindelijk heeft hij zich zo te zien bevrijd van het verstikkende juk van de katholieke religie en hij vertelt er vrij en onbelemmerd, ja zelfs brutaal op los. Ik heb Adriaan Brouwer verslonden en niet alleen genoten van de sappige taal en de rijke fantasie, maar ook van de milde humor en de diepe levenswijsheid. Ook hier valt niet uit te maken wat biografisch correct is en wat niet, maar de kracht van het verhaal, de meeslepende verteltrant en de vlijmscherpe stijl hebben mijn ergernis overwonnen.

    Tot zover over het werk vàn Timmermans maar er valt ook iets te zeggen over wat er over hem is geschreven en voor hem is gedaan. Ik vind dat Timmermans een betere uitgave van zijn werken verdient dan tot nu toe beschikbaar is. De uitgave van het Davidsfonds die toch zo’n beetje als zijn Verzameld werk beschouwd mag worden, was voor mij een teleurstelling. August Keersmaekers heeft de taal gemoderniseerd en dat is een onderneming die nooit tot een goed einde kan worden gebracht. Je begint met de “ch” van “mensch” te schrappen, verandert vervolgens “mijner” in “van mijn”, gaat over tot het vervangen van ouderwetse woorden en het resultaat is een Timmermans die geen Timmermans meer is. Keersmaekers vervangt bijvoorbeeld zelfs “swenst” door “terwijl”. Daarom heb ik veel van Timmermans’ werk gelezen in de eerste druk en daar heb ik geen spijt van. Ik heb mijn studenten altijd Bavo en Lieveken van Conscience laten lezen in de eerste druk en nooit heeft ook maar één student geklaagd over de oude spelling. Na één bladzijde ben je eraan gewoon. Het maakt zelfs deel uit van het verhaal, van de sfeer, de couleur locale, de tijdgeest. Wie een oude schrijver wil lezen, zal zich niet laten weerhouden door de spelling, wel integendeel, en wie die oude schrijver niet wil lezen, zal het niet doen ook al is de spelling gemoderniseerd.
    In de literatuur over Timmermans heb ik tot mijn spijt nogal wat onnauwkeurigheden aangetroffen, ontbrekende verwijzingen, slordige citaten en soms regelrechte vergissingen. Ook op dat vlak verdient Timmermans beter.

    Wat mij enorm opgevallen is, is dat in zoveel publicaties geprobeerd wordt om met alle mogelijke en onmogelijke middelen Timmermans wit te wassen want u weet natuurlijk zo goed als ik dat hij door sommigen nogal zwart gevonden wordt. Ik weet ten eerste niet of dat veel helpt want het is zeer moeilijk en meestal zelfs onmogelijk om een emotionele sympathie om te buigen met rationele argumenten. Ten tweede denk ik dat het niet veel zin meer heeft. De generatie voor wie het oorlogsverleden van Timmermans nog een rol speelt, behoort stilaan zelf tot dat verleden. Ten derde is het eigenlijk van geen belang. Indien Multatuli het voor het zeggen had gehad, dan was Nederland een dictatuur geworden en Nederlands-Indië ook. Gezelle was een klein, bekrompen, oerconservatief pastoortje, maar toch een groot dichter. Knut Hamsun is na de oorlog veroordeeld, maar toch blijft Hoe het groeide een monument. Enzovoort. Het belangrijkste is dat we de jongeren weer aan het lezen krijgen van althans iets van Timmermans, want het valt te vrezen dat hij bijna niet meer gelezen wordt.

          

    Ik heb navraag gedaan bij jongere vrienden van me die weliswaar niet met literatuur bezig zijn, maar voor wie namen als Gezelle en Conscience dan toch nog iets betekenen en er waren er nogal wat bij die nog nooit van Timmermans hadden gehoord. Bij de opgroeiende kinderen van een nichtje van me was de toestand nog dramatischer. Ik vrees dat de pedagogen die leerplannen en einddoelen opstellen al even weinig belangstelling hebben voor ons cultureel erfgoed als de politici die onze archieven en musea beheren. Dat zal waarschijnlijk allemaal niet multicultureel genoeg zijn. Want als wij onze cultuur verdedigen, zijn we fascisten. Maar als anderen hun cultuur verdedigen, ook al gaat die regelrecht in tegen alles waarvoor onze ouders en grootouders zo hard gestreden hebben, dan moeten we ze met open armen ontvangen.

    Een paar jaar geleden heb ik eens de meest gebruikte handboeken voor de humaniora doorploegd. Voor de 19de eeuw bleef het verhaal beperkt tot Gezelle en Multatuli en Conscience en nog een paar kleinere groten. Op de twintigste eeuw heb ik toen niet zo erg gelet, maar Timmermans zal wel niet veel meer krijgen dan een vermelding met uiteraard een stukje Pallieter. Maar het is niet omdat het in het handboek staat dat de leraar het ook leest. Wat leest men trouwens wel nog op de humaniora? Leest men nog Walschap, Ruyslinck, Vandeloo? Of is het allemaal Lanoye en Hemmerechts wat de klok slaat? Of is dat intussen ook al verouderd? Misschien hebt u kinderen of kleinkinderen en dan weet u het beter dan ik, maar ik denk niet dat er nog veel oudere literatuur gelezen wordt. Wellicht wordt er in het geheel bijna niet meer gelezen.

    Twee weekends geleden zat ik op de Thalys naar Parijs. In mijn wagon waren er vier mensen een boek aan het lezen. Veel passagiers zaten naar films te kijken op hun laptop, maar de meesten waren waarschijnlijk totaal nutteloze berichten aan het versturen via hun gsm of op diezelfde gsm spelletjes aan het spelen. Het ligt dus waarachtig niet alleen aan Timmermans dat hij niet meer gelezen wordt en het is al een hele prestatie dat hij niettemin overleeft in de titel van wat in het algemeen als zijn meesterwerk wordt beschouwd: Pallieter. Alleen de hele grote schrijvers slagen erin om zelfs bij wie nooit een boek openslaat, zich door een titel een plaats te veroveren in het collectieve geheugen. De Leeuw van Vlaanderen, Don Quichote, Gulliver, Sherlock Holmes, Hamlet, Robinson Crusoe, Max Havelaar. Wie weet of dat sommigen er vroeg of laat niet toe aanzet om toch maar eens het boek te lezen met die titel of dat hoofdpersonage. Iedereen kent het woord “pallieter” en zelfs de afleidingen ervan, ook zonder het boek gelezen te hebben, en dat heeft Timmermans dan toch maar voor elkaar weten te krijgen. Wie, dames en heren, doet het hem na?

    ****************

    12-02-2021 om 16:52 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    10-02-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De schrijver Antoon Coolen in Hilversum - P.J.J.M Timmer

    DE SCHRIJVER ANTOON COOLEN IN HILVERSUM
    VAN 1920 TOT 1933

    Door P.J.J.M Timmer uit Eigen Perk 1997/3

    Honderd jaar geleden, op 17 april 1897, werd de journalist en romanschrijver Antoon Coolen in het Limburgse Wylre geboren. In het Brabantse Peeldorp Deurne waar Antoon Coolen als kind opgroeide, en in Waalre waar de schrijver vanaf 1938 tot aan zijn dood in 1961 heeft gewoond en gewerkt, is dit feit herdacht met een symposium en met tentoonstellingen over het leven en werk van de 'meester van de streekroman'.
    Het is velen niet bekend dat Antoon Coolen dertien jaar van zijn literaire leven, van 1920 tot 1933, in Hilversum heeft gewoond. Ik ben in Hilversum gekomen met een letterkundig nog schoon geweten, zei hij, maar weldra voelde ik mij hier tot ontwikkeling komen.

                              

    In 1928 kwam de doorbraak van zijn schrijverschap met het boek Kinderen van ons volk, dat door bemiddeling van de 'letterlievende' boekverkoper Rozenbeek in eerste druk bij Paul Brand in Hilversum werd uitgegeven. Samen met de roman Dorp aan de Rivier uit 1934 is Kinderen van ons Volk het meest populaire boek van de schrijver geworden.
    Het kreeg dan ook de op één na meeste herdrukken. Vóór mij ligt een exemplaar uit 1941, het is de twaalfde druk in dertien jaar tijds. Hoewel het half-dialectische verhaal zich afspeelt in het land van de Peel, is het bijzondere van dit boek dat Antoon Coolen zijn inspiratie heeft opgedaan bij de mensen en hun levensomstandigheden van het katholieke Hilversum van de jaren twintig. Een goede en terechte aanleiding om aan Antoon Coolen en zijn Hilversumse periode aandacht te schenken.

    Journalist-redacteur bij de Gooische Post
    Op 11 november 1920 kwam de 23-jarige Antonius Franciscus Coolen naar Hilversum, het dorp dat aan het begin stond van een onvermoede uitgroei tot 'Radiostad'. Vanuit Utrecht, waar hij een klein jaar als journalist had gewerkt, solliciteerde Antoon Coolen bij oprichter, directeur en hoofdredacteur Clemens Aleven van de NV Gooi en Sticht aan de Stationstraat nr. 6.
    Hij kreeg een aanstelling als redacteur-journalist van het streekblad De Gooische Post.
    Omstreeks die tijd was het sterk katholiek-opiniërende krantje juist uitgebreid van twee tot vier edities per week. Door deze expansie kreeg het bedrijf een eigen drukkerij en distributie en verhuisde het naar het pand Havenstraat 16 in Hilversum. De Gooische Post verscheen voor het eerst in 1918 en bevatte naast wat belangrijk algemeen nieuws uit binnen- en buitenland vooral regionale nieuwsberichten, verslagen van raadszittingen en reportages uit de Gooise dorpen, familie- en zaakadvertenties en enkele vaste rubrieken.

    Samen met twee collega's, Bernard Bekman en Ben Hulsman, vormde Coolen de kleine redactie van het streekblad dat onder de regenteske leiding van directeur Aleven stond. Meestal schreef Antoon Coolen de kunst- en letterenrubriek en bovendien nog een opinie-achtige rubriek onder de titel 't Podium.
    Het was gewoonte dat de journalisten hun rubriekteksten aanduidden met een eigen herkenningsteken in plaats van met hun naam of initialen.
    Het werk van Antoon Coolen begon steevast met een Maltees kruisje.
    De andere collega's gebruikten twee sterren (٭٭) en een hekvormig (#) teken.
    In beginsel werd bij dergelijke kleine redacties door journalisten alles geschreven en geredigeerd, van het simpele plaatselijke bericht tot het hoofdartikel (hoewel dit laatste meestal voorbehouden bleef aan Aleven zelf!). Een boezemvriend van Antoon Coolen uit 1922, de Hilversumse onderwijzer Frans Fennis schreef:... Toon werd geacht dag en nacht en met lijf en ziel voor de krant beschikbaar te zijnen voor het schrijverswerk in eigen vrije tijd kon Aleven in het begin niet veel waardering opbrengen.

    Dat kwam pas later, toen Antoon Coolen in 1930 voor zijn in 1929 gepubliceerde tweede roman Het donkere Licht de C.W. van der Hoogtprijs kreeg van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. In de katholieke volksmond werd directeur Aleven De baron van Christelijke Geest genoemd, een naamsverbastering van een liturgisch misboekje Bron van Christelijke Geest dat door Gooi en Sticht tot op de huidige dag wordt uitgegeven. Een journalist vertelde me dat Antoon Coolen zelfs van een korte vakantie te Parijs naar Hilversum teruggeroepen werd om voor de Gooische Post verslag te doen van een priesterjubileum dat in het Gooi gevierd werd. Hetgeen hij overigens plichtgetrouw en zonder rancune deed.
    Toch had Toon zijn hart verpand aan de kleine plaatselijke krant, die zoals hij eens zei, voor hem het enige echte blad is, dat mij vertelt wat er bij mij in de straat is gebeurd. Zo'n uitspraak verrast niemand die het werk van de boeiende en beeldende verhalenschrijver Coolen kent. In al zijn romans beschrijft hij een samenleving van ogenschijnlijk onbelangrijke en soms onaanzienlijke mensen die door de oplettende journalist met hun gebreken, kleine vreugden en soms grote verdriet dichtbij worden gebracht.

    Op 31 maart 1933 nam Antoon Coolen ontslag bij De Gooische Post. Hij vertrok uit Hilversum en liet zijn daar opgebouwde vriendenkring achter om terug te keren naar Deurne. Daar hij ging hij wonen in huize 'De Romeyn'; het woonhuis van de vroegere buurman van zijn ouders, Hendrik Ouwerling, die hem op jonge leeftijd als volontair op het pad der journalistiek had gezet. Antoon Coolen was in staat om zich nu geheel te wijden aan het letterkundige werk, waarbij hij meer moeite had om zijn fantasie te remmen dan om deze aan te moedigen, schreef Gooische Post-collega Bernard Bekman. Zijn journalistieke werk was een goede opstap naar het schrijverschap geweest. Die weg had Toon altijd en heel duidelijk vóór zich gezien.
    Het vertrek van Coolen viel in dezelfde periode waarin door de Utrechtse aartsbisschop een verplichte ombouw van De Gooische Post van katholiek nieuwsblad naar kerkelijk mededelingenblad was bevolen. De katholieke nieuwsvoorziening zou voortaan op landelijk niveau door het dagblad De Tijd onder centrale controle verzorgd worden.

    *****

    De Gooische Post
    waarin opgenomen Het Weekblad voor Laren, Blaricum en Eemnes.

    Het journalistieke werk bij Gooi en Sticht had daardoor voor Coolen geen perspectief meer en hij had dan onder zijn niveau moeten werken. Met zijn rubriek 't Podium in maart 1933 die handelde over de Willem de Zwijgerherdenking sloot hij zijn Hilversumse periode voorgoed af.

    Gezin en zijn relaties in Hilversum
    Antoon Coolen woonde vanaf zijn komst naar Hilversum in korte tijd op veel adressen. Het was alsof hij moest wennen aan dat volgens hem poëtische lustoord met de overal zo zorgvuldig aangeharkte tuinen en parken met gemillimeterd gras.
    Hij vergeleek het nog vaak met het barse, ruige zandland van de Peel waarin het lot van zwoegende mensen nog zo zichtbaar was. De jonge Coolen was de eerste drie jaren in de kost bij families in de Honingstraat 37, de Asterstraat 65, de Koekkoekstraat 61 en op de Taludweg 69. Bij zijn hospita juffrouw Fuchs, een Duitse corpulente dame van middelbare leeftijd op de Vaartweg 68a hield hij het wat langer vol: precies drie jaar.

    In 1926 verhuisde Toon opnieuw, nu naar Boschdrift 76. Via zijn vriend Frans Fennis, die als onderwijzer op de Sint Jozefschool werkzaam was, leerde hij diens collega Gerda de Jong kennen. Zij was vlot en hups. Haar ouders woonden aan de Gijsbrecht van Amstelstraat 23 en Gerda's moeder was wel genegen een commensaal te houden. Het heeft niet lang geduurd of Toon verhuisde al naar huize De Jong waar hij zoals Frans Fennis schreef: ...smoorverliefd werd op Gerda.

    Zo is het gekomen en gebleven. Twee jaar later, op 5 juni 1929, trouwden Toon en Gerda. Toon trouwde van uit het huis van Frans, die toen nog aan de Eikbosserweg woonde, omdat het in die tijd niet paste om uit het huis van de bruid te trouwen. In de kerk van de H. Familie in Rotterdam werd het kerkelijk huwelijk ingezegend. Gerda was er inmiddels als onderwijzeres aan de parochiale school verbonden. Frans, die een goed zanger was, bracht bij die gelegenheid in de kerk een solozang ten gehore, het Latijnse Panis Angélicus van César Franck. Herman de Man, de schrijver uit Oudewater, en oud-collega-journalist Bernard Hulsman waren de huwelijksgetuigen. Het bruidspaar kreeg van de Hilversumse schilder Henk van Galen een schilderij cadeau waarop hij kaarslichtjes had geschilderd die in de Kerstnacht de donkere ramen van huizen verlichten; dat thema had Antoon Coolen in zijn boek Kinderen van ons Volk beschreven als een Hilversumse folklore. De huwelijksreis ging naar Toons geliefde Parijs.

    Het prille paar had een door aannemer P. Groenewoud pas gebouwde hoekwoning gehuurd aan de Oude Amersfoortseweg 102 met een grote achtertuin grenzend aan de toen nog onbebouwde heide. In de tuin liet Toon een houten schrijvershutje bouwen dat 'de Keet' werd genoemd. Daar, in het groen bij de appelboom trok Antoon Coolen zich in zijn vrije tijd terug om te schrijven. De inboedel van het huisje bestond uit een eiken tafel en een stoel en de ruimte werd in de winter verwarmd door een 'salamander' pot-kacheltje.
    Coolen werkte, na zijn dagtaak bij de krant, stug en gedreven aan zijn boeken; in schuinoplopend schrift, sierlijk en snel en met weinig doorhalingen. Een schrijfmachine gebruikte hij niet. Het schrijvershutje met uitzicht op de natuur gaf hem afzondering en rust om te werken.
    Het was hem daardoor zó dierbaar geworden dat het in 1933 meeverhuisde naar Brabant.
    In 1967 is het in Waalre door baldadigheid onherstelbaar vernield en in vlammen opgegaan. Op de Oude Amersfoortseweg had de zwerver Coolen voorlopig zijn stek gevonden. Jan van Sleeuwen zond Toon een toepasselijk rijm:

    Een zwerver getrouwd: men kan niet steeds maar blijven dolen,
    eens komt men toch onder de wolk;
    dan stooft men U, Coolen op Coolen, met veel kinderen van ons volk.

    Een goede relatie onderhield Antoon Coolen in Hilversum met Joannes Reddingius, die zich eveneens met literair werk bezighield maar zich vooral op poëzie had toegelegd. De vriendschap werd vergroot omdat Reddingius als zoon van een dominee in Deurne was geboren, het dorp waar ook Antoon Coolen zijn jeugd had doorgebracht. Reddingius had Toon in Hilversum steeds aangemoedigd om te gaan schrijven.
    Bij de vijftigste verjaardag van Joannes Reddingius in 1923 zond Antoon Coolen hem dan ook een bloemenmand met deze gelukwens: De drie uit 't geboorteland van des sagenvaders Stijn, Guido en Felix sturen deze boodschap van hun glimlach tot een stukje geluk op den feestdag van den dichter, die zoveel van kinderen zong. Joannes Reddingius was de jongere broer van de concertzangeres Aaltje Noordewier-Reddingius en woonde op de Javalaan.
    Reddingius schreef veel gedichten over het licht. De dichter, zei hij, is een lichtzoeker en een gids naar het licht. Het thema "licht" sprak ook Antoon Coolen sterk aan; in de roman Het donkere Licht verhaalt hij over de schaduwzijden die de komst van de grootindustrie meebracht en over de ontwrichting van de goede tradities die daar soms het gevolg van was. De gelukwens van Antoon Coolen aan Reddingius getuigde van een vooruitziende blik. Later zou hij zijn drie in Hilversum geboren zonen naar zijn zo bewonderde Vlaamse schrijversvrienden vernoemen:

    Aurelius Augustinus (naar Stijn Streuvels) in 1931, Guido Lodewijk (naar Guido Gezelle) in 1932 en in 1933 Felix Paulus (naar Felix Timmermans). Coolen kende het oeuvre van de Vlaamse schrijvers door en door, vooral dat van Stijn Streuvels. Zij zochten elkaar regelmatig op.

    Op zijn pensionkamers en later in 1929 in zijn huis aan de Oude Amersfoortseweg hield Toon regelmatig literaire bijeenkomsten. Daar kwam ook Anton van Duinkerken, de bohémien die altijd een gezellige gast was. Hij verbleef regelmatig in Hilversum waar hij lezingen gaf in Het Hof van Holland op de Kerkbrink maar hij bezocht het Gooi ook graag en veel omdat zijn aanstaande vrouw er woonde.
    Andere bezoekers waren de schrijvers Theun de Vries en Albert Kuyle. Met elkaar brachten zij daverende uren door waarbij Van Duinkerken lange uiteenzettingen hield over klassieke poëzie met citaten van Huygens en Vondel. Soms ook volgde een felheid van urenlange discussies over de actualiteit van alledag, de ritmiek in kunst en cultuur vóór 1914, de affecties met de epiek van de negentiende eeuwse wereldliteratuur, schrijft Frans Fennis. Op zijn kamer aan de Boschdrift, zo wist Anton van Duinkerken zich later nog te herinneren, presteerde Toon Coolen het om op een avond de hele Nederlandse vertaling van The Importance of being Earnest van Oscar Wilde voor te lezen.
    Theun de Vries liep als 21 -jarige leerling-journalist in 1928 stage bij de openbare bibliotheek van Hilversum, die nog primitief gevestigd was in een woonhuis aan het pleintje bij de Heerenstraat en de Veerstraat. Zo ontmoette Theun regelmatig de journalist Coolen, aan wie hij goede herinneringen bewaarde. Theun zag Antoon vaak door Hilversum fietsen, de zon op de glazen van zijn lorgnet, zijn om de nek gestrikte blauwe gestippelde lavallière zwierig wapperend in de wind.

    De interesses van Antoon Coolen waren groot en veelzijdig. Hij hield van de eigentijdse muziek, bezocht concerten en kocht grammofoonplaten. Van Duinkerken vond hem de beste muziekreferent van 't Gooi. Elfmaal, zegt Coolen, heb ik de Mattheuspassion in de Naarderkerk bijgewoond en altijd met groot respect voor de indrukwekkend grootse uitvoering.
    Toon volgde ook de bouwmeester, gemeentearchitect W.M. Dudok, in zijn vernieuwende bouwstijl van het raadhuis. Over de bouwplannen schreef Toon enthousiaste artikelen waarbij hij vond dat de bouwtekeningen een 'muzikale' inslag weergaven. Hij dacht dat de lievelingscomponist van Dudok wel eens Claude Debussy kon zijn. Dudok zelf gaf dit verrast toe. Maar Coolens grootste bewondering betrof de gazons en de bloemgordels rondom Dudoks scholen. Geen gelegenheid ging voorbij om het poëtische van deze architectuur te roemen in de samenbreng van kinderen en bloemen, creaties die groeiend en bloeiend tot wasdom moesten komen.

    Naast dit alles hield Coolen veel van kinderen en aan zijn eigen kinderen vertelde hij graag spannende sprookjesverhalen, die ook in zijn romanverhalen steeds opnieuw terugkeren.

    Schrijver en verteller
    De Hilversumse tijd is voor Antoon Coolen de meest productieve en vruchtbare periode geweest. Buiten zijn journalistieke werk schreef hij in Hilversum vanaf 1926 vijf romans, tien novellen en een aantal toneelstukken. Met de romans Kinderen van ons Volk (1928); Het donkere Licht (1929); De Peelwerkers (1930), dat een verplicht nummer op de scholen werd; De goede Moordenaar (1931), geschreven als vervolg op Kinderen van ons Volk, en De schoone Voleinding (1932) bereikte Antoon Coolen een groot lezerspubliek.
    In zijn werk komt een katholiek-christelijke levensvisie tot uiting met soms gedurfde onderwerpen die hij verpakte in een moraal, waarbij zijn geloof in de goedheid van de mens centraal stond.
    Over het moederschap van een ongehuwde vrouw mocht bijvoorbeeld niet hardop worden gesproken.
    Toch durfde Antoon Coolen de bangheid, het verdriet en de onzekerheid van zo’n door de gemeenschap veroordeeld meisje te beschrijven en haar menselijk feilen te verdedigen. Hij had een hekel aan theologische bespiegelingen en terecht typeerde Anton van Duinkerken: Toon leefde meer volgens de geest van het geloof dan volgens de letter van de wet.

    Als Anton van Duinkerken Toon Coolen in Hilversum opzocht, spraken zij over hun idealen en over hun werk. De West-Brabander en Oost-Brabander kenden elkaar sinds 1924 en zouden meer dan dertig jaar hun vriendschap onderhouden. Van Duinkerken zei dat Toon geen betoger was maar een geboren en boeiend verteller. Voor de 'bon-vivant' Van Duinkerken was Toon een uitnemend gastheer en zijn logeerpartij kostte Toon meestal in luttele dagen een kist Chianti, indachtig Van Duinkerkens leus: Een les die ons de zondvloed biedt, waterdrinkers deugen niet. 'Brabant!' dat was altijd het eerste woord waarmee de twee gelijkgestemden elkaar begroetten. De titel Kinderen van ons Volk had Coolen ontleend aan een gedicht van Van Duinkerken dat in 1924 werd gepubliceerd in Roeping en begon met de regels Kinderen van sterk volk zijn Brabant's menschen. Ook de titel van de vervolgroman De schoone Voleinding uit 1932 werd hem ingegeven door een tekst van Van Duinkerken.
    In veel katholieke gezinnen stonden in de dertiger jaren de boeken van Coolen te pronken in de boekenkast, prachtig in linnen gebonden met mooie houtsneden van de Vlaamse graficus Jozef Cantré. Het totale oeuvre van Antoon Coolen omvat 15 romans, 21 legenden, novellen en sprookjes, 12 toneelstukken en 37 bijdragen voor tijdschriften en kranten.

    Kinderen van ons Volk
    In de eerste roman van Coolen is Hilversum, wanneer men over wat achtergrondinformatie beschikt, nog goed terug te vinden. In 1927 vroeg Antoon Coolen aan zijn vriend Frans Fennis om een foto van de kinderen van diens oom Dorus Fennis en tante Marie van den Dungen.
    Toon was gefascineerd door het wel en wee van deze Hilversumse timmerman die met zijn kroostrijke gezin van elf kinderen aan de Liebergerstraat 40 (nu Sint Vitusstraat) woonde, een buurt die in de volksmond 'Klein Rome' werd genoemd. Toon vond het een pracht van een plaatje en hij gaf het een ereplaatsje op zijn bureau.

