Schemeringen van den Dood, Felix Timmermans
Door Frans Coenen – bespreking 1910
Deze ‘Schemeringen’ gingen aan Pallieter vooraf en men kan er vooral van zeggen, dat ze doen denken aan Edgar Allan Poe, en aan zovele anderen, die eveneens deze lier tokkelden. Ik bedoel de virtuozen van het onzienlijke, maar aanvoelbare, der verfijnde onderscheidingen in de gewaarwordingen der zinnen, de vage sensaties en de even opflitsende vermoedens. Er is zeer veel voortreffelijks op dit gebied geleverd, zodat het moeilijk valt niet in herhaling te vervallen en niet door kunstmatige opwinding effecten te forceren. Aan geen dezer beide fouten is Timmermans, dunkt mij, geheel ontkomen. Zijn eerste verhaal De lijkbidder is onnatuurlijk opgewonden van toon en niet gans oorspronkelijk van vinding. Die presentie des doods, uitzonderlijk gevoeld door een liefhebbende ziel, terwijl nog de andere familieleden de zieke op weg naar beterschap en leven menen, hebben wij al eens meer ontmoet, komt mij voor.
In de kringen der empirische telepathie is dit verschijnsel zelfs tamelijk bekend, geloof ik, en vaak geconstateerd. Alleen een zeer treffende bewerking van dit gegeven kan het dus nog voor de literatuur redden, en die ontbreekt hier in zover het alles een beetje hol en bol opgewonden klinkt.
Het tweede verhaal, De Kelder, behoort dan, zou men zeggen, niet specifiek in het genre thuis. Het geval kon even treffend geschreven zijn in een gewone omgeving van gewone mensen, wonend in een gewoon huis. Als daar maar een overstroomde kelder aanwezig was, waar de jonge vrouw haar pasgeboren wicht en vervolgens zich zelve kan verdrinken. Maar de geheime presentia 's of occulte invloeden zijn hierbij niet absoluut noodzakelijk. Een man, die zijn vrouw essentieel verwaarloost, een vrouw, die troost zoekt (en vindt) bij een vriend, dan zwanger wordt en haar kind doodt, om later zichzelf te verdoen uit wroeging.... zulke dingen en mensen kan men ook in 't heel gewone, nuchter alledaagse vinden. De rest is hierbij maar nutteloze fraaiigheid, nutteloos, want niet essentieel tot dit geval behorende....
Het derde verhaal van die gebroken vaas lijkt mij dan het meest in den toon en het zuiverst de sfeer te geven van dit ontastbare, onkenbare, dat niettemin tegenwoordig gevoeld wordt. Het is het verderf dat gruwbaar aangeslopen komt uit leegte en stilte van den nacht en waarvan men de ontzetting bij dag zelfs niet meer navoelen kan. Alleen lijkt deze Bovenaardse Verschrikking hier wel wat onnozel voorgesteld, als de belaagde haar ontvlieden kon simpel door van kamer te wisselen.... Het boek is overigens heel goed geschreven, met die levensvolle, dichterlijke suggestiviteit, die men van Pallieter kent. Eigenlijk is die taal wat teweelderig, hier en daar, voor het soort, dat naar bleker en stiller uitdrukking schijnt te verlangen. Doch op zichzelf is dit beeldende, duidelijk schilderende heel plezierig, makende, met de aardig primitieve houtsneetjes, het boek tot een genot voor den fijn proevende lezer.
Wat ook gezegd kan worden van de Bagijnhofsproken, die Felix Timmermans samen met Antoon Thiry schreef. Zuiver en sober, zonder meer iets van overspannenheid of geforceerde nadruk, gelaten en ‘blank,’ zou men zeggen, staan deze naïeve verhalen van een oud eeuwgetijde hier opgetekend, elk gebeuren in de eigen sfeer, waar wonder en werkelijkheid tot eenzelfde realistisch plan zijn opgeheven, gelijk in oude schilderijen. Er is hier nergens meer die angstige mystiek, die wel van ver heet te komen, maar intussen sterk aan Edgar Allan Poe en Maeterlinck herinnert. Het mystieke is hier het gewone en juist dat, in dien fijnen, stillen toon gehouden, geeft er den schijn van echte oudheid en een ver verleden aan, waarbij vergeleken dat andere dilettantisch lijkt. Of ook wel onrustige, nerveuze, moderniteit die koortsachtig zoekt naar het buitensporige. Maar mij dunkt in deze sproken den toon wel getroffen en het sentiment nergens buiten het vereiste kader van argeloos oppervlakkig gevoelsleven getreden. Natuurlijk heerst er maar één sentiment in het gehele boek, maar de fijne schildering brengt, in telkens andere groepering, hier de verscheidenheid aan, die deze vertellingen (liefst niet alle achtereen) in vertederden aandacht lezen doet. Het is bijzonder knap virtuozenwerk.
Intimations of Death
Schemeringen van de Dood
ABOUT THE AUTHOR Felix Timmermans (1886-1947) was born in Lier, Belgium, the thirteenth of fourteen children in the family of a lace merchant. Largely self-taught, he left school at 15 and began to read widely while also pursuing art lessons. Timmermans' novels of Flemish rural life, usually written in a lighthearted or humorous vein, proved tremendously popular not only with Dutch readers but also internationally. His works have been into twenty-seven languages, and his most popular novel, Pallieter (1916), has sold more than a million copies worldwide.
ABOUT THE TRANSLATOR Paul VINCENT studied at Cambridge and in Amsterdam. Until 1989 he was a professor at the Dutch department of University College London. Since then he has worked as a freelance translator. His translations include works by Louis Couperus, Harry Mulisch, Arnon Grunberg, Louis Paul Boon and many others. He has received a number of awards for his translation work, including the David Reid Poetry Translation Prize and the Vondel Prize.
A boy’s mother lies upstairs seriously ill, and in every crash of thunder or hollow chime of the clock he seems to hear a portent of her death.— A scholar of the occult finds his marriage threatened by horrifying and otherworldly noises emanating from the cellar. —During a plague outbreak, a gravedigger accidentally prepares one too many graves and becomes obsessed with the thought that the final grave will be his own. — A haunted man, seeking refuge in a monastery, is convinced that Death itself stalks him in the building’s lonely halls. — When a suicide pact goes awry, a man believes the ghost of his vengeful lover has returned to destroy him.
These are the plots of the five tales in Intimations of Death (1910), available at last in English for the first time. Belgian author Felix Timmermans (1886-1947) was highly popular in his lifetime for his humorous tales of rural life, but in this early collection, written after a near-death experience with a serious illness, Timmermans reveals a more morbid side and delivers a collection of psychological horror tales worthy of Edgar Allan Poe. This edition, brilliantly translated by award-winning translator Paul Vincent, includes the macabre woodcut illustrations from the original Dutch edition and an introduction by John Howard.
********
|