    Een achttal kinderen van het gezin Fennis poseerde in en bij de door de vader Dorus eigenhandig getimmerde bokkenwagen. Vooral die bok is letterlijk terug te vinden in Coolens beschrijving in zijn eerste in Hilversum geboren roman: Hij stond er krachtig, iets ineengedrongen, zijnen kop geheven in de dikke nek en met schieps opgestreken oren. 't Was 'nen bonten bok, wit met zwart in 't midden en op zijnen rug en op zijn gat en 'nen zwarten vlek op zijn witte kop. Zo stond hij, deze goede boomloze bok.
    Er is geen twijfel mogelijk. Toen Coolen dit schreef, keek hij naar de foto. Een beeldje van bok Isidoor, in werkelijkheid door de kinderen Fennis Hans genoemd, staat op de plek van Coolens afgebroken geboortehuis in het Limburgse Wylre vlakbij de bierbrouwerij Brand.

    Theodorus Fennis (1882-1942) stamde af van een rasecht Hilversums geslacht. Zijn gezin groeide uit tot de Brabantse Doruske Timmer en stond model in de roman waarvan Coolen zei dat hij er één jaar aan had gewerkt. De foto met de bokkenwagen van Doruske Timmer kreeg in het boek nog een goede functie toen Antoon Coolen beeldend verhaalde: Doruske krast in zijnen binnenzak en haalt er een portefulie uit. Dan laat hij de pastoor Vogels een portret zien, brievekaartformaat. - Kijk, zegt ie, dat heb ik Giele van den Broek laten maken, daar staan ze alle elf op, mijn keinder. Ik heb er veul mee op. Bij notaris van Heijste vroeg ik om werk. Hij had 't geen. Ik heb elf bloeien van keinder, zee ik die ik als vader zijnde, de mond moet open houden. En ik liet hem dit portretje zien. Achter mijn huis in de hofstaat een schuurke, zee-t-ie, breek het af en bouw het weer op.
    - En deede gij dat? - Ik brook het af en bouwde het weer op. Ik heb er trubbel zat mee gehad.
    Het woonhuis van Doruske Timmer situeerde Coolen aan het Kerkeind (woonhuis en timmerwerkplaats zijn inderdaad gesitueerd aan het einde van de Kerklaan) en de kinderen van Doruske speelden veel bij het 'Wascheind' (het Hilversumse Wasmeer). De nu 84-jarige zoon Frans van 'Doruske Timmer' die nog in Hilversum woont herinnert zich goed dat zijn vader trots met Toon Coolen het zolderluik met hun koppen omhoog stootten om de op een rij liggende, tevreden slapende, kinderschaar te bewonderen. Het verhaal is in het boek terecht gekomen. Maar, voegt zoon Frans er gelijk aan toe, het drama van een verbrande werkplaats met bok en bokkewagen dat Toon Coolen zo dramatisch beschreef is echt niet waar!

    Toen de eerste druk was verschenen, bracht Toon Coolen samen met Frans Fennis een bezoek aan Dorus Fennis in de Liebergerstraat om hem dankbaar het eerste exemplaar te overhandigen, het voorblad gesierd met een door Toon speciaal geschreven opdracht.
    En dan pastoor Vogels. Daarvoor stond de kapelaan van de St. Vituskerk model. Leonardus de Wit werkte daar van 1922 tot 1931 toen hij bouwpastoor werd van de Josefkerk in Hilversum. Frans Fennis kende kapelaan De Wit goed en karakteriseerde hem zo: gespeend van elk oratorisch talent maar met een hart van goud en bovendien een geduldig en groot kindervriend.
    De Wit was altijd optimistisch en hij stond achter wat hij zei en deed.
    Zijn versprekingen werden op de koop toe genomen. Coolen begint Kinderen van ons Volk meteen met de introductie van pastoor Vogels. Er wriemelt bewegelijk licht op het gezicht, op den lach en op de goedheid van pastoor Vogels. In pastoor Vogels heeft Antoon Coolen de Pastor Bonus, de goede herder, gestalte gegeven die fungeerde als een bindende figuur omdat hij niet boven maar midden tussen de mensen gaat en staat. Alle verhaallijnen komen bij Pastoor Vogels uit.

    Ook de andere personen die in deze en de andere romans van Coolen optreden, vormen samen een dwarsdoorsnede van alle rangen en standen die hij ook in Hilversum vond. Het zijn de onbuigzame en niet-gelovige notaris Rosier van Heijste en de dokter die de dorpsnotabelen vertegenwoordigen en die in de ogen van de dorpelingen in een andere wereld leven.

    Het is Marie Verberne, de boerendochter, met haar twee wedijverende huwelijkskandidaten die de boerenstand verbeelden.
    In Doruske Timmer, de timmerman met zijn grote gezin, zien we de ambachtslui van het dorp en onderaan op de maatschappelijke ladder staat Mieke Vuil, een van de vele armen in het dorp. Zij worden verzorgd door de zusters van het Liefdesgesticht. Coolen doelde op het Sint Annagesticht dat aan de Groest stond, vlak naast de kerk. Daar was Graart de Bijl (Bijlard) president van de liefdadigheidvereniging Sint Vincentius en ook de bovenmeester F. van Veldhuizen (Frans Fennis) doet in het verhaal mee.
    Van Kinderen van ons Volk is al in 1933 een toneelstuk gemaakt, geschreven door Kees Spierings en Cor Hermus voor een opvoering door het Nieuwe Schouwburgtoneel in Amsterdam onder regie van Cor Hermus en Ko van Dijk. In het herdenkingsjaar is het opnieuw in Deurne ten tonele gebracht.

    Tot slot
    Tijdens de Tweede Wereldoorlog raakte Antoon Coolen gedesillusioneerd in de idealen van goedheid, vertrouwen en hartelijkheid van de mensen en de samenleving zoals hij die in zijn boeken had beschreven.
    Hij schreef niet meer in die tijd, waarin hij zich metterdaad verzette tegen dictatoriaal gedoe en demagogisch gebrul, tegen geweld en wreedheid. Hij weigerde lid te worden van de Kultuurkamer en sloeg literaire onderscheidingen van Duitse hand in Hamburg en Keulen demonstratief af.

    Op 11 oktober 1961 viel Antoon Coolen tussen Waardenburg en Zaltbommel uit een rijdende trein.
    Op 9 november overleed hij aan een hartinfarct, toen hij in Waalre nog herstellende was van zijn verwondingen. Hij is 64 jaar geworden. Nabij de kerk van Waalre bevindt zich een dubbelmonument voor de grote Brabantse romancier: zijn graf en een gedenkteken, een drie meter hoge steen waarop, turend over zijn geliefde Peelland, een peinzende schrijversfiguur zit.

    Tegen het einde van de jaren zeventig kwam er een kentering in de faam van Coolen. De belangstelling voor dit type streekroman taande en was niet meer zo groot, hoewel in 1996 in Frankrijk nog een vertaling van De goede Moordenaar het licht zag, die een geweldige recensie in Le Monde kreeg. In juni 1997 nog is een veertigste herdruk verschenen van Het Dorp aan de Rivier. De boeken van Antoon Coolen zijn in de loop der jaren in zestien talen vertaald en werden maar liefst in 26 landen uitgegeven.
    Het blijven belangrijke tijdsdocumenten, die vandaag de gemeenschapsgedachte die Antoon Coolen voorstond levend houden en een bron van inspiratie kunnen zijn. Want de nood van de moderne tijd blijft toch om solidariteit en gemeenschapszin roepen.

    Literatuur
    Antoon Coolen 1897-1961, artikelen, gedichten en foto's, ingeleid door Bert Beulens (Deurne 1980).
    Antoon Coolen 1897-1997 - Kind van ons Volk, samengesteld door Cor Bertrand, Bert Bijnen en Gaston Remery (Asten 1997).
    Bisdomblad 21 februari 1997. Artikel van Jef van de Sande bij gelegenheid herdenking honderdste geboortedag Coolen.
    Brabants Dagblad 12 april 1997.Artikel van Mieske van Eek en Ed van de Kerkhof bij gelegenheid herdenking honderdste geboortedag Coolen.
    Brabants Nieuwsblad 13 september 1980, artikel door Michel de Koning ter gelegenheid van de Antoon Coolendag Deurne.
    Antoon Coolen: De glimlach van het Gooi, rede uitgesproken op 22 augustus 1953 in de Burgerzaal van het Raadhuis Hilversum bij de opening van de tentoonstelling 'Schrijvers in het Gooi'. (Gedrukt exemplaar in Openbare Bibliotheek Hilversum.
    Deurnesche Courant 10 augustus 1945. Artikel van Antoon Coolen bij het overlijden van de dichter Joannes Reddingius.
    De Gooische Post 1918-1933. (Leggers aanwezig bij Streekarchief Gooi en Vechtstreek te Hilversum).
    Theun de Vries: Het Gooi 1928. In Meesters en vrienden, Amsterdam 1962) en in: Het Gooi- in teksten beeld, red. Jan J. van Herpen (Hilversum 1987).

    ****************

    10-02-2021 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    08-02-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Coolen

    Felix Coolen
    21 februari 1933 - 30 januari 2021

    Antoon Coolen en Felix Timmermans waren voor de oorlog dusdanig bevriend dat Felix en Marieke peter en meter werden van zijn zoon, die de naam Felix kreeg.

             

    *******************

    08-02-2021 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    04-02-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Pallieter verboden - redactie Het Vaderland

     PALLIETER

    Uit Het Vaderland : staat- en letterkundig nieuwsblad  van 26-10-1920

         Het is met dat verbod van het lezen van Pallieter wonderlijk gegaan. Eerst meldden de Roomsche bladen in een kort bericht, dat het lezen van Pallieter voortaan aan Katholieken verboden was. Wij maakten daaruit op, dat het op den Index was geplaatst, en in de polemiek, die we in de eerste helft van Augustus niet Roomsche bladen over de zaak hadden, werd ons niet beduid, dat we ons vergisten en het boek niet op den Index van verboden boeken was gebracht. Wist men niet beter? Of vond men 't om de een of andere reden geraden het publiek in dwaling te laten? Algemeen was men in Roomsche kringen niet ingelicht, want de Gelderlander sprak eveneens van den Index, waarop Pallieter nu stond.

    En zoo zullen er wel meer Roomsche bladen zijn geweest.

    Sinds dien is men waarschijnlijk in Roomsche kringen wel op de hoogte gebracht. Het leek toch al zonderling, dat in België het verbod niet werd afgekondigd. (En naar Timmermans in ons blad vertelt, hebben de bisschoppen het daar nog niet afgekondigd.)

     Finse Vertaling 

         Zou dat mogelijk zijn geweest, als het boek in optima forma op den Index was gebracht? Ook heeft men in het stukje van pater Molkenboer in de N. R, Ct. (overgenomen in ons Zondagochtendblad) gelezen, dat hij "nuttig en rechtvaardig" vond, "dat er dus een eind komt aan de voorstelling dat Pallieter op den Index staat." Ook rechtvaardig. Dat kan alleen zin hebben, als pater Molkenboer bedoelt: het is al lang bekend, het werd tijd dat het in de pers kwam en men het algemeen wete. Maar waarom heeft de Roomsche pers al dien tijd gezwegen ?

         Op één punt zet pater Molkenboer Timmermans terecht. Pallieter is niet gebracht op een lijst van boeken, waarvan het geraadzaam is voor Katholieken ze niet te lezen tot ze verbeterd zijn, zooals Timmermans schreef. Alleen, zegt pater Molkenboer, heeft de Romeinsche kongregatie van 't H. Officie onder dagteekening van 20 Juli 1920 den Aartsbisschop van Utrecht aangeschreven, dat de bisschoppen van Holland en België de geloovigen moesten vermanen, het bedoelde boek om bepaalde, wel omschreven redenen niet te lezen. Als deze, mijn verklaring niet officieel mag heeten, dan durf ik toch verzekeren, dat een officieele verklaring niet anders zou luiden.
         Dit is merkwaardig. Niet alleen is dus Pallieter niet op den Index gebracht, maar het lezen is in het geheel niet verboden. Al wat de Roomsche bladen dus in Augustus schreven van : Rome heeft gesproken en de zaak is dus beslist; aan elken katholiek is het verboden het boek te lezen, enz., was een vergissing. De geloovigen moesten alleen worden vermaand het niet te lezen.

    Overigens kan de terechtwijzing van pater Molkenboer natuurlijk in den gegeven vorm niet juist zijn.
    Zou de aartsbisschop van Utrecht er voor moeten zorgen, dat ook in België de bisschoppen de geloovigen zouden vermanen? Dat kan natuurlijk niet. Vermoedelijk heeft het H. Officie den aartsbisschop van Utrecht alleen meegedeeld, dat het ook de Belgische bisschoppen een dergelijke opdracht zou geven (waaraan deze dan, als Timmermans goed ingelicht is, nog altijd niet hebben voldaan). Tenzij men zou moeten aannemen, dat, gelijk Rome indertijd in den waan verkeerde, dat de Hollandsche Katholieken tot België behoorden, men aan het H. Officie nu in de meening is, dat België tot Holland behoort. Maar we houden 't voor 't naast, dat pater Molkenboer zich heeft vergist.
         Met dat al is zijn voorstelling een zijdelingsche bevestiging van de onderstelling die wij indertijd hebben geuit, dat de actie tegen Pallieter van het Nederlandsche episcopaat is uitgegaan, en niet van het Belgische, gelijk een Belgisch Roomsch blad later heeft beweerd.   Timmermans wist ons trouwens ook uit zijn goede bron te vertellen, dat de actie uit Holland afkomstig is.

         Intusschen zal het Timmermans genoegen doen dat hij zich niet loffelijk heeft te onderwerpen, geen afstand hoeft te doen van het auteursrecht, enz. Voor velen van onze Katholieke landgenooten, die men bijna drie maanden onder den indruk heeft gelaten, dat het boek op den Index staat, zal het ook een opluchting zijn. "Onder zware zonden", schreef de Gelderlander, is 't dus thans per se verboden, dat boek te lezen, te koopen, onder zijn berusting te hebben, te verkoopen, te vertalen of aan anderen in bewaring te geven (tenzij deze tot de bevoorrechten behooren, die Index-boeken wel mogen lezen). Ook mocht men het niet herlezen. Men moest het vernietigen, enz...

    Zooals nu blijkt, is daar niets van aan.

    **************

    04-02-2021 om 16:14 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Over Pallieter. - Voordracht in het Foyer-Concertgebouw op 24 januari 1919.

    Over Pallieter.
    Voordracht in het Foyer-Concertgebouw op 24 januari 1919.

    Uit De Gooi- en Eemlander  -  25/1/1919.

         "Pallieter", Felix Timmermans' bekend, ja, wel beroemd boek, is het vreugdige beeld van den zonkant van het Vlaamsche natuurleven. Het is vol zuiver levensgenot en een geneesmiddel tegen alle sombere gedachten. Dat is het voor den schrijver zelf ook geweest; en daarvan kwam hij voor een stampvolle aandachtige zaal boeiend, eenvoudig-Vlaamsch en grappig vaak, vertellen.

         Vooreerst zei Timmermans, dat hij over "Pallieter" zelf niets nieuws meer mededeelen kon. Al wat er in het boek staat, weet u en wat er niet in staat weet ik ook niet. Wat is er met "Pallieter" geworden, wat is er met den drieling geworden? Ik weet het niet en doe er liefst het zwijgen toe. Ik kan enkel spreken over Pallieter's ontstaan. Hij is niet uit de wolken gevallen — ik ben niet op een schoonen dag wakker geworden om te schrijven over lekker eten en veel drinken, om de menschen te laten lachen — Pallieter is de vrucht van een verkeerd geleefd leven. Er zit een zieleproces achter.
    Het boek is geschreven voor den oorlog, van 1914 — '18.

         Wie het begin van Pallieter wil lezen moet mijn "Schemeringen van den dood " naslaan. Ik schreef dit boek in schrik en duisternis, onder invloed van occultisme en theosofie.
    Ik leefde toen nog spontaan, begon aan mijn eerste onderkin — en besefte ineens zeven lichamen te hebben in plaats van èèn. Ik verdoolde in gnosticisme, in kabalisme en in Blavatsky's geheime leer. Ik zocht den steen der wijsheid, en mijn goede moeder zeide : "Pas op, ge zult nog zot worden". Ik was ten slotte bang te leven, maar wilde voor me-zelf niet bekennen, dat ik verkeerd en ziekelijk leefde. Ik had geen houvast meer, had alles verloren, was verdwaald in het labyrinth van de metafysica. Ik zocht toen vrede in afzondering; in het woud en de kloosters. Een kuur van stilte moest ik doen. Maar in de afzondering vond ik geen vrede. Ik moest weer naar de menschen, al vond ik ze ook banaal. Ik ging toen naar de Bagijntjes, maar bleef in mijn wereld van bleeke vraagteekens, in een paddestoelenatmosfeer. Ik werd zoo mager als een paaltje. Toon schreef ik de "Schemeringen van den dood".

    Ik zat in mijn donkere kamer en buiten straalde de zon, en sloegen de jubelende seizoenen over de wereld. Ik werd ziek, kwam op den drempel van den dood en had niets meer te doen dan den laatsten asem uit te blazen. Toen, bij het naderen van bleeken Hendrik, gebeurde het mirakel. Ik wilde leven. Ik snakte om te leven, haakte naar licht en zon en schitterende couleuren. Ik besefte dat ik in den kelder gezeten had, terwijl boven mij 't leven gonsde.
    Ik was geestelijk genezen, maar m'n lichaam lag nog altijd plat als een strijkplank.
    Ik wenschte licht en muziek, zon en gras — en ik genas. En m'n moeder, die 't zag, zei verrukt: "Ons manneke geneest''. Het nonneke dat mij bediende, was een blozende Vlaamsche dochter. De bracht mij een potje met hyacinthen, een roze en een blauwe.

         Die bloemetjes hebben 't eerste zaad van Pallieter in mij gelegd. Ik zei bij me zelf: ik zal m'n scha wel inhalen, ik wil het leven herleven. En ik stelde mij voor een man, die goed staat met God en de menschen, die het goede van de dingen ziet. Telkens ontsnapte de figuur en toen ik beter was, smolt zij geheel, als een fondant, alleen wijl ik zoo blij was om 't leven zelf. Eerder dan ik mocht was ik in ’t veld. Ik was als het kieken, dat uit het ei komt. Ik zag de boeren, de schaapherders, de schepen. Awel, dacht ik, daar is iets van te maken. Ik wou een dagboek van de natuur maken, een loflied der aarde. Ik kocht een boekske van zacht papier, twee ronde pennen en twee kleuren inkt — ik wilde schrijven als de monniken in de Middeleeuwen. Maar na vijf dagen wist ik niets meer. Ik had den mensch vergeten.

         Zoo kwam Pallieter in mijn boek, Pallieter, die het verlangen is. Hij is niet bang van een vloek, maar ook niet van het gebed, hij drinkt jenever, maar ook water, hij roemt het madeliefje, maar kan ook eten dat zijn broek los moet. Ik stuurde elk nieuwhoofdstuk naar "De Nieuwe Gids", en het werd aanvaard. Dan begon ik weer een nieuw, zonder dat ik wist wat er in zou komen. Ik heb vier jaar aan Pallieter gewerkt en het manuscript weegt wel vijf kilo. Dikwijls heb ik geweend als ik bladzijden, die te veel waren, moest wegdoen. Pallieter ging dood — maar ik zei : je moet leven. Charlotte was bijzonder weerbarstig; de pastoor was gemakkelijk. Van de vijf kilo is maar twee honderd gram overgebleven.

    Pallieter is louter verbeelding, al zijn er in ons Vlaanderen, die van de streken van Pallieter weg hebben. Tijdens het schrijven van het boek ben ik eer droevig dan blij geweest; ik moest zooveel levensvreugde inhalen en dat leidde vaak tot conflicten. Ten slotte vertelde de spreker op humoristische wijze over 't ontstaan van tal van tooneeltjes uit het boek.
    Na de pauze las spreker brokjes voor uit zijn nieuw boek :

    "De zeer schoone uren van juffrouw Symforosa begijntjen".

    Het publiek vermaakte zich kostelijk en toonde zich aan 't eind hoogelijk geestdriftig.

    ***********

    04-02-2021 om 11:31 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    29-01-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Beste vrienden - redactie

    Beste vrienden, berichtje toegestuurd door Hilde en Koen van het F.T. Genootschap

    Wij hebben de droeve plicht jullie het overlijden te melden van onze goede vriend Louis. Hij is zaterdagochtend overleden in de palliatieve instelling in Wuustwezel waar hij sinds kort was opgenomen. 
    Hij leed sinds een half jaar aan een ongeneeslijke hersentumor. Koen en ik hebben hem begin september nog een bezoekje gebracht in Essen. Hij was toen nog in goede doen, wel steeds meer last van duizeligheid , geheugen en concentratieproblemen.

    Hij hoopte dat het niet te lang zou duren… 
    Gezien de coronamaatregelen zal het een afscheid in zeer bepekte kring zijn.

    Hartelijke groeten, 
    Hilde en Koen


    29-01-2021 om 15:52 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    27-01-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.'Ik heb mijn kinderdroom waargemaakt' - Lieve Wouters

    Gaston Durnez
    'Ik heb mijn kinderdroom waargemaakt'

    Door Lieve Wouters uit Kerk en leven van 18/12/2002  (Foto : W. Hendrix)

    Nevel zweeft in slierten over de velden, wanneer ik op een dinsdagochtend naar Itegem rijd. Een bleek zonnetje wijst de weg. Fraai weertje toch voor de tijd van het jaar, bedenk ik. En dat terwijl het reeds tegen Kerstmis aanloopt. Ten huize Gaston Durnez echter geen kerstboom te bekennen. Komt nog.
    De biograaf van Felix Timmermans kan immers wel tegen een portie eenvoudige romantiek met diepere betekenis.

    Ooit heeft u gezegd: "Ik kijk elke week in het register van de Burgerlijke Stand of er geen beroemd man geboren is, maar vind niets dan onbekende beginnelingen.

    "Hoe blikt u zelf terug op leven en werk ?
    Van alle ongelukkige mensen ben ik de gelukkigste, heb ik eens gezegd, toen ik een moeilijke periode beleefde. Ik voel me in mijn vak oprecht gelukkig. Eigenlijk ben ik inmiddels op pensioen, maar zo voel ik het niet aan. Het lijkt of ik nooit afscheid heb genomen van de journalistiek en het schrijven. Ik blijf voortdoen. Ik ben zo gelukkig, omdat ik mijn kinderdroom heb mogen waarmaken: schrijver worden.
    Dat was beslist niet vanzelfsprekend. Je moet weten dat ik als zevende zoon geboren werd in een arbeidersgezin in Wervik. Toch werd ik niet naar de koning genoemd, omdat vier jongens nog vóór hun tweede levensjaar overleden. We schreven 1928. Na mij kwamen nog vier kinderen, zodat we in het totaal met zeven jonge spruiten waren.

         

    Ik groeide op in volle crisistijd. En crisis toen betekende nog wat anders dan de crisis waarover we vandaag spreken, hé. We waren arm, maar dat gold voor iedereen in de buurt. Thuis heerste een leescultuur. Lezen was in die tijd de enige manier om hogerop te geraken. Mijn vriendjes en ik leenden boeken in de bibliotheek en wisselden ze onder elkaar uit.
    Op mijn tiende achtte ik mezelf klaar voor volwassenenliteratuur.
    Zo leerde ik onder meer de boeken van Felix Timmermans kennen.

    Wat sprak u daarin aan?
    Felix Timmermans was op dat moment de grootste Vlaamse verteller. Ernest Claes kwam pas op de tweede plaats. Vooral Timmermans' geestige illustraties en speelse teksten konden mij toen boeien. Wat ik las, bootste ik na.
    Zo begon ik zelf te schrijven.
    Op een dag stootte ik in het gemeentelijk weekblad op een advertentie voor een opstel- en tekenwedstrijd.
    Ik dong mee en won de eerste prijs. Nadien deed ik elk jaar mee en ik won keer op keer. Na mijn veertiende mocht ik dus niet meer deelnemen.

    Maar werd uw talent ontdekt?
    Een journalist van dat gemeentelijk weekblad had mij inderdaad opgemerkt. Hij zorgde ervoor dat ik naar het college kon. Voor een arbeidersjongen als ik zat dat er eigenlijk niet in. Ik had twee oudere broers, die net als ik goede studenten waren, maar zij waren al aan het werk. Dat ik naar het college mocht, is voor mij een bewijs dat de hemel bestaat!

    In 1943 doken mijn broers onder om arbeidsdienst in Duitsland te ontvluchten. Bijgevolg moest ik thuis wel bijspringen. Dankzij dezelfde journalist kon ik aan de slag als typist, op het latere persbureau Belga nog wel!
    Dat was eigenlijk een vrouwenbaantje, maar ik was fier als een gieter.
    Met mijn vijftien jaar verdiende ik op slag evenveel als vader. Tegelijk was ik gered van een toekomst als boekhouder en werd ik geïntroduceerd in de wereld van de journalistiek. Ik werkte er tot aan de bevrijding.
    Het was zwoegen. Ik sliep op kantoor, op het tapijt.

    Via een vriend kwam ik als loopjongen terecht op de redactie van De Nieuwe Standaard. Ik heb daar afgezien, bittere tranen geschreid. Het was opnieuw een advertentie in de krant die voor mij nieuwe wegen opende. 
    Een na de oorlog pas opgestarte uitgeverij zocht manuscripten om uit te geven. Ik had thuis een verhaal dat al een twintigtal bladzijden telde. Ik zond het in. Tot mijn grote vreugde werd het uitgegeven. De hoofdredacteur van Het Nieuwsblad kwam erop uit en nam me onder zijn vleugels. Hij bracht me naar de documentatiedienst van de redactie waar ik mijn eerste stappen als journalist zette.
    Je ziet het, ik heb veel geluk gehad. Nu is zoiets niet meer mogelijk. Telkens wanneer een jonge mens met een tekst naar me toekwam, later op de redactie van De Standaard, zag ik daar opnieuw mezelf staan.
    Nu moeten ze slagen in tal van proeven, alvorens ze worden aangeworven.

    Onlangs kreeg u de Prijs voor Letterkunde 2002 van de provincie West-Vlaanderen voor uw biografie van Felix Timmermans. Bent u een eeuwige fan?
    Toen ik veertien was en geregeld bijdragen schreef voor dat gemeentelijk weekblad waar ik het daarnet over had, kreeg ik op een bepaald moment als ereloon een facsimile van de hand van Timmermans.
    Het was het boekje Een lepel herinneringen.
    Op de eerste bladzijde staat: "Aan de Heer Gaston Durnez, hoogachtend." Daaronder had Felix Timmermans een boertje getekend. U kunt zich wel voorstellen welke indruk dat op me maakte. Ik kende het al snel uit het hoofd.

    Zo rond mijn twintigste was de grote liefde echter voorbij. Timmermans' schrijfstijl leek me ouderwets. In die tijd was Graham Greene onze grote held. Hij verwoordde zeer goed het moderne levensgevoel van na de oorlog. Ik werd ook een Walschap-fan.
    De herontdekking van Timmermans kwam veel later. Ik verhuisde naar Itegem vlakbij Lier, geboortestad van de auteur.
    In 1972 richtten we met enkele geestesgenoten het Felix Timmermans Genootschap op.
    Uitgeverij Lannoo vroeg me een biografie te schrijven van de grote Vlaamse schrijver.
    Na mijn pensionering bij De Standaard ging ik actief op zoek naar bruikbaar materiaal.

    Wie zegt dat Timmermans niet meer is dan een provincialistisch simpel manneke, heeft hem nooit goed gelezen. Een auteur heeft het recht beoordeeld te worden op zijn beste werk. Dat overstijgt heel zeker de eenvoudige romantiek. Timmermans laat je de alledaagse dingen zien alsof je ze voor het eerst ziet. Bepaalde werken zijn diep filosofisch.
    In Timmermans' zogenaamde provincialisme zit de eigenlijke kern van het transcendentalisme *: hij doorgrondt het grote in het kleine. Timmermans vindt diepte in de eenvoud. Hij roept vragen op die ons nu nog kunnen aanspreken. En zijn geestige en kleurrijke metaforen zijn dan weer een bewijs van zijn taalgenie.
    Felix Timmermans wordt helemaal getypeerd door zijn allerlaatste werk, dat hij niet voltooide. Daarin schrijft hij: "God ontdekken is zo gemakkelijk als een ei recht zetten. Columbus vaarde recht door, altijd recht door en hij kwam in Amerika uit, gij moet naar binnen varen, altijd naar binnen, recht door, en alles laten liggen, bijzijds, en ge zult er God vinden."

    De wereld van Timmermans is inderdaad voorbij. Misschien is het juist daarom de geschikte tijd om hem nu onbevangen te lezen en je helemaal over te leveren en thuis te komen in die typische Timmermansiaanse sfeer van kleuren en metaforen. Je moet zijn werken lezen zoals je naar een oud schilderij kijkt.
    Gaandeweg zul je ontdekken hoe achter en onder de kleuren drama's leven en problemen rijzen die dieper in de ziel en de geest binnendringen dan zijn legende beweert.

    Dankzij 'Het kindeken Jezus in Vlaanderen' en de 'Driekoningentryptiek' is Timmermans onlosmakelijk verbonden met Kerstmis.
    Een Duitse literatuurcriticus zei ooit: "In de Vlaamse literatuur is het altijd Kerstmis." Het was inderdaad een geliefkoosd literair thema in die tijd.

    En wat betekent Kerstmis voor u?
    In Onze familie neemt Kerstmis een heel bijzondere plaats in. Alle acht kinderen en achttien kleinkinderen komen naar Itegem. Samen zijn we met niet minder dan 43 mensen. Het samenzijn met mijn hele familie maakt me diep gelukkig. We hebben veel contact met elkaar, tegenwoordig ook via e-mail.

    Kerstmis is tegelijk ook een heel pijnlijke periode voor mij. Mijn eerste vrouw stierf op 39-jarige leeftijd aan kanker. Rond Kerstmis was ze al heel erg verzwakt en ziek. Een kloosterzuster kwam inwonen om voor de kinderen te zorgen. Ze is nooit meer naar het klooster teruggekeerd.
    Op een dag trok ze met de kinderen naar de bioscoop. Twee keer raden welke film gedraaid werd. Inderdaad, The Sound of Music. Die film was ons op het lijf geschreven, behalve dan dat ik geen kapitein ben.
    Elf jaar later kreeg ook de zuster kanker. En opnieuw was de kerstsfeer helemaal beladen met het zorgen voor een doodzieke geliefde. Ze stierf op dezelfde dag als mijn eerste vrouw; 17 januari.
    De datum staat in mijn geheugen gegrift.

    Met Kerstmis moet ik altijd denken aan die blinde herder in het verhaal van Het kindeken Jezus in Vlaanderen. Timmermans beschrijft onnavolgbaar mooi hoe het juist die herder is, die het kindje het beste ziet. Voor mij was het ziekbed een beetje als die kribbe met dat tere kind dat onze Redder is.


    * Het transcendentalisme is een filosofische en literaire beweging die in de jaren 1830  en 1840 in de New England-regio van de Verenigde Staten tot stand kwam en nieuwe ideeën verkondigde op het gebied van literatuur, religie, cultuur, en  filosofie.


     *****************

    27-01-2021 om 21:26 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De man achter GOT - Andy Arnts

    De man achter GOT

    Door Andy Arnts uit het Katholiek Nieuwsblad van 31/12/2010

    Ter gelegenheid van zijn tachtigste verjaardag is er tot 20 februari een speciale tentoonstelling over het werk van Gommaar Timmermans in het Timmermans-Opsomer museum te Lier.

    Op de zwart-wit foto met zijn beroemde vader Felix Timmermans, was hij ongeveer acht. Inmiddels is hij de tachtig gepasseerd: Gommaar Timmermans, beter bekend als striptekenaar GOT.

    "Ik ga een goede wijn voor u openmaken", zeg hij. "Mijn vrouw heeft een schaal met koekjes en druiven opgemaakt. Neemt u gerust." Zelf is ze beneden, in haar winkel 'Timmermans Antiquiteiten'.
    Een wit hoekpandje, mooi gelegen aan de Nete in het Vlaamse Lier. Vijftig meter verderop staat het Timmermans-Opsomerhuis, waar de manuscripten, illustraties, schilderijen en curiosa van vader Timmermans worden geconserveerd.
    Aan de overkant van de Nete, op het Felix Timmermansplein, prijkt zijn borstbeeld en op de rivier zelf varen toeristenbootjes, met namen als Pallieter, Marieke en Vettigen Teen... allemaal personages uit het rijke oeuvre van vader Felix. Gommaar beziet het met een glimlach. "Awel, 't is natuurlijk heel bijzonder, maar je wordt dat gewoon met de jaren. Ik heb het ook nooit als een last ervaren dat ik een beroemde vader had. Het is nu eenmaal zo."

    Leest u zijn boeken nog wel eens?
    "Af en toe. Zoals het eerste deel van zijn roman over Pieter Bruegel, of Anna-Marie, omdat ik alle plekken, bruggen en huizen ken die erin voorkomen. Bepaalde personages zijn ook historische figuren geweest.
    Mijn vader vertelde dat hij soms een straatje om moest gaan, om die personen niet tegen te komen."

    Roept dat lezen weemoed op?
    "Nee, daarvoor is het te lang geleden. Sommige boeken zijn wel ontroerend, maar dat heeft niets meer met hem zelf te maken." Felix Timmermans overleed in 1947, toen Gommaar zestien jaar oud was. "Indertijd was je met zestien nog een kind. Op college ging het er ook strenger aan toe dan nu. Later, na de Academie van Antwerpen, heb ik drie jaar bij uitgeverij Desclée de Brouwer in Brugge gewerkt, maar dat van 9 tot 5 werken lag mij niet.
    Ik heb mijn vrijheid nodig. Terug in Lier heb ik me in het vrije beroep geworpen, met alle moeilijkheden van dien."

    Het was ook een heel nieuw beroep, striptekenaar.
    "Het stripverhaal was overgewaaid uit de Verenigde Staten. Mannen als Willy Vandersteen en Marc Sleen hadden dat opgepikt en waren ermee verder gegaan. En aangezien ik geen aanleg had om écht naar de natuur te tekenen, ben ik het ook gaan doen. Vandersteen had gezien dat bepaalde televisiefeuilletons bij kinderen succes hadden. Die formule nam hij over, maar onder een andere naam: 'Lassie' werd 'Bessy'.
    Zo heb ik het nooit gedaan. Ik heb altijd nieuwe dingen verzonnen.
    In het begin waren het kinderstrips, maar daar kon ik me niet mee amuseren. Vervolgens ben ik het steeds ingewikkelder gaan maken, tot ze op een dag bij De Standaard zeiden: 'Dit is niet meer voor kinderen, die begrijpen dat niet.'
    Zo ontstonden mijn eerste humoristische volwassenenstrips."

    Is humor is altijd uw handelsmerk geweest?
    "Eigenlijk wel. Voor Knack heb ik losse, komische strips getekend, die een soort feuilleton vormden, zoals 'Iamboree', over de oude Grieken. Een verhaaltje ging bijvoorbeeld over man die naast zijn huis een spinazieveld had. Op een morgen stond daar plotseling een neushoorn in.
    Enfin, wat die man wel niet allemaal deed om dat beest daaruit te krijgen."

    Toch een beetje in uw vaders voetsporen.
    "Mijn vader illustreerde natuurlijk op een andere manier. Hoewel... soms had hij in Gent een vergadering van de Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. Wat hij daar precies deed weet ik niet, maar hij heeft er wel veel karikaturen getekend van de mensen die daar zaten."

    Is de humorist GOT een afspiegeling van uzelf?
    "Persoonlijk ben ik nogal bedachtzaam. Wat ik zie zijn twee werelden: je hebt het prachtige landschap zoals je het ziet, maar ook zoals je het beziet. Van binnenuit dus. En dat vind ik verschrikkelijk.
    De natuur is een slagveld. Het leven kan een speeltuin zijn, maar voor sommigen mensen is het een hel.
    Op school was ooit een opstelwedstrijd met als thema: twee mannen staren door een venster. De ene ziet de nacht, de andere de sterrenpracht. Dat tekent veel. Het is het verdriet van de schepping."

    Godfried Bomans schreef ooit: Mijn humor is overwonnen droefheid.
    "Zoiets heb ik zelf ook eens geschreven: wij moeten proberen ons verdriet te versuikeren, of te konfijten, zoals dat in keukentaal heet."

    Bent u een religieus man?
    "Ik ben erg geïnteresseerd in godsdienst. Niet alleen in het katholicisme, ook in andere religies. Ik geloof in een hogere macht. Dat heeft veel te maken met rechtvaardigheidsgevoel.
    Neem nou die affaire met de kredietcrisis. Al die vergiftigde leningen die werden verkocht, waardoor zoveel mensen hun spaarcenten zijn kwijtgeraakt... dat is misdadig. Daarom moet er iets zijn, iets rechtvaardigs, zodat die gedupeerden uiteindelijk niet aan het kortste eind trekken."

    Houdt u zich nu meer met het geloof bezig dan vroeger?
    "Ha, nee. 't Is niet zo dat als de duivel ouder wordt, dat hij dan onder de preekstoel gaat zitten. Alleen heb ik nu meer tijd, en daarbij ben ik een paar keer goed ziek geweest. Dan ga je ook nadenken."

    Leidt u een leven van terugkijken of vooruitkijken?
    "Ik kijk zelden terug. Elke dag is er één. Natuurlijk denk ik aan de dood, maar ik heb daar geen duidelijke voorstelling van. Misschien is het een toestand waarin je de ware werkelijkheid ziet.
    Ik geloof niet in dat middeleeuwse gedoe van hel en duivel. Dat komt allemaal voort uit de joodse Gehenna.*
    In de Middeleeuwen hebben ze daar alleen wat vuur en tangen en zo bij gedaan. Ik denk dat iedere godsdienst een deelwaarheid bevat, dat heeft de katholieke Kerk zelf al schoorvoetend toegegeven."

    Werkt u nog aan nieuwe projecten?
    "Ik doe al een paar jaar praktisch niets meer. Ja, lezen, veel lezen. En reisplannen maken. Naar Parijs en Rome, zulke dingen. Misschien ga ik nog eens iets schrijven, iets humoristisch. Of iets tekenen, iets kleins. Ik ben nog fit, ik heb een hometrainer, dat doe ik elke dag ongeveer één uur.
    (lacht) Maar ik moet er wel wat bij te lezen hebben - pockets, geen zware boeken, want dat fietsen is al zwaar genoeg."


    * Gehenna is afgeleid van de naam van het smalle, rotsachtige Dal van Hinnom, ten zuiden van Jeruzalem. In oudere Nederlandse Bijbelvertalingen wordt Gehenna vaak vertaald met 'hel'. Tijdens het koningschap van Salomo werd in de vallei Moloch vereerd met het brengen van kinderoffers. 


    ************

    27-01-2021 om 10:50 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    25-01-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gestopt met tellen, Hoeveel boeken ik geschreven heb - P. Anthonissen

    "Ik ben gestopt met te tellen hoeveel boeken ik geschreven heb"
    Gaston Durnez uit Itegem brengt nieuw boek uit op 80ste verjaardag

    Door Pierre Anthonissen uit Gazet van Antwerpen van 9/9/2008 – Foto: Hilde Van Geirt

    Vandaag wordt schrijver en creatieve duizendpoot Gaston Durnez tachtig. Net déze week verschijnt ook zijn nieuwste boek Vroeger waren wij veel jonger. "Ik woon nu al dertig jaar in Itegem, maar het Itegemse dialect krijg ik maar niet onder de knie", aldus de man die ondertussen acht kinderen, twintig kleinkinderen en acht achterkleinkinderen heeft.

    Met zijn jongste kleinzoon 

    Jij schrijft nog steeds?
    (Verwonderd over de vraag): Deze week ligt mijn nieuwste boek in de boekhandel. Vroeger waren wij veel jonger heet het. Vroeger staat voor de oorlog, de aller slechtste  tijd die er geweest is. Ik was de zevende zoon in een arm arbeidersgezin uit Wervik. In het boek schrijf ik over de eerste zestien jaar van mijn leven. Ik schrijf geen geschiedenis, maar ik schets de tijd en de situatie van een doorsnee arbeidersgezin. We hadden geen geld, maar er was genoeg om gelukkig te zijn: het echte platteland bestond nog en we konden nog op straat spelen. Weet je wat ik zo jammer vind aan deze tijd? Dat de straat van de kinderen is afgenomen. Het boek schreef ik om emotionele redenen. Veel van die mensen zijn intussen verdwenen. Ik blik terug op de dramatische omstandigheden, de oorlog, de eerste doden die ik zag...

    Even later werd je journalist. Hoe ben je als plattelandsjongen in dat beroep verzeild geraakt?
    Tot mijn vijftiende volgde ik handelsschool in Brabant, waar wij ondertussen woonden. Ik studeerde er steno en dactylo. Ik werd aangenomen als typist bij De Nieuwe Standaard. Later schopte ik het zelfs driemaal tot Belgisch kampioen typen. Ik ben journalist gebleven tot 1992. Heel die tijd hield ik de woorden "zien, oordelen, handelen" van Cardijn in het achterhoofd. Als jongeman speelde Cardijns jongerenbeweging KAJ een belangrijke rol in mijn leven en ik vond het een passend journalistiek devies.

    Hoeveel boeken heb je intussen gepend?
    Ik heb er geen idee van. Ik ben gestopt met tellen. Het moeten er iets meer dan vijftig zijn, denk ik. Eigenlijk zou ik het eens aan mijn dochter moeten vragen. Zij schrijft mijn biografie, dus zij moet het weten.

    Op welke boeken ben je het meest trots?
    Ik schreef de eerste grote naoorlogse reportage over Israël in 1960. Ook Zeg mij waar de bloemen zijn, een boek met beelden uit de Eerste Wereldoorlog en interviews met oud-strijders is een belangrijk werk voor me.
    Mijn bekendste boek moet dan weer de biografie van Felix Timmermans zijn.

    Heeft Timmermans je beïnvloed?
    Zeker. Er zijn twee auteurs die een grote stempel op me gedrukt hebben. Felix Timmermans is er daar een van. Door zijn origineel en geestig taalgebruik was hij voor mij dé grote schrijver van mijn kindertijd, al werd hij vaak misbegrepen. Ook zijn levenshouding en zijn leuze "En toch..." spreken me aan.
    Wist je trouwens dat hij ook een groot tekenaar was?
    De tweede auteur die belangrijk voor me was, is Chesterton Ik leerde hem kennen via Maria Roseels. Over hem heb ik ook een boek geschreven, een portret dat als kennismaking dienst kan doen. Van hem is de uitdrukking "Ga niet dood voor je sterft". Helemaal mee eens!

    Uit bewondering voor Felix Timmermans stampte je zelfs het Timmermans-Genootschap uit de grond.
    Hoe kwam dat tot stand?
    De heb het genootschap in 1972 opgericht met de grote Timmermans-kenner José De Ceulaer en Frans Verstreken. Zij hebben mij naar Lier gelokt, waar ik twaalf jaar woonde.

    Daarna ruilde je de Pallieterstad in voor Itegem.
    Ik woon hier intussen dertig jaar, maar het Itegemse dialect krijg ik maar niet onder de knie. "Pjetje" krijg ik maar niet over de lippen.
    Intussen schreef ik ook een boekje met cursiefjes over Itegem. De Engel op het eiland luidt de titel, genoemd naar het café van Pinzielekes.

    Schrijf je nog steeds cursiefjes?
    Tot enkele maanden terug schreef ik om de twee weken een column in Tertio, een weekblad waar het christelijk geestesleven nog aan bod komt. Dat gebeurt elders bijna niet meer, of toch onvoldoende. In De Bond schreef ik in de jaren vijftig over mijn kinderen, onder de titel Met muziek door het leven. Daarna hield ik er een poosje mee op, maar eens met pensioen nam ik de draad weer op.
    Nu schrijf ik over vrienden en gebeurtenissen die me opvallen.

    Zitten er intussen nog nieuwe boeken in de pijplijn?
    Het is vrijwel zeker dat er een vervolg komt op Vroeger waren wij veel jonger. Mijn professionele memoires heb ik in de boeken over de geschiedenis van De Standaard beschreven.

    Wat steeds opvalt, is je humoristische schrijfstijl. Waar heb je die vandaan?
    Dat is een aangeboren gave, die ik al schrijvende heb ontdekt. Mijn humor gelijkt trouwens sterk op die van Felix Timmermans. Ik zie het als een leuke manier om verdrietig te zijn. Het is bovendien een aangename vorm van spelen met taal, of van kritiek geven op bepaalde situaties.

    Spelen met taal doe je blijkbaar graag. Je komt vaak spitsvondig uit de hoek.
    Dat is ook een gave die je langzaamaan meer ontwikkelt. De vind het belangrijk dat het steeds spontaan blijft. Het mag zeker niet artificieel overkomen.

    Je bent een echte creatieve duizendpoot. Je hebt je zelfs aan filmscenario's gewaagd. Vanwaar die interesse?
    In de jaren vijftig en zestig heb ik veel kabaretteksten geschreven. Ik vertaalde daarnaast veel filmteksten van documentaires. Ik schreef met Fernand Auwera en met de hulp van Louis Paul Boon en Hugo Claus ook het scenario van De witte van Sichem, de film van Robbe De Hert. De schreef vooral veel dialogen. Dat deed ik graag. Ik heb enorm veel plezier beleefd aan die samenwerking.

    Jij bent ook ontzettend veel in de prijzen gevallen. Haal je daar veel voldoening uit?
    Zeker. Het doet altijd plezier als je een teken van erkenning krijgt.

    *******************

    25-01-2021 om 22:12 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Liefde is nooit verboden - Frans Verleyen

    Liefde is nooit verboden

    Door Frans Verleyen uit Knack van 22/01/1997

    Op 24 januari 1947 stierf hartlijder Felix Timmermans in de armen van zijn jongste dochter. Nu, vijftig jaar later, groeit het vermoeden dat de meest gelezen en vertaalde Vlaamse schrijver een nieuwe lezing waard is.
    Pallieter moet maar even uit de weg gaan staan.

    Het is altijd zo geweest: schrijvers worden vaak het slachtoffer van hun door het publiek best begrepen en ontvangen boek. Zo werd, om maar even in onze buurt te blijven, Louis Couperus ertoe veroordeeld de vader van "De stille Kracht" of desnoods van "Eline Vere" te zijn en te blijven. De rest geldt, nogal onterecht, als van minder waarde en raakt nauwelijks in de canon opgenomen. Bij een naam als die van Gerard Walschap doemt als vanzelf zijn geliefd geesteskind "Houtekiet" op. Andere, door hun tijdsgebonden problematiek interessante werken zoals "Het Celibaat" of "Het kleine meisje en ik" worden eerder verwaarloosd. Ernest Claes ondervond hetzelfde met "De Witte" van Zichem, die onder luid applaus zijn eigenlijke meesterwerk "Floere het Fluwijn" de pas afsneed. Stijn Streuvels ontving in zijn Lijsternest te Ingooigem lange rijen bezoekers die één roman als relikwie meedroegen : "De Vlasschaard". Voor de gemiddelde Vlaming leeft Louis-Paul Boon ongetwijfeld voort als biograaf van de achteraf ook filmheld geworden Priester Daens.
    Toch is "De Kapellekensbaan" de echte sleutel tot het artistieke universum van Boontje.

    Vismarkt  

    Auteurs die soms tot hun eigen verbazing een bepaald artistiek of intellectueel en maatschappelijk etiket meekrijgen, worden nadien niet zelden gebruikt door mensen die een of ander thema willen verdedigen. Ze worden ergens "ingeschakeld". Zonder nadenken komen hierbij namen voor de geest als Erasmus, Vondel. Voltaire, Conscience, Teilhard, Saint-Exupéry, Nietzsche, Garcia Lorca, Knut Hamsun, Céline Brecht: een greep uit het massagraf van cultuurhistorisch en ook politiek gerecupereerde schrijvers.
    Dat lot is "de goede Fee" eveneens te beurt gevallen.

    ZIJN SUCCES WAS GROOT
    Lierke Plezierke, al dan niet met de mond vol vlaaikens, aarzelde niet om zijn literaire nalatenschap in folkloristisch en bijwijlen ook toeristisch bruikbaar materiaal om te zetten. De promotoren van het christelijk-Vlaamse volksgemoed teerden graag op zijn bijna lieflijk, van schilderachtige devoties doordrongen katholicisme. Flaminganten eerden hem dan weer als een militante voorloper, die uit eerlijke overtuiging zelfs de collaboratie met Duitsland niet schuwde.
    Socialisten, Kamiel Huysmans bijvoorbeeld, ontwaarden in zijn boeken naast veel mededogen voor het uitgebuite plebs ook genoeg sociale kritiek op de onderdrukkers om Felix Timmermans een beschermende hand boven het hoofd te houden.
    Hedendaagse performers die hun oeuvre aan de man willen of moeten brengen via evenementen in het literaire circuit, kunnen alvast in de leer gaan bij Felix Timmermans en zijn aanpak. Onverdroten reisde hij in de jaren twintig en dertig per trein de buurlanden af (maar ook Litouwen, Oostenrijk en Hongarije) om er voor uitbundig volle zalen toelichting te geven op zijn werk, en eruit voor te lezen. Kennis van de vreemde taal was daarbij geen onoverkomelijke moeilijkheid. Felix brouwde haar ter plekke zelf, tot ieders tevredenheid.
    Zijn succes was groot, zijn bedongen honoraria navenant. Televisie bestond nog niet.

    Een deel van zijn werk schreef hij ongetwijfeld op de toon van een goedgemutste volksverteller en entertainer. Uit verhalenbundels zoals "Het Keerseken in de Lanteern" (1924) of "Pijp en Toebak" (1933) komt een lichtjes oudbakken, soms ook wat sentimentele geestigaard tevoorschijn. Die nonchalante werkjes mogen echter niet doen vergeten dat Timmermans, houder van de Belgische Staatsprijs voor Literatuur (1922) en jarenlang Nobelprijskandidaat, een pluralistische vriendenkring van meer dan gemiddelde kwaliteit rond zich had.
    In eigen taalgebied onderhield hij een min of meer geregeld (soms ook op bekvechterij uitlopend) contact met onder anderen Karel Van den Oever, Antoon Thiry, Fred Bogaerts, Lodewijk Van Boeckel, Stijn Streuvels, architect Flor Van Reeth, Renaat Veremans, August Vermeylen, ir. Reimond Kimpe, Jozef Muls, Jan Hammenecker, Valerius De Saedeleer, Willem Kloos, uitgever Van Kampen, tekenaar Anton Pieck, Isidoor baron Opsomer, Jan Toorop, Frits Van den Berghe, Gust De Smet, Dirk Coster, Elisa Belpaire, Frans Masereel, Rik Cox, Eugeen De Bock, Arthur Vanderpoorten, Herman Teirlinck, Kamiel Huvsmans, Ernest Van der Hallen, Pol De Mont, Jan Greshoff, James Ensor, Gerard Walschap, Ernest Claes, Emmamiel ("Mane") De Bom, Floris Jespers, Staf Weyts, Maurice Gilliams.
    Die laatste sprak op 28 januari 1947 in het sterfhuis van Felix een grafrede uit.

    FILMSCHERPE BEELDEN
    Tussen haakjes, reeds in juli 1919 schreef Frederik Van Eeden waarderend dat de "geniale" geest van Timmermans (hij bedoelde daarmee Pallieter) hem aan "die van Rabelais" deed denken. Die opmerking zat goed raak. Van Eeden zelf was een soort geitenharenwollensokkendrager die een tijdlang met utopisch socialisme en anthroposofie schwärmde (de Waldenkolonie). Maar hij kon dus worden gecharmeerd door het "Vlaamse vitalisme", de natuurgebondenheid, de flower power en het onverbloemde alhoewel altijd wat gesacraliseerde hedonisme van "Pallieter" (1916). Nochtans is Pallieter een ruim wonende plattelandsmens die nooit werkt, de helft van zijn tijd verdoet met verliefd zijn of na een goede maaltijd in het gras te liggen, altijd geld op zak heeft, een werkster thuis en een schuit op de Nete. Bijna een Woodstock-figuur die op het eind van het verhaal dan ook letterlijk uit zijn eigen wereld verdwijnt om er nooit meer terug te keren.

       

    Een jaar na de door Van Eeden in De Amsterdammer gepubliceerde recensie zou Pallieter door het Vaticaan worden verboden voor katholieke lezers. De uitnodiging tot wellust lag er te dik en te kleurig op.
    Het viel toen al op hoe filmscherp Timmermans zijn beelden wist te kiezen, misschien was hij daarom ook als schilder zo kostelijk narratief. (Hij voelde zich naar eigen zeggen gelukkiger met het penseel dan met een vulpen in de hand.) Vooral de niet-landelijke, niet-pastorale taferelen lijkt hij te beschrijven met een scenario, de nodige muziek en een picturale regie in het achterhoofd.
    Wie in het vak staat, zou nog altijd de filmrechten moeten kopen van de troebele Hernat-saga (1941, een overigens wat uit zijn hengsels hangende roman), van "Anna Marie" (1921) in haar problematische driehoeksverhouding en vooral van "De Harp van Sint-Franciscus" (1932) waarin het Toscaanse levensgevoel, dansend tussen genot en heroïek en zelfkastijding, arcadisch maar ook tragisch op papier is gezet.

    Het was een vergissing om bij voorkeur Pallieter naar de bioscoop te brengen, een personage met bijna geen andere dan pastorale verhaalstof — tenzij misschien het hoofdstuk waarin hij drie jaar vóór de Eerste Wereldoorlog warempel een vliegtuigtocht maakt. Veel complexer is Timmermans in zijn naturalistische sociale verontwaardiging over de Spaans-roomse onderdrukking van het volk dat door "Pieter Bruegel" (1928) geobserveerd wordt. In "De Pastoor uit Den Bloeyenden Wijngaerdt" (1923) neemt hij het op vóór een fatsoenlijke, half-vrijzinnige maar waarheidslievende jongeman die met het pantheïsme dweept. Hij kiest tégen de theologisch verblinde pastoor die liever zijn nichtje van liefdesverdriet laat sterven dan dat zij haar door God verboden Isidoor zou krijgen.

    DE PASSIES VAN HET VLEES
    Want, zo riposteert Timmermans in "Anna-Marie" : "Liefde is nooit verboden als ze echt is." En : "ze moet altijd nieuw en anders zijn. — In de innigste ogenblikken vergeten vrouwen alles, eer, stand, fatsoen, om gelukkig te zijn." Zo iets moet men eerbiedigen, zegt Simon Hernat tot zijn rentmeester. Die gelooft daar niets van : "De vrouwen geven hun lijf maar hun hart steken zij onder hunnen rug."
    Geruime tijd vóór Walschap slaagt de Lierse schrijver erin eerbied te vragen en te krijgen voor de passies van het vlees, voor elk .jong, mals mosseltje" waarin "het sap" stroomt. Pallieter beleeft zijn onkuisheden nog monogaam en als het ware in een feestelijke verbondenheid met Gods schone schepping. Alhoewel, de ronde en roze lichaamsvormen, het ondergoed, de borsten, dijen en zelfs de schaamstreek van Marieke worden op een voor die tijd onwaarschijnlijk gedurfde manier ten tonele gevoerd. Later gaat de schrijver nog verder, hij begint ook de sociale en psychische duisternissen van de liefde te verkennen.
    In dat riskante register wordt buiten het huwelijk samengewoond en vinden zwangere, thuis weggejaagde meisjes solidaire opvang bij haveloze kameraden. Cafédeernen blijken nog een goed hart te hebben ook, driehoeksrelaties baden in een problematische schoonheid. "Mens, er is in 't leven niets dan vrijagie, en die kent geen verschil tussen baronnen en herderinnen, noch tussen oud, schoon of lelijk. Amourke moet maar eens roos schieten en 't is gebakken."

    Met Hernat raakt de lezer zowaar verwikkeld in de Freudiaanse marteling van een sado-masochistische verhouding tussen Simon en de "femme fatale met de jaguar-ogen". Hoe meer hij haar afranselt, hoe groter zijn verslaving aan haar "luie blik die hem tergt door haar kalmte. Slang ! dacht hij, terwijl hij haar zoende op de mond. — En zo, al spelend, martelde zij hem." Zelfs Wortel, de wroetende held in het meesterwerk "Boerenpsalm" (1935) bedrijft overspel "met een ander." En het volk beloert al die toestanden, "het likt en zabbert eraan", het zijn feesten tegen de verveling.
    "En zo tiranniseren zij elkaar." De publieke mening is "een hyena".

    In het postuum verschenen boek "Adriaan Brouwer" (1948) haalt de goede Fee zijn mosterd op een nog minder voor de hand liggende plek. Hij blijkt te weten wat cannabis en "belladona" zijn. Drugs, vermengd met "toeback" die de gebruiker "in de nevel" doen belanden. "Niets kan u nog schelen, ge voelt de steen in uw hart niet meer, en gij zelf zakt weg. ge drijft uiteen in een diepzoete bedwelming van goedheid en geluk. Zo geweldig als de liefde. — En nu mogen de paters zoveel bassen en preken, dat het slecht is voor dit en voor dat... — Iedereen zoekt zijn geluk."

    MARIEKE JANSSENS
    Destijds moet dat in Vlaanderen als ontoelaatbare avant-garde geklonken hebben. Gerard Walschap werd voor minder verketterd. Maar wellicht was die niet bereid tot wat de regelmatige kerkganger Timmermans als onbewust maar volleerd diplomaat telkens weer herhaalde : hij liet elke zondeval eindigen op een moment van inkeer, van sociaal of religieus toegekende vergiffenis. Walschap smeedde uit gelijkaardige thema's liever een daad van opstand tegen het heersende gezag. Daarom was hij, al bij al, misschien preutser en toch gevaarlijker dan de man uit Lier.
    Het stond hoedanook vroegtijdig vast dat die een stuk van zijn leven met een aantal non-conformistische fellow travellers zou delen. Zijn opleiding aan de rijksmiddelbare school verliep erg slordig, hij was al vijftien toen hij het zesde leerjaar met krap de helft van de punten afmaakte. Daarna ging hij onrijpe gedichten schrijven, terwijl hij thuis "hielp" in de kantwinkel van vader Jan-Gommaar.
    Rond die tijd trekt hij op met de wat oudere kunstschilder Raymond De la Haye die hem inwijdt in op dat ogenblik modieuze esoterieën, à la madame Blavatsky of Maurice Maeterlinck. Hij geeft zich over aan natuurmystiek, symbolisme, theosofie, occultisme, spiritisme en een vegetarische levenswandel — de sfeer in zijn eerste belangrijke boek : "Schemeringen van den Dood" (1911). De katholieke levensbeschouwing van zijn kinderjaren is lijdelijk vervangen door een vaag deïsme waarin God huiverend aangevoeld wordt als een alomtegenwoordige "energie" die het organische leven verwekt en er eigenlijk een "wetend" personage van maakt. De Gaia-theorie avant la lettre.

    In 1910 begint hij te vrijen met de simpele kantwerkster Marieke Janssens, die zo mooi kan declameren. Thuis krijgt hij onenigheid over die keuze zodat hij in Gasthof De Komeet op kamers gaat wonen, min of meer geïsoleerd en berooid. Hij behoort nu tot de artistieke bohème, maar beleeft daar weinig romantische genoegens aan. De huur betaalt hij met wat overblijft van een door de provincie Brabant geschonken aanmoedigingspremie (500 frank) en de opbrengst van wat losse commerce en dentelles.
    Voor de rest schrijft hij noodbrieven naar enkele kennissen die beter bij kas zijn, of solliciteert hij zonder resultaat naar een stille baan bij een of ander tijdschrift. Zijn ouders dagen niet op wanneer hij uiteindelijk met Marieke trouwt (12 oktober 1911), maar het meningsverschil zal ten slotte worden bijgelegd.

    EEN VRIJSCHEPPEND KUNSTENAAR
    Al acht jaar eerder had hij het, welzeker, in een roekeloze brief aan vader laten weten. Hij wilde vrij scheppend kunstenaar worden, verzakend aan "stoffelijke vergeldingen", om het volk te verheffen en de Vlaamse gedachte te verspreiden. Letterlijk: "om aan ons medebroeders licht, liefde, waarheid en schoonheid te bezorgen. En dan mag de wereld nog zo fel op mijn hart beuken als hij kan, ik zal pal blijven lijk een rots in de zee. Zo volmaak ik mijzelve en door mij te volmaken, volmaak ik een deel van de mensheid en zal alzo een weinig van kwaad der wereld kunnen oplichten." Slechts gewapend met een getuigschrift lager onderwijs en een medaille van de plaatselijke tekenschool op zak legde Felix zich, in de kering van het vorige fin-de-siècle, een ambitieus programma op.
    Dat laatste doet ons denken aan het fenomeen van de autodidact, zoals ook Stijn Streuvels er een was en Hugo Claus op de meest overtuigende manier zou worden. Voor zijn project blijkt de schrijver niet noodzakelijk een academische of andere doorgedreven vorming nodig te hebben. Bij Timmermans kwam daar een verbazende complicatie bovenop ; hij, die zo onwaarschijnlijk snedig met taal zou omgaan, heeft nooit correct leren schrijven.

    Zijn manuscripten en eerste drukken wemelden van spellingfouten, rats verkeerde citaten, onbedoeld gebruik van dialect en vele andere achteloosheden waarvan zijn amateurisme geen last scheen te hebben. Alles wat hij kon geven, moest hij putten uit de intuïtieve inzichten van zijn jeugdjaren en — zonder de intellectuele dekking van een op klassieke kennis gerichte opleiding — uit zelfstudie achteraf.
    Vermoedelijk was het destijds hier of daar spontaan opflakkerende flamingantisme een uitstekende voedingsbodem en gangmaker voor de ontwikkeling van intelligentie die zich via emotie weet uit te drukken, van een bijzonder soort schranderheid die alleen op verborgen gevoelsgolven kan drijven.
    In Felix' jonge dagen zit dat flamingantische nog tamelijk eenvoudig in elkaar. Het houdt ongetwijfeld verband met kleinsteeds heimatgevoel, het verlangen naar eerbied voor de moedertaal, wat normale eerbied voor de sociale gebruiken en tradities, onbewuste afstand van een nog verre maar jacobijnse overheid die zich bijna uitsluitend van het Frans bedient — ook in Lier, het aan de Kempen grenzende provinciestadje waar Timmermans volwassen wordt en waar de belle époque met haar eerste grammofoons of electrische verlichting helemaal nauwelijks van zich laat horen.

    BELGEN BESTAAN NIET
    Reeds in 1905 schrijft hij als amateur-denker. maar geruime tijd vóór Jules Destrée, dat er tijden zullen komen waarin kinderen de periode zullen benijden "waarin wij bij Holland behoorden ; dan zullen zij voelen in wat onnatuurlijke toestand wij tegenwoordig geprangd zitten en versmachten. ꞌt Is waar, nu zijn wij 75 jaar vrije Belgen. Maar in de naam van god toch ! Wie heeft het gedacht gekregen Walen en Vlamingen bijeen te duwen en te betitelen met Belgen ? Belgen, bestaan er niet." Zo zet hij in een erg vroeg stadium een cultuur-conflict op de agenda, een kwestie die met de vorige generatie moet worden uitgevochten of eraan gesignaleerd.
    Voor zijn ongeschoold talent, voor zijn gemoed, volstaat die demarche (mits enige autosuggestie) om tot een "roeping" te komen. Gaston Durnez denkt graag aan Timmermans terug als de "goede Fee", een eretitel die het best past bij een argeloos iemand.

    Toch mag duidelijk zijn dat Fé zich op ongewoon jonge leeftijd een politiek gevaarlijk gedachtengoed eigen maakte. Het zou hem, zoals wij weten, in beide wereldoorlogen tot betrekkelijk milde vormen van respectievelijk activisme en culturele collaboratie brengen.
    Gelukkig waren de erop volgende repressies, voor hem dan toch, niet erg radicaal. Wel had die van 1945-1946 het nadeel dat hij toen aan een gevorderde hartkwaal leed en op doktersvoorschrift iedere emotie, zoals angst voor de gevangenis, moest vermijden. Hij zag er toen inderdaad grijs, oud en ziek uit. Tegen het einde aan lag hij veel in bed, met een stapel kussens onder de rug, niet ongerieflijk geïnstalleerd in een kamer met uitzicht op de rustige stadstuin waarin — als het niet koud was — wat kippen rondliepen.
    Op zijn allerlaatste tekening staat het Engels haantje dat als mini-dictator ("glanzend wandelend, op zijn Turks") tegenover de kippen van zijn neus maakt.

    Tot twee dagen voor zijn dood schrijft hij brieven naar vrienden, met als hoopvolle boodschap dat hij op de terugkeer van de lente wacht, op de zon die hem weer zal doen ademen en werken. Want ondanks de "hartkramp" zit zijn hoofd barstensvol plannen, "er is nog zoveel te doen." Nu is hij tot weinig meer in staat dan wat vijlen en schaven aan de gedichten die onder de melancholische titel "Adagio" beroemd zullen worden. Want ; "wij zijn arm en knagen aan 't verleden en spelen met de kaarten van 't verdriet."

    Misschien, maar dat is uiteraard speculatie, mijmerde hij nog wat over zijn Liers stadje dat toen al geregeld werd aangerand door bouwmeesters en architecten in dienst van een naar vooruitgang dorstende overheid.
    Zesendertig jaar eerder, in 1911, had hij al polemieken geschreven tegen het overwelven, dus berijdbare straten maken van de vlietjes die Lier zo schilderachtig maakten.
    Als vroegrijpe groene jongen begreep hij de redenen voor die sanering wel. Bij gebrek aan goede riolering stonken de onhygiënische waterloopjes van zodra ze binnen de stadsmuren arriveerden. Maar hij pleitte voor uitbaggeren, vers water aanbrengen, vissen en planten uitzetten.
    Later probeerde hij trouwens de afbraak van de historische vismarkt te beletten. Het hielp niet. De mensen, schreef hij, hebben geen verstand meer van wat een oud stadje moet zijn. Dus nóg maar eens een doctrine avant la lettre : die van monumentenzorg of, bij uitbreiding, van Agalev. Laten we het dossier Timmermans toch maar eens heropenen.

    ******************

    25-01-2021 om 14:45 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    24-01-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans overleed vandaag - Bertje Warson

    FELIX TIMMERMANS OVERLEED VANDAAG 74 JAAR GELEDEN

    Door Bertje Warson

    Felix Timmermans overleed op 24 januari 1947. Vandaag 74 jaar geleden.

    Felix Timmermans is de meest gelezen en meest vertaalde auteur.

    Op 5 juli 1916 rolde Pallieter van de persen en zette Lier op de wereldkaart. Na honderd en vijf jaar is Pallieter nog steeds springlevend en populair. Wat zou Lier zijn zonder Timmermans? Zijn museum bewaren is echter teveel gevraagd.

    In de weilanden achter het Begijnhof dat de Fe het ‘Salon van Lier’ noemt, groeit de idee rond Pallieter. Hij schrijft er drie jaar aan en tegen het advies in van zijn vader verschijnt in volle oorlog zijn boek Pallieter.
    Lier staat plots op de wereldkaart. Wat zou Lier zijn zonder Timmermans?
    Zijn werken werden in 27 talen, tot in het Japans toe, vertaald

    TIMMERMANS-OPSOMERHUIS
    Wat er met het riante Timmermans-Opsomerhuis, het museum van dé Lierse kunstenaars gaat gebeuren weet niemand. Op vandaag kan je er o. a. Nederlandse les krijgen.

    Felix Timmermans, zijn zoon Gommaar (Strips in dag- weekbladen en animatiefilm voor BRT) en dochters Lia, (Wonderlijke Sprookjes voor Koningin Fabiola) Clara (Haiku’s) en Tonet (naïeve schilderkunst) zouden toch een mooie zaal mogen krijgen…? Het gaat om kunstenaars die de stad Lier een bijzonder grote uitstraling schonken en respect verdienen. Buitenlanders verplaatsen zich er voor. Helaas komen zij van een kale reis terug!

    En dan hebben we het nog niet over de letterkundigen Anton Bergmann, Antoon Thiry, Jozef Arras, Gustaaf Van der Hallen, de kunstschilders Isidoor Opsomer, Raymond de la Haye, Eugeen Yoors, Reimond Kimpe, toondichter Renaat Veremans, architect-kunstschilder Flor van Reeth, en Kunstsmid Lodewijck Van Boeckel die ook hun vaste plek hadden in het Timmermans-Opsomerhuis.

    Samen met zijn tijdgenoot Louis Zimmer die gelukkig zijn eigen Toren heeft, verdedigen zij de roem van de Netestad. Verscheidene onder hen verwierven nationale en zelfs internationale bekendheid.
    Felix Timmermans werd zelfs in 1928 genomineerd voor de Nobelprijs.

    De Lierse kunstschilder-graficus Ronald De Preter spaarde tijd noch moeite om rond de honderdste verjaardag van Pallieter in 2016 een schitterende expo van Felix Timmermans en zijn tijdgenoten te organiseren.

    “WAT ZOU LIER ZIJN ZONDER FELIX TIMMERMANS?

    “Men noemt hier alles wat boven- of ondergronds beweegt, op het water ligt of in de lucht hangt naar Timmermans of naar zijn personages, maar een museum waar men zijn werk kan zien en beleven is er plots teveel aan.
    Terwijl ik met de opbouw van de tentoonstelling 'De Lierse Lente' bezig was, heb ik er tal van mensen ontmoet. Vooral buitenlanders, Nederlanders, maar ook Zwitsers, die kwamen speciaal naar Lier voor Felix Timmermans.

    Het Timmermans-Opsomerhuis is dé ziel van Lier. Het ademt een heel aparte sfeer want je betreedt de wereld van Felix Timmermans en andere Lierse kunstenaars met hun rijkelijke verhalen. Kortom het verhaal van Lier”, besluit Ronald De Preter.
    Wijlen Gaston Durnez voegde er destijds aan toe:

    “In elke stad zouden ze zo’n man van formaat reeds lang een museum gegeven hebben”.

    ***********

    24-01-2021 om 22:55 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    23-01-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Saluut bij een honderdste verjaardag - Marc Andries

    Felix Timmermans : Saluut bij een honderdste verjaardag.

    Door Marc Andries uit Topics van maart 1986.

    Dit jaar, op 5 juli om precies te zijn, zou Felix Timmermans 100 jaar geworden zijn. Hij werd nauwelijks 60. Vermoeid, ontgoocheld stierf hij in 1947.
    De ongehoorde barbaarsheid van de naoorlogse repressie had al zijn levenslust gedoofd. Tussen de twee wereldoorlogen was Timmermans Vlaanderens grootste prozaschrijver geweest. Zijn populairste werk was Pallieter, zijn absolute meesterwerk Boerenpsalm. Zijn populariteit werd verering. Timmermans was een levende legende Het schrijvende idool van een heel volk. Het werd hem niet door iedereen gegund. Ook vandaag nog niet. Toch is hij een uitzonderlijk schrijver geweest. Een kind van zijn tijd, dat is waar, maar dat is iedereen.
    Ik was te jong om Felix Timmermans persoonlijk gekend te hebben.
    Toch is er altijd al een speciale band geweest. En dat is zelfs in zekere mate in mijn eigen werk terug te vinden. Het barokke van vele van mijn verhalen gaat gepaard met bepaalde jeugdherinneringen en meteen ook met mijn eerste kontakten met het werk van Timmermans.

    Mijn jeugd speelde zich af in de toen nog zo goed als ongerepte Netevallei tussen Lier en Duffel, waar de wielewaal zijn nest bouwde. Ik zag er zó Pallieter te paard over de dijken draven. Later liep ik school op het Gummaruskollege te Lier, maar ik was meer op de dichtbegroeide vesten te vinden en in het mysterieuze begijnhof, waar ik nog meende Juffrouw Symforosa te herkennen.

               

    Vele jaren later kwam ik via mijn vader, die Timmermans wel persoonlijk gekend heeft, in het bezit van twee intacte echte Timmermanskalenders, helemaal door de schrijver zelf ontworpen, getekend en van teksten voorzien Ik heb ze nog altijd.
    De ene is die van het jaar 1930, met prachtige ingekleurde landschapjes en naïeve symbolische tekeningetjes in het kalenderrooster De andere is die van 1932: een verhalen kalender met prachtige koppen van "Pier van Boekweitstro", "Mie Vogel-Petrol-Mie" e.a. Ik koester ze als relikwieën.
    Nog veel later, het moet omstreeks 1978 zijn geweest bezocht ik met een vriend het ondertussen beroemd geworden Welshe boekenstadje Hay-on-Wye.
    Binnenstappend in de eerste de beste boekhandel (van de tientallen) wilde ik even controleren of de reputatie van het stadje als internationale antiquariaatsmarkt wel terecht was.
    Ik richtte mij tot het eerste boekenrek, toevallig de letter T. En wat stond daar? Inderdaad, een prachtige eerste druk van Timmermans "De harp van Sint-Franciscus".
    Timmermans striked again!
    Ik leerde bovendien uit die uitgave van 1932 dat Pallieter uit 1916 op dat moment reeds aan zijn 16de druk toe was in de gewone uitgave en aan zijn tiende in de biezondere uitgave met tekeningen van Anton Pieck!

    Start als Tekenaar
    Felix Timmermans was de zoon van een kleine Lierse handelaar in kant, destijds nog een trots product van nijvere huisvlijt Toen hij in 1886 geboren werd, bevond Lier zich in een soort winterslaap, die het overigens nog tot de jaren '60 zou volhouden. Alleen de wekelijkse marktdag trok wat volk uit de omliggende gemeenten.
    Lier was niets anders dan een uitbreiding van zijn begijnhof een verstilde samenleving, rustend in de oksel van de samenvloeiing der beide Neten.
    Het moet zijn dat kleine Felix aan leren een broertje dood had. Na het lagere middelbare onderwijs zag hij het niet meer zitten. Hij wilde toen alleen nog maar schilder worden.
    Dus ging hij bij vader in de zaak en volgde 's avonds wat teken- en schilderlessen.
    Om zijn leerlingen toch maar te doen inzien dat ze zeker het voorbeeld van de beroemde schrijver niet moesten volgen, doch integendeel goed hun taal moesten leren, vertelde mijn leraar aan het college later minstens een keer per week het verhaal van Timmermans' grammaticale problemen.

    Dit verhaal wil dat Felix Timmermans zijn hele leven lang zijn manuscripten, vooraleer ze aan de uitgever te bezorgen, taalkundig op poten moest laten zetten.
    Het is duidelijk dat Felix Timmermans zijn eerste expressiemogelijkheid als tekenaar heeft gevonden.
    Alhoewel men er meteen bij moet zeggen dat tekenen en schrijven in zijn geval van een zeldzame eenheid getuigen.
    De tekenstift was voor hem in de eerste plaats wat het fototoestel voor Stijn Streuvels was: een middel om de realiteit te registreren en te archiveren voor later gebruik.
    Maar ze was ook meer dan dat; ze was complementair, m.a.w zijn plastische en zijn literaire werk vormde een onverbrekelijke eenheid.

    Een goede vriend van Timmermans, de Fee - zoals hij genoemd werd, was de schilder Fred Bogaerts.
    En ook hier kruist zich mijn pad met dat van de grote Lierenaar: ik zat namelijk bij ene onvergetelijke «Juffrouw Bertha» in de kleuterklas en die was de dochter van deze Fred Bogaerts. In mijn herinnering is zij een lieve, aantrekkelijke blonde, jonge vrouw. Soms denk ik dat ik een beetje verliefd op haar was en ik koester zelfs het heimelijke verlangen dat dit wederzijds was.
    Met Fred Bogaerts deelde Timmermans een atelier, een der grotere huizen, meen ik mij te herinneren.
    Bogaerts moet een begaafd verteller zijn geweest en over de vriendschapsjaren met de Fee daar op het begijnhof heeft hij woeste verhalen de wereld ingestuurd Niet minder of de Fee en hij waren in die tijd de schrik van de Lierse begijntjes

    Tussen Leven en Dood
    Rond zijn 17de publiceerde Felix Timmermans zijn eerste teksten in een Liers weekblad. Het waren verzen en poëtische prozaschetsen. Nog in 1903 verscheen ook een bijdrage in Vlaamsche arbeid en Dietsche Warande en Belfort. Het duurde evenwel tot 1907 vooraleer er wat in boekvorm zou verschijnen.
    De dichtbundel Door de dagen word evenwel onder het pseudoniem Polleke van Mher gepubliceerd, alsof Timmermans aanvoelde dat dit werk zijn naam nog niet waardig was.
    Ondertussen was de jonge schrijver in spe in een diepe existentiële crisis terechtgekomen. De zo vrome jongeman begon zelfs aan zijn geloof te twijfelen en stortte zich in een exotisch en romantisch boeddhistisch avontuur.

    In 1910 werd hij bovendien ernstig ziek Na een heelkundige ingreep zweefde hij zelfs maanden tussen leven en dood. De vrees voor de dood bracht hem dichter bij het leven. Een sterke levenswil hield hem overeind.
    Dit explosieve levensoptimisme moest naar buiten en zette hem aan het schrijven van een roman die zijn credo zou zijn. In dit verhaal gaf hij gestalte aan de adamische, de paradijselijke mens, die zich verzette tegen elke schending van het natuurlijke om intens te genieten van het leven dat de aarde hem bood.
    Het werd de eerste echte vitalistische roman in de Nederlandse literatuur.
    Meteen ook een onverwoestbaar meesterwerk, dat naar zijn hoofdpersonage de titel Pallieter kreeg.
    Toen het boek, met eigen tekeningen van de auteur versierd, in 1916, in volle oorlogstijd dus, verscheen was Felix Timmermans meteen beroemd. Hij was ook een gelukkig man; niet alleen had hij zijn ziekte overwonnen en het boek van zijn leven geschreven, hij had ook de vrouw van zijn dromen gevonden, in de persoon van Marieke Janssens.

    In Tijdloos Lier
    Toch streek er ook een schaduw neer over het leven van de succesrijke jonge auteur. Timmermans was van jongs af aan een overtuigd Vlaams-nationalist. In 1918 werd hij van activisme beschuldigd. Om aan vervolging te ontsnappen, week hij uit naar Nederland. Achteraf zou blijken dat deze repressie nauwelijks wat voorstelde in vergelijking met wat de Tweede Wereldoorlog teweeg zou brengen. Reeds in 1920 keerde Timmermans terug naar Lier.
    In 1921 werd hem voor de periode 1918-1921 de driejaarlijkse staatsprijs toegekend voor Het Kindeken Jezus in Vlaanderen en De zeer schoone uren van juffrouw Symforosa, begijntjen.
    Felix Timmermans was een romanticus in hart en nieren. Dit romantische karakter komt het sterkst tot uiting in Anne-Marie, terwijl er vaak ook een religieus element aan toe werd gevoegd, zoals in het onovertroffen verhaal De harp van Sint-Franciscus.
    Minder geweten is waarschijnlijk dat hij zijn grootste commerciële succes haalde met een biografie, nl. het omstreden boek over Pieter Bruegel, zoo heb ik u uit uwe werken geroken(1928). Hoe dan ook, Felix Timmermans, de jongen die nauwelijks onderwijs had genoten, werd de succesrijkste schrijver die Vlaanderen ooit had voortgebracht.
    Onmiddellijk reeds na zijn eigenlijke debuut met Pallieter, kon hij het zich permitteren uitsluitend van zijn pen te leven. Dat hij in de eerste plaats een verteller was, bracht ook mee dat hij een gevierd voordrachtgever was.
    Tot ver over de grenzen, Duitsland, Oostenrijk, Engeland, Denemarken, Zwitserland, Polen, Hongarije enz. liepen de zalen vol om de joviale, corpulente Lierenaar te horen.

    De stad Lier was in al zijn werken het belangrijkste personage. Het was echter een tijdloos Lier dat hij neerzette. Een stad die buiten de grenzen van de tijd de paradijselijke oorsprong van de mens een scène moest bezorgen.
    Timmermans maakte daarbij exuberant gebruik van zijn kleurrijke schilderspalet en bevolkte zijn wereld met ongecompliceerde personages, die hij regelrecht zonder remmen uit de fantastische verbeelding van zijn jonge jaren scheen op te delven.
    Tom Bouws schreef daar over in zijn boekje Vlaanderen, o welig huis (Heideland 1962): «Mannen als Veremans en Van Reeth behouden iets kinderlijks, maar het maakt hen niet kinderachtig.
    Timmermans zou die argeloosheid niet hebben kunnen schrijven.»

    Afscheid van het Leven
    Tussen de twee wereldoorlogen werkte Felix Timmermans als bezeten. Hij publiceerde bijna 20 romans en bovendien een aantal verhalenbundels en toneelwerken.
    Onder de bekendste De pastoor uit den bloeyenden wijngaerdt (1924), een verhaal dat ontstond uit een soort weddenschap met Van Reeth en Veremans tijdens een wandeling op Goede Vrijdag, toen Timmermans geconfronteerd met een biezonder lichtfenomeen in de ochtendlucht, meende een soort openbaring te beleven.

    In 1935 verscheen Boerenpalm, een klinkend antwoord aan het adres van zijn critici die hem oppervlakkigheid en naïviteit verweten Een tweede meesterwerk, dat de autenticiteit van het talent van Felix Timmermans meer dan overtuigend bevestigde. De man die deze twee boeken schreef, wordt door Hubert Lampo gekarakteriseerd als «de grootste Vlaamse schrijver dezer eeuw».
    Wellicht heeft Timmermans in die jaren te veel van zijn gestel gevergd. In 1940 kreeg hij af te rekenen met een hartkwaal die in de loop van de oorlog steeds erger zou worden.
    Tijdens de bezetting haastten de Duitsers zich te profiteren van de enorme populariteit van Timmermans, zowel in Vlaanderen als in Duitsland zelf.

    In 1942 bedachten ze hem met de Rembrandt-prijs van de universiteit van Hamburg. En weer was Timmermans argeloos. Op 6 augustus 1944 werd Felix Timmerman; getroffen door een kransslagadertrombose. De dokters waren formeel ; hij moest elke inspanning en elke emotie vermijden.
    Maar bij de bevrijding in september 1944 kreeg hij het etiket collaborateur naar het hoofd geslingerd.
    Alleen zijn ziekte kon voorkomen dat hij gearresteerd werd. Geconfronteerd met deze verdachtmakingen, verloor hij definitief zijn kinderlijke argeloosheid. «Ik ben er zeker van dat hij alle lust om te leven verloor, toen de keiharde werkelijkheid hem van dat kostbare goed beroofde.» schrijft Bouws.

    Met de moed der wanhoop voltooide Timmermans op zijn sterfbed zijn oeuvre.
    Hij eindigde zijn Adriaan Brouwer (1948) met de hulp van zijn familie, het geromanceerde levensverhaal van de schilder, zoals die dat zelf op zijn sterfbed overschouwt. Een terugblik van Timmermans zelf op zijn eigen leven, in diezelfde omstandigheden, want hij wist dat hij zou sterven.
    Des te ontroerender is zijn afscheid met de verzenbundel Adagio, waarin hij zich oog in oog met de vergankelijkheid van het leven toevertrouwt aan Gods wil.

    ***************

    23-01-2021 om 17:10 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Timmermans op de planken - Daniël De Vos

    TIMMERMANS OP DE PLANKEN
    En waar de Ster bleef stille staan in de Antwerpse K.N.S.

    Daniël De Vos uit Zilveren Verpozingen van 1/12/2008.

    Met een opvoering van De Ster was het succes, vooral in de Kerstdagen, in alle Vlaamse schouwburgen verzekerd In 1935 kwam het stuk voor het eerst in de Antwerpse K.N.S., in 1940 in de Gentse Schouwburg, in 1949 opnieuw in Antwerpen, met decors van Fred Bogaerts en als regisseur Maurits Balfoort.
    De Brusselse K.V.S. speelde het in 1950,1952 en 1957, met Huib Van Hellem als regisseur en als hoofdacteurs Nand Buvl, Cyriel Van Gent en René Peeters. In 1966 bracht het Reizend Volkstheater het in een regie van Line Geysen, nogmaals in de Antwerpse K.KS. (José De Ceulaer in Timmermans ten tonele jaarboek 1982 van het Felix Timmermans-Genootschap).
    Het gehele archief van wijlen de Antwerpse Koninklijke Nederlandse Schouwburg bleek gehuisvest te zijn in het Felixarchief, het nieuwe onderkomen van het Antwerpse Stadsarchief in dc Oude Leeuwenrui. Een ultra-modem uitgerust en ruim gebouw waar de toneelliefhebber urenlang kan snuffelen in oude mappen met bergen programmaboekjes, krantenknipsels en fotomateriaal. Helaas heb ik niets kunnen vinden over de eerste opvoeringenreeks in de K.N.S. uit 1935, maar wel dat er ook nog in het seizoen 1949-1950 en 1953-1954 een aantal voorstellingen plaatsvonden.

    De Koninklijke Nederlandse Schouwburg in Antwerpen was een begrip: een huis met een traditie van bijna 150 jaar! De grootste en meest getalenteerde acteurs en actrices uit Vlaanderen stonden op de planken van de prachtige Bourlaschouwburg. Tot in de jaren vijftig van de vorige eeuw bracht het repertoiregezelschap vrijwel wekelijks een nieuwe première. Na 147 jaar besloten de grote cultuurbonzen de gerespecteerde instelling maar op te doeken en te vervangen door het nieuwe gezelschap Het Toneelhuis. De nieuwe koers onder directeur Luc Perceval zette veel kwaad bloed. Sinds 2007 heeft Guy Cassiers de leiding.
    Zijn regies zijn vaak interessant omwille van hun sterk audiovisuele karakter. Voor wie interesse heeft in de fascinerende geschiedenis van het oudste Vlaamse theaterhuis, beveel ik graag het rijk geïllustreerde boek Tussen De Dronkaerd en Het Kouwe Kind: 150 jaar Nationaal Tooneel / KNS / Het Toneelhuis aan, uitgegeven in 2003.
    Vanzelfsprekend kwam het toneelwerk van Timmermans ook in Antwerpen op de affiche!

    In het programmaboekje van de heropvoering van En waar de ster bleef stille staan (seizoen 1949-1950), schreef auteur en toenmalig directeur van de Stadsbibliotheek Lode Baekelmans: Over het toneelwerk van Timmermans wordt nauwelijks gerept. Het is begrijpelijk vermits dit gedeelte van zijn werk steeds in samenwerking met anderen tot stand kwam, met Eduard Veterman of Karl Jacobs.
    De boeken van Timmermans boden de stof, maar voor toneelbewerking was de hulp van een knap toneelman een vereiste. Timmermans moest voor het sappig dialoog instaan en de schilderachtige tonelen bezielen, waar een Veterman zorg droeg het geheel te binden tot een aantrekkelijk en levendig spel../.

            

    In 1935 ging met veel succes En waar de ster bleef stille staan, een Kerstmislegende in drie bedrijven in première, weer in samenwerking met Veterman, bewerkt naar een Driekoningenvertelling.

    De regie was van Jan Cammans. Het werd één van de meest vertoonde, oorspronkelijke werken in ons land: van 1941 tot 1946 in Vlaanderen 278 maal opgevoerd, waarvan 65 vertoningen doorgingen in 1946. Daarenboven werd de Franse vertaling 9 maal gespeeld. ./. Het toneelwerk van Timmermans behoort tot de meest geliefde van eigen bodem. Was hij niet de begaafde toneelman, de rasechte toneelschrijver, hij bracht atmosfeer, treffend dialoog en kleurige taferelen. Hij koos een medewerker waar zijn eigen aanleg te kort schoot../. Het werk van Timmermans bood immer een grote bekoring. Zo heeft hij schitterend het Vlaams toneel bij de menigte populair helpen maken.

    De regie was van Jan Cammans. Het werd één van de meest vertoonde, oorspronkelijke werken in ons land: van 1941 tot 1946 in Vlaanderen 278 maal opgevoerd, waarvan 65 vertoningen doorgingen in 1946. Daarenboven werd de Franse vertaling 9 maal gespeeld. ./. Het toneelwerk van Timmermans behoort tot de meest geliefde van eigen bodem. Was hij niet de begaafde toneelman, de rasechte toneelschrijver, hij bracht atmosfeer, treffend dialoog en kleurige taferelen. Hij koos een medewerker waar zijn eigen aanleg te kort schoot../. Het werk van Timmermans bood immer een grote bekoring. Zo heeft hij schitterend het Vlaams toneel bij de menigte populair helpen maken.
    En hoe werd De Ster in de pers beoordeeld?

    De productie in het seizoen 1949-1950 tijdens de directie van Firmin Mortier, werd geregisseerd door Maurits Balfoort de legendarische maker van de BRT-reeksen Wij heren van Zichem en De vorstinnen van Brugge met decors van Fred Bogaerts. In de rolverdeling: René Bertal (Pietje Vogel, palingvisser), Jos Gevers (Suskewiet, herder) en Robert Marcel (Schrobberbecck, bedelaar). Verder Tine Balder, Maurits Goossens, Denise De Weerdt, Nora Oosterwijk en de piepjonge Bernard Verheyden als het kindeke Jezus. Over deze productie berichtte Bert Van Kerckhoven op maandag 26 december 1949 op de radio na de nieuwsberichten van 19 u: 
    In de week van Kerstmis, vinden de bezoekers in de hal, de verlichte denneboom en brengen de spelers op het toneel een stuk dat aan de gelegenheid is aangepast. De menigvuldige opvoeringen hebben aan de drie hoofdfiguren de bekendheid gegeven van de personages uit de Paradijsvogels. Deze figuren zijn ten andere het best getekend en geven aan de vertolkers nog steeds dankbare speelgelegenheid. Door het opzet zelf - de bekering van het ongelovige Pietje Vogel - verloopt het stuk louter toneelmatig beschouwd, eerder in een anticlimax. Naar het einde toe is er geleidelijk meer atmosfeer dan actie, meer allegorie dan werkelijk gebeuren. Hier wordt dan ook van regie en spelers de grootste inspanning gevergd. Het boeiendst is zeker het 1ste bedrijf met zijn herbergscène en de eerste tocht van de "3 koningen " Gespeeld door het trio Bertal, Gevers en Marcel, krijgt het publiek hier pareltjes van toneelspeelkunst en volkshumor.
    Balfoort bracht dit stemmig spel in goede voorwaarden op het toneel. Er was een verzorgde belichting en er waren mooie kerstliederen, gezongen op band door het mannen- en knapenkoor van OLV ter Sneeuw van Borgerhout. Het was schoon en ontroerend. Er was zaterdag uitbundig succes!

    In Het Volk van 10/01/50 schrijft ene MVH: Timmermans 'gemoedelijke spel zal lang nog, zeer lang op het repertorium van vooraanstaande toneelgezelschappen prijken, om de bekoring welk uit de eenvoud en de ongekunsteldheid ervan straalt!

    In De Volksgazet (z.d.) noteert H.L.: In de vertolking van de schamele 3 koningen uit onze Vlaamse folklore, hadden Robert Marcel, Jos Gevers en René Bertal wat men noemt een kolfje naar hun hand gevonden. Zij bereikten een bewonderenswaardige eenheid en men kan moeilijk zeggen naar wie de voorkeur gaat, want alle drie waren ze schilderachtig grappig, ontroerend en authentiek, in zoverre althans een soortgelijk spel ons van authenticiteit kan laten gewagen.

    Winters schrijft in zijn recensie in Gazet van Antwerpen (z.d.1949): Wij weten dat het een levend prentenboek is, meer een héél mooi en dat het ondanks de lofwaardige bewerking van Veterman geen echt toneel is en wij weten ook heel goed dat er mensen zijn die de geschiedenis kinderachtig vinden.

    Maurits Balfoort had de kerstmislegende van Timmermans en Veterman vol stemming geregisseerd; we hebben slechts een klein bezwaar tegen het toneel in de woning van Pietje Vogel en zouden die liever wat Vlaamser gezien hebben, wat gemoedelijker. Tine Balder, die overigens zeer verdienstelijk speelde, hadden wij liever wat minder demonisch gezien, zelfs voor een vrouwelijke duivel...

    In Het Handelsblad (z.d.1949) meldt ene J.D.S.: het stuk vertoont zwakke gedeelten voor wat de bouw betreft. Het is een te zoeterig iets en de tekst is wat al te zeer voor simpele lieden uitgesponnen van het amateurstoneel. Buitendien kan die eenvoudige symboliek geen vrome kerststemming opwekken. Meer zelfs, die symboliek wordt niet altijd door het theaterpubliek gevat, doordat de goedkope humor en die tussendoor triviale uitdrukkingen des te gretiger door de aanwezigen opgevangen worden. De roluitbeelding was rijk gekleurd en tamelijk goed de Lierse typen benaderend.
    Het succes was uitbundig. 
    Niet iedereen is blijkbaar enthousiast over De Ster.

    We lezen in Het Nieuwsblad (andermaal zonder datum! 1949): De vertolking van René Bertal als Pietje Vogel is een totale mislukking. De heer Bertal speelde zijn Pietje Vogel in zuivere revuestijl en dan liefst zowel zijn dramatische taferelen als alle andere, waarbij wij dan tot onze spijt een volledig tekort aan artistieke verantwoordelijkheid moeten constateren. De heer Robert Marcel als Schrobberbeeck heeft ons echter door zijn meesterlijke prestatie schadeloos gesteld. Hij heeft ons op ontroerende wijze een diep doorleefd en zielig bedelaarke ten tonele gevoerd zoals wij zelden mochten ervaren. De heer Jos Gevers als Suskewiet weet niet volledig het kinderlijk mystieke in zijn rol te ontdekken, maar mag toch op een zeer verdienstelijke prestatie terugkijken.

    De ongezouten mening van Het Pallieterke mag hier niet ontbreken: Meer dan een toneelstuk is De Ster een evocatie van dat specifiek Timmermanse Vlaanderen met zijn zinnelijk mysticisme waar al zoveel over gepraat werd. Die Vlamingen, die kunnen bidden en vloeken in één adem, die de Hemel en z’n heiligen kunnen neerhalen tot hun eigen klein gedoe, en even vertrouwelijk omgaan met de sinten als met de garde-champetter Vlaanderen is ongetwijfeld ook méér en ook anders dan dat. Maar 't is beslist ook dat. En zo gezien is de Ster een welgekomen kerstspel. Welgekomen omdat het iets van eigen mensen en eigen grond is.
    Welgekomen omdat het wijding brengt zonder zeurende predicatie en omdat het, weze het dan ook in schuifkens, simpel vertelt van simpele mensen met simpel sterk geloof Robert Marcel als Schrobberbeeck leek mij wel de beste. René Bertal heeft Pietje Vogel niet helemaal onder de knie gekregen. Het lolliger werk knapte hij wel netjes op, maar toch met trucjes waar te veel van Bertal en te weinig van Pietje Vogel in stak. (aan Jos Gevers werden weinig woorden verspeeld: men nam het hem heel kwalijk dat hij reeds "schampavie" was bij het begin van het derde bedrijf en na de opvoering niet kwam groeten).

    Al de andere rollen zijn episodisch en van zeer ondergeschikt belang. De voornaamste onder hen, en zeker in de regie-opvatting van Maurits Balfoort, is de duivel in zijn dubbele gedaante. Mevrouw Tine Balder en Piet Bergers stonden hier voor in. Eerstgenoemde kon, als de roodharige verleidster, de expressionistische kapriolen van haar eega' s Studio (*) demonstreren en deed dat met de lenigheid van een turnmonitor en de charme van een Esquire pin-up, terwijl Bergers van zijn kant eens dapper kon uitbrullen.
    De dames Cary Fonteyn, Denise De Weerdt en Nora Oosterwijk waren Lieve-vrouwkes die eerder tot een vrij profane devotie opwekten en mevrouw Lombaerts een Maria die om haar geluid- en bewegingsloosheid dient geprezen! Mevrouw Germaine Loosveldt was een potige Polien Pap en Free Waeles een Sint Jozef bij wie Maria -because z'n zaagtoon- het zeker niet plezierig had. Verder gezellig decorwerk vanwege Maurits Goossens, Lode Van Beek, Piet Van den Bosch, René Serval en een onbekende artist van de open-en-toe.

    (*) De echtgenoot van Tine Balder was de geprezen Fred Engelen, acteur, regisseur en vooral befaamd lesgever aan de Studio Herman Teirlinck, instituut voor opleiding in de Dramatische Kunsten in Antwerpen en tegenhanger van de toneelopleiding van het Antwerpse Conservatorium.

    In het seizoen 1953-54 werd liet stuk nogmaals hernomen. Directeur Firmin Mortier schrijft: Een herneming omdat Felix Timmermans in De Ster tot het leven heeft gewekt, al de tegelijk innige en simpele vroomheid, al de poëzie en ook al de naïeve levenslust van eenvoudige mensen. Over dit spel van drie rabauwen hangt, hoe fel het ook in de kleur is gezet, de ontroerende wijding van deernis met de mens en van het geloof in zijn hoge bestemming.
    In de bezetting vinden we opnieuw het trio Bertal, Gevers en Marcel en daarnaast o.a. Jeanne Geldof / Piet Bergers (duivel), Luc Philips (koster), Ketty Van de Poel (OLV van de Stilte) en Suzanne Juchtmans (Maria).

             

    Nog enkele reacties in de pers:
    Het stuk zelf doet het niet meer zo best, èn omdat het, scenisch gezien, vrij onhandig in elkaar gedraaid is, èn omdat de gemiddeld ontwikkelde toeschouwer niet meer zo heel vlot in deze landelijke schijnvroomheid pleegt te trappen. Waarbij komt dat Timmermans' tekst uitermate schraal is en dus werkelijk in de mate van het mogelijke, door de regisseur en de acteurs moet gered worden. Bij de première afgelopen zaterdag bleef de zaal slechts schaars bezet, wat een weinig feestelijke aanblik bood. Regisseur M. Balfoort heeft gered wat er te redden was, en dankzij de smakelijke vertolkingen van een sterk verinnerlijkte Jos Gevers, een grappig-vlotte René Bertal en een prachtige Robert Marcel, werd de nagedachtenis van de auteur van Boerenpsalm geen al te grote schade berokkend.
    Nochtans hebben we op onze stoel over en weer zitten schuiven uit gegeneerdheid voor de acteurs die zulke kinderachtigheden moesten debiteren, doch het deden met een ijver een beter doel waardig. Hoe de andere acteurs ook hun beste beentje voorzetten in kleine, rudimentaire rollen, zij slaagden er niet in de dramatische solden-atmosfeer uit Vlaanderens eerste schouwburg te weren. (H.L. in De Volksgazet)

    Eugeen Winters in Gazet van Antwerpen (21/12/53) is een stuk milder: Voor een ongezellig slecht bezette zaal werd zaterdag door de KNS het bekende En waar de ster bleef stille staan, hernomen. Nochtans is dit werk met al zijn gebreken als toneelstuk, in zijn ontwapenende naïviteit en zijn van kerstwijding doortrokken atmosfeer, kleurig en sappig genoeg om volle zalen te wettigen.

    De gerespecteerde toneelcriticus Maxim Kröjer schreef in Het Handelsblad van 21/12/53: Het gebeuren van dit stuk, hoe naïef ook, blijft ons steeds interesseren. Het noopt ons toe te kijken en te luisteren en het fascineert ons omdat het in iedere Vlaamse mens een snaar beroert die lang blijft natrillen Dat is nu eenmaal het geheim van onze enige Timmermans../. Naar onze mening heeft regisseur Maurits Balfoort het geheel te realistisch gehouden en er ontbraken de wijding en de onmisbare ontroering die ons het fantastisch gebeuren moet doen aanvaarden.

    In de recensie in De Nieuwe Gids (geen auteur) van 21/12/53 lezen we: Het hangt ervan af vanuit welk standpunt men dit werk gaat bekijken. Groots toneel: neen! Schuifjes die aangrijpen en u de innigheid van het Kerstgebeuren, met de nadruk op het wonderlijke eensdeels en de deernis over de lijdende mens anderdeels doen aanvoelen, dan geeft men zich gewonnen Timmermans had die fijne toets een sfeer te treffen, zo diep menselijk zo volks en kleurig, dat men hoe ook gestemd, zich uiteindelijk moet gewonnen geven, getroffen door het fluïdum van zijn visie, zijn sfeer, zijn types. Dat zijn m.i. de elementen die "De Ster" jong en fris houden. Timmermans heeft dit werk ook niet geschreven om groot toneel te maken, waarover de kritiek dan ellenlange artikels en beschouwingen zou kunnen brouwen. Maurits Balfoort heeft dit volkse Kerstspel gehouden in een kleur en een rhythme die het paste. Elk schuifje wordt een beeldeke voor een kerstkaart.
    Het kleurige tafereel bij Pollen Pap, het wonder der H. Familie, de tafereeltjes bij de hut van Suskewiet, waren even zoveel pareltjes van interpretatie en scenische ontroering.
    Er was zelfs een grote ontroering bij het publiek bij de dood van Suskewiet.

    Tot slot de visie van ene Locant in De Standaard van 21 /12/53: De voorstelling werd zo een beetje van uit de verte ineen getimmerd. Dat is niet zozeer de schuld van de regisseur Balfoort, als wel van de individuele prestaties van sommige leden van het gezelschap, die niet voldoende gevoel voor de vroomheid en de poëtische inslag van dit succesrijke kerststuk aan de dag hebben gelegd. Wij moeten herhalen dat René Bertal als Pietje Vogel geen ogenblik de wijding van het stuk ondergaat en aan zijn personage een gestalte verleent, die bezwaarlijk is te aanvaarden. Bertal, evenals Jos Gevers als Suskewiet trouwens, speelt die rol met een nuchterheid en een realisme die deze kerstlegende niet verdraagt en die ons geen ogenblik kan doen geloven aan de folkloristische kerstlegende. Suskewiet wordt naar ons gevoelen al te verstandig en te toneelmatig onder de schijnwerper gebracht. Gevers slaagt er niet in de ontroerende eenvoud van deze schoon-kinderlijke figuur te belichten. We willen echter aan Robert Marcel als Schrobberbeeck geen lof onthouden.

    Hier hadden we werkelijk met de bedelaar van Felix Timmermans te doen!

    **********

    23-01-2021 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    22-01-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gaston Durnez Exclusief - Etienne Van Neygen

    GASTON DURNEZ EXCLUSIEF OVER ZIJN GROTE TIMMERMANS-BIOGRAFIE

    Door Etienne Van Neygen uit  Tertio – 25/10/2000

    "Ook ik zag de zon zinken als een goudvis"

    Nee, Timmermans was geen simpel manneke dat folkloristische verhalen in het Liers schreef. Hij was een filosofisch geïnteresseerd en belezen man. Diepgelovig ook, met een verrassend modern godsbeeld. En achter zijn werk steekt veel meer dan algemeen werd en wordt gedacht. Een held was hij niet tijdens de oorlog, maar ook geen vriend van de nazi's. Trouwens, zijn succes in Duitsland dateert van lang vóór die nazi's er aan de macht kwamen.
    Dat blijkt uit de lijvige biografie Felix Timmermans door Tertio-columnist Gaston Durnez, die eerstdaags verschijnt bij uitgeverij Lannoo.
    "God ontdekken is zo gemakkelijk als een ei rechtzetten. Columbus vaarde rechtdoor, altijd rechtdoor en hij kwam  in Amerika uit, gij moet naar binnen varen, altijd naar binnen varen, recht door, en alles laten liggen, bijzijds, en ge zult er God vinden." De laatste regels die Timmermans schreef, kort voor zijn dood, uit de beginhoofdstukken van een roman over Jan Van Eyck.


    Gaston Durnez maakt er geen geheim van, hij heeft de jongste jaren intens met zijn' auteur meegeleefd: "Tijdens het werken aan de biografie is mijn bewondering, ja mijn eerbied voor de artiest en de mens Timmermans toegenomen en verdiept. Er zit veel meer achter zijn werk dan veelal wordt gedacht. Doordat ik een aantal dingen moest analyseren en beschrijven, ben ik mij daar meer dan ooit bewust van geworden. Vooral wie hem niet heeft gelezen, ziet hem als een heimatschrijver, een folkloristisch verteller.
    Dat was hij ook, maar hij was veel meer dan dat. 'Heimatschrijver' is wel geen scheldwoord, maar je kunt toch niet zeggen dat een boek als De harp van Sint-Franciscus een heimatroman is."

    De Timmermans-biograaf  wilde in Lier worden geïnterviewd. "Want daar speelt het grootste deel van mijn verhaal zich af," zei hij me aan de telefoon. Daar werd Timmermans geboren in 1886, bracht hij bijna zijn hele leven door, daar alleen kon hij schrijven en daar overleed hij in 1947. En... daar woonde ook zijn biograaf twaalf jaar. We ontmoetten elkaar in een herberg aan de Grote Markt, in het zaaltje waar het Timmermansgenootschap, mede gesticht door Durnez, vergadert.

         

    De liefde van Gaston Durnez (° 1928) voor 'de Fee' dateert van in zijn vroege jeugd in het Brabantse Asse. "Mijn oudtante en pleegmoeder kon prachtig zingen, voordragen en vertellen.
    Zij bracht mij de liefde bij voor onze Vlaamse dichters en vertellers, onze 'Vlaamse koppen'. Onder haar invloed ging ik al vroeg lezen en het liefst boeken voor volwassenen. Maar Pallieter heb ik 'van horen vertellen' ontdekt,'' lacht Durnez. "Ik hoorde mijn pleegmoeder er giechelend indrukken over uitwisselen met een buurvrouw. Waarschijnlijk is Pallieter het eerste boek dat ik van Timmermans las. Dat moet rond mijn veertiende zijn geweest. Ik begreep niet alles, maar ik voelde toen toch dat ik iets geweldigs in handen had.
    Toen ik vijftien was - nog tijdens de oorlog dus - heb ik Boerenpsalm gelezen. Acht frank kostte het boekje. Daar heb ik voor moeten sparen. Ik was bij de lectuur wel wat geschokt door bepaalde beelden die ik niet gewoon was. Maar het was een prachtig boek. Wel niet zijn beste, hoor. Hét boek van Timmermans blijft voor mij Pallieter Ik heb daar altijd ruzie over met mijn vrienden van het Timmermansgenootschap.
    Ik vind Pallieter origineler dan Boerenpsalm, dat meer paste in de boerenmystiek van de jaren dertig en dat ook schatplichtig is aan Walschap. Maar ik wijs het natuurlijk niet af. Pallieter is ook een grotere taalschepping.
    Mijn andere lievelingstitels zijn Juffrouw Symforosa en Ik zag Cecilia komen."

    Bent u sindsdien Timmermans blijven lezen en herlezen?
    "Nee. Vanaf mijn twintigste, toen ik in de journalistiek stapte, verdween hij jaren uit mijn blikveld. Niet dat ik hem niet meer goed vond, maar ik ging op in de naoorlogse wereld, ontdekte een andere literatuur en een andere manier van schrijven. En ja, op zeker moment ga je hem weer smaken.
    Zijn zoon Gommaar zei me eens: 'Je moet een zekere leeftijd hebben om ons vader te appreciëren.' Dat klopt."

    Heeft Timmermans u als journalist beïnvloed?
    "Ja zeker. Als je de moed hebt om mijn cursiefjesbundels door te nemen, merk je dat duidelijk. Hij heeft mij leren kijken naar sprekende details. Ik heb veel geleerd van Minnekepoes - zijn vakantiedagboek ontstaan in 1939 en uitgegeven tijdens de oorlog, — een buitengewoon geestig boekje. Er staan schitterende typeringen en prachtige staaltjes van taalhumor in."
    Timmermans heeft uw blik gericht... "Ja, dat is het kenmerk van een groot schrijven hij dwingt je de wereld te bekijken zoals hij hem heeft gezien. Het mooiste voorbeeld is de zin die Frans Verleyen als titel aan zijn Timmermans-boekje meegaf: 'De zon was gezonken als een goudvis'. Tien jaar geleden was ik met mijn vrouw in Assisi. Wij stonden rond vijf uur op de plek dichtbij de grot waar Franciscus sliep, en inderdaad de zon zonk en daar lag een goudvis. Ik zeg: verdraaid, Timmermans stond hier en heeft dat gezien."

    U heeft uw boek de eenvoudigst mogelijke titel gegeven: Felix Timmermans. Een biografie.
    "Ik dacht eerst aan de titel: Het Belofteland, herberg. Het beeld van het beloofde land keert in Timmermans' werk vaak terug: het verwijst op de eerste plaats naar Lier, maar het komt ook in zijn dichtbundel Adagio voor in een religieuze betekenis. En onmiddellijk na dat mooie beeld volgt dan de volkse sfeer van de herberg.
    Helemaal in de geest van Timmermans, dacht ik: hij neemt eerst een hoge vlucht en daalt dan bruusk af.
    Maar Lieven Sercu van uitgeverij Lannoo zei: Je hebt dat beeld niet nodig. De naam Timmermans op zichzelf roept al genoeg beelden en kleuren op.' Ik heb hem gelijk gegeven. En we waren het er ook over eens dat het een biografie moest worden, op zijn Engels. En niet de biografie, zoals in Frankrijk.
    We laten nog ruimte voor andere biografen." Wat voor biografie wou u schrijven?

    "Ik wou Timmermans zo goed mogelijk portretteren, zoals ik hem zie. Ik geef dus eerst en vooral de feiten. Maar zelfs als alle feiten kloppen, heb je nog geen goede biografie: je moet de geest van je figuur proberen te vatten. En dat is een kwestie van stijl en compositie. Of ik daarin ben geslaagd, moet de lezer uitmaken.
    Ik wou ook ingaan tegen het vooroordeel dat Timmermans een oubollig schrijver uit een voorbije wereld is. Natuurlijk is zijn tijd voorbij. Maar dat geldt ook voor Streuvels en voor Dostojevski. En natuurlijk moet je als lezer bereid zijn om zijn wereld binnen te treden. Dat geldt voor elke grote schrijver.
    Neem nu zo'n werk als De pastoor uit de bloeiende wijngaard, op het eerste gezicht een melodrama over een meisje dat een ongelovige jongen liefheeft. Ze mag van haar vader niet met hem trouwen. Met de hulp van de pastoor proberen ze die jongen te bekeren, maar dat lukt niet. En het meisje sterft van verdriet.
    Wie sterft er vandaag nog van liefdesverdriet, zeggen wij dan... Maar goed, dat vinden wij dus iets van vroeger. En dus kunnen wij het boek lezen zoals Timmermans het bedoelde: als een bekeringsroman. Niet in de eerste plaats de bekering van die jongen, maar wel die van de pastoor die zo geniet van zijn wijnkelder. Hij beseft dat zijn leven zonder offer is geweest. Dat was voor de jaren twintig een zeer vooruitstrevende gedachte in de katholieke wereld van toen."

    Wat maakt Timmermans voor u zo bijzonder?
    "Zijn buitentijdse poëzie. Je hebt er een antenne voor of niet. En een behoorlijk aantal mensen blijkt die toch te hebben als je kijkt naar het succes van de Davidsfondsuitgave van het bijna volledig oeuvre. Een aantal mensen heeft die antenne niet, maar ze kunnen ze misschien krijgen. Denk maar aan Frans Verleyen. Die heeft overigens ook heel revelerend geschreven over Timmermans' taal door ze te vergelijken met die van Claus.
    Het gaat in beide gevallen om een geslaagde kunsttaal. Wie het best, het diepst over hem heeft geschreven is Albert Westerlinck in zijn boekje De innerlijke Timmermans?

    Timmermans is nog steeds onze meest vertaalde schrijver. Vooral in de Duitstalige landen had hij succes.
    "Zijn eerste successen heeft hij in Nederland geboekt. Timmermans is in Nederland gemaakt... en ja, ook gekraakt. Maar inderdaad, hij heeft in Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland veel succes gehad. Dat succes dateert wel van lang voor het nazisme en het is vooral opgebouwd door mensen die niet in de nazi-beweging zijn terechtgekomen.
    Timmermans was vreemd aan de nazi-ideologie. De hitlerianen hebben wel een aantal kunstenaars geduld en gepoogd te misbruiken. In Duitsland onder andere Ernst Wiechert, die Timmermans kende en hoogschatte.
    Ik ga in mijn boek uitvoerig op hem in om de sfeer in zo'n totalitair land weer te geven. Die man, een protestant, distantieerde zich van de bloedtheorie maar bepleitte wel een bodemliteratuur, een literatuur die met de grond is verbonden. De nazi's hebben geprobeerd om hem te gebruiken, maar hij distantieerde zich in die mate dat hij in 1938 een paar maand in Buchenwald werd opgesloten.
    Na zijn vrijlating werd hij door Goebbels ontboden en met de dood bedreigd. Toch heeft Wiechert nog een boek geschreven - dat uitgegeven werd! - dat helemaal tegen de nazi-ideologie inging: Das einfache leben.
    En Timmermans kreeg dat van hem cadeau. Hoe was die uitgave mogelijk? Omdat er in nazi-Duitsland onenigheid was tussen het Propagandaministerie en de fanatiekste nazi's rond Rosenberg.
    Het Propagandaministerie zag de mogelijkheid mensen als Wiechert nog te gebruiken, ook als waarschuwing voor andere schrijvers."

    Hoe zou u Timmermans' houding tijdens de oorlog samenvatten?
    "Timmermans was — zoals de meeste mensen - geen verzetsman, maar hij was wel fundamenteel democratisch en pacifistisch ingesteld. Als oud-activist was hij een Vlaams-nationalist gebleven, maar hij ijverde al lang vóór de Tweede Wereldoorlog voor samenwerking van alle Vlaamsgezinden. In de jaren '30 was hij vaak het mikpunt van radicalen. Die vonden hem te katholiek en te gematigd. Hij is nooit lid van het VNV geweest, heeft bij het begin van de oorlog zelfs niet de oproep van de Eenheidsbeweging getekend.
    Hij was wel bereid tot een zekere vorm van culturele collaboratie. Maar daardoor heeft hij ook heel wat joden en andere gezochte personen kunnen helpen om aan de bezetter te ontkomen.
    In 1942 durfde hij de Duitse Rembrandtprijs niet te weigeren. Hij heeft daartoe niet de gelegenheid, en misschien ook niet de moed en de kracht gehad. Vergeet niet: hij was toen al zwaar ziek. Heeft hij ook gedacht aan wat zijn vriend Ernst Wiechert was overkomen? Ik heb me dat afgevraagd.
    Waarschijnlijk heeft hij die prijs ook beschouwd als een compensatie voor het vele geld dat hij nog in Duitsland had staan."

    Over Timmermans' geloof schrijft u dat het zich in de loop van zijn leven heeft verdiept.
    Maar toen ik Pallieter herlas, vond ik het bij momenten heidens of pantheïstisch.
    "Er zit in Pallieter inderdaad iets heidens, hoezeer Timmermans dat ook heeft geloochend. Maar hij was tijdens het schrijven aan dat boek nog aan het groeien als artiest. Er bestaan van Pallieter zes versies, samen vijf kilo. Professor August Keersmaekers heeft ze vergeleken. De eerste versie is een antiburgerlijk boek dat met alles en nog wat spot en dat soms een vulgaire woordenschat hanteert. Dat was natuurlijk een verheerlijking van het leven na zijn grote religieuze crisis, maar ook een reactie tegen de wereld van zijn ouders.
    Maar Timmermans heeft dat afgezwakt. Keersmaekers wijst op de grote rol van zijn vrouw Marieke daarin.
    En vlak daarna schrijft hij Het kindeke Jezus in Vlaanderen en Juffrouw Symforosa"

    In Het Kindeke en ook in Boerenpsalm vind je een mengeling van geloof en bijgeloof.
    Je vraagt je soms af of Timmermans bijgelovig was.
    "Bijgeloof hoort bij de wereld die hij oproept, het Lier van vóór de Eerste Wereldoorlog, een voorbije wereld dus die nog doorwerkte. Ik heb ook nog dergelijke verhalen horen vertellen. Ik denk dus niet dat Timmermans bijgelovig was. Zijn dochter Lia beaamt dat overigens. Maar hij had wel een zekere mate van volksgeloof: hij kon opgaan in processies en bedevaarten. En hij had een kinderlijk geloof in Onze-Lieve-Vrouw. Ik heb in mijn boek een ongepubliceerde litanie opgenomen, een mooie tekst, waarin hij zegt: 'ik heb altijd geprobeerd u te pas te brengen in mijn werk'."

    Toch noemt u Timmermans' geloof opvallend modern voor zijn tijd.
    "Ik spreek in mijn boek van een 'medemenselijk geloof'. Neem nu wat hij in Cecilia schrijft: 'Ge kunt God beluisteren in elkanders ogen.' Verrassend modern is wat het hoofdpersonage van hetzelfde boek zegt: 'God aan het kruis verstaat mij wel. Hij beziet mij met een oog vol goede wil, maar hulpeloos.' Dat is een wreed modern gevoel in een tekst uit 1936: de machteloze god. Dat heb ik bij moderne theologen gelezen en halfbegrepen...
    Mijn vriend, de theoloog Herman Mertens verwijst naar Ricoeurs begrip 'deuxième naivité'. Maar ik hou eigenlijk niet zo van dat woord naivité met betrekking tot Timmermans' geloof. Iemand die de grote mystici las, noem ik niet graag naïef.
    Er is ook die bekende tekening van het boertje dat doedelzak speelt, en daaronder het zinnetje: 'En toch.' Dat betekent zoiets als: God is onbegrijpelijk, het leven is onbegrijpelijk, maar ik zal voortdoen, ik zal voort muziek maken. Dat is toch maar een mager geloof, niet? Maar op het einde van zijn leven, doodziek, schrijft hij dan weer dat mooie gedicht uit Adagio, waarmee ik ook mijn boek besluit:

    De kern van alle dingen
    is stil en eindeloos.
    Alleen de dingen zingen.
    Ons lied is kort en broos.

    En donker zingt mijn bloed
    van heimwee zwaar doorwogen.
    Ik zeil langs regenbogen
    Gods stilte tegemoet.

    ****************

    22-01-2021 om 11:17 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    21-01-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vlaamser dan Vlaams. - Hans Avontuur

     Vlaamser dan Vlaams.
    Gommaar Timmermans: "Vaders boeken herleven als ik door Lier kuier"

    Door Hans Avontuur uit het Algemeen Dagblad van 12/05/1990

    Lier — 'Waar de drie kronkelende Nethen een zilveren knoop leggen; plots het spekbuikige, overvloed-hoornige Brabant zich scheidt van 't mijmerend,magere Kempenland, daar is het.'

    Met dit palet van woorden begint de Vlaamse schrijver Felix Timmermans zijn boek Schoon Lier; een ode aan het zoete stadje waar hij in 1886 werd geboren en zestig jaar later overleed.
    Wat is er na al die jaren over van die kleine plaats aan de drie riviertjes Neten (Grote, Kleine en Binnen Nete)? Ze ligt amper een uur rijden van Breda. Ze had witte huisjes, rode daken, tuintjes, torentjes en markante mensen, zoals Timmermans dat in 1925 uit zijn jeugdherinneringen optekende.

    Wat is er over van de 'dromende heide, de donkere bossen en de malse veldtapijten waar de Nethens langs weerskanten blinkend doorheen schieten'?

    GEMOEDELIJK
    In een gemoedelijk café aan de voet van de beroemde Zimmer-toren, waarin de bescheiden horlogemaker Louis Zimmer in de jaren dertig een planetarium en vele uurwerken plaatste die onder meer jaargetijden, waterstand en weekdagen aanduiden, geeft de nu 59-jarige zoon van Felix Timmermans, Gommaar, een kortcryptisch antwoord: "Er is veel weg en er is veel gebleven."
    Hij heeft gelijk. Twee wereldoorlogen sloegen diepe wonden in het doorleefde stadsgezicht van Lier. En later waren het de Lierenaars zelf die historische panden sloopten en er nieuwe, niet altijd even mooie, voor in de plaats zetten.
    Maar toch zijn het de oude gevels die het zonnige Netestadje uit de boeken van Timmermans nog altijd intimiteit en charme geven. Met een prachtig begijnhof als een oase van rust in het levendig centrum waar winkels, cafés en terrasjes zich aaneenschakelen.

    "Als ik door de stad kuier, moet ik vaak aan boeken van mijn vader denken", zegt Gommaar.
    "Veel verhalen spelen zich hier af en vele decors van toen zijn bewaard gebleven.

         

    Zo is de Mosdijk bij de Vismarkt nog precies als in pa's boek Anna-Marie. In mijn fantasie herleeft er keer op keer de tijd van vroeger. Die oude huisjes voeren me terug naar de 19de eeuw, waarin vader de onmogelijke liefde tussen Anna-Marie en de getrouwde Corenhemel plaatste."

    Ook het begijnhof, de St. Gummarustoren, de Netedijk, de smalle met kasseien beklede straatjes en het stadhuis op de fors uitgevallen Grote Markt met zijn Belforttoren, bepalen nog altijd het gezicht van de plaats die door Timmermans 'de Vlaamste stad van Vlaanderen' en 'Lierke Plezierke' werd genoemd.

    Een stad waar het leven goed is; waar vandaag wordt geleefd en morgen wordt gezorgd.

    Die lichte levensopvatting, genieten van het moment, sloot de schrijver zelf pas in zijn hart toen hij als knaap ernstig ziek was. Op de drempel van de dood zag de eerst zo pessimistische jongeman in, dat het bestaan eigenlijk zo eenvoudig was. 'Het moeilijke van 't leven is er de simpelheid van te vinden.'
    Eenmaal hersteld, schreef hij 'Pallieter'; een boek over een levensgenieter pur sang. Het maakte hem èn Lier — daar speelt het verhaal zich af— over de hele wereld beroemd.
    Van heinde en verre kwamen en komen mensen kijken naar de bossen, het water en het eigenzinnige provinciestadje waar de onverbeterlijke Pallieter met gulzige teugen van het leven genoot.

    TE MOOI
    "In het begin zijn veel bezoekers vaak diep teleurgesteld", weet Gommaar. "De mensen vergeten dat vader alles wat mooier en kleurrijker maakte, dan het in werkelijkheid was. Als je vanaf de Netedijk op de begijnenbossen kijkt, zien ze er oneindig groot uit. En zo beleefde vader dat ook. Maar in feite houden ze na honderd meter op. Dat kun je vanaf de dijk niet zien."
    Behalve Timmermans lieten ook andere kunstenaars — onder wie de schrijvers Tony Bergmann en Jozef Arras en de schilders Isidoor Opsomer, Oscar van Rompay en de ons welbekende Anton Pieck — zich door Lier inspireren. Vooral het in 1216 gestichte begijnhof werd bezongen en veelvuldig op linnen gezet.

    Het hof, dat tot de grotere van België hoort, is een stadje in een stad met smalle straatjes, piepkleine 17de en 18de eeuwse huisjes en een eigen kerk uit 1664. Vroeger leefden hier begijntjes; ongehuwde dames die hun leven aan God wijdden door zieken en bejaarden te verzorgen. Nu wonen er burgers.
    Het begijnhof, gedecoreerd met oude waterpompjes, een tapijt van kasseien, de staties van een openbare kruisweg en met bloemen en gordijntjes aangeklede vensters, is net als de meeste andere bezienswaardigheden in Lier opgenomen in het vijf kilometer lange Timmermanspad.
    Het begint op de imposante Grote Markt waar het stadhuis (1740-1745), de hersenpan van de stad, en de Belforttoren in het oog springen en de gevels van oude gildehuizen aan Amsterdam doen denken.

    De grootste attractie, de Zimmer-toren en het Zimmer-paviljoen aan een vlakbij gelegen plein, dankt Lier aan Louis Zimmer (1888-1970). Hij bouwde in 1930 in de oude Corneliustoren een astronomisch uurwerk, waarop onder meer de stand van de planeten is af te lezen, en maakte voor de wereldtentoonstelling in Brussel (1935) een klok met 93 wijzerplaten: de Wonderklok. Nadat het uurwerk jaren 'zoek' was geweest na een expositie in de Verenigde Staten, werd het in 1960 in een speciaal daarvoor gebouwd paviljoen geplaatst; naast de toren.
    Al eeuwenlang is Lier een bekoorlijk stadje. Maar het zogenoemd 'Liers Klaverblad van vier' — de schrijver Felix Timmermans, de schilder Isidoor Opsomer, de kunstsmid Lodewijk van Boeckel en Louis Zimmer — gaf er in de eerste helft van deze eeuw bekendheid aan.
    Alle vier leven ze voort: Zimmer in zijn toren en paviljoen en de anderen in het 'Hof van Geetruyen' dat als museum dienst doet. Alleen de Binnen Nete scheidt de twee musea van elkaar.

      

    PALING
    "Vroeger zat de rivier nog vol paling en andere vissoorten", zegt Gommaar, de zoon van Felix Timmermans die zelf onder de naam 'GoT' ook verdienstelijk schrijft en tekent.
    "De paling werd toen gestoken. Vissers haalden ze met een soort klem zo uit het water. Er zou zelfs een visser zijn geweest die zijn neus dichtkneep en al wandelend over de bodem van de Nete zijn werk deed!

    Ge ziet wel, da'k goe naar de vertelsels van mijn vader heb geluisterd."

    ********


    Het 30.000 inwoners tellende Lier ligt op een uurtje rijden van Breda tussen Antwerpen en Mechelen.

    De stad, met specialiteiten als Lierse Vlaaikes, Caves Bier en Lierse kant, is eenvoudig te bereiken over de A1 (E19) Breda-Antwerpen en vervolgens richting Luik over de A13. De afslag Lier staat aangegeven.


     

    21-01-2021 om 15:07 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    20-01-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans en Averbode - G.J. Gorissen

    Felix Timmermans en Averbode

    Door G.J. Gorissen – Averbode, driemaandelijks tijdschrift 1986.

    Een bloem uit Gods hand.
    "Er zijn mensen die als bloemen uit Gods handen over de muur van de wereld vallen en daar hun goede geur verspreiden." Dat zegt De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt. Die woorden kunnen wij op de auteur van dat boek toepassen.
    Op 5 juli 1886 viel Felix Timmermans uit Gods handen, als een bloem over de muur van de wereld en verspreidt ook nu nog een goede geur.

    Heel Vlaanderen herdenkt dit jaar het eeuwfeest van de geboorte van Felix Timmermans, zoals verleden jaar Ernest Claes over heel het land herdacht werd. In dagbladen en tijdschriften wordt zijn persoonlijkheid belicht, zijn leven verhaald en zijn verdiensten als schrijver, dichter, tekenaar en schilder terug in herinnering gebracht.
    Omwille van zijn liefde tot de abdij en deze streek, die hem voor sommige werken inspireerde, willen wij een poging doen om de contacten die Felix Timmermans had met Averbode, te reconstrueren. Daar ik hem zelf nooit heb ontmoet, moeten de gegevens samengeraapt worden, als blaadjes van een bloem. Ik ben er me bewust van, dat er heel wat blaadjes reeds weggeblazen zijn en onvindbaar.
    Ik hoop dat het toch mogelijk is met het vergaarde een compositie te maken, die iets van die goede geur van de bloem bewaart en anderen aanspoort om naar de verloren blaadjes op zoek te gaan.

    Groeitijd – Zoektijd.
    Als dertiende kind in het gezin van Gommaar Timmermans en Angelina Van Nueten, die in Lier een kleine kanthandel uitbaatten, groeide hij niet op in weelde. Vlug toonde hij grote begaafdheid voor tekenen en schilderen, maar in de school deed hij het danig slecht. Hij bleef er slechts tot zijn veertiende jaar. Ondertussen had hij wel de kans om in de stedelijke academie te Lier lessen in tekenen en schilderen te volgen.
    Vanaf zijn twaalfde jaar tekende hij negerkoppen van Rubens na. Bij een bezoek aan Antwerpen ontdekte hij Pieter Breugel, die in het Vlaamse landschap, tussen het leven van ons volk, het evangelieverhaal vertelde.
    Die indruk liet hem niet meer los.

    De jonge Timmermans was iemand die vriendschap broodnodig had. Hij zag met grote bewondering op naar de jonge kunstschilder Raymond de la Haye, die na twee jaar legerdienst in Lier was teruggekeerd. Hij opende voor de verblufte Fé een nieuwe wereld van kunst, literatuur, godsdienstig zoeken.
    Hij verdiepte zich met zijn vriend in occultisme, astrologie, theosofie.
    Hij kon het niet verwerken. Zijn gedichten en verhalen uit die periode dragen de sporen van twijfel en levensangst. Een andere vriend werd reeds heel vroeg het beenhouwerszoontje Renaat Veremans van achter de hoek. Wat later ook de kunstschilder Flor Van Reeth, die op het begijnhof te Lier inspiratie zocht.
    In die twee vrienden vond hij zijn "bruurs", kunstenaars met zeer verschillend temperament, maar met éénzelfde bezieling.
    Flor van Reeth probeerde hem tot innerlijke rust te brengen. Hij nam hem mee naar de trappisten te Achel.
    In plaats van los te komen uit de beklemming schreef hij er een van zijn lugubere novellen, die later opgenomen werd in zijn werk Schemeringen van de Dood.

    Ondertussen had hij onder de naam Polleke van Mehr gedichten gepubliceerd in Lier Vooruit, waarvan er in 1907 - 24 gebundeld werden als nieuwjaarsgeschenk voor de trouwe klanten van de uitgeverij. Het waren korte beschrijvingen, schilderijtjes in verzen. Van 1906 tot 1910 drukte hij zijn sombere gemoedsgesteltenissen uit en zijn geestelijke ontreddering. Ze werden in verscheidene tijdschriften opgenomen.
    Samen met Antoon Thiry schreef hij Begijnhofsproken, die pas in 1912 verschenen, nadat Schemeringen van de Dood al in 1910 van de pers gekomen was. Dit laatste was een reeks lugubere novellen met de dood in de hoofdrol. Deze publikaties sloten de eerste periode van zijn werk af.
    (De hier aangehaalde gegevens zijn samengelezen uit Felix Timmermans door José de Ceulaer in de reeks Ontmoetingen-Desclée De Brouwer 1959)

    Bloeitijd
    In 1911 onderging Felix Timmermans in Leuven een lichte operatie en kwam zo goed als genezen naar Lier terug. Maar er kwamen verwikkelingen. Hij werd in Lier in de kliniek opgenomen. Hij bleef lange tijd tussen leven en dood hangen, werd bediend. "Ik voelde dat ik niets meer had te doen dan mijn asem uit te blazen, maar ik deed het niet.''
    Plots ontdekte hij de weldaad van het leven. Hij verlangde hevig naar de zon, de bomen, de velden, de Nete, de natuur. Zuster Dymphna, die hem verzorgde, bracht een bloempot met twee hyacinten in, een roze en een blauwe. Een straal zon viel binnen door het gordijn op de bloemen.
    Hij bekeek ze vol bewondering voor God, die iets van zijn schoonheid had gelegd in iedere bloem. Zijn twijfel over God was weg. Hij ontdekte in de schepping en in de mens de vonk van God, hij verlangde te leven, te zien, te bewonderen. Die twee hyacinten van zuster Dymphna werden het zaad van zijn Pallieter.
    (Naar Mijn Vader door Lia Timmermans, Desclée De Brouwer 1951)

    Tijdens de oorlog, in 1916 verscheen Pallieter in Nederland en veroverde heel snel gans Europa door vertalingen in het Duits, Frans, Engels, Zweeds, Tsjechisch, Italiaans. De naam Timmermans werd een begrip.
    Ondertussen werkte het evangelie van de vreugde aanstekelijk op zijn vrienden, die op slag bekeerd waren van hun neigingen naar occultisme, theosofie en zwaarmoedigheid. De "bruurs" Timmermans, Veremans, Van Reeth, ontmoetten elkaar veelvuldiger om samen te bewonderen en elkaar aan te moedigen tot vreugde, gegrondvest in diep geloof in God en uitgedragen in de kunst. Toen Timmermans in 1920 terugkeerde uit Nederland, waar hij zich omwille van zijn activisme had moeten terugtrekken, nam Renaat Veremans hem mee naar Averbode. Ondertussen waren Het Kindeke Jezus in Vlaanderen en De Zeer Schone Uren van Juffrouw Symforosa, Begijntje al verschenen en werkte hij aan De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt.

    De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt en Averbode.
    Zowel Renaat Veremans (Herinneringen aan Felix Timmermans) als Lia Timmermans (Mijn Vader) vertellen over de Goede Vrijdag van 1921. "De Goede Vrijdag van het jaar 1921 zal ik heel mijn leven gedenken omdat die dag het schone boek De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt ontstond.'

    De drie "bruurs" waren samengekomen te Lier. Ze gingen in de richting van Emblem. Te Lisp woonde een zuster van de Fé in een schoon wit landhuis. Hij wilde hun enige van zijn laatste tekeningen laten zien die daar hingen. De schoonbroer schonk hun een glas geus. Dan trokken ze naar de Allierse kapel, die daar enige meters vandaan stond. Renaat Veremans speelde enkele maten muziek op het harmonium dat daar stond.
    Toen ze buiten kwamen, werd geen woord gezegd. Na enige stappen hield Felix Timmermans zijn vrienden tegen: "Flor en René, van deze Goede-Vrijdagsamenkomst moet iets overblijven. We moeten alle drie iets maken".
    Ze hielden woord: Flor Van Reeth ontwierp de H. Geestkerk, Renaat Veremans schreef zijn Franciscusmis en Timmermans begon het boek: De Pastoor uit den Bloeyenden Wijnqaerdt.

    De Fé, met half gesloten ogen bezag dit alles, zoals gewoonlijk met de ogen van een schilder. Hier, in die schone omgeving moet Leontientje gebeden hebben voor de bekering van Isidoor. In mijn verbeelding moet hier het Allierse kapelletje staan, zodat wanneer Mieke de kosteresse een venster opzet, men de kerk van Scherpenheuvel kan zien. Dezelfde dag gingen we naar Aarschot waar Flor Van Reeth ons naar de kerk zou brengen voor een oud schilderij De ware Wijngaerdt Christi. Al wat op die schilderij afgebeeld stond tekende de Fé nauwkeurig op in zijn notaboekje.
    Zo is het boek ontstaan. Het land waar het gebeurde is Zichem en Averbode..."
    (Herinneringen aan Felix Timmermans blz. 59-61)

    Wij citeren uit het boek van Felix Timmermans: "De kapel van Onze Lieve Vrouw der vijf Fonteijnen of der vijf wondekens van Jezus, zit wit op den heuvel, in een vierkant van gesneden lindebomen. Het huizeken van de kosteres is er vlak tegenaan geplakt, en zijn dak maakt deel uit van het schaliëndak der kapel.
    Ze staat er hoog en eenzaam en het handsgrote torenhaantje ziet glanzend over de malse valleien. Langs de bossen en de velden, witte dorpen en verre steden, en als het zich omdraait ziet het de heuvelen van Brabant, een rustige golving van koren en mast, met in de verte bij klaar weer de blauwe profielen van Scherpenheuvel en Averbodes heiligdom.

    … "Heel het land zingt van Haar luister. Het is het land van Onze Lieve Vrouwe. Heel het land vertelt van Haar goedheid; in de torens, in de beeldekens die aan de bomen hangen, aan de wegen of op de kasten en de schouwen der nederige mensen staan, en schemeren in de alkoven. Zij is het brood van ons hart.
    Wij willen lijk kinderen onder haren moedermantel staan.
    … die van Averbode, Hanswijck, Hakendover, die uit Limburg, die van de zee, ja die uit andere landen... zullen hun hoofd uwaarts keren en luisteren naar uw woorden."
    … "En van alle Lieve Vrouwen voelt Leontientje de ogen naar haar ziel gericht, die van Zoeten Troost... die van Scherpenheuvel, Averbode en van alle bomen en huizen."

    De Pelgrim
    Na die Goede Vrijdag 1921 in het Allierse kapelleke was de gedachte in Timmermans gegroeid, de katholieke Vlaamse kunstenaars samen te voegen tot een groep, die aan hetzelfde zeel zou trekken. In april 1924 waren Flor Van Reeth en Felix Timmermans in het Ruusbroechuisje van Ernest Van der Hallen in het begijnhof te Lier samen. Daar zei Felix Timmermans: "Laat ons met ons gedrieën vandaag beginnen en samen pelgrimeren naar de ideale Schoonheid".
    Meteen had de groep een voor hen veelzeggende naam: De Pelgrim.

    Ze zouden zich inzetten voor de bevordering van de religieuze kunst en een poging doen om hun kunstbroeders, die katholiek en Vlaams waren te bundelen. De drie stichters gingen dadelijk aan het werk met fantasie en liefde. De kern zou uit twaalf bestaan, omdat Jezus twaalf apostelen koos. Ze waren akkoord dat Renaat Veremans er zeker bij moest zijn.

    De twaalf kern-pelgrims waren: Herman Deckers, Frans Delbeke, Emiel Valvekens (norbertijn van Averbode), Dom Gregorius De Wit (O.S.B.), Ernest Van der Hallen, Felix Timmermans, Anton van de Velde, Flor Van Reeth, Dirk Van Sina, Renaat Veremans, Gerard Walschap en Eugeen Yoors.
    Flor van Reeth vertelde: "Wij zijn nadien naar Averbode getrokken. Daar vonden wij veel steun. We waren er echt welkom. Ik begon er mijn plannen te vertellen om een grotere vereniging van christelijke kunstenaars op te richten. Pater Miel Valvekens heeft naar mij geluisterd.
    Dat is zijn grote kwaliteit: die kon naar iemand luisteren".
    (Tijdschrift Averbode, nr. 3 en nr. 4 van 1974: Flor Van Reeth, de laatste der pelgrims, doet een hele tijd herleven door Bart Mesotten).

    Confrater Emiel Valvekens heeft inderdaad een grote rol gespeeld in de oprichting van de Pelgrimbeweging.
    Flor Van Reeth noemde hem "onze proost" en toen E. Valvekens de vraag stelde naar een voorzitter toe, antwoordde Van Reeth: "Dat is Christus in het tabernakel"!
    De eigenlijke stichtingsvergadering had in Merksplas in 1924 plaats onder de leiding van Emiel Valvekens.
    Als secretaris werd Herman Deckers aangesteld, die een vast lokaal aan de Meir te Antwerpen ter beschikking stelde. Daar hadden voortaan de vergaderingen plaats, waarop het ideaal van De Pelgrim concrete vormen kreeg. De voorwaarden waren: werkelijk artiest zijn, katholiek zijn van overtuiging en leven, modern gericht zijn in overeenstemming met de psychologie, die op dit ogenblik in Vlaanderen heerst.
    (Vlaanderen, nr. 112: De Pelgrimbeweging, 1970, blz. 138).

            

    Pas met nieuwjaar 1926 verscheen het manifest van De Pelgrim, waarin duidelijk de stelling van de kunstenaars en hun bedoelingen werden beschreven. Op 12 september 1926 werd door De Pelgrim, te Averbode, een Karel van den Oever-viering gehouden.
    Uit het boek Karel van den Oever-verzen, dat als nr. 1 uit de serie De Pelgrim, uitgave der abdij van Averbode, verscheen is het duidelijk dat Felix Timmermans te Averbode op bewuste datum een huldetoespraak hield.
    Ze is trouwens als voorwoord verschenen in gemeld boekje. De verantwoording van de samensteller Marnix Gijsen gaat dit voorwoord vooraf.
    In het exemplaar van deze uitgave, dat ik kon consulteren vond ik een merkwaardige kaart, opgezonden op 6.11.26 uit Arnhem aan: "Zeereerw. Pater E, Billen. Norbertijnenklooster Averbode.'

    Dit bewijst wel, dat Averbode achter die eerste publikatie van de Pelgrimserie stond, die voor zover wij weten bij dit nr. 1 bleef. Maar laat ons nu terugkeren naar het voorwoord van Felix Timmermans, dat ons de geest van De Pelgrim en ook zijn geest weergeeft.
    "Karel van den Oever, De Pelgrim, dit jonge broederschap van kunstenaars, die over God niet kunnen zwijgen, die duwen mij nu vooruit, om u, Karel van den Oever, tegen te komen, en om u in ons aller naam te zeggen, of voor te lezen, hoedanig blij wij zijn, dat gij als Pelgrim met ons zingend karavaantje meegaat naar de landen waar de Hemelsche palmen groeien."
    In zijn toespraak maakt hij van de gevierde een schilderij; "Karel van den Oever, als men u een witte pijpkeskraag aandoet, dan hebt gij een Spaanse kop. Dan zijt gij een Donateur, zoo in 't zwart fluweel, geknield en met gevouwen handen, zoals ze in kerkramen gebakken zijn, of gemaald op zijluiken van bruine schilderijen, waar veel wind in de kleeren blaast en stoppentrekkerspilaren omhoog walsen.

    Of zoals men ze in 't Plantijnmuzeum op oude schilderijen en prenten, met een zilveren flambouw ziet gaan, onder den kanten Onze Lieve Vrouwtoren van Antwerpen. En 't is niet genoeg dat ge daar in witten dahliaskraag bidt, of de kaarse draagt, ook uit uwen zwarten baard, uit uwen rooden mond komt er nog een wimpel van gouden letters, die duidelijk te lezen geeft: Catholique avant tout, wat vertaald bij u wil zeggen: Alles voor Vlaanderen en Vlaanderen voor Christus"

    Mag ik nog het slot citeren?
    "En nu zijt ge pelgrim geworden, en gaat ge mee met ons. Gij hebt nu een naam; maar reeds van uwe eerste verzen, 23 jaar geleden, hoorde men de St. Jakobsschelpen rinkelen om uw hals; uw verlangen naar God. En wij zijn blij als visschen in 't water, dat zulk iemand met onze juichende schare meegaat, naar den heuvel van 't verlangen waarop het eeuwig vuur brandt. Wij zijn blij, en zoo blij, dat ons eerste geestelijk feest, dat wij geven, gewijd is aan uw binnentreden in de Pelgrimrei. Daaraan kunt ge zien hoe blij wij nu zijn! Seffens zal er orgelspel zijn. Maar ik zie dat er iets op het feestprogramma te kort is: een gebed. Een gebed voor u, opdat ge nog vele jaren in Antwerpen moogt leven, dat gij tot pure klaarheid moogt komen, en zult weten dat God niet ver, maar dicht bij U is, en Hij u bij de hand houdt en dat uw werk mag schooner en schooner worden, tot roem van Vlaanderen.

    Zulk een gebed staat niet op het programma. Ik stel voor het allemaal seffens te doen.
    Nieuwe Pelgrim, treed vooraan op aantocht. Ge zijt de oudste in ondervinding. Uw verdriet heeft u vele binnewegen gewezen, en ge kent beter dan wij de struikelblokken naar 't land van God den Vader.
    Ik trek u bij de hand en ik zeg juichend, en gij allen zegt mij juichend na: Karel ge zijt ne parel."

    Deze toespraak werd gehouden op 12 september te Averbode. Op 6 oktober stierf Karel van den Oever.
    Dat eerste geestelijk feest van De Pelgrims bleef diep nawerken bij de Pelgrims. Rond dezelfde tijd werd te Averbode besloten Hooger leven uit te geven als Algemeen weekblad dat werd aangekondigd als "uw groot kultuurblad".
    In de redactie zaten twee pelgrims: Emiel Valvekens o.praem. en Gerard Walschap.
    In de eerste jaargang 1927 verscheen heel wat over De Pelgrim, over de geplande tentoonstelling van De Pelgrim te Antwerpen en de toespraken daar gehouden op het eerste algemeen congres van die Vlaamse kunstenaars. Hierover kan men lezen in heel wat publikaties over de Pelgrimbeweging.

    Op 18 september 1927 verscheen een rubriek in Hooger leven onder de titel Stemmen van pelgrims. Hieruit willen wij fragmenten geven van een tekst van Maurus Coomans, norbertijn van Tongerlo (1898-1952), waarin hij over dat eerste geestelijk feest van De Pelgrim te Averbode schreef: (blz. 1193-1194)
    "PELGRIM, ge zijt op een schoonen dag geboren in de schoonste stad, naast den breedsten stroom van 't Vlaamse land.
    …Die dag was een gouden zonnedag voor Vlaanderens Geloof en Vlaanderens Kunst!
    …Uw epiphania, die een viering wou zijn van uwen geestelijken peter, Karel met-den-zilveren-baard, was niet bijgewoond door duizenden en duizenden; ze gebeurde evenmin ergens aan een rumoerige bankettafel.
    Op een eenvoudig graspleintje, onder een dikken lindeboom, vlak naast Averbodes Abdijkerk, in de woning en onder het dak van ons Heer: natuur en openlucht! Daar was 't te doen.
    …Van onder den lindeboom van 't graspleintje in Averbode s abdij, gaat ge nu Uw eerste groote epiphania houden in de groote stadsfeestzaal te Antwerpen: daar op Uwen geboortegrond, moet al wat in Vlaanderen uitgesproken Roomsch-Katholiek wil zijn, samenstromen".
    Die voorspelling kwam uit. De tentoonstelling te Antwerpen van 10 september tot 2 oktober had zoveel bijval, dat op een zondag de zaal moest ontruimd worden, omdat er zich tienduizend mensen in bevonden en er instortingsgevaar was. Volgens Flor Van Reeth had Karel van den Oever hem over De Pelgrim gezegd: "Goed. Maar ik betrouw de katholieken niet. Als ze iets stichten dan wordt dat bondieu-serie en flauwe kul. Averbode neemt een grote verantwoordelijkheid op zich met De Pelgrim. Want gij allemaal, Felix Timmermans en Renaat Veremans en Gerard Walschap en Nest Van der Hallen, en Servaes en Toon Van de Velde en al die anderen: gij begint ermee en trekt er dan mee naar Averbode.
    Maar gij weet dat gij de vlam plaatst boven de abdijtoren die door Fé vergeleken is geworden met een paaskaars.
    Welnu gij ontsteekt de vlam boven op de toren van de abdij, en de paters moeten u volgen".

    En Flor Van Reeth ging verder: "De witheren zijn altijd genereus geweest Van den Oever is ziek geworden: pater Miel Valvekens heeft hem uitgenodigd; en hij is de eerste geweest om Van den Oever in het licht te zetten, want die man werd miskend. Dat heeft hem veel deugd gedaan".
    De tentoonstelling van 1927 te Antwerpen werd een hoogtepunt. Gedragen door hun bijval wilden ze in 1930 dat experiment herhalen en een nog grotere manifestatie op touw zetten.
    Door gebrek aan organisatie en doorzicht werd het de dood van De Pelgrim.
    Zie in het speciale nummer van (Vlaanderen nr. 112 "De Pelgrimsbeweging" het artikel van Julien van Remoortere blz. 140-147.)

    Wij gaan hier niet verder in op de geschiedenis van De Pelgrim. Het was enkel onze bedoeling te wijzen op de rol van Timmermans en van de abdij in deze beweging, die uiteindelijk heel wat krachten heeft gebundeld en heerlijke werken heeft voortgebracht. Vooral wil ik erop wijzen dat de pelgrims van het eerste uur, Timmermans, Veremans, Van Reeth, hun pelgrimsideaal trouw gebleven zijn, heel hun leven door.

             

    Uit Adagio

    'k Huiver van ontzag en glorie
    als ik U in mij herken.
    Maar ik schaam mij U te dragen,
    daar ik zoo ellendig hen.

    Heden zal ik voor U knielen,
    morgen glijd ik weer vandaan,
    om gebroken weer te keeren.
    't Licht gaat uit en 't licht gaat aan.

    Als betooverd aangetrokken,
    draai ik immer rond Uw schijn,
    aarzelend en toch verlangend
    vlam van Uwe vlam te zijn.

    Ach, ik weet het, 't kan niet helpen,
    eerst moet ik den trotschen muur
    van mijn eigen ik afbreken,
    en dan slaat dat zalig uur.

    Dat is juist mijn angst en zorge,
    en dat is mijn laffe pijn,
    dat Gij dan te groot geworden,
    ik mij zelf niet meer zon zijn.

    *************

    20-01-2021 om 16:34 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    19-01-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een tweede leven voor Timmermans en Claes - Patrick Lateur

    Een tweede leven voor Timmermans en Claes
    Een gesprek met Prof. em. August Keersmaekers

    Door Patrick Lateur

    Met de publikatie van Ongebundelde verhalen (1994) kwam er een (voorlopig?) einde aan het grote Timmermansproject van het Davidsfonds. Met Adagio. Verzameld Dichtwerk (1993) en een tweede, accuratere tekstuitgave van Pallieter (1989) vormt het 24ste deel uit de nieuwe Timmermansuitgave een trits van innoverende edities waarvoor Prof. em. August Keersmaekers tekende. Keersmaekers, die overigens ook instond voor de tekstbezorging van alle andere delen uit het fonds en voor het essay Felix Timmermans. Wonder van eenvoud, schreef intussen ook uitleidingen bij een paar nieuwe uitgaven van Ernest Claes. Het gesprek dat wij daarover met hem hadden, kunnen wij inmiddels als een hommage aanbieden aan onze oud-voorzitter van de Redactieraad en kersverse eredeken van het C.V.K.V.

    De kenner van de Nederlandse literatuur uit de 17de eeuw heeft zich duidelijk verbonden met een paar tenoren van de Vlaamse letterkunde uit de eerste helft van onze eeuw. De oudere schrijvers, die hij vooral in het kader van zijn leeropdracht aan de Facultés Universitaires Saint-Louis te Brussel behandelde, blijven hem geliefd en hij hoopt er naar terug te keren: voorlopig wachten Bredero, Hooft, Huygens en literatuur en toneel te Antwerpen in Rubens' tijd! Maar Keersmaekers heeft steeds bewust vermeden zich op te sluiten binnen een uitgesproken, beperkend specialisme; zonder vergelijkingsmogelijkheden dreigt zo vaak een overschatting. In die richting wees al zijn belangstelling voor Conscience over wie hij reeds heel wat publiceerde, o.a. over diens roman De Boerenkryg (1853); een lijvige biografie, De Muze en de Mammon, ligt voor het grootste deel klaar in de lade. Ook over o.a. Streuvels en Van Eeden staat er nog werk op het getouw. Maar vanwaar die belangstelling voor Timmermans en Claes die door sommigen uit de canon van de Vlaamse literatuur worden geweerd? ‘Overleden auteurs lopen uiteraard niet meer rond in het literair circuit maar zij vertegenwoordigen en zijn zelf blijvende waarden. Ik voel me thuis in de verhalen van Timmermans en Claes die zich grotendeels afspelen in de Kempen waar ik opgroeide. Beide auteurs voelden zich één met hun streek en hun volk. Vanuit die bron lieten zij een literair waardevol oeuvre na, waarvoor nog steeds een ruime belangstelling bestaat en dat nog steeds een uitgebreide lezerskring vindt. Die wereld van het einde van de vorige en het begin van onze eeuw blijft bij mij nazinderen.’ Ons vermoeden dat ook Keersmaekers' temperament enige affiniteit vertoont met Timmermans en Claes wordt bevestigd. ‘Van mijn ouders heb ik geleerd het leven te aanvaarden en er de zonzijde van op te zoeken. Die milde blijmoedigheid vinden we inderdaad ook terug bij Claes en Timmermans.’

           

    Precies die blijmoedigheid is een van de stellingen van Keersmaekers in zijn uitleiding bij de 124ste (!) druk van De Witte (Wereldbibliotheek, Amsterdam, 1992, 224 blz.). De ‘tragische dimensie’ van het werk werd pas later ontdekt en zijn eigenlijk overwegingen die van buiten het werk komen. Daartoe gaf de ruwe en harde opvoeding van de bengel aanleiding. De Witte die inderdaad weinig lacht, beleefde wel deugd aan zijn fratsen en begreep de boodschap van het droomvisioen: ‘Witte, jongen, ge zijt maar eens negen jaar oud... 't is maar eens lente, 't is maar eens zomer, zuig thans de honing uit al de levensbloemen... Weet, ge moet er uw heel leven mee doen...’ (blz. 138-139; geciteerd blz. 223). Overigens wijst ook de ontstaansgeschiedenis van het werk in die richting. Als lid van het zevenkoppige ‘Taal- en Letterlievend Studentengenootschap Met Tijd en Vlijt’ van de Leuvense universiteit moest ook Claes in 1908 een ‘lettergewrocht’ voorlezen en hij maakte een stuk over een Zichemse rakker. ‘Het was als een amusatie geweest’ beweerde Claes. Nog in hetzelfde jaar verschenen de schetsen van wat ooit De Witte zou worden in vijf afleveringen van Ons leven. Keersmaekers beklemtoont dat, zoals de eerste ontwerpen voor Pallieter, ook De Witte vrij vulgaire taal bevatte. Van de vice-rector kreeg Claes een reprimande en later zou ook Kloos enkele bezwaren formuleren tegen opname ervan in De Nieuwe Gids.

    Als boek verscheen De Witte uiteindelijk in 1920. Naar aanleiding van 75 jaar De Witte geeft het Claesgenootschap in 1995 de honderdvijfentwintigste druk van De Witte uit. Naar goede gewoonte heeft Claes op elke herdruk van het werk nauwlettend toegezien maar in dit geval bovendien bijna telkens een tekst stilistisch bijgeschaafd en in veel gevallen de inhoud zelfs hier en daar lichtjes veranderd. Deze voortdurende wijzigingen bemoeilijken een tekstkritische uitgave van De Witte maar Keersmaekers maakt zich sterk dat de 125ste druk een voor Claes verantwoorde uitgave zal worden.

    Voor de 25ste verjaardag van de sterfdag van Ernest Claes verzorgde het Claesgenootschap in 1993 een bibliofiele uitgave van Het Kerkboekske van Dictusome (Lannoo - Ernest Claesgenootschap, 143 blz.). Het boekje, dat ook het verhaal Wannesome bevat, is een curiosum, niet alleen omwille van de vormgeving als kerkboekje maar ook wegens de merkwaardige uitleiding die Keersmaekers ervoor schreef. Zijn belangstelling voor de periode van de Boerenkrijg én voor het werk van Claes bracht hem tot een kritisch onderzoek van de verhouding tussen Claes' figuren en het historisch kader. En die loopt duidelijk mank. De vele retouches die Claes in de handschriften en de herdrukken van Het Kerkboekske aanbracht wijzen erop dat de auteur er zich van bewust was dat hij in een eerste enthousiasme een loopje had genomen met de geschiedenis waarover hij zich trouwens weinig had gedocumenteerd. Typisch Claesiaans blijft dan toch het verhaal waarin op een heel vrije manier de eigen stam en de heroïsche episode van de Boerenkrijg worden verwerkt. Voor Keersmaekers blijft het werkje ‘niet alleen een voortreffelijk Boerenkrijgverhaal, het is een van zijn beste novellen.’ (blz. 128). De waarheid nogmaals gelogen? Voor Ernest Claes was familietrots belangrijk en Het Kerkboekske is niets anders dan een klein monument voor zijn stam. Over de verhouding fiction-faction in Claes' werk in het algemeen, meent Keersmaekers dat het Claes er nooit om te doen is geweest de waarheid geweld aan te doen. Maar wat hij schrijft over de mensen is zijn interpretatie ten gunste van die mensen, mild van instelling en de scherpe kanten afrondend. Dat blijkt zelfs uit zijn Charelke Dop of uit Jeroom en Benzamien.
    Claesliefhebbers kunnen intussen met belangstelling uitkijken naar Keersmaekers' verdere bevindingen i.v.m. De Witte. Het onderzoek resulteerde nu reeds in een stapel notities die wellicht een afzonderlijke publikatie verantwoorden.


    Keersmaekers' Timmermansverhaal begint in 1988 wanneer hij door de uitgever ter hulp wordt geroepen voor de tekstbezorging van de eerste reeks. Pallieter was toen reeds verschenen op basis van de uitgave van 1966 die zogenaamd de ‘oorspronkelijke tekst’ bracht. Voordien gold de ‘gezuiverde’ uitgave van 1930 (16 de druk) als legger voor de volgende edities; en daarbij werd vergeten dat Timmermans reeds in 1922 (11de druk), zo vlug mogelijk na de veroordeling, enkele lichte retouches aan zijn werk had aangebracht, wat echter toen niet wereldkundig was gemaakt! De uitgave van 1930 was het resultaat van een aantal wijzigingen, op een exemplaar van de 14de druk (1927) voorgesteld door kan. Th. van Tichelen. Oorspronkelijk was deze gezuiverde uitgave opgevat als een luxe-editie, die met een bij de gelegenheid passende reclame werd aangekondigd: ‘De tekst is hier en daar, in het licht eener schoone overtuiging, met fijnzinnigen tact gewijzigd, zonder dat aan de letterkundige waarde van het boek ook maar in iets werd geraakt.’ Bij gebrek aan intekeningen verscheen die gecensureerde uitgave in 1930 als een gewoon boek. De 39ste druk van 1988 (in feite de 42ste) heeft Keersmaekers volledig herzien. De lijst met correcties (blz. 216-219) vermeldt zowel stilistische als inhoudelijke ingrepen. Deze nieuwe en definitieve Pallieter-uitgave (43ste druk) gaat terug op de eerste editie-in-boekvorm (1916) en bevat tevens enkele stilistische verbeteringen op basis van de tekst uit De Nieuwe Gids en van de 2de en 6de druk. Deze tweede Pallieter is ongetwijfeld een mijlpaal in de tekstkritische uitgave van Timmermans.

          

    Sindsdien nam Keersmaekers ook kennis van de handschriften van Pallieter. Timmermans sprak herhaaldelijk van ‘5 kilo papieren’, een gewicht dat met de realiteit blijkt overeen te stemmen! Thans bevinden die documenten zich in particulier bezit: een massa losse papieren, ‘een model van wanorde’, hem bereidwillig ter beschikking gesteld voor (het eerste echte) onderzoek. De handschriften zijn evenwel onvolledig bewaard (o.m. de laatste vijf hoofdstukken ontbreken), gedeeltelijk gepagineerd en een zeldzame keer gedateerd, althans met een jaartal. Tot dusver heeft Keersmaekers de stapel papieren geordend per hoofdstuk. Deze reconstructie is niet alleen een erg ingewikkelde tekstgeschiedenis maar ook een enorme geheugenproef omdat de oorspronkelijke schetsen slechts gedeeltelijk in de uiteindelijke Pallieter bewaard werden. Het waarschijnlijk oudste dokument bevat het allereerste plan van de latere Pallieter in vijf hoofdstukken. De eerste notitie luidt: ‘Pallieter. Zijn meid. Bij de notaris. Architecten. Komt in kennis van een vossen architect. Bouw van het huis. Beschrijving van het huis en den hof.’ De vijfde notitie is kort: ‘Zijn dood’. Uit dit eerste plan blijkt ook dat Marieke aanvankelijk Marleentje heette. Een editie van het handschrift acht Keersmaekers niet direct relevant. Het ligt wel in zijn bedoeling bij wijze van voorbeeld de - voor zover bewaarde - verschillende redacties van sommige hoofdstukken ten gronde te vergelijken met het corresponderende hoofdstuk uit het boek. Want nu reeds is duidelijk dat in de evolutie van handschriften naar definitieve uitgave de Pallieterfiguur niet dezelfde is gebleven. Bovendien toont een eerste vergelijking aan dat Timmermans bijzonder kritisch is geweest tegenover zijn eerste schetsen ofwel daarin alvast werd gestimuleerd door zijn eerste ‘lezers’ of toehoorders. Stilistisch gezien voldoen veel zinnen niet, maar goede vondsten blijken achteraf in de boekeditie weer op te duiken. Ook inhoudelijk werd er veel geschaafd. Het artistieke milieu waarin Timmermans zich bewoog, sprong vrijpostig om met geloof en zeden van de goegemeente en zette zich af tegen alles wat rook naar zekerheden, wetenschap en geleerdheid. Van die mentaliteit draagt het handschrift van Pallieter duidelijke sporen. Toch groeide hieruit het beeld van Pallieter. Het is Keersmaekers' bedoeling die evolutie na te trekken op basis van de teksten.

    De Timmermansuitgave van het Davidsfonds bevat nog twee andere belangrijke innovaties. In Adagio. Verzameld dichtwerk (1993) werden bijna 190 gedichten bijeengebracht die voor het eerst een totaalbeeld brengen van Timmermans' dichtwerk vanaf Door de dagen uit 1907 tot de postuum uitgegeven maar door Timmermans zelf nog voorbereide Adagio uit 1947. Men zou kunnen opwerpen dat Timmermans, bijgestaan door o.m. Westerlinck, met Adagio een definitieve keuze van zijn dichtwerk heeft gemaakt. Maar Adagio bevatte enkel de religieuze gedichten en bovendien dacht de auteur zelf op het einde van zijn leven nog aan een tweede bundel. Daarom is de uitgave van zijn verzameld dichtwerk meer dan een archivalische aangelegenheid. Naast gepubliceerde gedichten uit de periode 1905-1924 werden ook een aantal familiale gelegenheidsverzen opgenomen. Uit het rijke Adagio-archief werden die gedichten weerhouden waarvan (o.m. uit diverse redacties) blijkt dat Timmermans ze als af beschouwde. Nog tal van gedichten bleven inderdaad onvoltooid en werden dan ook niet opgenomen. Niettemin valt er uit het hele archief veel te leren over de genese van Timmermans' verzen. Een overzicht daarvan brengt Keersmaekers wellicht in een boek onder de titel ‘Met het geduld van een houtsnijder’ waarin Timmermans' dichtwerk verder wordt gesitueerd tegen de achtergrond van zijn hele gedachtenwereld. Ook Ongebundelde verhalen (1994), een extradeel dat door de uitgever aan de intekenaars op de Timmermans-reeks als toegift werd geschonken, werd om meer dan archivalische of andere redenen gepubliceerd. De overgrote meederheid van de verhalen had Timmermans zelf reeds uitgegeven maar hier verschijnen ze voor het eerst in boekvorm. De chronologisch geordende verzameling geeft een goed beeld van de literaire evolutie van de auteur. Keersmaekers is o.m. ook gelukkig met de opname van zes zelfstandige fragmenten die eerder bij een herziene druk van Pieter Bruegel en De Familie Hernat waren weggelaten. Hij hoopt dat de Kalenderverhalen van 1932, die om druktechnische redenen niet konden worden opgenomen, bij gelegenheid toch nog eens worden gepubliceerd.

         

    Na zes jaren van intense arbeid rond Timmermans ziet Keersmaekers het beeld dat hij van de auteur in Wonder van Eenvoud schetste bevestigd. Wel is hem nu nog duidelijker geworden hoe Timmermans gaandeweg inhoudelijk aan rijkdom heeft gewonnen. Vormelijk groeide Timmermans naar een soberder en poëtischer taal, vaak ook directer door het gebruik van de ik-vorm. Tegelijk vallen hem nu meer dan vroeger de zwakheden op: stilistisch haalt Timmermans niet steeds het zuivere niveau van Ik zag Cecilia komen.

         

    Nu is de tekstkritische uitgave van Timmermans' scheppend proza en dichtwerk wel een feit, maar de Timmermansstudie kan nog vele wegen op. Er dringen zich een aantal andere uitgaven op. Keersmaekers meent dat een Timmermans-lexicon waarin bovendien de vele dialectwoorden en -uitdrukkingen worden verklaard, niet alleen nuttig, maar noodzakelijk is. Op basis van de tekstkritische editie kan dit niet zo'n moeilijk werk zijn. De erg verspreide briefwisseling van Timmermans bundelen is voorlopig onbegonnen werk maar i.v.m. het toneelwerk denkt Keersmaekers o.m. aan De hemelse Salomé, een werk over Catharina van Siena dat exemplarisch is voor de geestelijke rijkdom van Timmermans. Het thema komt overigens ook voor in het verhaal Om het hoofd van Johannes in de Ongebundelde verhalen. Van groot belang om Timmermans' denkwereld verder te verkennen lijkt hem een bundeling van toespraken, inleidingen en beschouwingen bij het werk van bevriende auteurs, schilders en componisten. Dit gelegenheidswerk is wel niet ‘creatief’, toch essayistisch en de publikatie ervan zou ongetwijfeld het Timmermansbeeld vervolledigen.

    Timmermans en Claes leven verder. Geregeld verschijnen in het buitenland nog vertalingen van hun werk. De twee grootste literaire genootschappen in Vlaanderen die samen zowat 2.300 leden tellen, bezorgen jaarlijks nieuw materiaal en nieuwe uitgaven van deze auteurs. De twee grootste Vlaamse uitgevers hebben Claes en Timmermans in hun fonds. Het zou wenselijk zijn dat ook aan onze Vlaamse universiteiten een aantal studenten gestimuleerd worden om te werken op het enorme archiefmateriaal van Timmermans en Claes.

    Prof. Keersmaekers bewijst dat het de moeite loont.

    *************

    19-01-2021 om 21:06 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    18-01-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een Brief aan Felix Timmermans - Johan De Maegt

    Een Brief aan Felix Timmermans
    Over zijn Boerenpsalm
    Deze een vernieuwing van zijn schrijfkunst

    Door Johan De Maegt uit Het Laatste Nieuws van 18-07-1935.

    VIER DAGEN ER AAN GELEZEN
    Ik schrijf u dezen brief, vriend Felix,om u te zeggen hoe schandalig het is dat ik u nu pas schrijf over uw nieuw boek « Boerenpsalm ». Maar ik heb het nu ook pas uit. Vier dagen heb ik er aan gelezen, eerst met stukken en brokken, dan in één haal door, al had ik nog zoo'n hoofdpijn.
    Het is een zeer schoon en zeer goed boek, Felix. Het toont u van binnen gelijk ge naar den buitenkant geworden zijt : verzwaard, de trekken met hier en daar een wijzen rimpel, vergrijsd, maar met nog altoos de oogen uit den tijd van Pallieter.
    Wortel, de boer uit uw Boerenpsalm, is een verdiepte Pallieter. Beiden houden even innig van de natuur en van de zinnelijke vreugden, maar Wortel voelt scherper, denkt meer na, kent de miseries van 't leven, tilt na elken nieuwen slag zijn boerenkop weer op, blij de zon te zien, de maan en zijn veld. 
    Van Pallieter vertrokken, over Breughel en Franciskus heen, is uw aankomst bij Wortel er een vol zegen.

    AANVANKELIJK GESCHROKKEN.
    Aanvankelijk was ik wat geschrokken toen ik bij uw Wortel een paar platheden vond, die konden wegblijven, en ik liet het u weten, maar ik had toen eenigszins ongelijk ; nu ik het heele boek gelezen heb en duidelijk nu Wortel zie, neem Ik hem die dorperigheden niet meer zoo kwalijk. Er zijn in uw « Boerenpsalm » vijf figuren : Wortel de boer, Fien zijn eerste vrouw, Frisine zijn tweede, de Pastoor, Fons Wortels zoon — behoudens nog een hoop andere kinderen van Wortel, en diens buren Ossenkop en De Franelle.

    HET BEELD VAN DEN BOER

    Wortel is ongewoon kloek gebeeldhouwd, uit knarrig eikenhout, met denzelfden taaien wil als waarmee Wortel zelf een Christusbeeld ging snijden uit hard hout. Gij hebt hem geschapen met liefde, met vroomheid, met die geestdrift zonder dewelke men geen kunstwerk maken kan. Uw Wortel heeft zinnen en een ziel.
    Hij is vastgebeten aan zijn veld; zonder een veld in den hemel zou hij niet weten wat in de eeuwigheid met zijn handen te doen. Het is hem, op zijn veld, alsof hij nooit sterven zal.

    Hij schrijft :
    — Als ik zaai dan denk ik nooit ; Zal ik nog maaien? Ik zal maaien! Het zaaien en het maaien en het weer zaaien zijn als een kring waar de dood niet. Binnen kan. Hij heeft geen recht op mij, zoolang ik werk. Uw Wortel is een godsdienstige boer, maar die met God en zijn heiligen op vervrouwelijken voet leeft, tracht ze om te koopen, ze om den tuin te leiden, maar zijn vertrouwen in hen bewaart :
    — 't Is of de Baas van hierboven zijn hand op uw schouders legt en stillekens in uw oor fezelt ; 't Is heel goed Wortel, merci.


    Van God moet Wortel weten waarom hij hem zijn kind genomen heeft, zijn Polleken. « God had misschien zijn reden. Die reden moet ik weten. Anders kan ik niet rustig mee de Alleluja zingen ».
    Wortel is bijgeloovig. Het spookt en ; stalkaarst door zijn hoofd. Hoe dapper hij ook is, hij ducht de geesten en hij zal door die zwakheid de oorzaak zijn van den dood van zijn tweede vrouw Frisine.
    Wortel is schroeierig zinnelijk. Al is hij nog zoo gesteld op zijn eigen vrouw Fien, hij zal een avontuur hebben met een meid, avontuur dat hij bijna bekoopt met een ongeluk aan zijn kinderen, en hij zal, na Fien's dood, trouwen met Frisine, de zwarte vrouw met tooveroogen, die hij te min vond voor zijn zoon Fons.
    Wortel heeft zijn kinderen lief als zijn veld. Hij vindt prachtige woorden om het te zeggen. Alzoo, vriend Felix, hebt gij Wortel ten voeten uitgebeeld, gelijk hij was van buiten en van binnen.
    Gij hebt hem uw dichtersziel gegeven, die zooveel meer ziet in het veld en in den boerenstiel dan een gewone boer, en die, voor of na elke zware beproeving of bekoring of na ieder groot geluk, een gebed neerschrijft op geweld uit zijn diepste gemoed, met de woorden van zijn kerkboekpsalmen.
    Alzoo hebt gij, vriend Felix, naast uw Pallieter een nieuwe figuur vol leven en karakter in onze letteren binnengehaald: den psalmschrijvenden Wortel.
    Waarvoor dank : ik heb aan hem ontroerde uren beleefd. Ik heb in u den eenigen Timmermans teruggevonden, met zij allereigenste atmosfeer van volksche poëzie, natuurliefde, eenvoud, warmte, oolijkheid, direktheid, vroomheid, waarheid.

    DE ANDERE FIGUREN UIT HET VOLK
    Van Fien, Wortels' eerste vrouw, hebt gij een verduldige vrouw gemaakt, een overzachte moeder : « Een vrouw kan over zooveel heenstappen, die hebben zoo iets milds. Zie eens met de kinderen, als zij in de kerk bidt, en geluk en zegen vraagt, dan schuift zij de kinderen vooraan, dondert het en bliksemt het,dan zet zij zich vóór de kinderen om den slag te ontvangen ».
    Frisine, Wortels' tweede vrouw, zie ik minder duidelijk. Gij hebt van haar een verwarrend wezen gemaakt, mysterieus gelijk de vrouw soms kan zijn, onheil, brengend en toch toegewijd tot in den dood.
    De Pastoor is die uit den Bloeiende Wijngaard, een die zalft, maar ’t leven begrijpt, een optimist, die ’t goddelijke niet ver van de menschen plaatst.

    Dan is er nog Fons, de verloren zoon, die een zwaar kruis zal zijn voor Wortel en om wien Fien, als zij sterft, zoo vragen zal. Er is die Ossenkop, er is ten slotte die Angelik, de oude jonge dochter met geld, met wie de Pastoor graag Wortel ten derde male zou doen trouwen : maar uw Wortel, vriend Felix, boven haar geld en welstand en steenen huis, verkiest zijn hut en zijn veld.
    Dat is allemaal buitengewoon goed in elkander geschoven, verantwoord, geteekend en beschreven. Proficiat.

    VERNIEUWDE VORM
    Hier viert de vorm, dien gij voor uw werken gekozen hebt weer hoogtij, Er dreigde, vriend Felix, in uw boeken een soort van cliché-stijl, die zich niet hernieuwde.
    In « Boerenpsalm » zijt gij terug naar de bron gegaan en hebt er versch nat geschept.
    Gij hebt uw eigen menschen teruggevonden, die ge zooveel beter kent dan Breughel of Franciskus, hoeveel schoons gij ook over dezen hebt geschreven. Gij hebt ze teruggevonden, nadat ge opnieuw dien « krabbekoker » hadt ontmoet, en hebt van hen verteld en van wat hen omgeeft, gelijk gij alleen in onze letteren vertellen kunt.
    Gij hebt uw menschen, uw Breughelsche boeren, met licht overgoten ; zij zijn heelemaal anders dan de Stijn Streuvelsche, bij wien ze één zijn met het landschap. Het is bij uw boeren uitermate frisch en zeer idyllisch.
    Zij zijn werkelijkheid en fantazie, gelijk ik zegraag ontmoet in de letteren.
    Om hun werkelijkheid te zien heb ik aan mijn eigen oogen genoeg; de fantazie krijg ik van u. Dank.


    Misschien hebt gij uw Wortel een beetje bij Van de Woenstyne's « Boer die sterft » gevonden, die Teirlinck ook iets van zijn « Vertraagde Film » ingegeven heeft, of beter: Van de Woestyne en Teirlinck hebben teruggekeken naar « Elckerlic », zoodat uw Wortel, over hen terug blikt naar de middeleeuwen. Uw Wortel, dien gij, naast de juist genoemde familietrekken, zoo een eigen persoonlijkheid hebt gegeven dat hij daar voortaan staat in onze letteren met een gestalte welke hij alleen bezit, herkennelijk onder duizenden.

    Gij laat, vriend Felix, Wortel zelf zijn leven vertellen. Dat laat u toe uw manier van schrijven te vernieuwen; dat wettigt ook de door mij reeds gewraakte straatsch-heden, gelijk het ook af en toe een almanakgeestigheid of eenige kinderachtigheid — een boer is een kind nabij voor bepaalde woorden — billijkt...
    En hier moet ik u ook nog geluk mede wenschen: dat uw Wortel indien hijsoms wel taalfouten maakt tegen de syntaxe, er geen begaat tegen de aller eenvoudigste regels, wat wel eens ergeren kon in uw vroeger werk.

    TREFFENDE BLADZIJDEN
    Maar mijn brief wordt lang. En toch kan ik hem niet besluiten zonder u nog gezegd te hebben welke de bladzijden zijn die mij het meest hebben getroffen : Dat direkte begin, Felix: « Ik ben maar een arme boer, en al heb ik veel miserie gehad, toch is het boerenleven het schoonste leven dat er bestaat... »
    Die kennismaking met Fien, die overstrooming van de Nethe, die dood van Polleken: « Maar dan.' Uw huis is ledig. Er is een kind geweest. Uw stem klimt tot tegen de pannen. Ge durft niet meer hardop spreken... De dood kraakt op de trappen, 't Kind is weg, dat schoon kind... 't Is zeven uur, nu ging het slapen, denkt ge, 't is vier uur, nu vroeg het een boterham met stroop. De hond zoekt ernaar. Hij snuffelt eens aan de schoentjes, beziet ons, beziet terug de schoentjes en gaat naar buiten eens zien naar ons Polleken. »
    En dat Jaloersche tooneel als Wortel den Ossenkop bijna den kop klieft; de oolijke biecht van Wortel’s vleeschelijke zonde; de Wortelsche poëzie over zijn veld als hij in de gevangenis zit; de ontdekking van het lijk van Fons; die episch-grootsche beschrijving van Fien's dood, na die zengende hitte, op een onweeravond:
    — ꞌt Is over, Fien, zei ik. Het leven was ook over voor haar.

    Daar lag ze dood. 't Was toch allemaal zoo schoon geweest, hare gewilligheid, hare zorg voor mij en voor de kinderen en niet voor haar; hoe blij bracht ze de kinderen op de wereld, de kinderen die haar zouden verpletteren...»
    Verder: dat avontuur met Frisine, die jaloersche avond in het bosch waar Wortel meende dat het spookte, en ten slotte de laatste psalm van Wortel, waarin hij Fien en Frisine herdenkt, die achter een wolk naar hem lachen, als hij zaait.
    Wortel snijdt een kruisbeeld, dat met hem zijn avonturen meeleeft, dat niet afgeraakt, dat hij doorzagen en verlengen zal, indien het moet, voor de verhoudingen onder hoofd, romp en leden, dat hij misschien planten zal op Fien's graf, en dat ten slotte allicht voor het zijne is bestemd: dat kruisbeeld is een beetje symbool van Wortel's eigen leven: het heeft de groote donkerten en 't weinige licht van zijn hart nagegaan en schemert door de mystiek van het boek.

    EEN ZOMERGESCHENK
    Om dien Wortel, vriend Felix, om die verdieping van uw schrijfkunst, om die vaardigheid waarmede gij nu van een geteisterd leven in optimisme hebt verteld, om uw rijk plastische taal, om het seizoenrythme in uw boek, om uw terugkeer naar de eenvoudige menschen die gij zoo goed kent, om uw doorzond, doorlucht, doorsapt beeld van ’t veld, om uw warme, lichtende atmosfeer, om die bewogen psalmen uit uw «Boerenpsalm»; wensch ik u geluk en wensch ik ons geluk, die uw boek hebben gekregen als een schoon zomergeschenk, omgeurd door de bloemen welke er alleen groeien aan den oever van uw Nethe.

    **************

    18-01-2021 om 22:22 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Foto

    Archief per maand
  • 05-2023
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 02-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 09-2021
  • 08-2021
  • 07-2021
  • 06-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 02-2021
  • 01-2021
  • 11-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 06-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 01-2020
  • 12-2019
  • 11-2019
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 12-2018
  • 11-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 07-2018
  • 05-2018
  • 04-2018
  • 03-2018
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 05-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 10-2016
  • 09-2016
  • 08-2016
  • 07-2016
  • 06-2016
  • 04-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 06-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 05-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 04-2009
  • 09-2008
  • 06-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 12-2007
  • 10-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 01-2006
  • 05-1982


    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Over mijzelf
    Ik ben Mon Van den heuvel
    Ik ben een man en woon in Lier (België) en mijn beroep is op pensioen.
    Ik ben geboren op 19/06/1944 en ben nu dus 80 jaar jong.
    Mijn hobby's zijn: Felix Timmermans - Geschiedenis van Lier in de ruimste zin genomen.

    Een interessant adres?

    Mijn favorieten websites
  • Thuispagina Louis Jacobs
  • Guido Gezelle
  • Ernest Claes Genootschap
  • Oscar Van Rompay
  • Felix Timmermans Genootschap
  • Schrijversgewijs
  • Kempens erfgoed

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!